GROOTMOEDERTJE.
s fa
Q
E
E
1 I
fl
gfli
fl o
■s|
II
a
i:I
»-«
I
lill
fl fl
■S33.I
rt ->
ra r-<
110 3
aas
sfJa
JJs^gfu
"is
ia
a
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
T^T
K
o
o
n
p
g O
5
5 S
3 -a ft.
S w
a
-3
n
o P
2 W
a a
a
R
■W
0)
05
Of
LU
Ul
-sr
ai
o
o
5
u5
*a
c "a c
o 5 M) E
a a - *3 p
B W r C
U 2 W 2
t- b T c
OJ J t-
e
N S "3 S d
X C g
-1- rt -c 5
S) O) u O
cd cs Z a ca c
-O-
o
fl O)
3-g
-»-> O
.a
t! N
-4-» 1)
d fl X»
R O
O o
R -3
jïfl
d fl
J bo u
N -Ö
i- 9 fl
ft a td
oo
O
rH
bO
'^2 a
N 'n
O.
H
t£
■♦J
d
o
'd o
*d
j 2 n
rd
'S "3
o®
tq t3
^t:
m M
S'g.
S 2 S
.-•3
3
m ft-fl
"3 fl 3
fl fl
o
a> N a, M
'fl a
O 'O o
"77T~~~
U
S?22
fl 5
gup,fl
3 O
H 3
X M
03 «y
d w
"S
nfe N j!
:£?^i1
O
®l
O
*-3
cd
•2 3
3 3
3
fl
bo *3
2 fl
O 0)
2
d a
SS-
p,
fl g
s
ffl |S
o
3 H
2:p? rt
•g-^S
t>
R. KA 3
"o
8s
o
s A
O
O
bo N
Pi
3
u
d fl -
>1 i
ia
bo u
d
m g a
§H°
."8
J23 d
d
d
t_( OT
-d
W QO -is
2
d I
bo
d
'C
r^A
i s fe
S d
3
-fl 31
.a:5^
fl 3 ,3
fl fl
bo -•-»
ra -ri
fli.1
p A
xi
g a
3 M fl
fl "2
"3
d J5 'y
■gw
O
bOri*l S
■^2l
9 S"
cd o
"E
bo S
Öd CQ
d
*JH Q)
O
5 o *3
3 bO M
a -2
®"S^
s a'-s
ÏÏ°3
®r3
Td O
S
M ts cd
g cd
P
en-2
d o
o
rd
TTTO-T
M O S
kÏ T3
ö1 d bo d
d »P
S
bO -»->
n d d a
2 2
HrQ Cd
tj
Jd
a s
o nd
13
o5
CO *rH
P
bOXl
d
"s-sis-
a® 2=9
"ü'a
o ËP
—3 g .9 -g
M fl 3
0:3® 3
y -g o
rr~{ r H
g "2
bp d
g
w.fl 9
m A
*J m
7 2-®
O
bó
-O n
m
bo A
O 9 fl
'fl^i S
J®§.2
g
2 g
t.-'S,
g f?-13
fl o
fl :r?-3
N o
.-3^
■s^fl a
A
-fl
*a -2
^.2
ü2
O
bO »o
d fl
O y-» tö (3)
d o »d
rö
'P
f_, dm-jj? o
3jS N -
ho S S fl
- e fl o fl O fl
3 e-s ®2 ra °,§-s a fl
a s
o
•S3 ®W
°-*A
A
O
fl
P rrl m
AA ri t2 O
2h fl-<a
2 3 -3S jSJS'B
■4—1
'3
oo
cE o
bo be
■o t d o
T* O
.3.0
R fl
E
co
cd
N
I—
cd
cd
o.
CO
slechts met moeite verkiaxen: „Hij wist, hoe
wel hij het zichzelf niet bekende, dat hij het
Joyce nooit kon doen begrijpen."
Be lezer krijgt allengs de overtuiging, dat
Clement ook in de jaren gedurende welke hij
predikant was, toch nimmer het geloof als
een rotsvaste steun en onwankelbare zeker
heid gekend heeft. Is zijn geloof wel ooit
levend en echt, diep en standvastig geweest,
zelfs in zijn beste jaren? Wij kunnen het ons
moeilijk zoo voorstellen; immers het besluit
dat hij neemt om al het oude vaarwel te
zeggen, vindt zijn houvast niet in de groots
waarheden die hem bezig houden. Eerder
wordt zijn besluit verhaast en in een bepaal
de richting gevoerd door het feit, dat hij met
betrekking tot enkele zaken een milder oor
deel heeft, dan het meerendeel der anderen:
Rodney en Veronica de gescheiden vrouw
trouwt hij, en gaat daarmee lijnrecht in
tegen de opinie van de geestelijkheid; het feit
dat hij Jimmy, die, door de omstandigheden
verlokt, diefstal pleegde, verdedigt, maakt
eveneens geen goeden indruk bij den mon
seigneur en den bisschop. Zoo komt hij van
zelf alleen te staan, en zijn daad het los
maken van het verband met de kerk sluit
zijn oude bestaan geheel en al af. Iets dat
hoop of vertrouwen geeft, bezit hij niet meer;
maar onderkennen wij in de donkere periode
zijns levens die dan zijn moet zijn worste
lend zoeken naar de waarheid ook maar
ergens een grijpen naar hoogere dingen dan
die welke het tijdelijke biedt? Is het verklaar
baar, dat hij slechts éénmaal, en dan nog
maar zeer ten deele, zich tot de kerk voelt
aangetrokken? De ongeloofstheoriën worden
breedvoerig uiteengezet; principieel-kxitisch
weerlegd worden ze echter niet. Als hij zegt:
„Alles werd anders toen ik begreep dat er
geen God was", is er geen stem, noch in hem,
noch om hem heen, die hem t,e redden poogt
uit den greep van het ongeloof.
Dat er een botsing zou komen tosschen
iemand als Clement en het dogma der kerk,
was wel te verwachten. Maar dat hij een ont
sluiering der waarheid zoekt, zonder reke
ning te houden met de waarheden uit Gods
Woord, maakt van hem een ongeloovige, niet
een die alleen en vóór alles de waarheid
zoekt.
Met één vraag zit hij geheel overhoop:
„Als u in een orde der dingen gelooft zoo
zegt hij hoe verklaart u dan dat de dingen
verkeerd zijn geloopen? Hoe kwam het kwaad
in de wereld?"
Het antwoord dat in Gods Woord besloten
ligt, schijnt Clement niet te hebben bevre
digd; hij moet het geweten hebben, maar het
als niet-voldoende hebben terzijde geschoven.
Nu wil hij op andere gronden een antwoord
hebben: het vraagstuk alleen van mensche-
lijke zijde bezien. Van een worstelen met al
die oude, hem bekende woorden, is bij Cle
ment geen sprake; en zoo zij in de jaren
gedurende welke hij zijn ambt bekleedde, in
derdaad levend en echt voor hem geweest
zijn, méér dan woorden alleen moet toch
nog wel herhaaldelijk iets van die oude ze
kerheid voor zijn geest gestaan hebben
Eindelijk, als een rust, het hervinden van
de woorden: „Indien gij u niet bekeert en
wordt gelijk de kinderkens, zoo zult ge in
het koninkrijk der hemelen geenszins in
gaan." Dat is de wekroep van het herboren
leven, dat is het keerpunt van zijn leven.
Het bevreemdt den lezer Wel eenigermate,
dat Clement een man van studie en ont
wikkeling toch gedurende die lange,
moeilijke periode van tasten en dolen, blijk
baar nimmer naar een boek heeft gegrepen
dat hem dichter bij de waarheid kon bren
gen. Maar nu er zulk een verrassend licht
op zijn levenspad gevallen is, door die
woorden uit de Heilige Schift, komt het oude
verlangen bij hem terug. „Hij wilde lezen,
het deed er niet toe wat. Hij wenschte beel
den, gedachten, gebeurtenissen in woorden
uitgedrukt. Hij wilde de aanraking met an
dere geesten, het besef van kameraadschap,
dat hij in boeken vond.
Wanneer hij, dien zelfden avond nog, het
eerste gedeelte van zijn roman voltooid
heeft, zit hij neer en denkt over alles wat zijn
leven bewoog: „In dat oogenblik, toen hij
juist iets had geschapen, had hij zekerheid
omtrent een Schepper. Hij dacht niet, be
wees noch redeneerde. Hij vroeg zelfs
niet. Hij zag den hemel en de sterren en
hoorde het geluid van de rivier. Hij voelde
de koele lucht aan zijn gezicht. Hij wist
dat God de wereld gemaakt had, even zeker
als hij wist dat hij zijn boek schreef. Dat
weten kwam zonder verwondering tot hem.
Misschien was ook dat er altijd geweest,
en wachtte erop dat hij het vinden zou."
Dien nacht vond Clement Dyson de rust,
de gave rust die hij immer gezocht heeft;
de vrede, die hij tot zijn deel begeerde, was
hem geschonken. Zijn ziel gaat uit naar God
in aanbidding en dankbaarheid. „Het ge
schiedde onwillekeurig en zonder woorden,
zooals een plant zich naar de zon keert. Hij
bad niet, hij lag heel stil. Zijn geest ging
uit naar den geest, die den zijnen had voort
gebracht en kende dien geest, dien hij noch
met zijn gedachten bevatten kon, noch met
zijn lijfelijke oogen zien. Zonder reden, zon
der kennis, zonder bewijs had hij zekerheid
omtrent God."
Ons bezwaar tegen dezen roman is, dat
de schrijfster niet altijd even principieel,
vaak te mild oordeelt. De gevaren die in het
ongeloof schuilen, hebben geen afdoende
weerlegging gevonden. Dat betreuren wij
zeer,, want het is een tekortkoming in een
roman als deze, die zich aandient met de
woorden: „Menschelijke fouten en zwakhe
den, die door velen dikwijls hard en meedoo-
genloos als „slecht" en „zondig" worden uit
gekreten, komen in een ander licht; en een
eerlijker, milder oordeel ontstaat." Overi
gens een boek, dat behoudens deze reserve
de lezing alleszins waard is.
A. L. VAN O YEN.
39)
Vrij naar het Engelsch.
Uit zijn zak haalde hij Louisa's brief en
legde hem voor Alison op tafel.
„Neen, neen," antwoorde deze, het epistel
van zich schuivend, „jou woord is me vol
doende. Ik wil dien brief niet lezen."
„Altijd ben ik je in mijn hart trouw ge
bleven", hernam Jim weer, „altijd ben ik je
blijven liefhebben. Alison, zeg me, is nu de
slagboom tusschen ons weggevallen? Ik heb
geld genoeg om zoo spoedig mogelijk te trou
wen en je een gezellig thuis te verschaffen
We kunnen er een prettig hoekje inrichten
bij den haard voor grootje. Toe Alison, is er
nu nog reden, om „neen" te zeggen? Er is
immers geen ander, waar je vein houdt, Ally,
dat zeide je toch alleen maar om van me
verlost te zijn, is het niet zoo, lieveling?"
„O Jim, ja, je hebt gelijk", fluisterde
Alison. „Ik heb altijd van je gehouden, dien
dag, dat ik je weg stuurde, wist ik pas goed
hoeveel. Maar ik was te trotsch, om het te
bekennen en ik begreep je verkeerd en en
ik kan je niets verder vertellen nu. Maar
Jim, ik houd nog altijd van je, meer dan
ooit. O, Jim, ik ben zoo gelukkig, dat je
weer bij me terug bent gekomen, het schijn*
nu alles maar een booze droom. En ik houd
zooveel van je Jim, ik kan je niet zeggen
hoeveel".
„Dat hoeft ook niet kindje, dat weet ik
wel", en Jim's lach klonk hoog op. Het was
de lach van een man, die eindelijk vond,
wat hij zoolang gezocht had.
HOOFDSTUK XVI.
„Maar lieveling, wat ben je bleek", zei
Jim een poosje later. „Wat zie je er moe en
slecht uit. Zelfs het feit, dat we weer bij
elkander zijn, schijnt je niet meer op te
kunnen vroolijken".
„Dat meen je niet, Jim", antwoordde ze.
„Jij kunt het beste beoordeelen hoe geluk
kig ik me voel, dat alles nu weer tusschen
ons in orde is, maar toch is er iets, dat me
hindert. Ik ben zoo ongerust over grootje.
„Over grootje!" zei Hardy; „die goede
oude vrouw,, wat is er met haar?"
„Dat is het nu juist, ik weet niets van
haar", antwoordde Alison, „niet eens waar
ze is."
„Wat zeg je, weet je niet waar ze is?"
„Neen, ik heb er geen flauw idee van. Toen
we uit elkaar gingen, omdat we geen geld
meer hadden, wilde grootje niets over haar
eigen lot loslaten. Ze wilde ons niet zeggen,
waar ze heen ging. Ze vertelde alleen, dat
ze ging logeeren bij menschen ergens huiten,
maar waar precies, daarover wilde ze zich
niet uitlaten. Zelfs Dave, die toch haar lieve
ling is, kon haar het geheim niet ontfutse
len. Ze beweerde, dat zij naar vrienden van
dominee Williams, denzelfden, die mij deze
betrekking bezorgd heeft, in huis kwam,
maar dat zij die menschen niet ook nog met
haar eigen familie of kennissen mocht las
tig vallen. We moesten ons maar niet be
zwaard over haar voelen, want ze was goed
bezorgd. Nu je weet, Jim, als grootje zich
iets voorgenomen heeft, volvoert ze het ook.
Zoo is ze altijd geweest, zacht en vriende
lijk, zoolang alles naar wensch gaat, maar
onvermurwbaar, als het er op aan kwam
haar zin te doen. Dave en ik, we hadden
eenvoudig niets in te brengen en hadden
maar te doen, wat ze ons zei. Dus op dien
bewusten Maandag ging ze naar die men
schen toe. Alleen dominee Williams weet,
waar ze is, maar grootje heeft hem de be
lofte afgedwongen, niemand er iets naders
van te vertellen. We moesten er ons dus
wel bij neerleggen, of we wilden of niet. Den
eerst volgenden Zondag zijn Dave en zij
hier komen eten. Ze was toen tamelijk op
gewekt, riep er over, dat ze het zoo goed
had en dat die vrienden van dominee Wil
liams zulke aardige menschen waren. Ze
zag er niet slecht uit, hoewel ze toch een
beetje veranderd was, wat verouderd, zou ik
zeggen. Ik heb eigenlijk nooit aan grootje
gedacht als aan een oude vrouw. Maar dien
Zondag besefte ik voor het eerst, dat acht
en zestig toch al een heele leeftijd is. Ze zag
er zoo, ja, hoe zal ik het zeggen, zoo ver
schrompeld uit, zoo, of ze wel eens gauw
van ons weggenomen zou kunnen worden"
een snik klonk in Alison's stem „want
grootje is een engel, Jim, en werkelijk goede
menschen worden, geloof ik, nooit heel oud.
Nu, tegen den avond ging ze weer weg. Da
vid bracht haar naar de tram. Ze sprak zoo
half en half met hem af, de volgende week
wel weer terug te komen. Dat is nu al vier
weken geleden en in dien tijd hebben we
niets van haar gezien of gehoord. Je begrijpt
dus, dat ik me ongerust over haar maal: en
David natuurlijk ook. We weten niet, wat
we moeten doen."
„Maar lieve kind", antwoordde Jim, „dat
is toch duidelijk genoeg naar dominee
Williams gaan en haar adres vragen na
tuurlijk".
„Daar hebben we al over gedacht", ant
woordde Alison, „maar de oude ziel heeft
ons zoo gesmeekt en gebeden, het niet te
doen, dat we gewoon den moed niet hebben
te trachten haar geheim uit te visschen."
„Wanneer zei je ook weer, dat je haar het
laatst gezien hebt?"
„Zondag was het drie weken geleden en
vandaag is het Vrijdag."
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
Zeetrwsche Folklore.
(Slot.)
Daar klinkt uit de verte het spottende,
uitdagende liedje:
„Meedelver! lange spae,
Laet je' anden wat dichter gaè!"
Dadelijk worden de spaden in den grond
gestoken, en enkelen uit de groep jagen den
spotter na, die het natuurlijk op een loopen
zet. Weet hij een schuilhoek te bereiken
b.v. een naast bijzijnde hoeve of een water
gang waar hij moeilijk te vinden is, dan
wordt de jacht zooveel te ijveriger voort
gezet.
Meenen de vervolgers, dat hun mannetje
zich m huis heeft verscholen, dan doorzoe
ken zij dit van onder tot boven. Niemand
mag hun, volgens het door allen erkende ge
bruik, den toegang weigeren. Is de schuldige
gevonden, dan wordt hij naar het veld ge
voerd, waar intusschen de overgeblevenen
een diepen kuil hebben gegraven. Voor dien
kuil gebracht, wordt de gevangene de keus
gelaten, daarin tot den hals toe „begraven"
te worden, of zich vrij te koopen, tegen trac-
tatie van bier. Meestal betalen de slachtof
fers maar, doch zijn ze ongezind daartoe,
dan worden zij onverbiddellijk in den kuil
gestopt, die de meedelvers rondom hem
weer aanvullen en vast stampen, zoodat hij,
in deze weinig benijdenswaardige positie, al
leen met het hoofd boven den grond, eenige
uren op het wferk mag toezien.
Voorwaar, een eigenaardige straf, die aan
oud-Germaansche zeden herinnert.
Jammer, dat deze meekrapcultuur, met
hare karakteristieke gebruiken en gewoon
ten, die leven en kleur aan het landleven
gaven, verdwenen is.
Zoo hebben wij iets over de Zeeuwsche
Folklore meegedeeld, en daar wij biji geboorte
begonnen, is het logisch dat wij met het ster
ven eindigen.
Als men vroeger in een dorp kwam, zag
men soms voor een huis een aantal bos
sen stroo staan. Als er iemand bij de boe
ren stierf, dan gingen de arbeiders in
de schuur stroo halen, bonden dat tot bos
sen en stapelden die bosschen op een hoop,
hetzij voor den hoofdingang der woning, het
zij voor het hek van het land. Die hoop
was meer of minder hoog, naar gelang van
den ouderdom van den overledene.
Was de overledene ongehuwd, dan
stak men een palmtakje in het stroo. Dan
ging de knecht de deur uit, om „de roete" te
gaan doen. Was het wat ver, dan was men
verplicht de knecht mee te laten eten of voor
hem extra op te dienen.
In het huis zelf werden onmiddellijk de
schilderijen en spiegels omgekeerd, de klok
ken werden stil gezet en alle pullen van de
schoorsteen afgenomen.
's Morgens van de begrafenis kwamen ve
len in rouwgewaad aan „om de leste gank
mee te maeken". Voor sommigen was dit nu
niet zoozeer uit belangstelling, dat zij kwa
men, maar meer het vooruitzicht op de sta
pels krentebrood en op koffie, die naar men
wist, aanwezig zouden zijn. En vooral voor
hen, die niet al te zeer in de bloedverwant
schap waren met de overledene, was dit een
welkome gelegenheid om zich eens goed te
doen aan deze lekkernijen.
Vroeger mochten de boeren gedurende den
rouwtijd bij voorkeur niets anders eten dan
wit en zwart, b.v. karnemelk met krenten of
schol, het laatste omdat het vel van dien
visch zwart was.
Nadat de maaltijd was afgeloopen kwam
de „lezer mit de rolle" binnen. Hij droeg een
groote zwarte tulle lamfer aan zijn hoed.
Dan werd het stil en hij sprak
De vrienden gelieve te luusteren, naê 't of-
lezen der rolle, zoo as zie zulle vollege het
liek van de dierbare overledene
Bij voorkeur werd de kist door het meest
door den baas beminde paard getrokken.
Ofschoon het wel iets Joodsch lijkt, stelden
velen er prijs op in vroeger eeuw, dat het
hoofdeinde der kist naar het Westen werd
geplaatst, om, zooals men zeide „de eerste
morgenstraele bie de opstandinge in 't gelaet
te ebben".
Nadat allen teruggekeerd waren, begon
nogmaals een maaltijd. Het stroo werd aan
een kruisweg neergelegd, waar het los ging
en verteerde. Dit hing nog samen met de bij-
geloovigheid, want waar stroo was, kon geen
booze geest genaken en geen heks binnen
sluipen.
Tot in de kleinste bizonderheden werd de
rouw doorgevoerd. Men zou het niet ge
waagd hebben een witte zakdoek te gebrui
ken, indien daarin geen zwarte stipjes of
droppels waren.
Zoo zagen wij een en ander van de Zeeuw
sche Folklore. In onze artikelen over West-
kapelle wezen wij op folklore die verband
houdt met het dijkwerk en in die over Arne-
muiden met de visscherij, vischfolklore, zoo
dat wij deze nu niet meer hebben vermeld.
Alles bijeengenomen, zien wij dagelijks om
ons heen nog de sporen van een en ander.
Beste Neefjes en Nichtjes!
Al te veel ruimte zal ik maar niet meer in
beslag nemen, want we hebben deze week ai
zooveel voor de briefjes noodig.
Nu staan de oplossingen van de prijsraad
sels er in, maar nog niet de toekenning van
de prijsjes; een paar nichtjes dachten dat,
maar dat is altijd pas een week later.
Goes. „Clematis", 'tls daar echt mooi,
vind je niet, ik fiets er ook wel eens. 't Was
zeker een heel feest toen je broer thuis was,
had hij ook wat moois voor je meegebracht
uit Indië? „Karekiet". Jullie houdt nu zeker
altijd zoo'n soort wedstrijd wie z'n tuintje
het mooist is. Nog hartelijk gefeliciteerd met
je verjaardag. Zijn er ook vriendjes geweest?
De raadsels zal ik wel kunnen gebruiken.
„Duinroosje". Zoo'n sneeuwbuitje als jij be
doelt is zoo erg niet, als het maar niet te
vroeg gebeurt. De boomgaarden zijn nu over
al prachtig hé. „Crocusje." Fijn dat jij
ook mee mocht met den optocht, ik heb hem
ook een keer gezien. Alleen maar jammer
dat er geen muziek bij was, dat is altijd nog
feestelijker. Het groote raadsel heb je niet
goed. ,Roosje". Beviel het Hannie goed om
Boerinnetje te zijn en vond ze 't niet jammer
toen 't pakje weer uit moest? Ik heb jullie
niet voorbij zien gaan. „Erica". Jammer dat
je juist in de stad was, je had moeten zorgen
ook bij den overweg te zijn. Nog hartelijk ge
feliciteerd met je verjaardag, er zijn er wel
die ouder zijn als jij. Ben je Zondagavond
ook nat geregend? „Stormvogel". Prettig dat
je zoo'n mooi bo>ek hebt, ik heb het niet
gelezen. En heb je genoten op je tocht door
de boomgaarden? Jullie had een mooie dag
uitgezocht. „Lijster". Ja, 't raadsel was wel
wat moeilijker, maar dat mag ook wel als het
een prijsraadsel is. Fijn dat je het toch nog
hebt gevonden. „Klaproosje". Wat zullen jul
lie genoten hebben, dat was nog eens een
feest en dan nog zoo maar een extra middag
vrij, waren de andere kinderen niet een
beetje jaloersch? „Anemoontje". Tweemaal
achter elkaar een prijsje, dat zal wel niet
gaan, nu er zooveel nichtjes en neefjes mee
doen. Wat zullen jullie er leuk hebben uitge
zien, met die oranjejurkjes. Waar was de
boog mee versierd? „Reseda". Hat kan ik ge-
looven dat jullie pret hadden, 'tis ook maar
geen feest om bij je vriendin te logeeren. Ja,
Walcheren is ook erg mooi. Gisteren hadden
jullie alweer vrij hé.
Zaamslag. „De jonge landbouwer". Je
kunt nu je naam eer aandoen, nu je van
school bent. Verlang je er nog niet naar te
rug? Dank je wel voor de raadsels, 'k heb nu
een flinke voorraad.
's Heer Arendskerke. „Bloedvink".
Wat jammer dat je het raadsel niet kon vin
den. De oplossingen staan er vandaag in, dus
nu kan je meteen zien, wat er wel uitkomt.
Wolfaartsdijk. „Leeuwtje". Er was
geen fout in het raadsel maar jij had een
woord verkeerd, kijk de oplossingen maar
eens na. Fijn dat je over bent, moet je nu
nog een jaar naar school? Ja, Zeeland is nu
op z'n mooist. „Maarten Tromp". Mag ik je
ook nog feliciteeren, al is het wat laat? maar
dat komt doordat jij niet eerder hebt ge
schreven. Jullie zijn dus ook alle drie over,
flink hoor, ga je het volgend jaar van
school af?
G r o e d e. „De kleine Molenaar" en „Bal
roosje". Als Maria nn ook op school is, zit
er in bijna iedere klas een van jullie. Wat
was de kerk 's avonds vreeselijk vol, konden
al die menschen er wel in?
Middelburg. „Nachtegaaltje". Ik ge
loof ook dat jij weer aan de beurt bent, maar
afwachten, de volgende week komt de uitslag
er in. 't Is al een poos geleden dat jij de Ko
ningin hebt gezien, maar zooiets vergeet je
niet zoo gauw.
I e r s e k e. „Slaapmutsje", „Sneeuwklok
je" en „Kerstwiekje". Wat heerlijk dat jullie
zooveel geld opgehaald hebben, jullie hebt er
zeker wel heel wat werk aan gehad? Deden
er veel kinderen aan mee? „Boterbloempje'
Gelukkig maar dat je er op 't laatste nip
pertje om dacht, 't Gebeurt anders niet vaak
dat je het vergeet. Nu heb ik Klimroosje er
niet bij gezet, maar dit briefje is voor jullie
samen.
Serooskerke. „Winterkoninginnetje".
Wat heerlijk zeg dat jij een zusje hebt ge
kregen; daar ben je zeker wel erg blij mee.
Met hoevelen zijn jullie nu? Ik ben het
heusch al weer vergeten. „Maurits". Ja hoor,
ik houd ook erg veel van bloemen; er zijn
er nu gelukkig overal weer volop; de tulpen
staan zoo prachtig. Van de week is er heer
lijk veel zon geweest voor je tuintje; groeit
alles nu flink? „Duifje." Echt lief hé, al die
kleine beestjes, 'tls nu zeker wel erg druk
bij jullie; zijn er ook lammetjes? „Kievit."
Zoo'n verkooping is dus een heele drukte op
het dorp; ga jij er anders ook wel eens naar
toe? Zondag was het hier wel mooi weer;
pas tegen den avond is het gaan regenen.
„Sam en Piet." Ja, ik heb het gelezen van
de brand, konden jullie het huis zien, of zijn
jullie er naar toe geweest. Vreeselijk hé, dat
die beestjes verbrand zijn. „De Ruyter en
Willem van Oranje". Nu, dat schrijven da
meesten, dat ze erg nieuwsgierig zijn of ze
een prijsje zullen krijgen. En heeft vader nog
tot Zaterdag gewacht met het vee naar buis
ten te brengen? „Korenbloempje en Blauw
oog". In de schoonmaaktijd is het maar druk
hé. 't Was hier van de week ook zulk heer
lijk weer. Hebben jullie een boomgaard vlak
bij het huis? „Benjamin." Je had het raad
sel wel gevonden, dus zal ik het toch maar
meetellen. Wat een leuk versje zeg, vooral
het slot vind ik schitterend. Mag jij ook wel
eens in de albums plaatjes kijken?
Koudekerk e. „Vilota." Ga jij ons ook
verlaten? Ja, als de nichtjes eenmaal van
school af zijn, blijft er meestal niet zooveel
tijd meer over voor de raadsels. Je hebt nog
aardige herinneringen aan ons hoekje. Pret
tig dat het laatste boekje zoo mooi is. „Me
rel." Jij bent dus ook over; was je rapport
goed? Fijn dat jullie de Koningin zoo goed
gezien hebt. Bat is veel echter dan op een
foto hé. Heb je de schade alw;eer ingehaald
op school?
Oostkapelle. „Klaverbloem". Als ik
jou was geweest, had ik vast wel vrij ge
vraagd om naar Vlissingen te gaan. Ja,
tweede Paaschdag was het prachtig weer
voor het strand. Veel plezier Donderdag op
„Westhoeve", ik denk niet dat ik er kom.
Hilversum. „Primula." Dat vind ik
nu eens echt aardig een nichtje te hebben
dat zoover weg woont. Ben je wel eens in
Zeeland geweest? Je echte naam wil ik ook
graag weten.
Krabbendijke. „Klimop." Vond je
het geen prachtig verhaal van „Henk". Flink
hoor, dat je ook meegeholpen hebt met de
propaganda voor de verkiezing. Mag je het
de volgende keer weer doen? „Fruitkweeker-
tje." Gefeliciteerd hoor met de overgang,
het rapport vind ik erg mooi. Ja 't cijfer voor
lezen kan nog wel wat hooger. Je moet nu
heel wat vreemde namen leeren, maar als je
het prettig vindt, gaat het direct veel ge
makkelijker.
St. Laurens. „Kerklaantje" en „Ker-
noffel". Jullie dus ook allebei over; flink
hoor. Er komen heel wat nieuwe kinderen
op school,gaan er ook veel af? Wat was dat
een gezellige dag in B. 't Weer was ook goed
hé. „Klaproos". Jij zal dus niet veel rappor
ten meer krijgen als de meester daar nu pas
mee begint. Ja, de Meimaand is heerlijk,
vooral als de zon schijlnt. Wil je Grootmoeder
en broertje van mij ook feliciteeren? „Wijtn-
kelk." Vind jij jezelf al te groot om met pop
pen te spelen? Nu als je veel van naaien
houdt, is dat ook wel een gezellig werkje.
Zijn er al mooie kleedjes in het huisje?
„Klaverbloem." Nu heb je alweer een naam
uitgezocht die er al is. Zullen we er nu maar
„Klavertje" van maken? Prettig hoor, dat
jullie allemaal over zijn. Het laatste raadsel
was goed. „Winterkoninkje." Er doen wel
meer meisjes mee die allang van school el
zijn, dat geeft niets. Wordt het jurkje mooi
en staat het zusje goed? Misschien valt het
werk best mee, als je er wat aan gewend baal.
„Klaverblad." 'tls nu prachtig in Zeeland,
daar heb je gelijk aan. Was je anders zoo
uit je humeur? Ja, als de kleintjes op school
komen, voelen de jongens uit de zesde zich
zoo' gewichtig, vooral als ze pas over zijn,
zooals jij.
Bergen op Zoom. „Loolaantje". Ik kom
vast eens bij je logeeren om naar de nachto-