f? it r«l GROOTMOEDERTJE. UI ■sM'-a IJ'S «Sjs a' fl sa 2 Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. CJ «u O cc K H N O u O ca 2 0 2 a I ft 3 T3 -S *rj 2 cd o 5 "O CjrfJ Pc »- 2»hS ca ca O 2 s ~2 "-9 s 6883 2.3 -S fi a aj aj t© tc O r-P P> M -*-» W 3 3:2 5 a) >.öo t J) ft fflfP D hn d 1Z W H n 'H «•-S 2 2? rt2 ^3 o3 «+-I rt fl'ö O a-ssl o g3Tl 9 S a d ET "3 CD 10 r; U rQ s ®H 2 03 -9-S O fs 22 2 .9 3 I a a G tc o *r; o P Ti 13 - §-§ 8 a s ■rit? 2 3 g 9 5 I 3-91- 9 f »33 o cqt3 ca J cd g g SP H '5 N 2 22.3 g -2 O ï^'Sb ,g®|Pc 3 2 g ra i—M So ,2 2 03 «4 .2 SC §2 2 S3 >3 3 i» N at aj 3 a! :cf O 3 3 - d fl s a Pc U o O bCc Is*-® O ^■sïS BW 0 2 &2 §TI I"3 g 1 laai -P O rrt M tS •H i I X} "a •B2 U 1 rS"^ TP **H :s*3-~ Ti ffl n «O 2 - M 3 -M :p? P öj a Mi! t? T? d 9 •3 s®"®a 1 g Ö2 *ro P cd ft fH flj •»-« lN-S -3 2 2 a >5 .3 W> S -2 2 -Ö p ^-> O Xi rrt 2 ro P< SB'S O d o O s a te:z? N *3 a O dj E> .s p Ji» bo .■3.9 g _,2 2 ,2 °0rP( 35 h2j? fl tH TTxsd^nï g S? as a o fiü B cd 2^5^ 3 P< P m t_, ■sis 8 o5»2 op d :zr o n cd S-S o S p .*p p "-t p a 0 g gM §a -2 "P 3 w S3 bo^s boja 3 "o Jd <q o ri O O N bo d 9 S S-sS 0 m P ir bO .9 5 P -M ^3 f T3 9 a St> «M a a :3 9 2 P 5 a ga cd cd O .g a a a n o 3 3 Si 8 P.JS "*-' r-i aM S o d (c cd o 2 rri •2 ?!g Sa 9 g-ö ii3-9 c 2 rP cP •2 o P *3 02 Ei d S' 2ë° ^§s a „-S n 9n 2 mS 3 G cd P o O O !P boa p —*a "p a S O b£ 0 a a gw cd ®-» to S B fl d ë-s" 8.2 a x) '3 a dB so ©O N it 3 6 S_ 0 2 9 ■3 3 cd 3 3 P.^3 'a 3 o p, u ara B J4 O 33 37 S92§ ra O 2g 'jJ '•'•S <v roei, wat iedere priester voelen moet, dat ik zoo weinig kan doen om u te helpen; ik ben er zelfs niet zeker van dat het voor n de moeite waard is te hooren wat ik te zeggen heb. U bent even dicht bij God als ik, maar ik hid God u te bewaren en te zegenen." De vicaris merkt op: „Ik vond het ver keerd te zeggen wat je aan het eind gezegd hebt", en hij vraagt naar het waarom van die woorden. „Omdat ik het zoo voelde", is Clements antwoord. Juist omdat hij zoo heel veel dingen an ders beziet, dan voorheen, ia zijn optreden vaak anders dan men van hem verwacht; al lerlei moeilijkheden komen daaruit voort Maar hij gevoelt: de zekerheid, die ik ande ren prediken moet, bezit ik zelf niet „Hij kon niet blijven, en anderen leeren, terwijl hijzelf niet overtuigd was. Het zou niet eerlijk zijn, dacht hij. Het zou zijn de blinde die de blin den leidde." Hij heeft zijn besluit genomen, het den vicaris meegedeeld. Maar Joyce zijn vrouw heeft weinig begrip van den twij fel en den strijd die Clement voert en die zijn rust verstoren. Zooveel godsdienstiger dan zichzelf had ze hem altijd beschouwd; en nu liet hij alles los Clement gaat werk zoeken; nu hij ambte loos is. moet het gezin de pastorie ontrui men. Joyce en de kinderen gaan naar haar ouders; Clement trekt naar Londen. Het eerste deel van den roman, dat sprak van „den mensch met brandend hart", is ten einde. Het tweede deel wordt ingeluid: „Baken noch Licht"zegt de titel. En het is waar: een donkere tijd wordt het voor Cle ment. De ondergang dreigt; geen werk; een zaam te midden van het drukke stadsgewoel; een tijd van ongeloof, strijd, spanning. Donker de levensbaan, Wij morren voort; de schoot Der groote wat'ren kreunt 0 zee, o vloed, o dood! Kreunt als doodsklok-gelui Baken noch licht. Verlaten vaart de ziel, Nacht voor de kiel. In Londen ontmoet Clement Veronica type van de moderne jonge vrouw wier hu welijk hij tijdens zijn ambt had ingezegend; een feit dat moeilijkheden veroorzaakt had met de hoogere machten in de kerk, omdat Veronica van haar eersten man gescheiden was. Ze hebben gezamenlijke sympathieën; er is iets dat hen beide trekt. Tegenover zijn moedeloosheid staat haar zorgeloos genieten: „Vindt U het leven niet rijk?" vraagt ze hem. „Vindt U niet dat er vreeselijk veel in is?" Clement moet toestemmen: „Ja, het is ein deloos. Het is als een geweldige stroom, die alles met zich meevoert." Baken noch licht ontwaart zijn oog. Als een stervenskreet klinkt het: Ik ben bezig te verdrinken! De waarheid wil hij, de war reling der vragen doet hem duizelen. Kon hij maar ophouden te denken! Hij bidt er om; alles wordt hem te veel. „We schuiven allemaal voort naar een donkere zee. Waarom piekeren over het Schip der Waarheid?" Werkelijk alleen voelt hij zich, zonder iemand om tegen te praten, en geen God om te bidden, en nergens hulp. Maar, ondanks alles en door alles heen, daagt tóch nog een toekomst voor hem. Voor wie de waarheid volgt, „verrijzen sterren als werelden". Dat is d» titel van het derde deel van den roman: Van purpertooi ontdaan, Van schoone leugens vrij, Sta ik toch onbevreesd Waarheid zal dood weerstaan. Verrijzen sterren mij? Sterren als werelden Wellicht wint zuiv're daad Een nieuwen dageraad. Eindelijk een nieuwe dageraad: als ge woon werkman in een steengroeve en fa briek, vindt hij datgene wat hij immer te vergeefs had gezocht, gaan sterke, nieuwe waarheden voor zijn oog open. De weg hier heen was niet zonder diepten; maar de hoogten, die hij betreden mag, bieden rijke en heerlijke vergoeding. Want nu „verrijzen sterren als werelden". Hij ziet nu alles beter, nu ziet hij ook weer het verbond met hoo gere Machten: „Een mooie wereld, dacht hij. Ik kan niet gelooven, dat ze door niemand gemaakt zou zijn. In zijn geest groeide de overtuiging, dat er iemand zijn moest achter zooveel schoonheid. Hij stak een hand uit en trok een wilgenroosje naar zich toe, voor zichtig, om den stengel niet te knakken. De volmaaktheid tot in onderdeelen trof hem als de groote kunst van een groot kunstenaar." Toen Clement in die duistere periode be greep dat hij God niet kende, had hij de voorbarige conclusie getrokken, dat God niet bestaan kon. Maar nu ziet hij alles an ders, en veel beter. Hij dacht dat zijn ge loof aan een einde was gekomen, maar hij zag nu: het geloof kon geen einde hebben. Hij vindt tijd en lust om zijn levensroman te schrijven. Eien duidelijk beeld rees er voor zijn gedachten, woorden kwamen tot hem, zinnen vormlden zichzelf. Hij had niets an ders te doen dan ze op te schrijven. „Een triomfante zekerheid stroomde door al zijn aderen. Het is, dacht hij ik kan het is echt. Ik kan het schrijven. „Hij ging voort met schrijven. Terwijl hij schreef had hij het gevoel dat al zijn vreug den en smarten, zijn hoop en vrees, alles wat hij gezien en gedaan, gevoeld en gewe ten had door hem heen stroomde in zijn pen. Hij had het gevoel alsof er niets in zijn leven was, of het zou nu zijn doel bereiken, alsof niets hem gegeven was, of hij zou het weer terug geven. Niets was onvruchtbaar, niets zou in hem zijn einde vinden. Al zijn jaren in de wereld hadden dit kind van. zijn hart gevoed en grootgebracht. Terwijl hij schreef, werden de menschen uit zijn boek levend in zijn geest en het verhaal kreeg vorm. Hij zag hoe het zich voor zijn oogen ont vouwde, zich uitstrekte, zich voegde. Hij zag de karakters groeien, zich ontwikkelen, veranderen. Hij schreef snel, maar zijn hand kon geen gelijken tred houden met het ver haal, zooals dat uit hem tuimelde." Zooals een plant zich zonnewaarts keert, zoo zoekt zijn hart in hunkerend smachten God, in aanbidding en dankbaarheid. Het licht was voor hem verborgen ge weest, maar het was niet weggenomen. Hij, de zeiler op de eindelooze zeeën, ankerde toch in veilige haven. A. L. VAN OYEN. 39) Vrij naar het Engelsch. „Jij hebt die zestig gulden uit de kassa bij Shaw gestolen," zei ik, „en je hebt toegela ten, dat Alison er van beschuldigd werd. Ik weet, dat jij de dievegge bent, ik kan het be wijzen, dus je hoeft niet te ontkennen. Ik weet het nummer van het biljet, een, drie, een, zeven. Je hebt het bij Dawson ter beta ling aangeboden. Ja, ze durven daar, zoo noodig, te zweren, dat jij het was, voor de rechtbank. Je hebt er een paar meter zwarte zij voor gekocht. Wel heb ik van mijn leven, ik wed, dat de japon die je draagt, er van gemaakt is. 0, Louisa, wat ben jij een slecht wezen." In dien trant voer ik tegen haar uit." „Ze werd zoo wit als een doek en sloeg haar handen voor de oogen. Die handen tril den als espenblaadjes. Na eenige oogenblik- ken zei ze: „0 George, laat me niet opsluiten, niet naar de gevangenis, en ik zal alles beken nen." „Je hebt er een onschuldig meisje in la ten loopen," antwoordde ik, „nu moet je die heele bekentenis op schrift stellen en onder teekenen, anders zal ik geen ziertje medelij den met je hebben." En toen kreeg ik de heele geschiedenis te hooren. Het schijnt, dat het biljet nooit in de kassa geweest is, maar dat Shaw het vlak er voor heeft laten vallen. Louisa had het gezien en raapte het ongemerkt op. Ze bekende, dat ze het deed in de hoop, dat Ali son er van beschuldigd zou worden. Hier is haar bekentenis, in deze enveloppe, getee- kend door haar en mij. En ga nu maar ter bruiloft met haar, aanstaanden Donderdag." Sampson stond op en rekte zich uit. Jim's gezicht, dat eerst wit was geworden, toen rood, toen purper tijdens dit korte ver slag, stond nu strak en ernstig. „Ik ben je een heeleboel verplicht, Samp son," zei hij na een korte pauze. „En wat ben je nu van plan te doen?" vroeg Sampson met eenige nieuwsgierigheid. „Ik zie, dat je eenigszins onder den indruk bent van mijn mededeelingen. Hoe wil je nu handelen?" „Ik weet het nog niet. Ik moet er over denken. Zei je niet, dat je de bekentenis in je zak hebt?" „Ja, hier, in deze zak. Kijk, het puntje van de enveloppe steekt er uit." „Geef ze mij, als je blieft," vroeg Jim. „Niets ervan. Dat is mijn eigendom, waar van ik gebruik kan maken, al naar het me belieft. Grappig hè, dat ik jou aanstaande vrouw naar mijn hand kan zetten, als het mij lust." „Sampson, zoo laag zul je toch niet zijn?" Plotseling veranderde Sampson van toon. „Neen, oude jongen, daar is het niet om te doen. Maar ik wil je voor jezelf bescher men. Ik heb je altijd graag mogen lijden en daarom wil ik altijd een trouw en eerlijk vriend voor je zijn. Ik zou zoo graag willen, dat je die Louisa Glay haar woord terug gaf. Toe jongen, wees verstandig en steek je hoofd toch niet in een strop." „Laat me vanavond verder alleen, Geor ge," verzocht Jim. „Ik kan nu nog niets zeg gen, niets beloven. Eerst moet ik nadenken. Laat me alleen." Langzaam stond de detectieve op, floot veelheteekenend en verliet de kamer. „Als Jim, na wat ik hem verteld heb, zich nog verplicht acht met Louisa te trou wen, nu dan begin ik te gelooven, dat zijn verstand niet zoo best is als ik dacht," over dacht hij, terwijl hij de trap afging. Maar Hardy wist nog heelemaal niet, wel ken weg hij zou inslaan. Sampsons mededee- ling had hem geheel overrompeld. Toen hij alleen was, liet hij zich vermoeid op een stoel vallen en verborg het gezicht in de sterke handen. Het gehoorde was te veel voor hem. Hij was van nature eerlijk en oprecht en kon liegen en draaierijen niet begrijpen. Louisa's gedrag begreep hij ab soluut niet. Wat moest hij nu doen? Moest hij trouw blijven aan iemand, die hem zoo schandelijk bedrogen had? Langzaam aan begon hij den toestand te overzien. Plotseling werd er op zijn deur geklopt. Op zijn „ja" kwam zijn kostjuffrouw bin nen. „Alweer een brief voor u, mijnheer Hardy. Het lijkt wel of u jarig bent vandaag." Nieuwsgierig keek ze haar commensaal aan, doch deze was niet in de stemming om ver trouwelijke mededeelingen te doen, zoo hij er al ooit toe geneigd was. Jim bleef een oogenblik met den brief in de hand staan en staarde naar het krabbel- pootje van Louisa Clay. Wat zou ze hem te vertellen hebben? Langzaam scheurde hij de enveloppe Open, als was hij bang voor den inhoud. „Lieve Jim," las hij. „Je zult wel alles vernomen hebben en alles, wat ze je van me verteld hebben, is waar. Ik was dwaas, toen ik zoo iets deed, dwaas, om te denken, dat ik je zoo zou kun nen winnen. Enfin, nu is alles uit, want je trouwen, terwijl je de waarheid weet, neen, dat kan ik niet. Je hebt trouwens toch nooit van me gehouden, dat heb ik altijd wel gewe ten. Ik ga in Bristol mijn fortuin zoeken, we zullen elkaar dus wel nooit meer ontmoeten. Louisa Clay." Jim voelde groote lust een horlepijp dwars door de kamer te dansen, toen hij dezen on verwachten brief gelezen had, hij had wel willen schreeuwen of zingen om lucht te geven aan zijn opgewonden blijdschap. In plaats daarvan greep hij zijn hoed en holde de trappen af. Dan haastte hij zich naar de bus, die hem naar Bayswater zou brengen. Hij volgde de impuls van zijn snel kloppend hart, zijn oogen staarden, zijn lippen trilden van opwinding. Hij was geboeid geweest in ketenen, die hij zichzelf had aangelegd. Plot seling was hij bevrijd geworden. Hoe langzaam reed die bus en wat werd er dikwijls gestopt. Maar eindelijk was hij dan toch aan het doel van zijn tocht. Aan het groote huis van mevrouw Faulner schel de hij aan. Hoe vaak was hij hier niet langs gekomen, sinds Alison er in dienstbetrekking was, hoopend een glimp te zien te krijgen van het meisje, dat hij liefhad. Nu was hij weer vrij, Alison's onschuld was bewezen, zou hij haar liefde nog kunnen winnen? De deur werd geopend en hij vroeg Alison te spreken. „Wie kan ik zeggen, dat er is?" vroeg het meisje. „Zeg maar Jim Hardy en dat mijn bood schap dringend is," antwoordde hij. Het dagmeisje, geïmponeerd door Jim's heerachtig voorkomen, liet hem in het spreekkamertje. Eenige oogenblikken later kwam Alison binnen. Haar gelaat was zeer bleek, haar hand trilde zoo, dat ze Jim nau welijks kon begroeten. Hij echter beheerschte de situatie volkomen de neergeslagen oogen het witte gezichtje die trillende handen ze gaven hem antwoord op de vraag, die hem zoozeer bezig had gehou den. Hij ging naar de deur en sloot hem. „Kan ik je een oogenblik onder vier oogen spreken, vroeg hij. „Ik denk het wel, als je het wenscht, Jim," klonk het zacht. „Ja, dat wou ik zeker. Ik heb je wat te zeggen." Alison gaf geen antwoord, speelde ze nuwachtig met haar zakdoek. „Wat ik je zeggen wilde, is dit," vervolgde Jim. „Het is uit tusschien Louisa en mij. En dat is maar goed ook, want ik heb nooit om haar gegeven. En nu nog iets Alison je onschuld is bewezen." „Mijn onschuld bewezen?" vroeg Alison, plotseling een en al leven en beweging. „Ja lieveling," antwoordde Jim. „Ik heb immers altijd gezegd, dat je onschuldig was en nu, nu zal iedereen me gelijk moeten geven. Sampson, die goeie kerel, heeft de heele waarheid ontdekt en het schijnt wel, dat Louisa de dievegge is. George zal je mor gen de bijzonderheden wel vertellen, want ik wil nu met je over iets anders praten. Ali son, ik heb je altijd liefgehad, al heeft het er niet altijd den schijn van gehad, toch is het zoo. Mijn leven was jou gewijd, mijn geluk kon slechts jou bijzijn me schenken, alle liefde, die ik geven kon, gaf ik jou. Toen, op een kwaden dag, kwam er ongenoegen tusschen ons, in mijn gekrenkten trots liep ik naar Louisa en vroeg haar mijn vrouw te willen worden; zij stemde maar al te graag toe en, ofschoon ik haar trouw ben gebleven, want een belofte is een belofte, sinds dien ben ik de ongelukkigste mensch ter wereld geweest, want nooit ben je uit mijn gedach ten geweest. Ik heb een zonde begaan, een ernstige zonde, door een meisje te vragten, waar ik niet van hield, maar God heeft mijn gebeden verhoord en me nog tijdig gered. Louisa heeft me van mijn belofte ontslagen, hier, lees maar." door A. M. WESSELS. Zeeuwsche Folklore. III. Nu moet men echter niet denken, dat, wanneer een paartje gehuwd is, het zich stil terugtrekt uit het leven en zich met niets anders meer bemoeit, dan met bet huishou den. Integendeel, velen deden van harte mede aan de Fölkloriso'he Zeeuwsche spelen, zoo als het Ringsteken, Gansknuppelen, Gaai schieten enz. en vooral niet te vergeten de Rhetorijkspelen. De Ringrijderij en het Gaaischieten zijn nu nog in hooge eere. Geen feest is er op Zuid- Beveland of er is een ringrijderij bij, die steeds groote deelname vindt en veel volks is er steeds getuige van. Tegenwoordig is er een beker van H. M. de Koningin ter be schikking, om deze te „steken". Aanvankelijk ontmoetten op Zuid-Beveland deze spelen veel tegenstand. Nu geloof ik, dat het meer kwam, door de wanordelijk heden die voorvielen, dan door de spelen zelve, dat de Classis Goes 7 September 1703 alle ringrijders, die tot de kerk behoorden, onder censuur zette. Dit Classis-besluit verwekte veel beroering en 5 kerken weiger den het Glassis-bevel tot censuur uit te voe ren. De kerk van Goes vroeg b e w ij s, waar in het zondige van het ringrijden stak. 't Gebeurde immers niet op Zondag, maar op vrije dagen! De Classis weigerde hierop in te gaan en besloot de 'kerk -van Goes ter zijde te stellen wegens ongehoorzaamheid aan het Classicaal bevel. De Classicale ver gaderingen werden wegens de Ringrijders- kwestie voortaan niet ineer in Goes gehou den, maar in een naburig dorpje, Kloetinge of 's Heer Hendrikskinderen. Het dreigde een formeel kerkelijk oproer te worden, want de ringrijders en gaaisohieters (waaronder vele ernstige personen waren) lieten zich dit niet welgevallen, en dreigden anet sabotage van de kerk. Later draaide de Classis bij. In de meeste plaatsen was de Ambachts heer de man, die jaarlijks prijzen beschik baar stelde. Dit ging ook zeer eigenaardig toe. Tegen den tijd dat het ringrijden ging beginnen, ging men gezamelijk naar het huis van den Ambachtsheer. Deze kwam bij het zien der groote schare naar buiten en reikte aan den voorman een pakket over, waarin zich de geschenken bevonden, die straks zouden verreden worden. Zoodra deze geschenken werden vertoond, nam -het z.g. jouwen een aanvang. Eén uit den troep roept: „Daer komt de manl" Een ander antwoordt: „Wat heit ie an?" De eerste: „Grauwl" De tweede: „Blauwl" De eerste: „Wat zullen wij roe pen?" Allen te samen: ,;Hoezee, hoezee, voor den Ambachtsheerl" Dit is de folklorisehe vorm om „Mijnheer te bedanken". Natuur lijk moet er pok gejouwd worden ter eere van de „Mevrouw" en de kinderen. Ook bij andere notabele ingezetenen, zooals bij den dominéé en dokter, wordt die ceremonie her haald. Het is ons niet mogelijk dit gebruik te verklaren. Sommigen zijn van gevoelen, dat dit grauw en blauw roepen uit den tijd der -Hoekschen en Kabeljauwschen afkom stig is. Op bijna alle Zeeuwsche plaatsen had men een gilde van „jonge joengers", die op de klapbank hun vergadering hielden. Weke lijks legden zij wat geld in, om dan in Mei „de pot te versmeere", d.w.z. op te maken. Reeds een dag te voren borgen de dorps bewoners alles wat voor bun woning los stond op, want het was een oud gebruik, dat de „joengers" onder vervaarlijk rumoer dien „smeeravond" door het dorp reden met een groote dxiewielskar, alles medenemen de wat de menschen buiten hadden laten staan, welke voorwerpen dan bij de klap bank werden opgestapeld. De veldwachter stond hier machteloos tegenover en liet ze stilletjes begaan. Trouwens van diefstal was hier geen sprake, daar de gedupeerde dorps bewoners hun eigendom zelf 'konden terug halen. In den wintertijd had men in Zeeland ook nog een ander gebruik, n.L „op Koskoren uitgaan". In grooten getale trokken dan de jongelui het dorp uit naar de verschillende •hofsteden om wat Koskoren, een geschenk in den vorm van tarwe te gaan vragen. Als de zak geheel gevuld was, bracht men de tarwe naar den „meulenaer" om -het te laten malen (wat voor dit -zakje gratis ge schiedde) om het dan op de Kossedagen (Kossemisse) te verorberen. Zooals ieder weet was Zuid-Beveland vroeger het land van de meekrap. Er werd veel geld verdiend en het was een verrukke lijk -gezicht, al die goudgele velden te zien. Uit die verleden tijden, dateert nog een eigenaardig gebruik: het „meekrapdelven' In den herfst, als de wortels rijp waren ge worden, trokken iederen morgen troepen veldarbeiders, tien tot twintig personen sterk, naar het veld. Aan 'het hoofd van. zulk een bende ging de voorman, daarop volgde de neusman (nevenman) achter dezen de volgers. De bende werd met hoorn en trompetge schal tot den arbeid geroepen en al blazende liep de hoornblazer vooruit. Op het veld aan gekomen, werd de groep, naar zekere rege len, voor het verrichten van den arbeid, ver deeld. Het werk vorderde groote spierkracht, want de wortels zaten diep, maar het werd toch van den morgen tot den middag voort gezet, met een half uur rust (halfechof ge- heeten), waartoe het sein met den hoorn gefeven werd. De arbeiders aten dan hun „stuuten" (boterhammen) op, en hervatten weldra weer het werk. 's Middags en 's avonds, bij het gaan en het komen, liet tel kens zich de hooammuziek hooren. Wekelijks ontving elk lid der groep een zekere som, naar verkiezing, als voorschot op het loon. Was eindelijk het werk afgeloo- pen, dan ging de voorman naar den pacht heer om af te rekenen en deed verantwoor ding (uitsluutsel). Daarna kwamen allen weer samen, om de door den pachtheer goedgekeurde „rekening" aan te hooren, waarop aan ieder het nog resteerende werd uitbetaald. Een maaltijd voor gezamelijke rekening werd aangericht, waadbij op een kruik, bier niet gezien wenL Soms gebeurde bet wel, dat de arbeid op het veld eensklaps onderbroken werd door een kluchtig tooneel, dat een beschrijving alleszins waard is. XLI. „Pas toch op voor den boeman!" „Voor wie denkt ge wel, dat bovenstaande waarschuwing bestemd is? Er zijn heel wat ouders, die ze heel vaak gebruiken voor hun kinderen. Maar ik wil deze keer de ouders zelf waarschuwen! Ouders, passen jullie toch op, dat ge dezen boeman niet misbruikt. Dat is nergens goed voorl En voor vele dingen is het kwaadl Vele ouders vinden het bang maken voor een boeman al een heel gemakkelijk mitldol om hun kinderen in de toom te houden. En wat geeft het eigenlijk, zoo denken ze och, je kunt een klein kind gemakkelijk wat wijs maken, en straks vergeten ze die bedrie- gerijtjes wel! Je kunt toch een kind niet altijd slaan ook, want dat is al heel erg! Ja, zoo redeneert men heel vaak En of dan die boeman een oude buurman is met een groote baard of wel een politie-agant of een schoolmeester of een oude vrouw of mo gelijk wel een groot beest in een put of in een schoorsteen het doet er niet toe: als het maar helpt! Zou deze manier van doen nu werkelijk zoo onschuldig zijn? Straks merken uw kin deren, dat ge ze bedrogen hebt! Andere kin deren zullen ze wel zoo wijs maken of ze komen zelf tot de ontdekking, soms op ver rassende wijzei En dan staat ge daar. Dan zal uw verontschuldiging: „och, ik zei dat zoo maar eens!" weinig baten. Uw kinderen nemen de dingen echt en ze zien dan uw on oprechtheid. Vindt ge dat nu zoo'n kleinig heid? Wat is meer waard, dan dat uw kinderen u ten volle vertrouwen, en dan ook geheel hun vertrouwen u geven! En nu is dat ge weldig geschokt, hoe ge er om heen praten wilt. Wees toch waar en oprecht. Dat is zelf» een Bijbelsche eisch. Maar ze is ook in uw eigen belang en in dat van uw kind. Bovendien. Ge maakt uw kinderen bang en zenuwachtig en geeft ze ook absoluut verkeerde gedachten van de menschen, di® de eer en het genoegen hebben, als boeman te mogen fungeeren. Zoodoende doet ge schade aan uw kind en ge benadeelt ook an deren in hun goede naam. Is dat mooi? Ib dat goed? Is dat nu een kleinigheid? Of zegt ge nu nog: „ja maar, het helpt toch zoo goed en 'tis zoo gemakkelijk" Kom, hoor! Wij zeggen immers altijd zoo fier: het doel heiligt de middelen niet! Wel nu, handel daarnaar dan ook in uw levens praktijk. Vraagt ge misschien: „maar wat moet ik dan doen? Hoe kan ik dan de kleintjes zoet houden en gehoorzaamheid verkrijgen?" Wel, daar moogt ge alle goede middelen voor gebruiken, maar geen enkel verkeerd. De bangmakende boeman moest dienst doen, als uw kind stout was of ongehoorzaam, niet waar? Dan moet gij in de eerste plaats trach ten die stoutigheden te voorkomen. Ja, dat is niet makkelijk, maar we moeten daar toch ons best voor doen. Probeer maar eens, of ge geen kibbelpartijtjes of weigering om iets te doen, kunt voorkomenl Soms moeten klein®

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8