r
Voor de jeugd.
Vrienden in den vreemde.
mA 1
■VtocMk,
s
XI XIX
ITT
t
Zaterdag 2 Mei 1931
45e
Jaar
gang
No. 104
Voor den Zondag.
Geloofsrichtingen.
Bidden.
Letterkundige bijdragen.
Het schip der waarheid.
kinderen tot vervelens toe handjes geven en
netjes g'endag zeggen en versjes of zoo iets
opzeggen: ja, dat worden ze wel eens moe
en dan zeggen ze: ik doe 't niet of ze zeg
gen niets eii draaien zich oml Erg onbeleefd
en ongehoorzaam, zekerl Maar wie was hier
eigenlijk de schuldige, omdat hij niet ver
standiger handelde?
Verder moet ge op uzelf als voorbeeld kun
nen wijzen: vader en moeder doen toch ook
zulke stoute dingen niet? (Dat is toch waar,
zeker?) Ook moogt ge zeggen, dat iets niet
mag! Maar dan moet het* ook beslist niet
mogen! Dat begrijpt ge wel? Al vrij spoedig
kunt ge bij ernstige verkeerdheden wijzen op
de alwetendheid van God, die het kwade
nooit goedkeurt. En door een feeder God
vruchtige wandel kunt ge zelf toonen, hoe
pijnlijk ge het vindt, als God zich moet be
droeven om onze zonden.
Dat alles moet buiten een boeman omgaan!
OPVOEDER.
Beste jongens en meisjes!
Nu hebben we deze week alweer het vierde
prijsraadsel; ik heb het nog eens extra na
gekeken, want ik kon het haast niet gelooven,
zoo gauw is het gegaan, maar 'tis heusch
waar.
Denken jullie er allemaal om, dat al de
oplossigen uiterlijk Donderdag in mijn be
zit moeten zijn?
Ik zal er nog maar eens aan herinneren
want er zijn heel wat nieuwe nichtjes en
neefjes bij die het misschien nog niet weten;
dus Donderdagavond moeten de oplossingen
van alle vier de prijsraadsels hier zijn.
En nu nog iets over onze Prinses wier ver
jaardag we deze week weer hebben gevierd.
'tls zoo heel gewoon, vinden jullie ook
niet, dat we zulke dagen allemaal Oranje
dragen; en dat overal de vlaggen wapperen;
terwijl als in Goes, de kinderen van sommige
scholen een optocht houden, maar toch is
het eigenlijk iets heel bijzonders dat we het
nog kunnen doen. Er zijn heel wat landen
onlangs nog in Spanje waar de Ko
ning met zijn familie verdreven werd.
Daarom jongens en meisjes moeten we
heel dankbaar zijn, dat wij nog wel de ver
jaardagen van onze geliefde Koningin en de
leden van haar Huis mogen vieren; laten wij
bidden dal de Heere hen nog vele jaren voor
ons volk wil sparen en wij ook steeds feest
mogen vieren ter hunner eere.
Vele groeten van
TANTE DOLLIE.
21. 31. 14. 5. 3. is een verfrisschende
drank.
Wie valt krijgt wel eens een 7. 28. 22. 12.
Tegenwoordig schrijven veel menschen
met een 18. 28. 16. 20. 6. 23.
Van 20. 10. 20. 25. 2. ga je niezen.
Een 1. 13. 26. 6. is in de woestijn.
2).
Hier volgen de 4de prijs
raadsels.
L Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 49
letters.
Te 11. 34. 9. 13. 49. 27. 4. 41.
20. wordt een nieuw vliegveld
geopend.
Te 39. 3. 15. 23. 31. 13. wordt
een brug over den 33. 24. 43.
gebouwd.
Aan 't eind van een kanaal
heeft men soms een 21. 10. 38.
45. 12. 26. 29. 46. 1. 36.
Een 13. 28. 7. 48. 21. 37.
32. 47. is een ambtsdrager
van de kroon.
Een 8. 42. 16. 6. 35. is een
roofdier.
Een 44. 30. 39. 22. 11. 27.
14. 35. is een verband.
Een 25. 17. 2. noemt men
ook wel liefdezuster.
Op sommige wegen ligt 5.
40. 48. 18.
19. is een medeklinker.
II. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 33
letters.
9. 29. 22. 26. 24. 30. 4. 15. 19.
32. ligt op Walcheren.
Donderdag hebben we alle
maal 8. 2. 33. 11. 27. 17. ge
dragen.
„Nee Ans, de aardappelen kun je best
hier schillen."
„En dan doen wij onder de hand een spel
letje, hé Tom?" stelde Ans voor.
„Ans is net zoo'n moedertje", zeiden va
der en moeder wel eens tegen elkaar.
„Ze kan de kleintjes toch zoo aardig
bezig houden."
„Hoe kun je nu een spelletje doen, als
je aardappels moet schillen?" viel de negen
jarige Koos uit. „Ze fopt je, hoor Tom!"
„Niet waar", hield Ans vol. „Jg mag ook
meedoen, Koos".
,,'tKan toch niet", hield Koos vod.
„Niet?" lachte Ans. „Nu dan moet je
maar eens kijken, hoe Tom en ik dat doen.
Eerst even naar de keuken, om de aardap
pels te halen".
„Wil ik ook wat dragen, Ans?" vroeg
Koos, die toch wel nieuwsgierig was, welk
spelletje Ans bedoelde.
„Ja, dat is best. Draag jij dan het em
mertje met water, dan neem ik den bak
met aardappels."
Even later zat Ans, een bankje onder de
voeten, aardappels te schillen.
„Wat gaan we nu spelen?" vroeg Tom.
t Jk zie, ik zie, wat jij niet ziet", ant
woordde Ans.
„Hé ja," viel Koos uit, „dat kan best"
„Heb ik het je niet gezegd?" triumfeerde
Ans. „Jij wilt ook nooit wat gelooven".
„Nel ook mee pelen?" vroeg het kleine
ding plotseling.
Ze had al dien tijd stil in haar stoeltje
gezeten, schijnbaar geheel verdiept in haar
poppenkind, dat ze stijf in den arm hield
gekneld. Maar in werkelijkheid was haar
geen woord ontgaan van het gesprek tus-
schen de broertjes en zusjes.
„Nel ook mee pelen?" vroeg ze nog eens,
terwijl ze Ans aan het schortje trok, dat
ze voor had gedaan.
„Nee zus, dat kan niet", zei Koos, ter
wijl hij het kind wat op zij duwde, „nee
zus, dat kan niet Dat is een spel voor de
grooten."
Nel trok een lipje en het was duidelijk^
dat de waterlanders niet ver meer waren.
„Je mag wel meedoen Nelleke", zei Ans.
„Kom maar hier".
'roO aAiOP-ui
Wat heeft Mimi in de handen?
Vanuit A een lijn trekken door de punten zóódanig,
dat het voorwerp gevormd wordt dat Mimi vasthoudt
Vol verwachting kwam het kleine ding
naar haar zusje toe.
„Kijk", zei Ans vriendelijk, „jij mag elke
aardappel, die ik geschild heb, in het em
mertje doen. Maar heel zachtjes hoor, an
ders spat het water op het kleed en dat
mag niet van moeder".
Ernstig knikte bet kleine ding van ja.
Ze zou haar best doen.
Onderwijl begon Ans: „Ik zie, ik zie, wat
jullie niet zien".
„Wat zie je dan?"
„Ik zie groen".
„De lampekap."
„Nee."
„Het behang".
„Nee."
„De vaasjes op den schoorsteen."
„Nee."
„Mag ik ook meedoen, Ans?" vroeg Wil
lem, die een tweelingbroer van Ans was.
Bij zijn thuiskomst had hij al dadelijk
verteld een „berg huiswerk" te hebben.
„Dan maar direct begonnen, joggie", had
moeder aangeraden.
Nu keek hij even op van het bode waar
hij over heengebogen zat
„Mag ik ook meedoen?"
„Van mij wel", zei Ans vriendelijk. Hoe
zou ze nu haar tweelingbroeder iets kun
nen weigeren?
„Maar niet te lang hoor", oordeelde moe
der. „Denk om je huiswerk."
„De rand in het karpet."
„Mis", lachte Ans. ,,'k Dacht, dat jij het
wel gauw vinden zou."
„Ik weet het", riep Koos, die een poosje
stil voor zich uit had zitten kijken, plotse
ling uit
„Wilt u dan zoo goed zijn het te zeggen?"
mijn vriend?" deed Willem gewichtig.
Koos lette er niet op. Hij was veel te
veel vervuld van de ontdekking die hij had
gedaan.
„Het strookje van moeders schort."
„Ja," riep Ans uit. „Nu mag jij opgeven."
Nog een heel poosje vermaakten de kinde
ren zich met dit aardige spel.
Zelfs Nelleke mocht een keer met Ans hulp
opgeven.
Tegen zessen zei moeder: „Nu opruimen
kinderen en de meisjes tafel dekken. Va
der zal wel zoo komen."
HOOFDSTUK III.
De nieuwe buren.
't Was avond. Koos, Tom en Nelleke
Kwaadgras vertoefden al eenigen tijd in het
land der droomen.
Beneden in d" huiskamer zaten vader en
moeder met de oudste drie kinderen. Willem
en Ans waren druk bezig met hun huiswerk.
Rie was net op het nippertje voor het eten
nog klaargekomen en was nu met moeder sa
men druk aan het kousen stoppen.
Vader had de courant voor zich.
„Je houdt alles maar voor jezelf, man,"
zei moeder .„Lees je ons vanavond niets
voor?"
„Zeker vrouw, met alle plezier. Dat wil
zeggen, als ik eerst nog een kopje thee krijg.
Want anders kan ik onmogelijk lezen, 'k
Heb toch zoo'n dost moeke," en vader boot
ste Nelleke na.
„Mag ik inschenken, moeder?" vroeg Rie,
blij dat ze een reden had het kousenstoppen
eens even te onderbreken.
Moeder knikte. „Voor allemaal maar, Rie,
en geef dan ook een bescuitje uit het trom
meltje."
„Ja, moeder."
Éven later zaten allen te genieten van het
lekkere kopje thee met de onverwachte trac-
tatie."
„Wat ben je goed voor ons, vrouw," lachte
vader. „Hoe komt dat zoo?"
„Och, 'k had nog wat biscuits over van
Zondag en we zitten hier nu zoo rustig. Net
een mooie gelegenheid om eens even te snoe
pen."
„We stellen het dan ook zeer op prijs. Wat
zeg jij er van Willem?"
Willem knikte alleen maar. Hij stopte net
het laatste stukje van de biscuit in den
mond.
„En dus zal ik nu wat voorlezen?" vroeg
vader, toen de thee op was.
„Graag man," antwoordde moeder.
I**
<d 2
Tc*-
CD CO
co to co co
CD tO
- - O
to
00
CD
CD
SS
co
til
ÖNDA<liBLAD
„Mijne oogen zijn geduriglijk op den
Heere, want Hij zal mijne voeten uit
het net uitvoeren. De verborgenheid
des Heeren is voor degenen, die Hem
vreezen." Psalm 25:15, 14a.
Het geloof kent drie richtingen, niet meer
en niet minder.
Welke zijn dat?
Daar is allereerst de opgang des ge-
loofs: „mijne oogen zijn geduriglijk op den
Heer". Paulus spreekt van een „goeden op
gang des geloofs".
Zoowel Oud- als Nieuw-Testamentische
vromen kennen den opgang naar God; de
aarde :'s hun te klein, ze varen op met vleu
gelen gelijk de arenden; in heilig enthousias
me zoeken ze Hem dien geen oog zag. Overal
waar zij zijn, is altijd een Jacobsladder op
gericht, en de Heere staat daar boven, en
hun hart gaat naar Hem uit.
Er is een Heiland die ons naar boven
trekt, dat merken we, en daarom: „mijne
oogen zijn geduriglijk op den Heere". Gedu
riglijk, want Hem heb ik voortdurend noo-
dig, in ziekte en gezondheid, in lijden en in
blijdschap. „Gedurigljjk".
En dan is er de voortgang des ge
loofs: „Hij zal mijne voeten uit het net uit
voeren". Het geloof is vooruitstrevend, nooit
conservatief. Maar het streeft vooruit op
den smallen weg achter Jezus. „Hij zal de
zondaars onderwijzen in den weg". Er staat
in „den weg", alsof er maar één weg is.
Nu, bet geloof kent ook slechts één weg,
den weg dien God in Christus baande. Een
weg met moeilijkheden en hindernissen, met
kuilen en netten en strikken. De Christen
reiziger naar de eeuwigheid merkt dat eiken
dag. En toch: altijd voort, en dat kan, want
„Hij zal mijne voeten uit het net uitvoeren".
Uit het net van zondeschuld.
Uit het net van vijanden.
Uit het net van dood.
Altijd vooruitgang.
Ook is er nog de diepgang des ge
loofs.
Dat is de derde en laatste door God er
kende en gewilde richting: „de verborgen
heid des Heeren is voor degenen, die Hem
vreezen".
„Steek af naar de diepte." Welke geloo-
vige is tevreden met de oppervlakte en het
oppervlakkige?
Bijbel, kruis, graf alle verborgenheden,
waarin Gods Geest ons inleidt, zoodat ze
open worden en Gods heerlijkheid beginnen
te openbaren. God is niet vertrouwelijk met
iedereen, maar wie God „vreest", wie huive
rend en blijde met Hem leeft en strijdt en
lijdt, dien maakt Hij deelgenoot van wat ve
len niet bevroeden.
Het geloof kent drie richtingen.
Wij moeten als ware geloovigen alle drie
kennen.
Vele bidden schoone woorden
naar den eiscb en, opgezeid
uit een boek met gouden boorden,
maar hun berte is ijdelheid.
Baden ze eens, ze zouden leven
en niet altijd weer in 't graf
hunner zonden zijn gedreven,
onder 's vijands herderstaf.
Baden ze eens, ge zaagt ze werken
weer ten bronnenhoofde, en niet
drijven, leeg en lam van vlerken
altijd neerwaarts, met den vliet.
Baden ze eens, ze zouden weten
hoe het brood des biddens smaakt,
dat, hoe meer bet wordt gegeten,
hoe 't den honger scherper maakt.
Baden ze eens, ze zouden spreken,
spréken, zoo de snare doet,
die, geslagen zijnde, breken
ofte wederdeunen moet.
Baden ze eens, ze zouden vonken,
als een vier, en immer niet
naast den aschhoop zitten pronken
daar men vier noch vlammen ziet.
Baden ze eens, ze zouden vliegen
en niet, door aan de eerde, meer
zeggen: ,,'k Bidde", en immer liegen
want ze 'n bidden niet, o Heer!
Baden ze eensen of ze mochten
ondervinden welk een schat
't bidden, daar ze 't nooit en zochten,
't bidden en 't gebed bevat.
GUIDO GEZELLE.
Niet tevreden met enthousiasten opgang
alleen.
En niet alleen met practischen voortgang.
Noch alleen met mystieken diepgang.
God wil alle drie geven en in zulke har
monie als met onze persoonlijkheid in over
eenstemming is.
Richtingen des geloofs, bewegingsrichtin
gen. Ja, bewegingsrichtingen, want het ge
loof leeft. Het is niet iets doods. Het staat
niet op een standpunt. Het vliegt of loopt
of wandelt, in elk geval: het beweegt rich.
Het komt verder naar boven, vooruit, naar
de diepte.
Want zóó maakt God het geloof:
als opgang naar den Vader die in de he
melen is;
als voortgang achter den oppersten Leids
man en Voleinder des geloofs Jezus Chris
tus;
en als diepgang: het afsteken naar de diep
ten des Heiligen Geestes.
door Lettice Ulpha Coop.e.r.
L
Door een bekende uitgeversfirma in Lon
den werd een prijsvraag uitgeschreven voor
het inzenden van den besten roman met een
religieuzen achtergrond. Uit vierhonderd in
zendingen werd gekozen „Het schip der
waarheid", en de schrijfster, Lettice Ulpha
Cooper ontving den prijs: twaalfduizend
gulden.
Dat deze roman uit het zoo groot aantal
inzendingen zonder aarzeling gekozen werd,
zal volgens den uitgever hoofdzakelijk zijn
oorzaak vinden in het feit, dat in dezen ro
man juist die moderne levensproblemen naar
voren komen, waarmede ontelbaren Van
onzen tijd worstelen. Daarbij komt, naar zijn
oordeel, dat deze roman zich onderscheidt
door een merkwaardige openhartigheid en
een afwezigheid van alle opgezette vooroor
deel, terwijl een diep menschelijk medevoelen
er den grondtoon van vormt. Zoodoende,
zegt hij, komen menschelijke fouten en
zwakheden, die door velen dikwijls hard en
meedoogenloos als „slecht" en „zondig" wor
den uitgekreten, in een ander licht.
Clement Dyson, de jonge predikant van
een fabrieksplaats je in Engeland, is „een
mensch met brandend hart".
Een man met een doel is hij, een strijder;
een, die de stem van zijn geweten volgt, óók
als het den kant van druk en ontgooche
ling en tegenslag opgaat Vóór alles wil hij
eerlijk staan tegenover personen en toe
standen; wanneer hij gevoelt dat hij niet
meer ten volle gelooft in de leer der kerk,
blijft hij zijn post niet bezetten en zóó onder
verkeerden schijn zijn oude leven voortzetten,
maar gaat hij heen. Een zoeker is hij, een
die tast om weg te schuiven de sluiers die
de diepere kern omsloten en verborgen hou
den. Hij is niet bang; hij gaat in de onwan
kelbare zekerheid en met den moed van een,
die weet dat hij de eenig-juiste beslissing
genomen heeft en wien die zekerheid rustig
stemt zonder de moeilijkheden uit 't oog te
verliezen: „Het zal niet gemakkelijk zijn; het
zal zijn als op reis gaan, en niet weten waar
je per slot zult belanden; alles wat je ver
trouwd is, laat je achter, en je verliest alles
onderweg."
Met welk een toewijding had hij zich aan
zijn werk gegeven! Maar ook voor hem, den
toegewijden predikant, rijzen de vragen
evenzeer als voor zijn toehoorders er vele
vragen opdoemen.
Neen, Clement Dyson kan het niet har
den; hij treedt af. Eigen twijfel en zorg
spreekt hij on-omwonden uit: „Er zijn op
't oogenblik zoo heel veel moeilijkheden voor
kerksche mannen en vrouwen, er is zooveel
twijfel, er zijn zooveel strijdpunten, ik