GROOTMOEDERTJE. s fa Q E E 1 I fl gfli fl o ■s| II a i:I »-« I lill fl fl ■S33.I rt -> ra r-< 110 3 aas sfJa JJs^gfu "is ia a Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de jeugd. T^T K o o n p g O 5 5 S 3 -a ft. S w a -3 n o P 2 W a a a R ■W 0) 05 Of LU Ul -sr ai o o 5 u5 *a c "a c o 5 M) E a a - *3 p B W r C U 2 W 2 t- b T c OJ J t- e N S "3 S d X C g -1- rt -c 5 S) O) u O cd cs Z a ca c -O- o fl O) 3-g -»-> O .a t! N -4-» 1) d fl X» R O O o R -3 jïfl d fl J bo u N -Ö i- 9 fl ft a td oo O rH bO '^2 a N 'n O. H t£ ■♦J d o 'd o *d j 2 n rd 'S "3 o® tq t3 ^t: m M S'g. S 2 S .-•3 3 m ft-fl "3 fl 3 fl fl o a> N a, M 'fl a O 'O o "77T~~~ U S?22 fl 5 gup,fl 3 O H 3 X M 03 «y d w "S nfe N j! :£?^i1 O ®l O *-3 cd •2 3 3 3 3 fl bo *3 2 fl O 0) 2 d a SS- p, fl g s ffl |S o 3 H 2:p? rt •g-^S t> R. KA 3 "o 8s o s A O O bo N Pi 3 u d fl - >1 i ia bo u d m g a §H° ."8 J23 d d d t_( OT -d W QO -is 2 d I bo d 'C r^A i s fe S d 3 -fl 31 .a:5^ fl 3 ,3 fl fl bo -•-» ra -ri fli.1 p A xi g a 3 M fl fl "2 "3 d J5 'y ■gw O bOri*l S ■^2l 9 S" cd o "E bo S Öd CQ d *JH Q) O 5 o *3 3 bO M a -2 ®"S^ s a'-s ÏÏ°3 ®r3 Td O S M ts cd g cd P en-2 d o o rd TTTO-T M O S kÏ T3 ö1 d bo d d »P S bO -»-> n d d a 2 2 HrQ Cd tj Jd a s o nd 13 o5 CO *rH P bOXl d "s-sis- a® 2=9 "ü'a o ËP —3 g .9 -g M fl 3 0:3® 3 y -g o rr~{ r H g "2 bp d g w.fl 9 m A *J m 7 2-® O bó -O n m bo A O 9 fl 'fl^i S J®§.2 g 2 g t.-'S, g f?-13 fl o fl :r?-3 N o .-3^ ■s^fl a A -fl *a -2 ^.2 ü2 O bO »o d fl O y-» tö (3) d o »d rö 'P f_, dm-jj? o 3jS N - ho S S fl - e fl o fl O fl 3 e-s ®2 ra °,§-s a fl a s o •S3 ®W °-*A A O fl P rrl m AA ri t2 O 2h fl-<a 2 3 -3S jSJS'B ■4—1 '3 oo cE o bo be ■o t d o T* O .3.0 R fl E co cd N I— cd cd o. CO slechts met moeite verkiaxen: „Hij wist, hoe wel hij het zichzelf niet bekende, dat hij het Joyce nooit kon doen begrijpen." Be lezer krijgt allengs de overtuiging, dat Clement ook in de jaren gedurende welke hij predikant was, toch nimmer het geloof als een rotsvaste steun en onwankelbare zeker heid gekend heeft. Is zijn geloof wel ooit levend en echt, diep en standvastig geweest, zelfs in zijn beste jaren? Wij kunnen het ons moeilijk zoo voorstellen; immers het besluit dat hij neemt om al het oude vaarwel te zeggen, vindt zijn houvast niet in de groots waarheden die hem bezig houden. Eerder wordt zijn besluit verhaast en in een bepaal de richting gevoerd door het feit, dat hij met betrekking tot enkele zaken een milder oor deel heeft, dan het meerendeel der anderen: Rodney en Veronica de gescheiden vrouw trouwt hij, en gaat daarmee lijnrecht in tegen de opinie van de geestelijkheid; het feit dat hij Jimmy, die, door de omstandigheden verlokt, diefstal pleegde, verdedigt, maakt eveneens geen goeden indruk bij den mon seigneur en den bisschop. Zoo komt hij van zelf alleen te staan, en zijn daad het los maken van het verband met de kerk sluit zijn oude bestaan geheel en al af. Iets dat hoop of vertrouwen geeft, bezit hij niet meer; maar onderkennen wij in de donkere periode zijns levens die dan zijn moet zijn worste lend zoeken naar de waarheid ook maar ergens een grijpen naar hoogere dingen dan die welke het tijdelijke biedt? Is het verklaar baar, dat hij slechts éénmaal, en dan nog maar zeer ten deele, zich tot de kerk voelt aangetrokken? De ongeloofstheoriën worden breedvoerig uiteengezet; principieel-kxitisch weerlegd worden ze echter niet. Als hij zegt: „Alles werd anders toen ik begreep dat er geen God was", is er geen stem, noch in hem, noch om hem heen, die hem t,e redden poogt uit den greep van het ongeloof. Dat er een botsing zou komen tosschen iemand als Clement en het dogma der kerk, was wel te verwachten. Maar dat hij een ont sluiering der waarheid zoekt, zonder reke ning te houden met de waarheden uit Gods Woord, maakt van hem een ongeloovige, niet een die alleen en vóór alles de waarheid zoekt. Met één vraag zit hij geheel overhoop: „Als u in een orde der dingen gelooft zoo zegt hij hoe verklaart u dan dat de dingen verkeerd zijn geloopen? Hoe kwam het kwaad in de wereld?" Het antwoord dat in Gods Woord besloten ligt, schijnt Clement niet te hebben bevre digd; hij moet het geweten hebben, maar het als niet-voldoende hebben terzijde geschoven. Nu wil hij op andere gronden een antwoord hebben: het vraagstuk alleen van mensche- lijke zijde bezien. Van een worstelen met al die oude, hem bekende woorden, is bij Cle ment geen sprake; en zoo zij in de jaren gedurende welke hij zijn ambt bekleedde, in derdaad levend en echt voor hem geweest zijn, méér dan woorden alleen moet toch nog wel herhaaldelijk iets van die oude ze kerheid voor zijn geest gestaan hebben Eindelijk, als een rust, het hervinden van de woorden: „Indien gij u niet bekeert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult ge in het koninkrijk der hemelen geenszins in gaan." Dat is de wekroep van het herboren leven, dat is het keerpunt van zijn leven. Het bevreemdt den lezer Wel eenigermate, dat Clement een man van studie en ont wikkeling toch gedurende die lange, moeilijke periode van tasten en dolen, blijk baar nimmer naar een boek heeft gegrepen dat hem dichter bij de waarheid kon bren gen. Maar nu er zulk een verrassend licht op zijn levenspad gevallen is, door die woorden uit de Heilige Schift, komt het oude verlangen bij hem terug. „Hij wilde lezen, het deed er niet toe wat. Hij wenschte beel den, gedachten, gebeurtenissen in woorden uitgedrukt. Hij wilde de aanraking met an dere geesten, het besef van kameraadschap, dat hij in boeken vond. Wanneer hij, dien zelfden avond nog, het eerste gedeelte van zijn roman voltooid heeft, zit hij neer en denkt over alles wat zijn leven bewoog: „In dat oogenblik, toen hij juist iets had geschapen, had hij zekerheid omtrent een Schepper. Hij dacht niet, be wees noch redeneerde. Hij vroeg zelfs niet. Hij zag den hemel en de sterren en hoorde het geluid van de rivier. Hij voelde de koele lucht aan zijn gezicht. Hij wist dat God de wereld gemaakt had, even zeker als hij wist dat hij zijn boek schreef. Dat weten kwam zonder verwondering tot hem. Misschien was ook dat er altijd geweest, en wachtte erop dat hij het vinden zou." Dien nacht vond Clement Dyson de rust, de gave rust die hij immer gezocht heeft; de vrede, die hij tot zijn deel begeerde, was hem geschonken. Zijn ziel gaat uit naar God in aanbidding en dankbaarheid. „Het ge schiedde onwillekeurig en zonder woorden, zooals een plant zich naar de zon keert. Hij bad niet, hij lag heel stil. Zijn geest ging uit naar den geest, die den zijnen had voort gebracht en kende dien geest, dien hij noch met zijn gedachten bevatten kon, noch met zijn lijfelijke oogen zien. Zonder reden, zon der kennis, zonder bewijs had hij zekerheid omtrent God." Ons bezwaar tegen dezen roman is, dat de schrijfster niet altijd even principieel, vaak te mild oordeelt. De gevaren die in het ongeloof schuilen, hebben geen afdoende weerlegging gevonden. Dat betreuren wij zeer,, want het is een tekortkoming in een roman als deze, die zich aandient met de woorden: „Menschelijke fouten en zwakhe den, die door velen dikwijls hard en meedoo- genloos als „slecht" en „zondig" worden uit gekreten, komen in een ander licht; en een eerlijker, milder oordeel ontstaat." Overi gens een boek, dat behoudens deze reserve de lezing alleszins waard is. A. L. VAN O YEN. 39) Vrij naar het Engelsch. Uit zijn zak haalde hij Louisa's brief en legde hem voor Alison op tafel. „Neen, neen," antwoorde deze, het epistel van zich schuivend, „jou woord is me vol doende. Ik wil dien brief niet lezen." „Altijd ben ik je in mijn hart trouw ge bleven", hernam Jim weer, „altijd ben ik je blijven liefhebben. Alison, zeg me, is nu de slagboom tusschen ons weggevallen? Ik heb geld genoeg om zoo spoedig mogelijk te trou wen en je een gezellig thuis te verschaffen We kunnen er een prettig hoekje inrichten bij den haard voor grootje. Toe Alison, is er nu nog reden, om „neen" te zeggen? Er is immers geen ander, waar je vein houdt, Ally, dat zeide je toch alleen maar om van me verlost te zijn, is het niet zoo, lieveling?" „O Jim, ja, je hebt gelijk", fluisterde Alison. „Ik heb altijd van je gehouden, dien dag, dat ik je weg stuurde, wist ik pas goed hoeveel. Maar ik was te trotsch, om het te bekennen en ik begreep je verkeerd en en ik kan je niets verder vertellen nu. Maar Jim, ik houd nog altijd van je, meer dan ooit. O, Jim, ik ben zoo gelukkig, dat je weer bij me terug bent gekomen, het schijn* nu alles maar een booze droom. En ik houd zooveel van je Jim, ik kan je niet zeggen hoeveel". „Dat hoeft ook niet kindje, dat weet ik wel", en Jim's lach klonk hoog op. Het was de lach van een man, die eindelijk vond, wat hij zoolang gezocht had. HOOFDSTUK XVI. „Maar lieveling, wat ben je bleek", zei Jim een poosje later. „Wat zie je er moe en slecht uit. Zelfs het feit, dat we weer bij elkander zijn, schijnt je niet meer op te kunnen vroolijken". „Dat meen je niet, Jim", antwoordde ze. „Jij kunt het beste beoordeelen hoe geluk kig ik me voel, dat alles nu weer tusschen ons in orde is, maar toch is er iets, dat me hindert. Ik ben zoo ongerust over grootje. „Over grootje!" zei Hardy; „die goede oude vrouw,, wat is er met haar?" „Dat is het nu juist, ik weet niets van haar", antwoordde Alison, „niet eens waar ze is." „Wat zeg je, weet je niet waar ze is?" „Neen, ik heb er geen flauw idee van. Toen we uit elkaar gingen, omdat we geen geld meer hadden, wilde grootje niets over haar eigen lot loslaten. Ze wilde ons niet zeggen, waar ze heen ging. Ze vertelde alleen, dat ze ging logeeren bij menschen ergens huiten, maar waar precies, daarover wilde ze zich niet uitlaten. Zelfs Dave, die toch haar lieve ling is, kon haar het geheim niet ontfutse len. Ze beweerde, dat zij naar vrienden van dominee Williams, denzelfden, die mij deze betrekking bezorgd heeft, in huis kwam, maar dat zij die menschen niet ook nog met haar eigen familie of kennissen mocht las tig vallen. We moesten ons maar niet be zwaard over haar voelen, want ze was goed bezorgd. Nu je weet, Jim, als grootje zich iets voorgenomen heeft, volvoert ze het ook. Zoo is ze altijd geweest, zacht en vriende lijk, zoolang alles naar wensch gaat, maar onvermurwbaar, als het er op aan kwam haar zin te doen. Dave en ik, we hadden eenvoudig niets in te brengen en hadden maar te doen, wat ze ons zei. Dus op dien bewusten Maandag ging ze naar die men schen toe. Alleen dominee Williams weet, waar ze is, maar grootje heeft hem de be lofte afgedwongen, niemand er iets naders van te vertellen. We moesten er ons dus wel bij neerleggen, of we wilden of niet. Den eerst volgenden Zondag zijn Dave en zij hier komen eten. Ze was toen tamelijk op gewekt, riep er over, dat ze het zoo goed had en dat die vrienden van dominee Wil liams zulke aardige menschen waren. Ze zag er niet slecht uit, hoewel ze toch een beetje veranderd was, wat verouderd, zou ik zeggen. Ik heb eigenlijk nooit aan grootje gedacht als aan een oude vrouw. Maar dien Zondag besefte ik voor het eerst, dat acht en zestig toch al een heele leeftijd is. Ze zag er zoo, ja, hoe zal ik het zeggen, zoo ver schrompeld uit, zoo, of ze wel eens gauw van ons weggenomen zou kunnen worden" een snik klonk in Alison's stem „want grootje is een engel, Jim, en werkelijk goede menschen worden, geloof ik, nooit heel oud. Nu, tegen den avond ging ze weer weg. Da vid bracht haar naar de tram. Ze sprak zoo half en half met hem af, de volgende week wel weer terug te komen. Dat is nu al vier weken geleden en in dien tijd hebben we niets van haar gezien of gehoord. Je begrijpt dus, dat ik me ongerust over haar maal: en David natuurlijk ook. We weten niet, wat we moeten doen." „Maar lieve kind", antwoordde Jim, „dat is toch duidelijk genoeg naar dominee Williams gaan en haar adres vragen na tuurlijk". „Daar hebben we al over gedacht", ant woordde Alison, „maar de oude ziel heeft ons zoo gesmeekt en gebeden, het niet te doen, dat we gewoon den moed niet hebben te trachten haar geheim uit te visschen." „Wanneer zei je ook weer, dat je haar het laatst gezien hebt?" „Zondag was het drie weken geleden en vandaag is het Vrijdag." (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Zeetrwsche Folklore. (Slot.) Daar klinkt uit de verte het spottende, uitdagende liedje: „Meedelver! lange spae, Laet je' anden wat dichter gaè!" Dadelijk worden de spaden in den grond gestoken, en enkelen uit de groep jagen den spotter na, die het natuurlijk op een loopen zet. Weet hij een schuilhoek te bereiken b.v. een naast bijzijnde hoeve of een water gang waar hij moeilijk te vinden is, dan wordt de jacht zooveel te ijveriger voort gezet. Meenen de vervolgers, dat hun mannetje zich m huis heeft verscholen, dan doorzoe ken zij dit van onder tot boven. Niemand mag hun, volgens het door allen erkende ge bruik, den toegang weigeren. Is de schuldige gevonden, dan wordt hij naar het veld ge voerd, waar intusschen de overgeblevenen een diepen kuil hebben gegraven. Voor dien kuil gebracht, wordt de gevangene de keus gelaten, daarin tot den hals toe „begraven" te worden, of zich vrij te koopen, tegen trac- tatie van bier. Meestal betalen de slachtof fers maar, doch zijn ze ongezind daartoe, dan worden zij onverbiddellijk in den kuil gestopt, die de meedelvers rondom hem weer aanvullen en vast stampen, zoodat hij, in deze weinig benijdenswaardige positie, al leen met het hoofd boven den grond, eenige uren op het wferk mag toezien. Voorwaar, een eigenaardige straf, die aan oud-Germaansche zeden herinnert. Jammer, dat deze meekrapcultuur, met hare karakteristieke gebruiken en gewoon ten, die leven en kleur aan het landleven gaven, verdwenen is. Zoo hebben wij iets over de Zeeuwsche Folklore meegedeeld, en daar wij biji geboorte begonnen, is het logisch dat wij met het ster ven eindigen. Als men vroeger in een dorp kwam, zag men soms voor een huis een aantal bos sen stroo staan. Als er iemand bij de boe ren stierf, dan gingen de arbeiders in de schuur stroo halen, bonden dat tot bos sen en stapelden die bosschen op een hoop, hetzij voor den hoofdingang der woning, het zij voor het hek van het land. Die hoop was meer of minder hoog, naar gelang van den ouderdom van den overledene. Was de overledene ongehuwd, dan stak men een palmtakje in het stroo. Dan ging de knecht de deur uit, om „de roete" te gaan doen. Was het wat ver, dan was men verplicht de knecht mee te laten eten of voor hem extra op te dienen. In het huis zelf werden onmiddellijk de schilderijen en spiegels omgekeerd, de klok ken werden stil gezet en alle pullen van de schoorsteen afgenomen. 's Morgens van de begrafenis kwamen ve len in rouwgewaad aan „om de leste gank mee te maeken". Voor sommigen was dit nu niet zoozeer uit belangstelling, dat zij kwa men, maar meer het vooruitzicht op de sta pels krentebrood en op koffie, die naar men wist, aanwezig zouden zijn. En vooral voor hen, die niet al te zeer in de bloedverwant schap waren met de overledene, was dit een welkome gelegenheid om zich eens goed te doen aan deze lekkernijen. Vroeger mochten de boeren gedurende den rouwtijd bij voorkeur niets anders eten dan wit en zwart, b.v. karnemelk met krenten of schol, het laatste omdat het vel van dien visch zwart was. Nadat de maaltijd was afgeloopen kwam de „lezer mit de rolle" binnen. Hij droeg een groote zwarte tulle lamfer aan zijn hoed. Dan werd het stil en hij sprak De vrienden gelieve te luusteren, naê 't of- lezen der rolle, zoo as zie zulle vollege het liek van de dierbare overledene Bij voorkeur werd de kist door het meest door den baas beminde paard getrokken. Ofschoon het wel iets Joodsch lijkt, stelden velen er prijs op in vroeger eeuw, dat het hoofdeinde der kist naar het Westen werd geplaatst, om, zooals men zeide „de eerste morgenstraele bie de opstandinge in 't gelaet te ebben". Nadat allen teruggekeerd waren, begon nogmaals een maaltijd. Het stroo werd aan een kruisweg neergelegd, waar het los ging en verteerde. Dit hing nog samen met de bij- geloovigheid, want waar stroo was, kon geen booze geest genaken en geen heks binnen sluipen. Tot in de kleinste bizonderheden werd de rouw doorgevoerd. Men zou het niet ge waagd hebben een witte zakdoek te gebrui ken, indien daarin geen zwarte stipjes of droppels waren. Zoo zagen wij een en ander van de Zeeuw sche Folklore. In onze artikelen over West- kapelle wezen wij op folklore die verband houdt met het dijkwerk en in die over Arne- muiden met de visscherij, vischfolklore, zoo dat wij deze nu niet meer hebben vermeld. Alles bijeengenomen, zien wij dagelijks om ons heen nog de sporen van een en ander. Beste Neefjes en Nichtjes! Al te veel ruimte zal ik maar niet meer in beslag nemen, want we hebben deze week ai zooveel voor de briefjes noodig. Nu staan de oplossingen van de prijsraad sels er in, maar nog niet de toekenning van de prijsjes; een paar nichtjes dachten dat, maar dat is altijd pas een week later. Goes. „Clematis", 'tls daar echt mooi, vind je niet, ik fiets er ook wel eens. 't Was zeker een heel feest toen je broer thuis was, had hij ook wat moois voor je meegebracht uit Indië? „Karekiet". Jullie houdt nu zeker altijd zoo'n soort wedstrijd wie z'n tuintje het mooist is. Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Zijn er ook vriendjes geweest? De raadsels zal ik wel kunnen gebruiken. „Duinroosje". Zoo'n sneeuwbuitje als jij be doelt is zoo erg niet, als het maar niet te vroeg gebeurt. De boomgaarden zijn nu over al prachtig hé. „Crocusje." Fijn dat jij ook mee mocht met den optocht, ik heb hem ook een keer gezien. Alleen maar jammer dat er geen muziek bij was, dat is altijd nog feestelijker. Het groote raadsel heb je niet goed. ,Roosje". Beviel het Hannie goed om Boerinnetje te zijn en vond ze 't niet jammer toen 't pakje weer uit moest? Ik heb jullie niet voorbij zien gaan. „Erica". Jammer dat je juist in de stad was, je had moeten zorgen ook bij den overweg te zijn. Nog hartelijk ge feliciteerd met je verjaardag, er zijn er wel die ouder zijn als jij. Ben je Zondagavond ook nat geregend? „Stormvogel". Prettig dat je zoo'n mooi bo>ek hebt, ik heb het niet gelezen. En heb je genoten op je tocht door de boomgaarden? Jullie had een mooie dag uitgezocht. „Lijster". Ja, 't raadsel was wel wat moeilijker, maar dat mag ook wel als het een prijsraadsel is. Fijn dat je het toch nog hebt gevonden. „Klaproosje". Wat zullen jul lie genoten hebben, dat was nog eens een feest en dan nog zoo maar een extra middag vrij, waren de andere kinderen niet een beetje jaloersch? „Anemoontje". Tweemaal achter elkaar een prijsje, dat zal wel niet gaan, nu er zooveel nichtjes en neefjes mee doen. Wat zullen jullie er leuk hebben uitge zien, met die oranjejurkjes. Waar was de boog mee versierd? „Reseda". Hat kan ik ge- looven dat jullie pret hadden, 'tis ook maar geen feest om bij je vriendin te logeeren. Ja, Walcheren is ook erg mooi. Gisteren hadden jullie alweer vrij hé. Zaamslag. „De jonge landbouwer". Je kunt nu je naam eer aandoen, nu je van school bent. Verlang je er nog niet naar te rug? Dank je wel voor de raadsels, 'k heb nu een flinke voorraad. 's Heer Arendskerke. „Bloedvink". Wat jammer dat je het raadsel niet kon vin den. De oplossingen staan er vandaag in, dus nu kan je meteen zien, wat er wel uitkomt. Wolfaartsdijk. „Leeuwtje". Er was geen fout in het raadsel maar jij had een woord verkeerd, kijk de oplossingen maar eens na. Fijn dat je over bent, moet je nu nog een jaar naar school? Ja, Zeeland is nu op z'n mooist. „Maarten Tromp". Mag ik je ook nog feliciteeren, al is het wat laat? maar dat komt doordat jij niet eerder hebt ge schreven. Jullie zijn dus ook alle drie over, flink hoor, ga je het volgend jaar van school af? G r o e d e. „De kleine Molenaar" en „Bal roosje". Als Maria nn ook op school is, zit er in bijna iedere klas een van jullie. Wat was de kerk 's avonds vreeselijk vol, konden al die menschen er wel in? Middelburg. „Nachtegaaltje". Ik ge loof ook dat jij weer aan de beurt bent, maar afwachten, de volgende week komt de uitslag er in. 't Is al een poos geleden dat jij de Ko ningin hebt gezien, maar zooiets vergeet je niet zoo gauw. I e r s e k e. „Slaapmutsje", „Sneeuwklok je" en „Kerstwiekje". Wat heerlijk dat jullie zooveel geld opgehaald hebben, jullie hebt er zeker wel heel wat werk aan gehad? Deden er veel kinderen aan mee? „Boterbloempje' Gelukkig maar dat je er op 't laatste nip pertje om dacht, 't Gebeurt anders niet vaak dat je het vergeet. Nu heb ik Klimroosje er niet bij gezet, maar dit briefje is voor jullie samen. Serooskerke. „Winterkoninginnetje". Wat heerlijk zeg dat jij een zusje hebt ge kregen; daar ben je zeker wel erg blij mee. Met hoevelen zijn jullie nu? Ik ben het heusch al weer vergeten. „Maurits". Ja hoor, ik houd ook erg veel van bloemen; er zijn er nu gelukkig overal weer volop; de tulpen staan zoo prachtig. Van de week is er heer lijk veel zon geweest voor je tuintje; groeit alles nu flink? „Duifje." Echt lief hé, al die kleine beestjes, 'tls nu zeker wel erg druk bij jullie; zijn er ook lammetjes? „Kievit." Zoo'n verkooping is dus een heele drukte op het dorp; ga jij er anders ook wel eens naar toe? Zondag was het hier wel mooi weer; pas tegen den avond is het gaan regenen. „Sam en Piet." Ja, ik heb het gelezen van de brand, konden jullie het huis zien, of zijn jullie er naar toe geweest. Vreeselijk hé, dat die beestjes verbrand zijn. „De Ruyter en Willem van Oranje". Nu, dat schrijven da meesten, dat ze erg nieuwsgierig zijn of ze een prijsje zullen krijgen. En heeft vader nog tot Zaterdag gewacht met het vee naar buis ten te brengen? „Korenbloempje en Blauw oog". In de schoonmaaktijd is het maar druk hé. 't Was hier van de week ook zulk heer lijk weer. Hebben jullie een boomgaard vlak bij het huis? „Benjamin." Je had het raad sel wel gevonden, dus zal ik het toch maar meetellen. Wat een leuk versje zeg, vooral het slot vind ik schitterend. Mag jij ook wel eens in de albums plaatjes kijken? Koudekerk e. „Vilota." Ga jij ons ook verlaten? Ja, als de nichtjes eenmaal van school af zijn, blijft er meestal niet zooveel tijd meer over voor de raadsels. Je hebt nog aardige herinneringen aan ons hoekje. Pret tig dat het laatste boekje zoo mooi is. „Me rel." Jij bent dus ook over; was je rapport goed? Fijn dat jullie de Koningin zoo goed gezien hebt. Bat is veel echter dan op een foto hé. Heb je de schade alw;eer ingehaald op school? Oostkapelle. „Klaverbloem". Als ik jou was geweest, had ik vast wel vrij ge vraagd om naar Vlissingen te gaan. Ja, tweede Paaschdag was het prachtig weer voor het strand. Veel plezier Donderdag op „Westhoeve", ik denk niet dat ik er kom. Hilversum. „Primula." Dat vind ik nu eens echt aardig een nichtje te hebben dat zoover weg woont. Ben je wel eens in Zeeland geweest? Je echte naam wil ik ook graag weten. Krabbendijke. „Klimop." Vond je het geen prachtig verhaal van „Henk". Flink hoor, dat je ook meegeholpen hebt met de propaganda voor de verkiezing. Mag je het de volgende keer weer doen? „Fruitkweeker- tje." Gefeliciteerd hoor met de overgang, het rapport vind ik erg mooi. Ja 't cijfer voor lezen kan nog wel wat hooger. Je moet nu heel wat vreemde namen leeren, maar als je het prettig vindt, gaat het direct veel ge makkelijker. St. Laurens. „Kerklaantje" en „Ker- noffel". Jullie dus ook allebei over; flink hoor. Er komen heel wat nieuwe kinderen op school,gaan er ook veel af? Wat was dat een gezellige dag in B. 't Weer was ook goed hé. „Klaproos". Jij zal dus niet veel rappor ten meer krijgen als de meester daar nu pas mee begint. Ja, de Meimaand is heerlijk, vooral als de zon schijlnt. Wil je Grootmoeder en broertje van mij ook feliciteeren? „Wijtn- kelk." Vind jij jezelf al te groot om met pop pen te spelen? Nu als je veel van naaien houdt, is dat ook wel een gezellig werkje. Zijn er al mooie kleedjes in het huisje? „Klaverbloem." Nu heb je alweer een naam uitgezocht die er al is. Zullen we er nu maar „Klavertje" van maken? Prettig hoor, dat jullie allemaal over zijn. Het laatste raadsel was goed. „Winterkoninkje." Er doen wel meer meisjes mee die allang van school el zijn, dat geeft niets. Wordt het jurkje mooi en staat het zusje goed? Misschien valt het werk best mee, als je er wat aan gewend baal. „Klaverblad." 'tls nu prachtig in Zeeland, daar heb je gelijk aan. Was je anders zoo uit je humeur? Ja, als de kleintjes op school komen, voelen de jongens uit de zesde zich zoo' gewichtig, vooral als ze pas over zijn, zooals jij. Bergen op Zoom. „Loolaantje". Ik kom vast eens bij je logeeren om naar de nachto-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8