f?
it
r«l
GROOTMOEDERTJE.
UI
■sM'-a
IJ'S
«Sjs
a'
fl
sa
2
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
CJ
«u
O
cc
K
H
N
O
u
O
ca
2 0 2 a I
ft 3 T3 -S
*rj 2
cd o 5
"O CjrfJ Pc
»- 2»hS
ca
ca
O
2 s
~2 "-9 s
6883
2.3 -S fi
a aj
aj t© tc O
r-P P> M -*-» W
3 3:2
5 a) >.öo
t J)
ft fflfP
D hn d
1Z
W H n 'H
«•-S 2
2? rt2
^3 o3 «+-I rt
fl'ö O
a-ssl
o g3Tl
9 S a
d ET "3
CD
10
r;
U rQ
s
®H
2 03
-9-S
O
fs
22 2
.9 3
I a a
G tc o
*r; o P Ti
13 -
§-§
8 a
s
■rit? 2
3
g
9 5 I
3-91-
9
f »33
o cqt3 ca
J
cd g
g SP H
'5
N 2
22.3 g
-2 O
ï^'Sb
,g®|Pc
3 2 g ra
i—M
So ,2 2
03
«4 .2
SC §2 2
S3
>3 3 i» N at
aj
3 a!
:cf O 3
3
- d
fl s
a
Pc U
o
O bCc
Is*-®
O
^■sïS
BW
0 2
&2 §TI
I"3 g 1
laai
-P
O rrt
M tS
•H
i I
X}
"a
•B2
U 1
rS"^
TP **H
:s*3-~
Ti ffl n
«O
2 -
M
3 -M :p? P
öj a
Mi!
t?
T?
d 9
•3 s®"®a
1 g Ö2 *ro
P cd
ft fH flj •»-«
lN-S
-3 2 2
a >5 .3
W> S -2
2
-Ö
p ^->
O
Xi
rrt 2 ro P<
SB'S
O
d o
O
s
a
te:z?
N
*3 a
O dj
E>
.s p
Ji» bo
.■3.9 g
_,2
2 ,2 °0rP( 35
h2j?
fl tH
TTxsd^nï
g S?
as a
o
fiü B
cd
2^5^ 3
P< P m t_,
■sis 8
o5»2
op d
:zr o
n
cd
S-S
o
S p
.*p
p "-t
p
a 0
g gM §a
-2
"P 3
w
S3 bo^s boja
3 "o Jd <q
o ri
O O N
bo d
9 S S-sS
0 m P
ir
bO
.9
5
P -M
^3
f
T3
9
a
St>
«M
a
a
:3
9 2
P
5 a ga
cd cd O .g
a a a n
o 3 3
Si 8 P.JS
"*-' r-i
aM S
o d (c
cd o
2
rri
•2 ?!g
Sa 9 g-ö
ii3-9 c
2
rP cP
•2 o
P
*3
02
Ei d
S'
2ë°
^§s
a
„-S
n 9n
2 mS 3
G
cd
P o
O O
!P
boa
p —*a
"p a S
O b£
0 a
a gw
cd
®-»
to
S B
fl d
ë-s"
8.2
a x) '3 a
dB so
©O
N it
3
6 S_
0 2 9
■3 3 cd
3 3 P.^3
'a
3
o
p, u
ara B J4
O 33 37
S92§
ra O
2g
'jJ
'•'•S
<v
roei, wat iedere priester voelen moet, dat ik
zoo weinig kan doen om u te helpen; ik ben
er zelfs niet zeker van dat het voor n de
moeite waard is te hooren wat ik te zeggen
heb. U bent even dicht bij God als ik, maar
ik hid God u te bewaren en te zegenen."
De vicaris merkt op: „Ik vond het ver
keerd te zeggen wat je aan het eind gezegd
hebt", en hij vraagt naar het waarom van
die woorden. „Omdat ik het zoo voelde", is
Clements antwoord.
Juist omdat hij zoo heel veel dingen an
ders beziet, dan voorheen, ia zijn optreden
vaak anders dan men van hem verwacht; al
lerlei moeilijkheden komen daaruit voort
Maar hij gevoelt: de zekerheid, die ik ande
ren prediken moet, bezit ik zelf niet „Hij kon
niet blijven, en anderen leeren, terwijl hijzelf
niet overtuigd was. Het zou niet eerlijk zijn,
dacht hij. Het zou zijn de blinde die de blin
den leidde."
Hij heeft zijn besluit genomen, het den
vicaris meegedeeld. Maar Joyce zijn
vrouw heeft weinig begrip van den twij
fel en den strijd die Clement voert en die zijn
rust verstoren. Zooveel godsdienstiger dan
zichzelf had ze hem altijd beschouwd; en nu
liet hij alles los
Clement gaat werk zoeken; nu hij ambte
loos is. moet het gezin de pastorie ontrui
men. Joyce en de kinderen gaan naar haar
ouders; Clement trekt naar Londen.
Het eerste deel van den roman, dat sprak
van „den mensch met brandend hart", is
ten einde. Het tweede deel wordt ingeluid:
„Baken noch Licht"zegt de titel. En het
is waar: een donkere tijd wordt het voor Cle
ment. De ondergang dreigt; geen werk; een
zaam te midden van het drukke stadsgewoel;
een tijd van ongeloof, strijd, spanning.
Donker de levensbaan,
Wij morren voort; de schoot
Der groote wat'ren kreunt
0 zee, o vloed, o dood!
Kreunt als doodsklok-gelui
Baken noch licht.
Verlaten vaart de ziel,
Nacht voor de kiel.
In Londen ontmoet Clement Veronica
type van de moderne jonge vrouw wier hu
welijk hij tijdens zijn ambt had ingezegend;
een feit dat moeilijkheden veroorzaakt had
met de hoogere machten in de kerk, omdat
Veronica van haar eersten man gescheiden
was.
Ze hebben gezamenlijke sympathieën; er
is iets dat hen beide trekt.
Tegenover zijn moedeloosheid staat haar
zorgeloos genieten: „Vindt U het leven niet
rijk?" vraagt ze hem. „Vindt U niet dat er
vreeselijk veel in is?"
Clement moet toestemmen: „Ja, het is ein
deloos. Het is als een geweldige stroom, die
alles met zich meevoert."
Baken noch licht ontwaart zijn oog. Als
een stervenskreet klinkt het: Ik ben bezig
te verdrinken! De waarheid wil hij, de war
reling der vragen doet hem duizelen. Kon
hij maar ophouden te denken! Hij bidt er
om; alles wordt hem te veel.
„We schuiven allemaal voort naar een
donkere zee. Waarom piekeren over het
Schip der Waarheid?"
Werkelijk alleen voelt hij zich, zonder
iemand om tegen te praten, en geen God
om te bidden, en nergens hulp.
Maar, ondanks alles en door alles heen,
daagt tóch nog een toekomst voor hem. Voor
wie de waarheid volgt, „verrijzen sterren als
werelden". Dat is d» titel van het derde deel
van den roman:
Van purpertooi ontdaan,
Van schoone leugens vrij,
Sta ik toch onbevreesd
Waarheid zal dood weerstaan.
Verrijzen sterren mij?
Sterren als werelden
Wellicht wint zuiv're daad
Een nieuwen dageraad.
Eindelijk een nieuwe dageraad: als ge
woon werkman in een steengroeve en fa
briek, vindt hij datgene wat hij immer te
vergeefs had gezocht, gaan sterke, nieuwe
waarheden voor zijn oog open. De weg hier
heen was niet zonder diepten; maar de
hoogten, die hij betreden mag, bieden rijke
en heerlijke vergoeding. Want nu „verrijzen
sterren als werelden". Hij ziet nu alles beter,
nu ziet hij ook weer het verbond met hoo
gere Machten: „Een mooie wereld, dacht hij.
Ik kan niet gelooven, dat ze door niemand
gemaakt zou zijn. In zijn geest groeide de
overtuiging, dat er iemand zijn moest achter
zooveel schoonheid. Hij stak een hand uit
en trok een wilgenroosje naar zich toe, voor
zichtig, om den stengel niet te knakken. De
volmaaktheid tot in onderdeelen trof hem als
de groote kunst van een groot kunstenaar."
Toen Clement in die duistere periode be
greep dat hij God niet kende, had hij de
voorbarige conclusie getrokken, dat God
niet bestaan kon. Maar nu ziet hij alles an
ders, en veel beter. Hij dacht dat zijn ge
loof aan een einde was gekomen, maar hij
zag nu: het geloof kon geen einde hebben.
Hij vindt tijd en lust om zijn levensroman
te schrijven. Eien duidelijk beeld rees er voor
zijn gedachten, woorden kwamen tot hem,
zinnen vormlden zichzelf. Hij had niets an
ders te doen dan ze op te schrijven. „Een
triomfante zekerheid stroomde door al zijn
aderen. Het is, dacht hij ik kan het
is echt. Ik kan het schrijven.
„Hij ging voort met schrijven. Terwijl hij
schreef had hij het gevoel dat al zijn vreug
den en smarten, zijn hoop en vrees, alles
wat hij gezien en gedaan, gevoeld en gewe
ten had door hem heen stroomde in zijn pen.
Hij had het gevoel alsof er niets in zijn leven
was, of het zou nu zijn doel bereiken, alsof
niets hem gegeven was, of hij zou het weer
terug geven. Niets was onvruchtbaar, niets
zou in hem zijn einde vinden. Al zijn jaren
in de wereld hadden dit kind van. zijn hart
gevoed en grootgebracht. Terwijl hij schreef,
werden de menschen uit zijn boek levend in
zijn geest en het verhaal kreeg vorm.
Hij zag hoe het zich voor zijn oogen ont
vouwde, zich uitstrekte, zich voegde. Hij
zag de karakters groeien, zich ontwikkelen,
veranderen. Hij schreef snel, maar zijn hand
kon geen gelijken tred houden met het ver
haal, zooals dat uit hem tuimelde."
Zooals een plant zich zonnewaarts keert,
zoo zoekt zijn hart in hunkerend smachten
God, in aanbidding en dankbaarheid.
Het licht was voor hem verborgen ge
weest, maar het was niet weggenomen. Hij,
de zeiler op de eindelooze zeeën, ankerde
toch in veilige haven.
A. L. VAN OYEN.
39)
Vrij naar het Engelsch.
„Jij hebt die zestig gulden uit de kassa bij
Shaw gestolen," zei ik, „en je hebt toegela
ten, dat Alison er van beschuldigd werd. Ik
weet, dat jij de dievegge bent, ik kan het be
wijzen, dus je hoeft niet te ontkennen. Ik
weet het nummer van het biljet, een, drie,
een, zeven. Je hebt het bij Dawson ter beta
ling aangeboden. Ja, ze durven daar, zoo
noodig, te zweren, dat jij het was, voor de
rechtbank. Je hebt er een paar meter zwarte
zij voor gekocht. Wel heb ik van mijn leven,
ik wed, dat de japon die je draagt, er van
gemaakt is. 0, Louisa, wat ben jij een slecht
wezen." In dien trant voer ik tegen haar
uit."
„Ze werd zoo wit als een doek en sloeg
haar handen voor de oogen. Die handen tril
den als espenblaadjes. Na eenige oogenblik-
ken zei ze:
„0 George, laat me niet opsluiten, niet
naar de gevangenis, en ik zal alles beken
nen."
„Je hebt er een onschuldig meisje in la
ten loopen," antwoordde ik, „nu moet je die
heele bekentenis op schrift stellen en onder
teekenen, anders zal ik geen ziertje medelij
den met je hebben."
En toen kreeg ik de heele geschiedenis
te hooren. Het schijnt, dat het biljet nooit in
de kassa geweest is, maar dat Shaw het
vlak er voor heeft laten vallen. Louisa had
het gezien en raapte het ongemerkt op. Ze
bekende, dat ze het deed in de hoop, dat Ali
son er van beschuldigd zou worden. Hier
is haar bekentenis, in deze enveloppe, getee-
kend door haar en mij. En ga nu maar ter
bruiloft met haar, aanstaanden Donderdag."
Sampson stond op en rekte zich uit.
Jim's gezicht, dat eerst wit was geworden,
toen rood, toen purper tijdens dit korte ver
slag, stond nu strak en ernstig.
„Ik ben je een heeleboel verplicht, Samp
son," zei hij na een korte pauze.
„En wat ben je nu van plan te doen?"
vroeg Sampson met eenige nieuwsgierigheid.
„Ik zie, dat je eenigszins onder den indruk
bent van mijn mededeelingen. Hoe wil je nu
handelen?"
„Ik weet het nog niet. Ik moet er over
denken. Zei je niet, dat je de bekentenis
in je zak hebt?"
„Ja, hier, in deze zak. Kijk, het puntje
van de enveloppe steekt er uit."
„Geef ze mij, als je blieft," vroeg Jim.
„Niets ervan. Dat is mijn eigendom, waar
van ik gebruik kan maken, al naar het me
belieft. Grappig hè, dat ik jou aanstaande
vrouw naar mijn hand kan zetten, als het
mij lust."
„Sampson, zoo laag zul je toch niet zijn?"
Plotseling veranderde Sampson van toon.
„Neen, oude jongen, daar is het niet om
te doen. Maar ik wil je voor jezelf bescher
men. Ik heb je altijd graag mogen lijden en
daarom wil ik altijd een trouw en eerlijk
vriend voor je zijn. Ik zou zoo graag willen,
dat je die Louisa Glay haar woord terug gaf.
Toe jongen, wees verstandig en steek je hoofd
toch niet in een strop."
„Laat me vanavond verder alleen, Geor
ge," verzocht Jim. „Ik kan nu nog niets zeg
gen, niets beloven. Eerst moet ik nadenken.
Laat me alleen."
Langzaam stond de detectieve op, floot
veelheteekenend en verliet de kamer.
„Als Jim, na wat ik hem verteld heb,
zich nog verplicht acht met Louisa te trou
wen, nu dan begin ik te gelooven, dat zijn
verstand niet zoo best is als ik dacht," over
dacht hij, terwijl hij de trap afging.
Maar Hardy wist nog heelemaal niet, wel
ken weg hij zou inslaan. Sampsons mededee-
ling had hem geheel overrompeld. Toen hij
alleen was, liet hij zich vermoeid op een
stoel vallen en verborg het gezicht in de
sterke handen. Het gehoorde was te veel
voor hem. Hij was van nature eerlijk en
oprecht en kon liegen en draaierijen niet
begrijpen. Louisa's gedrag begreep hij ab
soluut niet. Wat moest hij nu doen? Moest
hij trouw blijven aan iemand, die hem zoo
schandelijk bedrogen had? Langzaam aan
begon hij den toestand te overzien.
Plotseling werd er op zijn deur geklopt.
Op zijn „ja" kwam zijn kostjuffrouw bin
nen.
„Alweer een brief voor u, mijnheer Hardy.
Het lijkt wel of u jarig bent vandaag."
Nieuwsgierig keek ze haar commensaal aan,
doch deze was niet in de stemming om ver
trouwelijke mededeelingen te doen, zoo hij
er al ooit toe geneigd was.
Jim bleef een oogenblik met den brief in
de hand staan en staarde naar het krabbel-
pootje van Louisa Clay. Wat zou ze hem te
vertellen hebben? Langzaam scheurde hij de
enveloppe Open, als was hij bang voor den
inhoud.
„Lieve Jim," las hij.
„Je zult wel alles vernomen hebben en
alles, wat ze je van me verteld hebben, is
waar. Ik was dwaas, toen ik zoo iets deed,
dwaas, om te denken, dat ik je zoo zou kun
nen winnen. Enfin, nu is alles uit, want je
trouwen, terwijl je de waarheid weet, neen,
dat kan ik niet. Je hebt trouwens toch nooit
van me gehouden, dat heb ik altijd wel gewe
ten. Ik ga in Bristol mijn fortuin zoeken, we
zullen elkaar dus wel nooit meer ontmoeten.
Louisa Clay."
Jim voelde groote lust een horlepijp dwars
door de kamer te dansen, toen hij dezen on
verwachten brief gelezen had, hij had wel
willen schreeuwen of zingen om lucht te
geven aan zijn opgewonden blijdschap. In
plaats daarvan greep hij zijn hoed en holde
de trappen af. Dan haastte hij zich naar de
bus, die hem naar Bayswater zou brengen.
Hij volgde de impuls van zijn snel kloppend
hart, zijn oogen staarden, zijn lippen trilden
van opwinding. Hij was geboeid geweest in
ketenen, die hij zichzelf had aangelegd. Plot
seling was hij bevrijd geworden.
Hoe langzaam reed die bus en wat werd
er dikwijls gestopt. Maar eindelijk was hij
dan toch aan het doel van zijn tocht. Aan
het groote huis van mevrouw Faulner schel
de hij aan. Hoe vaak was hij hier niet langs
gekomen, sinds Alison er in dienstbetrekking
was, hoopend een glimp te zien te krijgen
van het meisje, dat hij liefhad. Nu was hij
weer vrij, Alison's onschuld was bewezen,
zou hij haar liefde nog kunnen winnen?
De deur werd geopend en hij vroeg Alison te
spreken.
„Wie kan ik zeggen, dat er is?" vroeg het
meisje.
„Zeg maar Jim Hardy en dat mijn bood
schap dringend is," antwoordde hij.
Het dagmeisje, geïmponeerd door Jim's
heerachtig voorkomen, liet hem in het
spreekkamertje. Eenige oogenblikken later
kwam Alison binnen. Haar gelaat was zeer
bleek, haar hand trilde zoo, dat ze Jim nau
welijks kon begroeten. Hij echter beheerschte
de situatie volkomen de neergeslagen
oogen het witte gezichtje die trillende
handen ze gaven hem antwoord op de
vraag, die hem zoozeer bezig had gehou
den. Hij ging naar de deur en sloot hem.
„Kan ik je een oogenblik onder vier oogen
spreken, vroeg hij.
„Ik denk het wel, als je het wenscht, Jim,"
klonk het zacht.
„Ja, dat wou ik zeker. Ik heb je wat te
zeggen."
Alison gaf geen antwoord, speelde ze
nuwachtig met haar zakdoek.
„Wat ik je zeggen wilde, is dit," vervolgde
Jim. „Het is uit tusschien Louisa en mij. En
dat is maar goed ook, want ik heb nooit om
haar gegeven. En nu nog iets Alison je
onschuld is bewezen."
„Mijn onschuld bewezen?" vroeg Alison,
plotseling een en al leven en beweging.
„Ja lieveling," antwoordde Jim. „Ik heb
immers altijd gezegd, dat je onschuldig was
en nu, nu zal iedereen me gelijk moeten
geven. Sampson, die goeie kerel, heeft de
heele waarheid ontdekt en het schijnt wel,
dat Louisa de dievegge is. George zal je mor
gen de bijzonderheden wel vertellen, want ik
wil nu met je over iets anders praten. Ali
son, ik heb je altijd liefgehad, al heeft het er
niet altijd den schijn van gehad, toch is het
zoo. Mijn leven was jou gewijd, mijn geluk
kon slechts jou bijzijn me schenken, alle
liefde, die ik geven kon, gaf ik jou. Toen,
op een kwaden dag, kwam er ongenoegen
tusschen ons, in mijn gekrenkten trots liep ik
naar Louisa en vroeg haar mijn vrouw te
willen worden; zij stemde maar al te graag
toe en, ofschoon ik haar trouw ben gebleven,
want een belofte is een belofte, sinds dien
ben ik de ongelukkigste mensch ter wereld
geweest, want nooit ben je uit mijn gedach
ten geweest. Ik heb een zonde begaan, een
ernstige zonde, door een meisje te vragten,
waar ik niet van hield, maar God heeft mijn
gebeden verhoord en me nog tijdig gered.
Louisa heeft me van mijn belofte ontslagen,
hier, lees maar."
door A. M. WESSELS.
Zeeuwsche Folklore.
III.
Nu moet men echter niet denken, dat,
wanneer een paartje gehuwd is, het zich stil
terugtrekt uit het leven en zich met niets
anders meer bemoeit, dan met bet huishou
den. Integendeel, velen deden van harte mede
aan de Fölkloriso'he Zeeuwsche spelen, zoo
als het Ringsteken, Gansknuppelen, Gaai
schieten enz. en vooral niet te vergeten de
Rhetorijkspelen.
De Ringrijderij en het Gaaischieten zijn nu
nog in hooge eere. Geen feest is er op Zuid-
Beveland of er is een ringrijderij bij, die
steeds groote deelname vindt en veel volks
is er steeds getuige van. Tegenwoordig is
er een beker van H. M. de Koningin ter be
schikking, om deze te „steken".
Aanvankelijk ontmoetten op Zuid-Beveland
deze spelen veel tegenstand. Nu geloof ik,
dat het meer kwam, door de wanordelijk
heden die voorvielen, dan door de spelen
zelve, dat de Classis Goes 7 September 1703
alle ringrijders, die tot de kerk behoorden,
onder censuur zette. Dit Classis-besluit
verwekte veel beroering en 5 kerken weiger
den het Glassis-bevel tot censuur uit te voe
ren. De kerk van Goes vroeg b e w ij s, waar
in het zondige van het ringrijden stak.
't Gebeurde immers niet op Zondag, maar
op vrije dagen! De Classis weigerde hierop
in te gaan en besloot de 'kerk -van Goes ter
zijde te stellen wegens ongehoorzaamheid
aan het Classicaal bevel. De Classicale ver
gaderingen werden wegens de Ringrijders-
kwestie voortaan niet ineer in Goes gehou
den, maar in een naburig dorpje, Kloetinge
of 's Heer Hendrikskinderen. Het dreigde
een formeel kerkelijk oproer te worden, want
de ringrijders en gaaisohieters (waaronder
vele ernstige personen waren) lieten zich dit
niet welgevallen, en dreigden anet sabotage
van de kerk. Later draaide de Classis bij.
In de meeste plaatsen was de Ambachts
heer de man, die jaarlijks prijzen beschik
baar stelde. Dit ging ook zeer eigenaardig
toe. Tegen den tijd dat het ringrijden ging
beginnen, ging men gezamelijk naar het
huis van den Ambachtsheer. Deze kwam bij
het zien der groote schare naar buiten en
reikte aan den voorman een pakket over,
waarin zich de geschenken bevonden, die
straks zouden verreden worden. Zoodra deze
geschenken werden vertoond, nam -het z.g.
jouwen een aanvang.
Eén uit den troep roept: „Daer komt de
manl" Een ander antwoordt: „Wat heit ie
an?" De eerste: „Grauwl" De tweede:
„Blauwl" De eerste: „Wat zullen wij roe
pen?" Allen te samen: ,;Hoezee, hoezee, voor
den Ambachtsheerl" Dit is de folklorisehe
vorm om „Mijnheer te bedanken". Natuur
lijk moet er pok gejouwd worden ter eere
van de „Mevrouw" en de kinderen. Ook bij
andere notabele ingezetenen, zooals bij den
dominéé en dokter, wordt die ceremonie her
haald. Het is ons niet mogelijk dit gebruik
te verklaren. Sommigen zijn van gevoelen,
dat dit grauw en blauw roepen uit den tijd
der -Hoekschen en Kabeljauwschen afkom
stig is.
Op bijna alle Zeeuwsche plaatsen had men
een gilde van „jonge joengers", die op de
klapbank hun vergadering hielden. Weke
lijks legden zij wat geld in, om dan in Mei
„de pot te versmeere", d.w.z. op te maken.
Reeds een dag te voren borgen de dorps
bewoners alles wat voor bun woning los
stond op, want het was een oud gebruik,
dat de „joengers" onder vervaarlijk rumoer
dien „smeeravond" door het dorp reden met
een groote dxiewielskar, alles medenemen
de wat de menschen buiten hadden laten
staan, welke voorwerpen dan bij de klap
bank werden opgestapeld. De veldwachter
stond hier machteloos tegenover en liet ze
stilletjes begaan. Trouwens van diefstal was
hier geen sprake, daar de gedupeerde dorps
bewoners hun eigendom zelf 'konden terug
halen.
In den wintertijd had men in Zeeland ook
nog een ander gebruik, n.L „op Koskoren
uitgaan". In grooten getale trokken dan de
jongelui het dorp uit naar de verschillende
•hofsteden om wat Koskoren, een geschenk in
den vorm van tarwe te gaan vragen. Als
de zak geheel gevuld was, bracht men de
tarwe naar den „meulenaer" om -het te
laten malen (wat voor dit -zakje gratis ge
schiedde) om het dan op de Kossedagen
(Kossemisse) te verorberen.
Zooals ieder weet was Zuid-Beveland
vroeger het land van de meekrap. Er werd
veel geld verdiend en het was een verrukke
lijk -gezicht, al die goudgele velden te zien.
Uit die verleden tijden, dateert nog een
eigenaardig gebruik: het „meekrapdelven'
In den herfst, als de wortels rijp waren ge
worden, trokken iederen morgen troepen
veldarbeiders, tien tot twintig personen
sterk, naar het veld. Aan 'het hoofd van. zulk
een bende ging de voorman, daarop volgde
de neusman (nevenman) achter dezen de
volgers.
De bende werd met hoorn en trompetge
schal tot den arbeid geroepen en al blazende
liep de hoornblazer vooruit. Op het veld aan
gekomen, werd de groep, naar zekere rege
len, voor het verrichten van den arbeid, ver
deeld. Het werk vorderde groote spierkracht,
want de wortels zaten diep, maar het werd
toch van den morgen tot den middag voort
gezet, met een half uur rust (halfechof ge-
heeten), waartoe het sein met den hoorn
gefeven werd. De arbeiders aten dan hun
„stuuten" (boterhammen) op, en hervatten
weldra weer het werk. 's Middags en
's avonds, bij het gaan en het komen, liet tel
kens zich de hooammuziek hooren.
Wekelijks ontving elk lid der groep een
zekere som, naar verkiezing, als voorschot
op het loon. Was eindelijk het werk afgeloo-
pen, dan ging de voorman naar den pacht
heer om af te rekenen en deed verantwoor
ding (uitsluutsel).
Daarna kwamen allen weer samen, om de
door den pachtheer goedgekeurde „rekening"
aan te hooren, waarop aan ieder het nog
resteerende werd uitbetaald. Een maaltijd
voor gezamelijke rekening werd aangericht,
waadbij op een kruik, bier niet gezien wenL
Soms gebeurde bet wel, dat de arbeid op
het veld eensklaps onderbroken werd door
een kluchtig tooneel, dat een beschrijving
alleszins waard is.
XLI.
„Pas toch op voor den boeman!"
„Voor wie denkt ge wel, dat bovenstaande
waarschuwing bestemd is? Er zijn heel wat
ouders, die ze heel vaak gebruiken voor hun
kinderen. Maar ik wil deze keer de ouders
zelf waarschuwen! Ouders, passen jullie toch
op, dat ge dezen boeman niet misbruikt. Dat
is nergens goed voorl En voor vele dingen
is het kwaadl
Vele ouders vinden het bang maken voor
een boeman al een heel gemakkelijk mitldol
om hun kinderen in de toom te houden. En
wat geeft het eigenlijk, zoo denken ze och,
je kunt een klein kind gemakkelijk wat wijs
maken, en straks vergeten ze die bedrie-
gerijtjes wel! Je kunt toch een kind niet
altijd slaan ook, want dat is al heel erg!
Ja, zoo redeneert men heel vaak En of
dan die boeman een oude buurman is met
een groote baard of wel een politie-agant of
een schoolmeester of een oude vrouw of mo
gelijk wel een groot beest in een put of in een
schoorsteen het doet er niet toe: als het
maar helpt!
Zou deze manier van doen nu werkelijk
zoo onschuldig zijn? Straks merken uw kin
deren, dat ge ze bedrogen hebt! Andere kin
deren zullen ze wel zoo wijs maken of ze
komen zelf tot de ontdekking, soms op ver
rassende wijzei En dan staat ge daar. Dan
zal uw verontschuldiging: „och, ik zei dat
zoo maar eens!" weinig baten. Uw kinderen
nemen de dingen echt en ze zien dan uw on
oprechtheid. Vindt ge dat nu zoo'n kleinig
heid?
Wat is meer waard, dan dat uw kinderen
u ten volle vertrouwen, en dan ook geheel
hun vertrouwen u geven! En nu is dat ge
weldig geschokt, hoe ge er om heen praten
wilt.
Wees toch waar en oprecht. Dat is zelf»
een Bijbelsche eisch. Maar ze is ook in uw
eigen belang en in dat van uw kind.
Bovendien. Ge maakt uw kinderen bang
en zenuwachtig en geeft ze ook absoluut
verkeerde gedachten van de menschen, di®
de eer en het genoegen hebben, als boeman
te mogen fungeeren. Zoodoende doet ge
schade aan uw kind en ge benadeelt ook an
deren in hun goede naam. Is dat mooi? Ib
dat goed? Is dat nu een kleinigheid?
Of zegt ge nu nog: „ja maar, het helpt
toch zoo goed en 'tis zoo gemakkelijk"
Kom, hoor! Wij zeggen immers altijd zoo
fier: het doel heiligt de middelen niet! Wel
nu, handel daarnaar dan ook in uw levens
praktijk.
Vraagt ge misschien: „maar wat moet ik
dan doen? Hoe kan ik dan de kleintjes zoet
houden en gehoorzaamheid verkrijgen?"
Wel, daar moogt ge alle goede middelen
voor gebruiken, maar geen enkel verkeerd.
De bangmakende boeman moest dienst doen,
als uw kind stout was of ongehoorzaam, niet
waar? Dan moet gij in de eerste plaats trach
ten die stoutigheden te voorkomen. Ja, dat
is niet makkelijk, maar we moeten daar toch
ons best voor doen. Probeer maar eens, of ge
geen kibbelpartijtjes of weigering om iets te
doen, kunt voorkomenl Soms moeten klein®