u
m
s
GROOTMOEDERTJE.
n ft
3
.His sj
!Qii!P
S!|
I af I
I g
Uit het Zeeuwsch Verleden
Iets over St. Philipsland.
Voor de jeugd.
De Meimaand.
GUIDO GEZELLE
T
2
Q
»4 o
i?
2
H
ft,
-nH~
<a
ft
ST
id
cd
m S 9
-
ao'3Z;®'?®g^2^
rt„o «>i> 2 3 3 .S
W
l, d TJ
li;§t|22
Z 5 g o
'uaï-^?ofla23
o^ cd cd <rtO<Drft-lob n1fl£&'«*
bO bo cd Ti ,25
o S>
«3 Sü 2 I
cj p
bo CD
T3
o 9 g d <2.2 '3
rj Tj +j ?-« cl O
- O'S CD
*3 H s
,14 -2s
m fl ^"5 i!
m CÖ
Tj
xi
-•-» CD
cd
S CB
S-ö
-d
ZJ 0)
*o >->
d
o o
sj
d
a o
2 o g
N Si
B>I mJ
fl
Sill
-*-> rl
k
S.s
TZ O
O
3 a
-*» i>
GO
<-d th
^4 ca
a 31
"3 S
1
I 3th
bO O d
cd
T3 f>
a a
pi
as N 43 a
ra 4! -2 3j
Pi a 4 g
ag-s s
®'§3 fl'"
fe o 0.2
S3Ï.2S-S3S j'g
345 O N n w J4 2
2 -
a
44
n
144 -a
a
'-a
g 2
borj
MH
I—
fc 0
w
cd "Ej
a g 1
5 g-Sg-S
.a 3
g E s
o 3 45 d
•S JJ (JWtJ
n "a a b
ga-ïïS
d o,a^
bo d ^3 m '43
ff 1-1 te "S 2 a
o o a45 o
-*-.
d «4-1
*d
S
M rt
N
O SJ4
S
a n h
W o
S a
Si
o
rd
.a -
M
»t!ÜÜ
a> a,
43 Ti
cd bo
a 3
g "3 a
^"2.2 a
'O vQ
Tg
si
2 a
cd
d
a
■a a
Si
d
*-<
2d
a
a
d
9
!fl O w
p> ^d
g
s
«•-»
o
a 0
q a"
'S
ea-g
■g ®-s
-3-S
o
♦J taM
H fH d
■S-SS
fH
d rj
S
nd T4
o
•n
o
nö
rd
u
5.2
cd -tj
2
O
O
a a
rS
tJ
JS-a o 3
2 'a-^ S
rj
s
i cu -♦->
cd ^d
,0!^?
- - ns
w x &o© 5
5 g^.S^,
g1 a a
a
cd .2
N f-< rd
0 fl
-S t4
1 S
«XI o
•2 k
-4-»
4<( >S
saw
g-s«0
rW W
■u rö
a Sa-r
a) d j H 5 £*)•'-< «v
'3 g
d
s
j
S a
rl bO Cd
P« cd
e s^r
b £tj1#.a^58
N s g
a o-s
44 3
'S "31;
d '4 ,5
d-g-S afi
a.™
O ho
ÈP
N
ais^ss^-sg®
■a,s- „-sj sjgjs
-
N SS
N 44 TS
a" q
"i,rt 3 nT3 2T3 o
S^|S|ftS8WI
rd N ri4 ri4 fl fl
UJ
a
zoo geheel anders. Neen, onzen God ontmoe
ten wij niet overal, óók niet al hebben onze
oogen „geleerd door de oppervlakte der din
gen heen te zien". Want wat is deze uit
spraak anders dan de belijdenis: „Alles wat
bestaat is God"?
Met name in de literatuur van onzen
tijd zien wij den wassenden invloed van het
pantheïsme, dat in alles God ziet en vindt.
Velen gelooven op die wijze gemeenschap
met God te oefenen; maar in dit zoeken
gaat de moderne mensch steeds verder af
van Hem, die de Eenige en de Eeuwige is,
in Wien wij leven, ons bewegen, en zijn.
Wanneer wij een contact leggen tusschen
„woord vooraf' en „inhoud", is hier en daar
éénzelfde gedachte duidelijk. Luister slechts
naar Eekhout als hij antwoord geeft op de
vraag:
Heeft ooit Uw God één woord tot u
[gesproken?
Waartoe houdt lijk een dief Hij zich
[verdoken?
Ik wendde, en met een glimlach wees
['k den tuin:
Zie, 't voorjaar is in bloesem uitgebroken...
Wij vragen slechts: is alle verband verre?
En voorts: is er in deze verzen niet te-veel
sprake van dat, in eigen oog zoo sterke ik?
Zou de zoeker naar God niet alleen dAn het
juiste pad bewandelen, wanneer het doel
alle aandacht heeft opgeëischt? Zou er nog
sprake zijn van eigen daad en werk, dan
niet zonder de erkenning, dat van verdien
ste ook zelfs de schijn was uitgesloen;
allerminst dat zelfbewuste, door eigen kracht
optredende^ zelf-verwervende, dat zich uit
spreekt in:
Ik sliep, en droomde: gansch 1 heelal
[wierd Licht
Mijn ziel weerkaatste hel Uw aangezicht
Als in blij schreien uchtends ik
[ontwaakte
Had ik uit den Dood aan U mij opgericht!
Ondanks alles klinkt toch ook somwijlen
een ander geluid door; welk een zékere
toon alsof alle twijfel verre was! ligt
er in deze enkele regels, waaruit ok hun
kering spreekt:
Ik word niet moede van Uw Woord te
[hooren
Sinds Gij mij tot Uw Rijk hebt
[uitverkoren
Ik ben de hong'rige, die breekt het Brood
Zorgvuldig, dat geen kruimpje gaat
[verloren.
Eekhout is een zoeker sedert lang. In
menig vers heeft hij uiting gegeven aan
dat zoeken; de onzekerheid waarin hij leeft,
brak menigmaal uit in een hunkerend heim
wee.
De bundel „Wijn" bevat verzen naar Li-
tai-po, dien Eekhout noemt „China's twijfel
loos grootste dichter", die leefde tijdens de
roemruchtige Thang-dynastie (achtste eeuw
na Chr.). Na een geweldig wijnfestijn, me
moreert Eekhout, dicteerde Li-Tai-Po zijn
onsterfelijke drinkliederen; op een eenzame
nachtelijke bootvaart, sterft hij, vol wijns,
den verdrinkingsdood. Maar zoo zegt hij
de eeuwen blijven doorzongen van zijn
lied.
Een vers uit dezen bundel dat tegelijk
een goede proeve biedt van Eekhouts ver
taling moge hier gedeeltelijk volgen:
Herfst nadert, roept den vijand uit de
[bergen
Ten rauwen rooftocht door dit bloeiend
[land.
Wij rukken zingend voorwaarts naar de
[grenzen,
De vrouwen knielen aan der wegen rand.
De streek wordt woest en naakt en
[martlend eenzaam.
Het laatste dorp ligt mijlen, mijlen ver.
De dag verbrandt tot asch. Snel valt de
[avond.
Peinzende zoeken wij naar maan en ster.
Al trager schuift de tijd. Reeds lang
[gestorven
is in ons 't lied, waarmee de marsch begon.
In 't noorden wordt een witte storm
[ontbonden.
Ons strakke monden bidden om de zon.
De scherpe sneeuw bevriest op de
[kurassen
tot ijskristal. Geen bergwand biedt ons
[schuil.
Wij bukken dieper over onze paarden
en hooren huivrend naar het zwart gehuil.
Uit deze regels moge blijken, dat Eekhouts
bewerking roem verdient Wij kunnen na
tuurlijk niet oordeelen over het oorspron
kelijke, maar wel kan geconstateerd, dat in
deze verzen iets tot ons gebracht is, dat
onze belangstelling waard is. Wanneer wij
dan in de eerste plaats letten op Eekhouts
aandeel in dit werk, komen wij tot de
conclusie, dat hierover met waardeering mag
gesproken worden. Reeds meerdere malen
hebben wij gezien, dat Eekhouts bewerkin
gen goede eigenschappen bezitten. Dit op
nieuw te kunnen constateeren, stemt dank
baar.
Met het gedicht „Het onsterfelijk Schrift"
sluit deze bundel. De eeuwen blijven door
zongen van Li-Tai-Po's liederen, zegt Eek
hout in zijn toelichting. Van dat de-eeuwen-
trotseerende getuigt de dichter ook zelf in
die laatste regels:
Als pruimebloesems in de sneeuw gespreid,
Zoo schouw ik, rozig rood, het eigen
[schrift
Op T smetloos blad onsterfelijk
[neergevleid.
A. L. VAN OYEN.
41) Vrij naar het Engelsch.
Zou het God behagen, haar spoedig
tot zich te nemen? Ze vreesde den
dood niet, het beteekende slechts over
gaan tot een ander en beter leven, waar
geen lijden en strijden bestond. Zoo soesde
ze in haar half bewusteloozen toestand.
Maar eindelijk begonnen de geneesmiddelen
hun invloed te doen gelden. Ze viel op een
avond in een natuurlijken slaap en toen ze
den volgenden dag wakker werd, was ze
helder van hoofd, terwijl de pijn veel ver
minderd was. Ze was zelfs in staat zich te
bewegen, wat op te zitten in bed, rond te
kijken.
„Zoudt u zoo vriendelijk willen zijn me te
zeggen, welke dag het vandaag is", vroeg ze
aan de pleegzuster, die naar haar kwam
kijken.
,,'t Is vandaag Zondag, juffrouw", ant
woordde de zuster.
„Zondag?" herhaalde grootje. „Dan ben
ik hier dus al een week. 't Was immers op
Zondag dat ik hier gebracht werd, zuster?"
„U is hier al veertien dagen", antwoord
de de zuster. „Vandaag is u een boel beter.
U is heel ziek geweest, maar de kwaal heeft
nu een gunstige keer genomen, en als u nu
rustig blijft liggen en u niet opwindt
maar, wat scheelt er aan?"
„Ben ik hier al twee weken?" vroeg
grootje ontsteld. „Al veertien dagen? En ik
had beloofd verleden week al te komen."
„Wenscht u misschien iemand een bood
schap te sturen?" vroeg de zuster, een
goedhartige vrouw, die grootje van het
eerste oogenblik af had opgepast: „Maai
n maar nergens ongerust over. Ik heb er me
al over verbaasd, dat er al dien tijd, dat u
zoo ziek was, niemand naar u is komen vra^
gen, u heeft op het randje van het graf ge
staan en niemand liet iets van zich hooren
Maar nu begrijp ik het. Ze wisten niets van
uw ziekte af."
„Zoo is het, zuster", antwoordde grootje,
„als ze er iets van vernomen hadden, waren
ze denzelfden dag nog hier geweest."
„Dat dacht ik wel, u schijnt me niet
iemand toe, om aan haar lot over te laten.
U is stellig vroeger in goeden doen geweest",
vraagde de zuster verder. „En van goede
familie, zeker?"
„Dat zal waar wezen", antwoordde juf
frouw Reed, in haar zwak getast. „Van ge
boorte ben ik een Phipps en mijn moeder
was een Simpson."
De zuster gaf hier niet veel antwoord op,
grootjes voorouders konden haar niet zoo
heel veel belangstelling inboezemen. Ze
nam een kop met sterke bouillon van een
tafeltje en liet grootje wat drinken, schoof
haar een extra kussen in den rug, dat ze
wat rechterop zat en legde het dek glad.
„Ik moet zeggen, u ziet er vandaag be
paald goed uit", zeide ze opgewekt. „Ik ben
trotsch op u. Blijf nu maar kalmpjes liggen
en pieker niet over uw familie. Vanmiddag
heb ik niet veel te doen, dan kom ik bij u
zitten en dan zal ik u hun voor u schrij
ven. Ja, dat zal ik doen, dan kunt u me
dicteeren."
„Ik vind het heel vriendelijk van u, zus
ter" antwoordde grootje, „en ik ben u ook
heel erkentelijk, maar ik kan van uw voor
stel geen gebruik maken."
„Wat zegt u nu?" vroeg de zuster ver
baasd. „Heeft u dan misschien niemand,
aan wien u wenscht te schrijven?"
„Dat dacht u maar", zei grootje. „Ik heb
de aardigste, knapste kleinkinderen, die u
ooit gezien heeft, zes nog wel. Alison, de
oudste, is het mooiste meisje, dat in heel
Londen rondloopt. Ze is nu kamermeisje in
één van die deftige huizen in Bays water."
„Welnu, dan kan ze toch wel eens hier
komen om haar oude grootmoeder op te
zoeken", merkte de zuster op. „Ik kan die
jonge menschen niet uitstaan, die geen eer
bied of liefde meer hebben voor den ouder
dom; en ik weet zeker, dat u goed en aar
dig voor ze is geweest, daar ziet u heele-
maal naar uit."
„Ik heb ze verzorgd en opgevoed, zuster,
want het zijn weezen, al jaren lang", zeide
grootje.
„En wilt u ze dan niet eens schrijven?"
„Neen zuster", antwoordde grootje op
droevigen, maar vastbesloten toon, „neen
zuster, ik vind het heel aardig van u ge
presenteerd, praat daar niet van, maar ik
mag er geen gebruik van maken."
„Nu, dan moet u het zelf maar weten,"
mopperde de zuster. Dan haastte ze zich weg
om haar andere patiënten te verzorgen.
Grootje lag stil naar het plafond te staren,
haar gedachten waren ver weg1. Ze was
veel beter nu, de pijn was minder, haar hoofd
helder. Ze dacht aan haar kleinkinderen,
aan Alison, haar lieveling, aan David, die
zooveel op zijn gestorven vader ging lijken en
zoo flink én mannelijk werd, aan de klein
tjes, daarginds in het weeshuis, aan dien
robbedoes Harry, die nu op verre zeeën
ronddobberde. Grootje dacht aan hen en elke
gedachte, die ze hun wijdde, scheen te wor
den tot een gebed. Tranen welden langzaam
in haar oude oogen op, en toch putte ze
troost en moed uit haar alleenspraak met
haar God.
„Ik ben gekomen aan een moeilijk stuk
van mijn levensweg, Vader," fluisterde ze, de
inspraak van haar eenvoudig hart volgend,
terwijl ze de rimpelige handen vouwde.
„Hier lig ik terneer in de ziekenzaal van
een armenhuis, ik, die altijd zoo trotsch
en hoogvaardig was op mijn plaats in de
maatschappij. Ik mag niet murmureeren,
Heer, want Gij, Die ons aller lot in han
den houdt, hebt mij dit gezonden, om mij
nederig te maken. Ik heb het hier trouwens
goed, het voedsel is uitstekend en de zuster
is zoo vriendelijk, als ik maar zou kun
nen wenschen; de dokter is een goed man en
bekwaam in zijn vak, neen, ik mag niet kla
gen. En toch valt het me zwaar, in Uw al-
beleid te berusten. Geef me kracht en sterkte
om mijn kruis te dragen. Ik verlang zoo
naar mijn kleinkinderen, maar ik wil niet
dat ze mijn vernedering zullen kennen. Het
zou hun zoo'n verdriet doen, me hier te zien
liggen in een zaal van het armenhuis. De
beproeving die Gij mij zendt, is zwaar, o mijn
Heer. Natuurlijk is het voor mijn bestwil,
hoewel ik nu alleen de donkere zijden zien
kan. En ik voel me zoo oud, zoo oud ik
zal wel spoedig tot u ingaan. Als ik mijn
kleinkinderen nog maar eens zien kon. Maar
ziek als ik ben, kan ik het bed niet verlaten
en ze hier laten komen, neen dat wil ik niet.
Dat ik hier moet zijn, valt me zwaar, maar
ik kan het dragen, want dat is Uw wil, maar
dat zij mij hier zouden zien, neten, dat niet.
0 mijn God, hoe moeilijk zijn uw wegen te
begrijpen. Gij hebt alleen het goede met Uw
kinderen voor, maar het pad, dat Gij hen be
wandelen doet, is niet altijd gemakkelijk."
(Wordt vervolgd.)
Bede oin Pinksterwind.
Mijn zieleorgel staat en zwijgt.
Soms, als een schim z'n bank bestijgt
en spelen wil.dan zucht 'et,
en als mijn wil de balgen treedt,
maar't spelend zielebeeld vergeet,
dan belgt het zich, dan vlucht 'et.
Van tijd tot tijd.een enk'le maal
als, Liefst', uw beeld m'n zielezaal
komt ingegleên, dan blinkt 'et
en heft g'u zwijgend op z'n bank,
dan waakt der stomme tongen klank
weer even op,dan zingt 'et.
0 Geest van God, vernieuw het werk,
plant zuiv'rer tongen in en sterk
de balgen in 't verstrammen.
Stuw uit uw reine hemelsfeer
een stormwind in mijn orgel neer,
een Pinksterwind en vlammen I
SEERP ANEMA.
door A. M. WESSELS.
Het kleinste der Zeeuwsche eilanden is
ongetwijfeld het benoorden het eiland Tho-
len gelegen eilandje St-Philipsland, een
klein eilandje met schorren omringd. De
meesten van onze Zeeuwsche bevolking zijn
nooit in „Flipland" geweest en die er niet
speciaal voor zaken moet zijn, komt er niet
toe, dit eilandje, dat maar 1 dorp telt, te
bezoeken.
St.-Philips!and heeft zijn naam ontleend
aan een voormalig fraai dorp, 't welk vroe
ger op dit eilandje lag, en den naam van
den martelaar St-Philippus droeg, welke
naam dit eiland, na de overstrooming, weder
in 1496 bedijkt en drooggemaakt zijnde
door Philips, den Bastaard van Bourgon-
dië, sedert behouden heeft.
Na deze bedijking is het een en andermaal
ondergeloopen, o.a in de jaren 1511 en 1530,
doch telkens kwam het weer opduiken en
werd bedijkt in den grooten watervloed van
het jaar 1532, toen een groot deel van Zee
land ten onder ging en het land van Rei-
merswaal voor goed verzonk, werd ook St.-
Fhilipsland niet gespaard. Met donderend
geweld braken de zwakke dijken door en
toen de storm geluwd was, had niemand
den moed, naar St-Philipsland te trekken,
om het weder te bedijken. Nu het in 20
jaren tot driemaal toe een prooi der golven
werd, zat de schrik er in. Ruim 100 jaren
lang liet men de golven vrij spel. In het
jaar 1645 kwam men echter tot het besluit,
dat het zoo toch niet langer kon. De aloude
Zeeuwsche ondernemingsgeest werd wak
ker en in genoemd jaar werd de hand aan
den ploeg geslagen, de golven teruggedron
gen en het eilandje tot een schoonen pol
der gemaakt.
In die bedijking was toen begrepen de
Luisterkreek, die aan beide zijden toege-
damd werd. De tegenwoordige Heerlijkheid
en Polder is eenigszins langwerpig vierkant
en heeft op zijn Zuidoosthoek het dorp, dat
den naam van het eiland draagt 'tls een
stil dorpje met een groote breede Voorstraat
en een tamelijke Nederlandsch Hervormde
Kerk, die aan het einde de Voorstraat als
'tware afsluit. Op deze kerk bevindt zich
een spitsachtig torentje. Voorts vindt men
er eenige zeer nauwe straatjes. In den Ach
terweg staat de Oud-Gereformeerde Kerk
van Ds L. Boone, welke 70-jarige Leeraar
nog iederen Zondag 3 maal in zijn ouder-
wetsche predikantskieeding voor zijn hoor
ders optreedt Wie over dezen merkwaardigen
man meer wil weten, leze onze levensschets
over hem in „Een merkwaardig Vijftal".
Vroeger heeft zich hier op het kerkelijk
terrein heel wat afgespeeld, in de periode
toen de befaamde predikant Pontiaan van
Hattem hier het Woord bediende, en wiens
volgelingen, de Hattemisten, niet alleen in
Zeeland woonden, maar ook in Holland
werden aangetroffen. De Classes en Kerke
lijke Synode's hebben toen een geheelen kluif
gehad, om deze zaak in orde te krijgen,
want men had Van Hattem beschuldigd
van de leer van Spinoza aan te hangen.
Dit was echter niet geheel waar. De pre
dikant van St.-Philipsland was geen leer
ling of navolger van Spinoza in den ge
wonen zin des woords. Hij dacht er zelfs
niet aan om het pantheïstisch stelsel van
dezen wijsgeer te aanvaarden, maar hij had,
min of meer onbewust, wel den invloed er
van ondergaan. Wij kunnen echter niet ver
der op deze zaak ingaan, als zijnde buiten
ons bestek, maar toch is het alsof er nog
sporen van aanwezig zijn.
De groote beteekenis van het eiland ligt
in hare zeer vruchtbare korenvelden en
eenige fraaie hofsteden. De grootte der Heer
lijkheid is 1360 gemeten lands.
De Heerlijkheid van St-Philipsland werd
in het jaar 1590, als een Ambachtsheerlijk
heid, met alle hare gorsingen, slikken en
aanwassen, bij vonnis van den Hove van
Holland, uit den boedel van den overleden
Heer Maximiliaan van Bourgondië, Markies
van Veere en Vlissingen, verkocht aan Jhr
Pieter Sluijs. In het jaar 1629, toen het er
verdronken bij lag, werd hetzelve als een
goed Zeeuwsch leen, verlegd op den heer
Jacob Baarland, in het jaar 1642 ging het
over op Mr Gerrit van der Nisse, oud-Bur
gemeester van Goes.
Wat het rechterlijk gebied betreft, de Bal
juw van Zierikzee voerde er het Hooge
Rechtsgebied over. Alle misslagen die waren
begaan, moesten in Zierikzee voor de Vier
schaar berecht worden. Het wapen is een
geel veld met vier groene schuine balken.
Overigens is er niet veel bizonders meer
van dit dorpje te vertellen, 't Is alleen maar
wonderlijk, dat op dit dorp, waar de bevol
king toch zeer godsdienstig is, geen Chris
telijke school is. Dit kon toch op een plaats
waar 1600 menschen wonen, wel?
De molen van het eiland is door zijn
bouw, een der mooiste van Zeeland en is
reeds menigmaal afgemaald op het doek.
De Vereeniging „De Hollandsche Molens"
houdt er dan ook een waakzaam oog op.
Beste nichtjes en neefjes,
Nog een paar dagen, dan vieren we weer
het Pinksterfeest.
Op dat feest gedenken we de uitstorting
van den Heiligen Geest en het groote Pink-
sterwonder zooals het vaak genoemd wordt,
dat "de discipelen vervuld van den Heiligen
Geest in verschillende talen spraken.
Ja, een groot wonder is het.
Denken jullie je eens in hoe heerlijk het
voor de discipelen geweest moet zijn om aan
al die menschen uit vreemde landen het
Evangelie te verkondigen.
Immers de scheidsmuur die er was door
dat ze elkaar niet verstonden was wegge
vallen, en nu konden ze vrijuit spreken en
iedereen bereiken.
En dat heeft God alleen gedaan opdat nog
meer menschen en ook kinderen van Hem
konden hooren, in Hem gelooven en zalig
worden.
Ik hoop, dat jullie echt prettige Pinkster
dagen mogen hebben, en ook ware Pinkster
vreugde.
Als het weer meewerkt zullen Maandag
wel heel wat uitstapjes gemaakt worden en
ook de Zendingsfeesten, die in onze Provin
cie op verschillende plaatsen gehouden wor
den en waar verscheidene nichtjes en neefjes
van plan waren heen te gaan, veel succes
hebben.
Aan allen die er van mogen genieten
wensch ik een prettige Pinkstervacantie.
Goes. „Reseda". Nee ik ben er niet naar
toe geweest en ik heb ook niet meegezon
gen. 'tWas niet zulk erg mooi weer, vond
je wel? Heb je veel genoten? Het boekje
kan geruild worden. (Duinroosje". Ik vind
het zelf ook zoo'n mooi boekje, je bent er
dus wel mee in je schik, 't Is altijd een aar
dig gezicht om al die booten te zien varen.
Ja, voor 't strand was het wel wat te koud.
't Beste met „Karekiet". „Erica". Wat heb
ben jullie een grooten tocht gemaakt, 't waai
de wel erg, maar daar merk je in een auto
niet veel van. Veel plezier Dinsdag en
mooi weer! „Roosje". Wat heerlijk voor
De Meimaand, in zijn blij gewaad,
wéér overal te blinken staat,
vol groene en versche blaren;
o mensch, wat zal 't hierboven zijn,
wat zal 't in 's hemelsch hoven zijn?
Dat zal u, zal u varen!
Vergeet toch uwen Schepper niet,
als g' hier Zijn schoone Meimaand ziet»
en tracht Hem niet te onteeren,
in woord of werk 'tzij vroeg of laai,
maar peinst hoe dat 't hierboven gaat,
in 't eeuwig huis des Heerenl
't En duurt hier niets, hoe lief en schoon,
't mag heeten; maar de hemelkroon
zal nimmermeer verslenzen:
ontvangt dan dat gij hebben mengt
des hemels onverwelkte vreugd
ver boven de aardsche grenzen.
dat meisje, dat ze nu uit het Ziekenhuis
mag, kan ze al weer een beetje loopenf
Veel plezier Maandag, nee ik ga er niet
naar toe. JKlaproosje" en „Anemoontje". Ik
wist niet dat die andere nichtjes vrien
dinnetjes zijn, echt leuk hoor. Die tulpen
velden heb ik ook gezien, ze zijn prachtig.
Hoe is het nu met A., alweer heelemaal
beter? „Lijster". Het boekje licht al klaar,
dus kom het Dinsdag maar gauw halen,
dat wist je zeker nog niet Ik heb liever,
dat je alle raadsels instuurt. „Crocusje". Je
hebt nu zeker wel langer naar de raadsels
moeten zoeken als anders? Van den fiets
tocht is niet veel gekomen, jullie hebben
vast ergens in de wei gezeten, of bloemetjes
geplukt
Breskens. „Zonnestraaltje", ja, nu het
's avonds zoo lang licht is kun je je echt
vergissen met den tijd. De meesten vinden
het wel prettig, af en toe vacantie, maar ga
jij liever naar school?
K a p e 11 e. „Claudius Civilus". Echt flauw
van die jongens, dat ze niet meer mee
wilden doen vooral nu jullie al zooveel
voorbereidselen hadden gemaakt Waren
jullie al eens eerder bij die sluizen geweest?
„Brino". Fijn, dat je zoo'n mooi boek hebt
Krijgen alle kinderen dat met den overgang?
Ik vind het ook jammer, dat Vader ziek is,
hoe is het nu met hem? „Grasklokje", 't Schrij
ven viel best mee en die brief was op tijd.
'kZou de andere raadsels er toch ook maar
bijdoen. Je had nu toch nog ruimte over.
'tls vast wel mooi weer met Pinkster.
Middelburg. „Nachtegaaltje". Je had
het goed geraden. Het boekje lijkt me wel
mooi, maar heelemaal gelezen heb ik het
niet Van Donderdag heb je het nu eens
mis.
K r a b b e n d ij k e. „Klimop", 't Is altijd
jammer dat de bloesem er zoo gauw afvalt,
je kunt er nu maar zoo kort van genieten.
Fijn, dat de aardbeien het zoo goed doen.
Waar ga je naar toe met Pinkster? „Fruit-
kweekertje". Jullie hebt groote plannen, als
het weer nu maar meewerkt, dan zal het
een prachtige tocht worden. Ben je al eens
eerder op Walcheren geweest?
Zaamslag. „De Jonge Landbouwer",
'tls altijd een heele uitzoekerij met de
boekjes, maar 'kheb er toch nog een, dat
je nog niet gelezen hebt 'tWas hier van
de week ook erg koud.
Nieuwdorp. „Juffertje". Wonen jullie
zoo ver buiten het dorp? Heb jij den brand
ook gezien of was het te ver weg? .Boerin
netje". 'tWas voor jullie wel wat ver om
te fietsen, vooral nu het zoo waaide. Ik ben
er ook niet geweest Ja, wij hebben al veel
bloemen in den tuin. „Fluweeltje". Schrijf
je nu in 't vervolg weer geregeld, dat is
veel gezelliger. Wat zal dat een fijne tocht
worden zeg, 'tis een heel eind. „Bloemen
meisje". Jullie zouden haast te laat op het
feest zijn gekomen door den brand. Was er
veel familie? Nu ik vind dat het Donderdag
juist wel hard waaide. Jullie waren laat
thuis hoor. „Speelgraag". Ja, ik miste je
al, maar nu ga je zeker weer trouw mee
doen. Jammer, dat je het raadsel kwijt
bent Ja het boekje heb ik gelezen, T is mooi
hé. „Klimroosje". Leuk zal dat zijn als Nico
ook meedoet maar dat zal toch nog wel
een poosje duren. Vind je het niet prettig,