u m s GROOTMOEDERTJE. n ft 3 .His sj !Qii!P S!| I af I I g Uit het Zeeuwsch Verleden Iets over St. Philipsland. Voor de jeugd. De Meimaand. GUIDO GEZELLE T 2 Q »4 o i? 2 H ft, -nH~ <a ft ST id cd m S 9 - ao'3Z;®'?®g^2^ rt„o «>i> 2 3 3 .S W l, d TJ li;§t|22 Z 5 g o 'uaï-^?ofla23 o^ cd cd <rtO<Drft-lob n1fl£&'«* bO bo cd Ti ,25 o S> «3 Sü 2 I cj p bo CD T3 o 9 g d <2.2 '3 rj Tj +j ?-« cl O - O'S CD *3 H s ,14 -2s m fl ^"5 i! m CÖ Tj xi -•-» CD cd S CB S-ö -d ZJ 0) *o >-> d o o sj d a o 2 o g N Si B>I mJ fl Sill -*-> rl k S.s TZ O O 3 a -*» i> GO <-d th ^4 ca a 31 "3 S 1 I 3th bO O d cd T3 f> a a pi as N 43 a ra 4! -2 3j Pi a 4 g ag-s s ®'§3 fl'" fe o 0.2 S3Ï.2S-S3S j'g 345 O N n w J4 2 2 - a 44 n 144 -a a '-a g 2 borj MH I— fc 0 w cd "Ej a g 1 5 g-Sg-S .a 3 g E s o 3 45 d •S JJ (JWtJ n "a a b ga-ïïS d o,a^ bo d ^3 m '43 ff 1-1 te "S 2 a o o a45 o -*-. d «4-1 *d S M rt N O SJ4 S a n h W o S a Si o rd .a - M »t!ÜÜ a> a, 43 Ti cd bo a 3 g "3 a ^"2.2 a 'O vQ Tg si 2 a cd d a ■a a Si d *-< 2d a a d 9 !fl O w p> ^d g s «•-» o a 0 q a" 'S ea-g ■g ®-s -3-S o ♦J taM H fH d ■S-SS fH d rj S nd T4 o •n o nö rd u 5.2 cd -tj 2 O O a a rS tJ JS-a o 3 2 'a-^ S rj s i cu -♦-> cd ^d ,0!^? - - ns w x &o© 5 5 g^.S^, g1 a a a cd .2 N f-< rd 0 fl -S t4 1 S «XI o •2 k -4-» 4<( >S saw g-s«0 rW W ■u rö a Sa-r a) d j H 5 £*)•'-< «v '3 g d s j S a rl bO Cd P« cd e s^r b £tj1#.a^58 N s g a o-s 44 3 'S "31; d '4 ,5 d-g-S afi a.™ O ho ÈP N ais^ss^-sg® ■a,s- „-sj sjgjs - N SS N 44 TS a" q "i,rt 3 nT3 2T3 o S^|S|ftS8WI rd N ri4 ri4 fl fl UJ a zoo geheel anders. Neen, onzen God ontmoe ten wij niet overal, óók niet al hebben onze oogen „geleerd door de oppervlakte der din gen heen te zien". Want wat is deze uit spraak anders dan de belijdenis: „Alles wat bestaat is God"? Met name in de literatuur van onzen tijd zien wij den wassenden invloed van het pantheïsme, dat in alles God ziet en vindt. Velen gelooven op die wijze gemeenschap met God te oefenen; maar in dit zoeken gaat de moderne mensch steeds verder af van Hem, die de Eenige en de Eeuwige is, in Wien wij leven, ons bewegen, en zijn. Wanneer wij een contact leggen tusschen „woord vooraf' en „inhoud", is hier en daar éénzelfde gedachte duidelijk. Luister slechts naar Eekhout als hij antwoord geeft op de vraag: Heeft ooit Uw God één woord tot u [gesproken? Waartoe houdt lijk een dief Hij zich [verdoken? Ik wendde, en met een glimlach wees ['k den tuin: Zie, 't voorjaar is in bloesem uitgebroken... Wij vragen slechts: is alle verband verre? En voorts: is er in deze verzen niet te-veel sprake van dat, in eigen oog zoo sterke ik? Zou de zoeker naar God niet alleen dAn het juiste pad bewandelen, wanneer het doel alle aandacht heeft opgeëischt? Zou er nog sprake zijn van eigen daad en werk, dan niet zonder de erkenning, dat van verdien ste ook zelfs de schijn was uitgesloen; allerminst dat zelfbewuste, door eigen kracht optredende^ zelf-verwervende, dat zich uit spreekt in: Ik sliep, en droomde: gansch 1 heelal [wierd Licht Mijn ziel weerkaatste hel Uw aangezicht Als in blij schreien uchtends ik [ontwaakte Had ik uit den Dood aan U mij opgericht! Ondanks alles klinkt toch ook somwijlen een ander geluid door; welk een zékere toon alsof alle twijfel verre was! ligt er in deze enkele regels, waaruit ok hun kering spreekt: Ik word niet moede van Uw Woord te [hooren Sinds Gij mij tot Uw Rijk hebt [uitverkoren Ik ben de hong'rige, die breekt het Brood Zorgvuldig, dat geen kruimpje gaat [verloren. Eekhout is een zoeker sedert lang. In menig vers heeft hij uiting gegeven aan dat zoeken; de onzekerheid waarin hij leeft, brak menigmaal uit in een hunkerend heim wee. De bundel „Wijn" bevat verzen naar Li- tai-po, dien Eekhout noemt „China's twijfel loos grootste dichter", die leefde tijdens de roemruchtige Thang-dynastie (achtste eeuw na Chr.). Na een geweldig wijnfestijn, me moreert Eekhout, dicteerde Li-Tai-Po zijn onsterfelijke drinkliederen; op een eenzame nachtelijke bootvaart, sterft hij, vol wijns, den verdrinkingsdood. Maar zoo zegt hij de eeuwen blijven doorzongen van zijn lied. Een vers uit dezen bundel dat tegelijk een goede proeve biedt van Eekhouts ver taling moge hier gedeeltelijk volgen: Herfst nadert, roept den vijand uit de [bergen Ten rauwen rooftocht door dit bloeiend [land. Wij rukken zingend voorwaarts naar de [grenzen, De vrouwen knielen aan der wegen rand. De streek wordt woest en naakt en [martlend eenzaam. Het laatste dorp ligt mijlen, mijlen ver. De dag verbrandt tot asch. Snel valt de [avond. Peinzende zoeken wij naar maan en ster. Al trager schuift de tijd. Reeds lang [gestorven is in ons 't lied, waarmee de marsch begon. In 't noorden wordt een witte storm [ontbonden. Ons strakke monden bidden om de zon. De scherpe sneeuw bevriest op de [kurassen tot ijskristal. Geen bergwand biedt ons [schuil. Wij bukken dieper over onze paarden en hooren huivrend naar het zwart gehuil. Uit deze regels moge blijken, dat Eekhouts bewerking roem verdient Wij kunnen na tuurlijk niet oordeelen over het oorspron kelijke, maar wel kan geconstateerd, dat in deze verzen iets tot ons gebracht is, dat onze belangstelling waard is. Wanneer wij dan in de eerste plaats letten op Eekhouts aandeel in dit werk, komen wij tot de conclusie, dat hierover met waardeering mag gesproken worden. Reeds meerdere malen hebben wij gezien, dat Eekhouts bewerkin gen goede eigenschappen bezitten. Dit op nieuw te kunnen constateeren, stemt dank baar. Met het gedicht „Het onsterfelijk Schrift" sluit deze bundel. De eeuwen blijven door zongen van Li-Tai-Po's liederen, zegt Eek hout in zijn toelichting. Van dat de-eeuwen- trotseerende getuigt de dichter ook zelf in die laatste regels: Als pruimebloesems in de sneeuw gespreid, Zoo schouw ik, rozig rood, het eigen [schrift Op T smetloos blad onsterfelijk [neergevleid. A. L. VAN OYEN. 41) Vrij naar het Engelsch. Zou het God behagen, haar spoedig tot zich te nemen? Ze vreesde den dood niet, het beteekende slechts over gaan tot een ander en beter leven, waar geen lijden en strijden bestond. Zoo soesde ze in haar half bewusteloozen toestand. Maar eindelijk begonnen de geneesmiddelen hun invloed te doen gelden. Ze viel op een avond in een natuurlijken slaap en toen ze den volgenden dag wakker werd, was ze helder van hoofd, terwijl de pijn veel ver minderd was. Ze was zelfs in staat zich te bewegen, wat op te zitten in bed, rond te kijken. „Zoudt u zoo vriendelijk willen zijn me te zeggen, welke dag het vandaag is", vroeg ze aan de pleegzuster, die naar haar kwam kijken. ,,'t Is vandaag Zondag, juffrouw", ant woordde de zuster. „Zondag?" herhaalde grootje. „Dan ben ik hier dus al een week. 't Was immers op Zondag dat ik hier gebracht werd, zuster?" „U is hier al veertien dagen", antwoord de de zuster. „Vandaag is u een boel beter. U is heel ziek geweest, maar de kwaal heeft nu een gunstige keer genomen, en als u nu rustig blijft liggen en u niet opwindt maar, wat scheelt er aan?" „Ben ik hier al twee weken?" vroeg grootje ontsteld. „Al veertien dagen? En ik had beloofd verleden week al te komen." „Wenscht u misschien iemand een bood schap te sturen?" vroeg de zuster, een goedhartige vrouw, die grootje van het eerste oogenblik af had opgepast: „Maai n maar nergens ongerust over. Ik heb er me al over verbaasd, dat er al dien tijd, dat u zoo ziek was, niemand naar u is komen vra^ gen, u heeft op het randje van het graf ge staan en niemand liet iets van zich hooren Maar nu begrijp ik het. Ze wisten niets van uw ziekte af." „Zoo is het, zuster", antwoordde grootje, „als ze er iets van vernomen hadden, waren ze denzelfden dag nog hier geweest." „Dat dacht ik wel, u schijnt me niet iemand toe, om aan haar lot over te laten. U is stellig vroeger in goeden doen geweest", vraagde de zuster verder. „En van goede familie, zeker?" „Dat zal waar wezen", antwoordde juf frouw Reed, in haar zwak getast. „Van ge boorte ben ik een Phipps en mijn moeder was een Simpson." De zuster gaf hier niet veel antwoord op, grootjes voorouders konden haar niet zoo heel veel belangstelling inboezemen. Ze nam een kop met sterke bouillon van een tafeltje en liet grootje wat drinken, schoof haar een extra kussen in den rug, dat ze wat rechterop zat en legde het dek glad. „Ik moet zeggen, u ziet er vandaag be paald goed uit", zeide ze opgewekt. „Ik ben trotsch op u. Blijf nu maar kalmpjes liggen en pieker niet over uw familie. Vanmiddag heb ik niet veel te doen, dan kom ik bij u zitten en dan zal ik u hun voor u schrij ven. Ja, dat zal ik doen, dan kunt u me dicteeren." „Ik vind het heel vriendelijk van u, zus ter" antwoordde grootje, „en ik ben u ook heel erkentelijk, maar ik kan van uw voor stel geen gebruik maken." „Wat zegt u nu?" vroeg de zuster ver baasd. „Heeft u dan misschien niemand, aan wien u wenscht te schrijven?" „Dat dacht u maar", zei grootje. „Ik heb de aardigste, knapste kleinkinderen, die u ooit gezien heeft, zes nog wel. Alison, de oudste, is het mooiste meisje, dat in heel Londen rondloopt. Ze is nu kamermeisje in één van die deftige huizen in Bays water." „Welnu, dan kan ze toch wel eens hier komen om haar oude grootmoeder op te zoeken", merkte de zuster op. „Ik kan die jonge menschen niet uitstaan, die geen eer bied of liefde meer hebben voor den ouder dom; en ik weet zeker, dat u goed en aar dig voor ze is geweest, daar ziet u heele- maal naar uit." „Ik heb ze verzorgd en opgevoed, zuster, want het zijn weezen, al jaren lang", zeide grootje. „En wilt u ze dan niet eens schrijven?" „Neen zuster", antwoordde grootje op droevigen, maar vastbesloten toon, „neen zuster, ik vind het heel aardig van u ge presenteerd, praat daar niet van, maar ik mag er geen gebruik van maken." „Nu, dan moet u het zelf maar weten," mopperde de zuster. Dan haastte ze zich weg om haar andere patiënten te verzorgen. Grootje lag stil naar het plafond te staren, haar gedachten waren ver weg1. Ze was veel beter nu, de pijn was minder, haar hoofd helder. Ze dacht aan haar kleinkinderen, aan Alison, haar lieveling, aan David, die zooveel op zijn gestorven vader ging lijken en zoo flink én mannelijk werd, aan de klein tjes, daarginds in het weeshuis, aan dien robbedoes Harry, die nu op verre zeeën ronddobberde. Grootje dacht aan hen en elke gedachte, die ze hun wijdde, scheen te wor den tot een gebed. Tranen welden langzaam in haar oude oogen op, en toch putte ze troost en moed uit haar alleenspraak met haar God. „Ik ben gekomen aan een moeilijk stuk van mijn levensweg, Vader," fluisterde ze, de inspraak van haar eenvoudig hart volgend, terwijl ze de rimpelige handen vouwde. „Hier lig ik terneer in de ziekenzaal van een armenhuis, ik, die altijd zoo trotsch en hoogvaardig was op mijn plaats in de maatschappij. Ik mag niet murmureeren, Heer, want Gij, Die ons aller lot in han den houdt, hebt mij dit gezonden, om mij nederig te maken. Ik heb het hier trouwens goed, het voedsel is uitstekend en de zuster is zoo vriendelijk, als ik maar zou kun nen wenschen; de dokter is een goed man en bekwaam in zijn vak, neen, ik mag niet kla gen. En toch valt het me zwaar, in Uw al- beleid te berusten. Geef me kracht en sterkte om mijn kruis te dragen. Ik verlang zoo naar mijn kleinkinderen, maar ik wil niet dat ze mijn vernedering zullen kennen. Het zou hun zoo'n verdriet doen, me hier te zien liggen in een zaal van het armenhuis. De beproeving die Gij mij zendt, is zwaar, o mijn Heer. Natuurlijk is het voor mijn bestwil, hoewel ik nu alleen de donkere zijden zien kan. En ik voel me zoo oud, zoo oud ik zal wel spoedig tot u ingaan. Als ik mijn kleinkinderen nog maar eens zien kon. Maar ziek als ik ben, kan ik het bed niet verlaten en ze hier laten komen, neen dat wil ik niet. Dat ik hier moet zijn, valt me zwaar, maar ik kan het dragen, want dat is Uw wil, maar dat zij mij hier zouden zien, neten, dat niet. 0 mijn God, hoe moeilijk zijn uw wegen te begrijpen. Gij hebt alleen het goede met Uw kinderen voor, maar het pad, dat Gij hen be wandelen doet, is niet altijd gemakkelijk." (Wordt vervolgd.) Bede oin Pinksterwind. Mijn zieleorgel staat en zwijgt. Soms, als een schim z'n bank bestijgt en spelen wil.dan zucht 'et, en als mijn wil de balgen treedt, maar't spelend zielebeeld vergeet, dan belgt het zich, dan vlucht 'et. Van tijd tot tijd.een enk'le maal als, Liefst', uw beeld m'n zielezaal komt ingegleên, dan blinkt 'et en heft g'u zwijgend op z'n bank, dan waakt der stomme tongen klank weer even op,dan zingt 'et. 0 Geest van God, vernieuw het werk, plant zuiv'rer tongen in en sterk de balgen in 't verstrammen. Stuw uit uw reine hemelsfeer een stormwind in mijn orgel neer, een Pinksterwind en vlammen I SEERP ANEMA. door A. M. WESSELS. Het kleinste der Zeeuwsche eilanden is ongetwijfeld het benoorden het eiland Tho- len gelegen eilandje St-Philipsland, een klein eilandje met schorren omringd. De meesten van onze Zeeuwsche bevolking zijn nooit in „Flipland" geweest en die er niet speciaal voor zaken moet zijn, komt er niet toe, dit eilandje, dat maar 1 dorp telt, te bezoeken. St.-Philips!and heeft zijn naam ontleend aan een voormalig fraai dorp, 't welk vroe ger op dit eilandje lag, en den naam van den martelaar St-Philippus droeg, welke naam dit eiland, na de overstrooming, weder in 1496 bedijkt en drooggemaakt zijnde door Philips, den Bastaard van Bourgon- dië, sedert behouden heeft. Na deze bedijking is het een en andermaal ondergeloopen, o.a in de jaren 1511 en 1530, doch telkens kwam het weer opduiken en werd bedijkt in den grooten watervloed van het jaar 1532, toen een groot deel van Zee land ten onder ging en het land van Rei- merswaal voor goed verzonk, werd ook St.- Fhilipsland niet gespaard. Met donderend geweld braken de zwakke dijken door en toen de storm geluwd was, had niemand den moed, naar St-Philipsland te trekken, om het weder te bedijken. Nu het in 20 jaren tot driemaal toe een prooi der golven werd, zat de schrik er in. Ruim 100 jaren lang liet men de golven vrij spel. In het jaar 1645 kwam men echter tot het besluit, dat het zoo toch niet langer kon. De aloude Zeeuwsche ondernemingsgeest werd wak ker en in genoemd jaar werd de hand aan den ploeg geslagen, de golven teruggedron gen en het eilandje tot een schoonen pol der gemaakt. In die bedijking was toen begrepen de Luisterkreek, die aan beide zijden toege- damd werd. De tegenwoordige Heerlijkheid en Polder is eenigszins langwerpig vierkant en heeft op zijn Zuidoosthoek het dorp, dat den naam van het eiland draagt 'tls een stil dorpje met een groote breede Voorstraat en een tamelijke Nederlandsch Hervormde Kerk, die aan het einde de Voorstraat als 'tware afsluit. Op deze kerk bevindt zich een spitsachtig torentje. Voorts vindt men er eenige zeer nauwe straatjes. In den Ach terweg staat de Oud-Gereformeerde Kerk van Ds L. Boone, welke 70-jarige Leeraar nog iederen Zondag 3 maal in zijn ouder- wetsche predikantskieeding voor zijn hoor ders optreedt Wie over dezen merkwaardigen man meer wil weten, leze onze levensschets over hem in „Een merkwaardig Vijftal". Vroeger heeft zich hier op het kerkelijk terrein heel wat afgespeeld, in de periode toen de befaamde predikant Pontiaan van Hattem hier het Woord bediende, en wiens volgelingen, de Hattemisten, niet alleen in Zeeland woonden, maar ook in Holland werden aangetroffen. De Classes en Kerke lijke Synode's hebben toen een geheelen kluif gehad, om deze zaak in orde te krijgen, want men had Van Hattem beschuldigd van de leer van Spinoza aan te hangen. Dit was echter niet geheel waar. De pre dikant van St.-Philipsland was geen leer ling of navolger van Spinoza in den ge wonen zin des woords. Hij dacht er zelfs niet aan om het pantheïstisch stelsel van dezen wijsgeer te aanvaarden, maar hij had, min of meer onbewust, wel den invloed er van ondergaan. Wij kunnen echter niet ver der op deze zaak ingaan, als zijnde buiten ons bestek, maar toch is het alsof er nog sporen van aanwezig zijn. De groote beteekenis van het eiland ligt in hare zeer vruchtbare korenvelden en eenige fraaie hofsteden. De grootte der Heer lijkheid is 1360 gemeten lands. De Heerlijkheid van St-Philipsland werd in het jaar 1590, als een Ambachtsheerlijk heid, met alle hare gorsingen, slikken en aanwassen, bij vonnis van den Hove van Holland, uit den boedel van den overleden Heer Maximiliaan van Bourgondië, Markies van Veere en Vlissingen, verkocht aan Jhr Pieter Sluijs. In het jaar 1629, toen het er verdronken bij lag, werd hetzelve als een goed Zeeuwsch leen, verlegd op den heer Jacob Baarland, in het jaar 1642 ging het over op Mr Gerrit van der Nisse, oud-Bur gemeester van Goes. Wat het rechterlijk gebied betreft, de Bal juw van Zierikzee voerde er het Hooge Rechtsgebied over. Alle misslagen die waren begaan, moesten in Zierikzee voor de Vier schaar berecht worden. Het wapen is een geel veld met vier groene schuine balken. Overigens is er niet veel bizonders meer van dit dorpje te vertellen, 't Is alleen maar wonderlijk, dat op dit dorp, waar de bevol king toch zeer godsdienstig is, geen Chris telijke school is. Dit kon toch op een plaats waar 1600 menschen wonen, wel? De molen van het eiland is door zijn bouw, een der mooiste van Zeeland en is reeds menigmaal afgemaald op het doek. De Vereeniging „De Hollandsche Molens" houdt er dan ook een waakzaam oog op. Beste nichtjes en neefjes, Nog een paar dagen, dan vieren we weer het Pinksterfeest. Op dat feest gedenken we de uitstorting van den Heiligen Geest en het groote Pink- sterwonder zooals het vaak genoemd wordt, dat "de discipelen vervuld van den Heiligen Geest in verschillende talen spraken. Ja, een groot wonder is het. Denken jullie je eens in hoe heerlijk het voor de discipelen geweest moet zijn om aan al die menschen uit vreemde landen het Evangelie te verkondigen. Immers de scheidsmuur die er was door dat ze elkaar niet verstonden was wegge vallen, en nu konden ze vrijuit spreken en iedereen bereiken. En dat heeft God alleen gedaan opdat nog meer menschen en ook kinderen van Hem konden hooren, in Hem gelooven en zalig worden. Ik hoop, dat jullie echt prettige Pinkster dagen mogen hebben, en ook ware Pinkster vreugde. Als het weer meewerkt zullen Maandag wel heel wat uitstapjes gemaakt worden en ook de Zendingsfeesten, die in onze Provin cie op verschillende plaatsen gehouden wor den en waar verscheidene nichtjes en neefjes van plan waren heen te gaan, veel succes hebben. Aan allen die er van mogen genieten wensch ik een prettige Pinkstervacantie. Goes. „Reseda". Nee ik ben er niet naar toe geweest en ik heb ook niet meegezon gen. 'tWas niet zulk erg mooi weer, vond je wel? Heb je veel genoten? Het boekje kan geruild worden. (Duinroosje". Ik vind het zelf ook zoo'n mooi boekje, je bent er dus wel mee in je schik, 't Is altijd een aar dig gezicht om al die booten te zien varen. Ja, voor 't strand was het wel wat te koud. 't Beste met „Karekiet". „Erica". Wat heb ben jullie een grooten tocht gemaakt, 't waai de wel erg, maar daar merk je in een auto niet veel van. Veel plezier Dinsdag en mooi weer! „Roosje". Wat heerlijk voor De Meimaand, in zijn blij gewaad, wéér overal te blinken staat, vol groene en versche blaren; o mensch, wat zal 't hierboven zijn, wat zal 't in 's hemelsch hoven zijn? Dat zal u, zal u varen! Vergeet toch uwen Schepper niet, als g' hier Zijn schoone Meimaand ziet» en tracht Hem niet te onteeren, in woord of werk 'tzij vroeg of laai, maar peinst hoe dat 't hierboven gaat, in 't eeuwig huis des Heerenl 't En duurt hier niets, hoe lief en schoon, 't mag heeten; maar de hemelkroon zal nimmermeer verslenzen: ontvangt dan dat gij hebben mengt des hemels onverwelkte vreugd ver boven de aardsche grenzen. dat meisje, dat ze nu uit het Ziekenhuis mag, kan ze al weer een beetje loopenf Veel plezier Maandag, nee ik ga er niet naar toe. JKlaproosje" en „Anemoontje". Ik wist niet dat die andere nichtjes vrien dinnetjes zijn, echt leuk hoor. Die tulpen velden heb ik ook gezien, ze zijn prachtig. Hoe is het nu met A., alweer heelemaal beter? „Lijster". Het boekje licht al klaar, dus kom het Dinsdag maar gauw halen, dat wist je zeker nog niet Ik heb liever, dat je alle raadsels instuurt. „Crocusje". Je hebt nu zeker wel langer naar de raadsels moeten zoeken als anders? Van den fiets tocht is niet veel gekomen, jullie hebben vast ergens in de wei gezeten, of bloemetjes geplukt Breskens. „Zonnestraaltje", ja, nu het 's avonds zoo lang licht is kun je je echt vergissen met den tijd. De meesten vinden het wel prettig, af en toe vacantie, maar ga jij liever naar school? K a p e 11 e. „Claudius Civilus". Echt flauw van die jongens, dat ze niet meer mee wilden doen vooral nu jullie al zooveel voorbereidselen hadden gemaakt Waren jullie al eens eerder bij die sluizen geweest? „Brino". Fijn, dat je zoo'n mooi boek hebt Krijgen alle kinderen dat met den overgang? Ik vind het ook jammer, dat Vader ziek is, hoe is het nu met hem? „Grasklokje", 't Schrij ven viel best mee en die brief was op tijd. 'kZou de andere raadsels er toch ook maar bijdoen. Je had nu toch nog ruimte over. 'tls vast wel mooi weer met Pinkster. Middelburg. „Nachtegaaltje". Je had het goed geraden. Het boekje lijkt me wel mooi, maar heelemaal gelezen heb ik het niet Van Donderdag heb je het nu eens mis. K r a b b e n d ij k e. „Klimop", 't Is altijd jammer dat de bloesem er zoo gauw afvalt, je kunt er nu maar zoo kort van genieten. Fijn, dat de aardbeien het zoo goed doen. Waar ga je naar toe met Pinkster? „Fruit- kweekertje". Jullie hebt groote plannen, als het weer nu maar meewerkt, dan zal het een prachtige tocht worden. Ben je al eens eerder op Walcheren geweest? Zaamslag. „De Jonge Landbouwer", 'tls altijd een heele uitzoekerij met de boekjes, maar 'kheb er toch nog een, dat je nog niet gelezen hebt 'tWas hier van de week ook erg koud. Nieuwdorp. „Juffertje". Wonen jullie zoo ver buiten het dorp? Heb jij den brand ook gezien of was het te ver weg? .Boerin netje". 'tWas voor jullie wel wat ver om te fietsen, vooral nu het zoo waaide. Ik ben er ook niet geweest Ja, wij hebben al veel bloemen in den tuin. „Fluweeltje". Schrijf je nu in 't vervolg weer geregeld, dat is veel gezelliger. Wat zal dat een fijne tocht worden zeg, 'tis een heel eind. „Bloemen meisje". Jullie zouden haast te laat op het feest zijn gekomen door den brand. Was er veel familie? Nu ik vind dat het Donderdag juist wel hard waaide. Jullie waren laat thuis hoor. „Speelgraag". Ja, ik miste je al, maar nu ga je zeker weer trouw mee doen. Jammer, dat je het raadsel kwijt bent Ja het boekje heb ik gelezen, T is mooi hé. „Klimroosje". Leuk zal dat zijn als Nico ook meedoet maar dat zal toch nog wel een poosje duren. Vind je het niet prettig,

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8