CVI
3C
a
E
E
K
LU
UI
-£*•§•81
i °M
■?w
"I^ISfl
GROOTMOEDERTJE.
agf-sa-sb0®
lil!
0
3 t
Sü
it.;
Uit het Zeeuwsch Verleden
Uit de Historie van. Rruiningen.
3
H E O
q M 5 a»
m
p g
K
a
B
Tel.
a 5
a. e-
5 h
a
M
E
O)
e
b
d
§2
C
-"A?
5 Pio 3 O
o t» _ri
-3 2^
o g g g
0 d O
1
60
-
g
boa
■w
g
bo 9
a
-S3
g:£
O
t>
U_« "♦-»
go®
a
rl rr.
ai g o
s^1 dj^ 0)
S c3 5 a» P
S fc n
.Ï7
fl T3
1-H NJ
a O
H b0
A
O O
cd <3
-♦-a
«■A
T3
TJ
3
a
9 a
be 3
fffW
s a i 0
t+J N N m
a s
a 03
-4-»
a "t;
-00 -3
C *-« 2 t.
i a-2 flW
o Cd
n -a
o
JS 9 93 t,
°?1
.sr
a
.2 s^^-a
flJ s cq
wel. Als wij maar konden gelooven, dat aeze
moeder Gods gebod houdt als richtsnoer
voor denken en handelen; maar die zeker
heid biedt de schrijfster ons nergens. En
staat dan ook Duikelaartje, zelfs met haar
zuiver inzicht in heel veel zaken, niet troos
teloos eenzaam?
„Aanvaarden", dat is het wachtwoord van
haar leven geworden, sinds de eerste huwe
lijksjaren vervlogen. „.Aanvaarden" is het
devies dat ze schrijft in haar vaandel; maar
als ze het leven van haar kind bedreigd ziet,
wordt dat aanvaarden tot felle opstandig
heid. Vragen vermenigvuldigen zich bij haar:
„Was God dan niet de almachtige?" Van
gruwelijke toevalligheid spreekt zij, en bidt:
„Indien het mogelijk ware, laat deze drink
beker aan mijn kind voorbij gaan"
Dus er i s een God, er m o e t een God zijn;
dat erkent Duikelaartje met deze woorden,
die het bedroefde hart tot Hem schreit. Maar
is Hij er in tegenspoed en nood, dan moet
Hij er ook zijn in het licht van den voor
spoed, in den blijden morgen van het geluk.
En juist dan onderkent Duikelaartje Zijn
hooge aanwezigheid nietl
Er is veel leed in 't leven van Theo's kinde
ren; veel zorg en verdriet, de donkere scha
duw is immer aanwezig. Daar is allereerst
Ingrid, de blinde, die alles zoo wonderlijk
zuiver ziet èn doorschouwt; dan Onno, de
knappe jongeman, die door een motor-onge
luk voor altijd verminkt is en langen tijd deze
verminking in opstandigheid draagt, die
spreekt van „het noodlot dat, te barmhar
tig, hem het leven spaarde"
Maar nochtans dat sterke, heerlijk-
zekere nochtans I er zijn „Lichte Ven
sters". Al gaat de weg door de diepte, door
teleurstelling en zorgen heen, toch is er nog
een rijke opgang naar het licht en het le
vensgeluk, dat ook dezen menschen bescho
ren is: Onno vindt Lucie, die eens blind was
en een korte periode van genezing ziet afge
sloten door plotselinge schrik en overspan
ning bij Onno's ongeluk, maar door rust her
nieuwde genezing vinden mag; en Ingrid
vindt een taak en een rijke voldoening in
haar plaats aan de zijde van dien onmen-
schelijk-verminkte oorlogsinvalide Philippe
de Ramello. „Geschonden porcelein en een
gescheurde ziel hebben voor echte kenners
de grootste waarde", zei Duikelaartje al
tijd.. Philippe de Ramello is iemand met
een „gescheurde ziel"; de scherven die zijn
gelaat onherkenbaar misvormden, hebben
ook zijn ziel geraakt, verscheurd; zij hebben
een ander mensch gemaakt van hem.
Naast dezen man vindt blinde Ingrid haar
plaats. Z ij n verminkingen en kwetsuren on
zichtbaar voor haar, die ze nochtans tast en
weet; haar gelaat met de oversluierde
oogen zoo zuiver en rein en edel in de oogen
van hem die slechts schuchter aanvaarden
wil het rijke geluk aan haar zijde. Want z ij,
en zij alleen, geeft dezen verminkte de kracht
terug om weer een plaats op te eischen in
de maatschappij, waar hij zich eerst een ver-
stootene gevoelde. Zóó is de wondere samen
hang in Gods rijke schepping, die wegen
scheiden kan maar óók saambrengen; die
hier twee schepselen, beide hulpbehoevend
en steunzoekend, tezamen de kracht geeft
om te leven en te strijden. Er zijn hier an
dere factoren aanwezig dan in al die dage-
lijksche, gewone gevallen; en die factoren
bepalen de uitnemende waarde van deze ver
bintenis. Een verbintenis, zoo gansch en al
andersoortig dan alle andere; maar wie
eischt het recht op om een oordeel van af
keur uit te spreken over een daad als deze,
die zich op liefde gegrond weet? Voor de
rijke taak van het ouderschap gevoelen zij
zich niet geschikt; maar toch gaan ze het
leven in, zooals Ingrid zegt: „Alsof we al
oude menschen waren, voor wie de harts
tocht heeft afgedaan; menschen, die over het
bewogen leven van de jonge jaren heen, heb
ben durven grijpen naar de moeilijk te ver
werven schat van den ouderdom: de goede
kameraadschap van een gaaf huwelijk.
„Deze keus is moeilijk voor een man,
zegt moeder. Ik heb mijn keuze al gedaan.
Ze was voor mij even vanzelfsprekend, even
eenvoudig, als het zeggen van die twee woor
den zooeven. En zelfs al durft mijn vriend
niet, "al gaat hij ook op ditzelfde uur, uit mijn
leven, omdat hij de eenzaamheid verkiest bo
ven zoo'n huwelijk, dan nóg zeg ik: De nach
tegaalslag hééft door mijn duisteren nacht
geklonken. Ik bid alleen, dat de nachte
gaal in mijn leven moge blijventot aan de
dageraad.voor zienden en blinden.."
Met die woorden richt blinde Ingrid zich
tot Philippe de Ramello. Is het in alles en
voor allen verdedigbaar, wat zij zegt?
Wie de draagwijdte van deze woorden be
grijpt, als Philippe het deed, zal misschien
geen mild oordeel vellen. Maar wij vragen,
of daartoe wel het recht bestaat, of er wel
reden is om in anderer leven, dat door God
tot een geheel ander doel wordt geleid, de
zelfde normen te willen handhaven als die
welke gelden voor den lichamelijk en geeste
lijk volwaardigen mensch? Niet dat bij deze
beide menschen, blinde Ingrid en Philippe,
de man met het oorlogsmom, de gedachte
leeft dat zij zonder aarzelen deze stap mogen
doen; integendeel: er is veel in hun hart dat
zich tegen deze verbintenis verzet. Maar on
danks dat, grijpen zij naar het geluk van een
leven met elkander, al zal de zegen van het
ouderschap nimmer hun deel worden. Wie,
die zelf in het volle leven mag staan, durft
een hard oordeel vellen, en dat wel speciaal
hier, waar het geldt een vrouw met een gaaf
en edel karakter, als Ingrid?
„Gezegend", zegt moeder Theo Duike
laartje, „gezegend de ouders, die niet be
droefd en beschaamd de luiken moeten slui
ten, omdat de vensters vuil zijn.. Onze
vensters zijn altijd helder. Maar het helder
ste licht schijnt toch naar buiten door In-
grids blinde oogen"
Er zou veel te zeggen zijn over den inhoud
van dezen roman; misschien dat er gelegenl
heid bestaat om daarover nog nader te spre
ken, indien de lezers van dit boek ons hun
oordeel melden. Met klem bevelen wij de le
zing er van aan, bij ieder, die met oordeel
dezen roman leest. 0 zeker, er is grond voor
meer dan één opmerking dat erkennen
wij volmondig.
Maar dit boek brengt een boodschap, heeft
een taak.
En het is noodig, dringend noodig, dat die
boodschap gehoord worde door velen, óók in
onzen kring. Ondanks bezwaren tegen en
kele gedeelten van den inhoud, kan dit boek
een taak hebben óók voor ons.
A. L. VAN OYEN.
43) Vrij naar het Engelsch.
(Slot.)
„Ik geloof, dat u heel ernstig ziek is",
antwoordde de zuster.
Grootje wendde de oogen naar het raam
tegenover haar bed. Ze kon er een klem
stukje van de blauwe lucht doorzien. Het
scheen haar op te vroolijken, want ze glim
lachte even.
„Neen, ze mogen het niet weten", zeide ze
plotseling beslist. „Het zou een schaduw
werpen op heel hun verder leven. Als het
Gods wil is, dat ik ze hier op aarde niet
meer terugzie, dan ontmoet ik ze in ieder
geval wel daar waar het beter is. Zuster,
praat als 't u blieft niet meer daarover, het
valt me toch al zoo zwaar en er is niets
aan te veranderen. Maar weet u wat u voor
me doen kunt? U moest papier, pen en inkt
halen en dan bij me komen zitten. Dan zal
ik u een brief aan een kennis van me dictee-
ren en die moet u hem na mijn dood zen
den. Dan zal hij het mijn kleinkinderen ver
tellen en nooit zullen ze weten, waar ik ge
storven ben. Het is Gods wil, dat ik zal
sterven, gescheiden van hen, die ik liefheb
en daar kan ik me nu na veel strijd, bij
neerleggen. In 't eerst heb ik me willen
verzetten, maar Hij schonk me kracht en
sterkte tot onderwerping. Het is Zijn Wil
en dus is het goed zoo."
„Het spijt me, dat u zoo onverzettelijk is",
zeide zuster Atkins, „maar natuurlijk zal ik
me naar uw wensch schikken. Ik zal nu
mijn schrijfbehoeften halen en dan kunt u
me dicteeren, wat u wilt. Ik ben blij, dat
iemand ten minste iets van u zal weten".
Maar juist toen zuster Atkins de lange
zaal doorging, om papier en inkt te halen,
kwam dominee Williams, aan wien de brief
gestuurd moest worden, binnen. Grootje,
die met het gelaat naar de deur gewend lag,
kreeg hem dadelijk in het oog; ze hief de
linkerhand op en slaakte een kreet van
blijdschap.
„0 God, Gij zijt wel goed voor me", fluis
terde ze en tranen welden in haar oogen op,
toen de dominee zich over haar heenboog.
Dominee Williams ontstelde, toen hij zag,
hoe min ze was, hoe slecht ze er uitzag.
„Maar lieve, oude vriendin", zeide hij,
„waarom heb je me niet laten weten, dat je
ziek was?"
„Ik was juist van plan u een brief te
schrijven, dominee", antwoordde de zieke,
„ofschoon u hem niet ontvangen zou heb
ben, zoolang ik nog in leven was. Ik zal
't niet lang meer maken, dominee, maar ik
heb er mij bij neergelegd. „Wat God doet, is
welgedaan."
„Kom, kom, wat praat je nu van ster
ven?" vroeg dominee Williams, „daar ge
loof ik niets van. Neen hoor, juffrouw Reed,
uw kleinkinderen hebben u nog veel te hard
noodig. Uw oudste kleindochter, wat een
aardig, knap meisje is dat kwam van
morgen bij me, geheel ontdaan en haast
ziek van verlangen naar haar grootje. Heeft
u hen dan met geen woord aangeduid,
waarheen u ging?"
„Ik kon het niet dragen, dominee, dat ze
zooiets van me zouden weten. U heeft er
hen toch niets van verteld?"
„Natuurlijk niet, dat had ik u toch be
loofd! Maar ik had niet gedacht, dat ge
zoo in uw zwijgzaamheid zou blijven vol
harden. Enfin, dat is nu gebeurd. Ik kwam
hier eigenlijk om u een goed nieuwtje te
vertellen. Uw kleindochter is van plan bin
nenkort te gaan trouwen en 't wordt een
goed huwelijk ook."
„Alison, gaat die trouwen", riep juffrouw
Reed uit.
„Ja, met een zekeren Hardy."
„0, mijn God, hoe dank ik u, eindelijk
dan toch een goede tijding", riep grootje in
vervoering uit. Haar wangen hadden weer
kleur gekregen, haar oogen straalden, 't was
of haar bloed met vernieuwde kracht door
de aderen gestuwd werd; ze zag er plotseling
allesbehalve als een stervende uit. „Hebben
ze elkaar dus toch nog gevonden?"
„Ik wist niet, dat ze elkaar ooit verloren
hadden", zeide de dominee, „want ik had nog
nooit van Hardy gehoord, voor hij me met
Alison kwam opzoeken. Uit hun woorden en
blikken zou men echter opmaken, dat ze
niet van plan zijn elkaar ooit weer kwijt te
raken.
Nu is er echter nog een beletsel voor hun
huwelijk. Alison wil niet trouwen voor ze
haar grootmoeder terug heeft. Hardy heeft
wat geld en nu wenschen ze, dat u bij hen
komt inwonen. Er is zeker niets op tegen,
dat u vandaag nog vervoerd wordt?"
„Maar dominee, wat zal de dokter zeg
gen", riep zuster Atkins uit, die eens was
komen kijken, waarover haar „stervende"
patiënt het zoo druk had.
De dokter, o laat dat maar aan mij over.
Als ik hem vertel, dat juffrouw Reed zoo
veel kleinkinderen heeft, die haar met open
armen zullen ontvangen, zal hij geen neen
zeggen."
„Ik ben ernstig ziek, dominee", zei grootje,
zuchtend, schoon haar opgewekt gelaat en
heldere oogen deze bewering scheen te loo-
chenstraffen.
„Kom oudje", lachte de predikant die zelf
niet jong meer was, „je bent nog geen ze
ventig en kijk eens, hoe je er alweer gaat
uitzien! Als je maar eerst weer bij je lieve
lingen zit. Dan zal alles zich wel ten beste
schikken. En met den dokter zal ik het wel
klaar spelen."
„Waar is hij?"
„Ik zal hem even voor u halen", zeide de
zuster.
„En wat je ziekte betreft", vervolgde do
minee Williams, vol toegenegenheid naar
zijn beschermelinge kijkend, „niemand is
ooit te ziek voor liefde, hoop en geluk en ik
zou me al heel sterk moeten vergissen, als
alle drie heden niet uw deel geworden wa
ren. God heeft u zwaar beproefd, maar uw
lijden schijnt nu een keer genomen te heb
ben en te meer zult ge waardeeren de zege
.2 o PJ
9 <-> 2
a 2 a
2 js 5
ÖT30 bo
-4-> -*-a
O 44 o,
H 3°" O
■>"5 9
U T3
a
.z: w
h_j h
g
S 2 p.
60 O O
3 a 9 o
I O '3
G -4-> 3
S tjj "o -o Q,
aj 3 <3
CQ
3 60 S-g
*«■5S
M S g-2-c
I-S 3 O.
a M o .S bo
-N O
P3
p -2 :2
60
£3
.S3 p ra >3
,2.9 fe O -
rÖ"-4©^OrÖ©
««■d-a f
mö Sï
-r-t O
H «M
ffl d
fe o
2 -d -8
fl
p n
Sa.
f-* s
•3 -<!
*c
Q&'
.2
Sf-S 1
- h
Pc O 60
Pc O <D p,
OTj® O
60
eS
3
fc«
gS 3
4 r-i
.■98.
o§
bO -»-»
S"!
ia ®o^a
2 ®S2P
-5
9 H H
«Hg®"
"S ri p
o5 ca
B S sS
■3'3MS°
fcc
6o
O1*}
<a o
i ca
a
2
•a a
s
■d
t-i
3 a
p
ningen, die Hij u nog zal schenken. Maar I
daar is de dokter, nu moet ik u even ver
laten."
Samen verwijderden de beide heeren zich.
Toen dominee Williams met zijn voorstel
om grootje te vervoeren voor den dag kwam,
schudde de dokter eerst ernstig het hoofd,
maar toen hij het geval nader uiteenzette,
verminderde diens tegenstand en tenslotte
viel de dokter hem bij. Er was eigenlijk geen
enkele reden, waarom de oude vrouw zou
sterven, ze had geen kwalen of lichaamsge
breken, die den dood tengevolge moesten
hebben.
„Ze is geen vrouw, die het hier uit kan
houden", eindigde de predikant, „de omge
ving zou haar langzaam maar zeker ten
gronde helpen. Ze moet hier vandaan, zoo
gauw mogelijk."
En zoo gebeurde het ook, want als dominee
Williams eenmaal iets begonnen was, spaar
de hij geen kosten. Hij haastte zich naar
luis om alles voor haar ontvangst gereed te
maken. Dan ging hij haar met een auto ha
len. Een klein uur later knielde Alison naast
haar bed en drukte in haar opwinding het
C'Ude vrouwtje zoo stevig in de armen, dai
deze haast geen adem meer halen kon.
„O, grootje", zeide ze, „hoe kon u er over
denken, ons alleen achter te willen laten."
Grootje gaf er geen antwoord op, maar
kuste de frissche wangen, keek in de stra
lende oogen en streelde de zachte handen.
De nabijheid van haar lieveling bleek beter
geneesmiddel te zijn dan alle pillen en poe
dertjes en drankjes van den dokter. Reeds
df-n volgenden dag was ze veel beter, dag aan
dag ging ze vooruit en binnen korten tijd
bad ze een groot deel van haar oude kracht
en gezondheid herwonnen.
Toen trouwden Jim en Alison en grootje
kwam bij hen inwonenen. Ze vond meer dan
genoeg om te doen, al kon ze haar rechter
hand niet meer gebruiken, want Jim
had werkelijk een winkeltje gehuurd, waar
grootje al haar koopmanstalenten aan kon
wijden. De winkel bloeide onder al dien
goeden zorg, Jim en Alison waren een ge
lukkig paar en ook de andere kleinkinderen
kwamen vooruit in de wereld. Grootje leef
de nog jaren bij haar kleinkinderen, maar
nooit heeft ze willen vertellen, waar ze die
donkerste dagen van haar leven had door
gebracht.
„Het was de eenig zware beproeving, die
God me ooit zond", placht ze tot zichzelf te
zeggen, „maar ik had het noodig om tot on
derwerping te komen en vol ootmoed te kun
nen zeggen: „Vader, Uw Wil geschiede".
door A. M. WESSELS.
II.
Logier Pietersen werd in het laatst van
1549 of begin van 1550 te Kruiningen ge
boren. In het jaar 1595 verscheen hij voor
het eerst ten tooneele. Hij bevond zich op
10 Januari van dit jaar als bevelhebber
van een Zeeuwsch smaldeel op de Vlaam-
sche kust Terwijl hij daar kruiste zag hij
in de verte twee Duinkerker kapers. Zoodra
deze Pietersen met de zijnen in het vizier
kregen, stevenden ze direct op Calais aan,
iets wat hun gemakkelijk viel, daar het juist
hoog water was.
De onzen, voor geen klein geruchtje ver
vaard, zetten hen achterna Zoodra de Duin
kerkers in de haven aangekomen waren,
lieten zij hun schepen in den steek en
vluchtten aan wal. De Zeeuwen, die een
oogenblik later arriveerden, volgden dit
voorbeeld en haalden de kapers spoedig in.
Pietersen gaf onverwijld het sein tot den
aanval en er ontstond een verwoed ge
vecht, waarvan de uitslag ten gunste der
onzen zou zijn gevallen, waren er geen
nieuwe tegenstanders komen opdagen. Wat
toch gebeurde? De Fransche bezetting, die
in Calais lag, was den Duinkerkers te hulp
gesneld en stelde zich mede tegen Pieter
sen en de zijnen te weer,. Door de groote
overmacht gedwongen, zag de Kruininger
held zich genoodzaakt het gevecht te sta
ken, naar de schepen terug te keeren en
weer volle zee te kiezen.
Ook in den omtrek van Sluis heeft Pieter
sen blijk van zijn dapperheid gegeven. Met
een schip van 70 man wist hij succesvol
een aanval van den vijand, die 3000 man
sterk was, te weerstaan. Ook op 26 Mei 1603
wist hij met Joost de Moor op Frederik
Spinola een prachtige zegepraal te behalen.
Hij overleed te Vlissingen op 1 Mei 1620
en werd in de St-Jacobskerk begraven. Een
grafschrift werd boven het graf gesteld,
dat als volgt luidde:
„Sepelcie van den manhaftigen Heer Lo
gier Pietersen van Kruiningen, wijlen vice-
admiraal van Zeelant, sterf den 1 Mey 1620,
oyt 70 jaren."
'tls wel jammer, dat deze zeeheld niet te
Kruiningen in de kerk begraven is, want
thans vindt men deze zerk niet meer, daar
in September 1911 de St-Jacobskerk door
onvoorzichtigheid van een loodgieter door
brand werd verwoest Bij het herstellen van
de kerk zijn de grafzerken gelicht
Een van de mooiste oeververdedigingen is
wel de Kruiöingsche zanddijk. Onwillekeurig
vraagt ge, wanneer ge te Kruiningen zijt,
heeft dit dorp dan iets met het water te
maken Het ligt toch tamelijk diep het
land in? Hierop kunnen wij antwoorden,
dat Kruiningen tegenwoordig niet zooveel
meer met het water heeft te maken als
vroeger.
Wij bedoelen daarmede dan natuurlijk
overstroomingen.
Bij den watervloed van 12 Maart 1906,
werd dit dorp gespaard, ofschoon er in ge
heel Zeeland groote nood was. Toch heeft
Kruiningen in het verleden meermalen ken
nis met den waterwolf gemaakt
'tWas op den 15en Januari 1808, dat het
dorp deerlijk werd gehavend. Nadat het wa
ter, door wind en vloed tot een ontzaglijke
hoogte was opgedreven, en met geweld de
dijken gebeukt had van den Kruininger-
polder, bezweek eindelijk de Zuidelijke zee
dijk voor den te machtigen aandrang en
brak ter lengte van ongeveer zestig roeden
door.
Het Scheldewater hierdoor een ruimen en
geopenden doortocht vindende, bedolf in een
oogwenk tijds een vruchtbare landstreek,
groot 3100 gemeten, onder zijn allesvernie-
lende zilte golven. Verschrikkelijk waren
de oogenblikkelijke gevolgen dezer door
braak. De schade aan den dijk en de zee
wering was onberekenbaar. Het op het veld
staande wintergewas, de hoop des nijveren
landmans, werd geheel vernield. 40 hofste
den, waarvan de schuren wel gevuld waren,
werden door het water geheel onbewoonbaar
en dreigden in te storten. Het graan werd
door de woedende baren meegevoerd. 20
koeien en 40 schapen verdronken onmid
dellijk.
Een menigte huisraad en andere goederen
dreef ginds en derwaarts op de golven en
ofschoon er, door Gods Vaderlijke zorg, bij
deze gebeurtenis geen menschen omkwamen,
werden er echter meer dan 1000 menschen
door het verlies van al hun bezittingen, in
de diepste armoede gedompeld.
Na de doorbraak vertoonde alles een opene
en volle zee. Bij elk getijde en dus tweemaal
daags, liep het water met volle vaart door
het geopende gat naar binnen en over
stroomde alles opnieuw, dikwijls tot aan de
daken der Kruiningsche huizen. De bewoners
van Kruiningen waren gevlucht In het dorp
zelf waren geen 25 menschen gebleven. Van
de hofsteden kon niets gered worden dan
door middel van schuitjes, aan welke men
in het eerst gebrek had, waardoor bewo
ners, achter in den polder wonende, drie
dagen lang opgesloten zaten, zonder dat men
in staat was, hun ter hulp te komen.
Eindelijk kwam er een grooter aantal
kleine vaartuigen, maar, terwijl deze aan de
eene zijde van zeer groot nut waren, ver
meerderde hierdoor aan den anderen kant
niet weinig de ellende en werd de druk
verzwaard van hen, die reeds zooveel ge
leden hadden, daar ongure gasten zich per
vaartuig ten koste van de getroffenen op
een onrechtmatige wijze schandelijk tracht
ten te verrijken. Sommigen zwierven des
nachts op het water rond, begaven zich
naar de verlaten hofsteden en woningen
en eigenden zich alles toe, wat van hun
gading was.
(Wordt vervolgd.)
Beste nichtjes en n&efjesl
Ditmaal zal ik de briefjes maar direct
beantwoorden:
Goes. „Roosje". Wat ben jij weer fijn
uit geweest. Ik geloof, dat je iedere vacan
tia wel een paar maal naar 's Gravenpolder
gaat. Gaat Hannie dan ook mee op de fiets?
Ik ben niet op het zangconcours geweest.
„Erica". Prettig, dat het tochtje zoo goed
geslaagd is, ben je nog bruin, of is het
er nu aJ weer af? Ja, als het mooi weer is^
kun je van den zomer nog heel wat genie
ten. Walcheren is nu ook echt mooi. „Duin-
roosje". Ik wist wel dat „Primula" een
nichtje van je is. Ze had het me al di
rect geschreven. Meidoorn vind ik prachtig,
maar als je ze in een vaas zet, vallen ztt
zoo gauw uit. Dat is altijd erg jammer.
„Karekiet". Wat heb jij veel cadeaux ge
kregen zeg. Kun je al op de mondharmo
nica spelen? Dit postpapier was zeker van
het nieuwe, erg deftig hoorl Heb je een
groote mecanodoos? „Reseda". Ja, zoo'n
dagje aan zee, dan ben je meteen goed
verbrand. Jullie zijn natuurlijk expres in
de zon gaan liggen. Kom je het boekje niet
meer halen? „Lijster". Dat was zeker een
broertje van je, die Dinsdag meekwam?
Wat zal moeder blij zijn geweest, toen zs
terug kwam van de reis, en jij haar zoo'n
mooi rapport liet zien.
Colijnsplaat. „Zwartoogje". Ja, ik had
al eens gedacht, waar blijft „Zwartoogje"
toch. Wat jammer, dat nu allebei je vrien
dinnetjes weg zijn, dat is-niets prettig voor
je. Ik ben niet naar die vergadering ge
weest, anders had ik S. vast wel gezien.
'sH. H. Kinderen. „Viooltje". Heerlijk
hé, als het zulk mooi weer is als je uit
bent. Ja, als je zoo lang aan het strand
bent, kun je heerlijk bruin worden. Waren
ze thuis niet ongerust, toen jullie zoo laat
waren? „Madeliefje". Had je den brief ver
geten. Nu, dat gebeurt de anderen ook wel
eens. Jij krijgt het nu zeker ook wel druk
met bessenplukken, of hoef jij dat niet te
doen?
Wolfaartsdijk. „Leeuwtje". Prettig,
dat het boekje naar je zin was. Ik geloof,
dat je er zoo langzamerhand al heel wat
hebt gekregen. Je hebt das reel genoten
in Vlissingen. Ben je samen met een vriend
gegaan?
St. Laurens. „Kernoffel". Dat is een
echt buitenkansje als je met de auto mee
mag rijden. Ben je niet eens in Goes ge
weest? Hartelijk gefeliciteerd met de ver-
verjaardag van je broer. Wat heb jij hem
gegeven? „Kerklaantje". Had het plaatje
maar in den brief gedaan, dan had ik het
ook kunnen zien. Ik vind het best, dat je
voortaan met de grooteren meedoet, het zal
je wal meevallen. Zoo heel erg moeilijk
zijn ze niet „Klaverblad". Wat het hoog
ste woord betreft, jouw brieven behooren
wel bij de langsten, maar dat vind ik wel
gezellig. Je hebt heel wat teksten opge
zocht. Als ik je hoed hier had, -''zou ik
er een pluim op steken. Jullie wor
den flinke schutters. Ga je later ook met
de wedstrijden meedoen? „Weibloem". De
naam is goed en ik denk dat we best met
elkaar op kunnen schieten. Ja, het was
prachtig weer met Pinkster. Wat hadden
jullie lang vacantie. Schrijf je ook nog eens
hoe oud je bent? „Klavertje". Dat zijn ze
niet allemaal met je eens, dat de raadsels nu
gemakkelijker zijn, ik kreeg ook briefjes, dat
ze nu moeilijker waren. Je vond het zeker
wel fijn om met vader en moeder te fiet
sen. „Wijnkelk". Er waren met Pinkster nog
meer nichtjes in Vlissingen. Heb je ze niet
gezien? Wat zal dat een pret zijn, als er
visite in het huisje komt, kun je goed voor
gastvrouw spelen. „Vadersknecht". Wat mag
mag jij mooie werkjes doen zegl Het paard
kent je zeker al goed. Mag je er ooi wei
eens op rijden? De teksten heb je goed op
gezocht „Klaproos". V. had er mij niets
van geschreven dat hij bij Grootvader is
blijven slapen. Jij had zeker ook wel ge
wild. Ik vind het altijd prettig, als je lange
brieven schrijft.
Krabbendijke. „Klimop". Fijn, dat je