GROOTMOEDERTJE.
a
ai-I sij<5§1,1.34Hli
3 al
Jis
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de jeugd.
Hebt gij mij lief?
cc
Cd
E-
N
je, als je waarlijk liefhad, „deserteur" bij de
eerste de beste gelegenheid dat iets je niet
beviel? Was dat de liefde van de moderne
vrouw?
Het wordt een nederlaag, een volkomen
fiasco voor Tanneke. Haar opstandig ver
weer moest worden een willige overgave. Ze
komt tot de slotsom: „Wie den weg van de
vrijheid op wilde gaan, het ideaal der mo
derne vrouw, moest alleen blijven. Veelbe-
teekenend waren de woorden, die een schrijf-
Bter eens neerschreef: Op den weg van geluk
ziet men de menschen hand in hand gaan,
maar op den weg der vrijheid zijn slechts de
eenzamen."
Zijzelf dat zag ze nu had den
weg der vrijheid begeerd, en tegelijk den weg
van geluk willen betreden. „Niemand had
haar gedwongen, de hand van Daem te grij
pen en vast te houden, ze had den weg van
het geluk gekozen, dien men hand aan hand
gaat, maar haar blikken had ze gericht ge
houden op den weg waar de vrijheid was."
Maar ze keert terug; Tanneke gevoelt nu,
dat haar gezin voorop gaat, niet haar beroep;
dat „de liefde voor haar man van veel
grooter beteekenis voor haar is dan die voor
haar werk en haar oud-patiënten".
Niet geheel en al behoeft zij haar oude
liefde vaarwel te zeggen: er is een samen
gaan mogelijk, Tanneke kan met het één ook
het ander behouden: een professor vraagt
haar hulp voor gemakkelijken arbeid, die ze
thuis kan verrichten. Tanneke noemt het een
wonder, een wonder van God. „Ik heb God
zóó gebeden het wonder te laten komlen, nu is
het er, nu heb ik een wijden horizon gekre
gen om om mij heen te zien!"
Wij hebben gemeend goed te doen, door een
eenigszins uitvoerig overzicht te geven van
den geheelen roman, opdat ook degenjen die
het boek niet gelezen hebben, eenigermate ge
oriënteerd zouden zijn met bétrekking tot den
inhoud.
En wij vragen allereerst: heeft de schrijf
ster met dezen roman gezegd, wat zij, blij
kens het woord vooraf, wilde zeggen? Zij
citeert de woorden van mevrouw Ungern
Sternberg: De geestelijke zielsontwikkeling
van onze dagen heeft een grooter differentia^
tie der mienschen meegebracht en een fijner
bewustzijn der zielsveelvoudigheid. Dienten
gevolge wijzigt de bewuste inhoud des levens
zich vaker en wordt een vriendschap voor het
leven tusschen twee menschen, die tóch niet
hetzelfde leven leiden, voortdurend moeilij
ker en zeldzamer." Maar zegt mevrouw
Van HoogstratenSchoch dan al wordt
het moeilijker, ik geloof aan de blijde moge
lijkheid van zulk een vriendschap, het ge
bed en het ernstig willen, de steunpilaren
van de brug, die de liefde bouwt tusschen de
harten van twee menschen.
Wie deze woorden beziet als nadere be
schouwing bij den roman, ze leest, nadat hij
het verhaal gelezen heeft, zegt: ongetwijfeld,
de blijde mogelijkheid van zulk een vriend
schap is er, de steunpilaren van de brug zijn
er stellig en zeker, maar heeft de schrijf
ster ons die mogelijkheden en die zekerheid
geteekend op een wijze welke ons bevredigt?
Moeten we niet eerder zeggen, dat zij wel
hoog heeft gereikt, maar dat haar werk
niet reiken kan tot het doel dat zij zich
stelde? Dat zij te kort geschoten is, om in een
gaaf en boeiend geheel de liefde van de
moderne vrouw uit te beelden?
Tegen den roman als zoodanig, den inhoud
beoordeelende, rijst meer dan één bedenking.
Met de vele „toevallige ontmoetingen" hebben
de eerste negen hoofdstukken een zoo groote
mate van onwaarschijnlijkheid, dat de lezing
alleen reeds daardoor alle aantrekkelijkheid
mist. Het geheel is uiterst zwak, oneven
wichtig. De woorden: „Een mensch moet
kiezen tusschen geluk of vrijheid," als motto
bij dit boek geplaatst, zijn niet te noemen
een korte saamvatting van hetgeen de roman
inhoudt. Kiezen tusschen geluk en vrijheid?
Heeft Tanneke inderdaad en absoluut tus
schen die beide gekozen? Immers neen; ze
heeft een soort vergelijk getroffen; ze heeft
geschipperd, het eene niet los gelaten om
wille van het andere: geluk en vrijheid
zocht eigenlijk beide. Geluk maar toch
ook een deel van het oude werk; de liefde
van haar gezin maar tevens ook een of
feren aan de liefde van eertijds.
Dit boek is een teleurstelling. Wanneer wij
bij het werk van Mevrouw Van Hoogstraten
—Schoch alleen letten op den inhoud, niet op
den vorm, dan moet gezegd dat dit nieuwe
boek ten achter staat bij veel werk van oude
ren datum. Het is een roman met zooveel te
kortkomingen, dat er eigenlijk maar over
gezwegen moest worden
Onze bezwaren uit litterair oogpunt zullen
wij niet breed uitmeten: de lezer weet, dat
ze er niettemin zijn. Wij meenen te kunnen
volstaan met deze beschouwing, waaruit de
onwaarachtigheid van dezen roman genoeg
zaam blijkt. De lezer zal het met ons betreu
ren, dat deze begaafde vrouw zich met voor
keur waagt op een terrein, waar voorzichtig
heid een eerste eisch is. Haar werk, hoe
goed bedoeld, kan niet met voldoening wor
den genoemd.
A. L. VAN OYEN.
38)
Vrij naar het Engelsch.
Jim stond op en begon onrustig door zijn
kamer op en neer te loopen. Hij greep den
brief en stak hem in zijn zak. Dan ging hij
naar het venster, wierp het wijd open en
keek naar buiten. b|
„Ik kan het niet doen", mompelde hij. „Ik
mag een meisje niet zoo schandelijk behan
delen, zoo diep ben ik toch nog niet gezon
ken", en Jim trommelde ongeduldig met
zijn vingers op de vensterbank.
„Wel, oude jongen, wat sta je daar te
mopperen?" klonk plotseling een stem ach
ter hem.
Verwonderd keerde hij zich om en keek
in het scherpe, hoekige gezicht van detec
tive Sampson. Ze waren niet erg dik be
vriend geweest in den laatsten tijd, Jim en
Sampson, en vaag verbaasde Hardy zich er
over, waarom zijn vroegere vriend de moei
te nam hem op te komen zoeken.
„Ga zitten, wil je?" noodde hij, niet zeer
vriendelijk. „Daar staat een stoel."
„Eerst zal ik de deur eens sluiten", zeide
Sampson. „Ik heb een paar dingen met je
te bespreken, waar niemand anders mee te
maken heeft. Je zult zeker wel gedacht heb
ben, dat je me mooi den loef hebt afge
stoken bij dat meisje Clay. Zij en ik waren
zoo goed bevriend, en toen gaf ze jou in eens
haar ja woord. Stel je gerust, man, ik heb
nooit mijn hart aan die mooie dame ver
loren. Van onze eerste kennismaking af
vermoedde zij al, waar ik voor gekomen was.
Ze dacht me toen met haar lieve maniertjes
in te pakken, en ik moet eigenlijk be
treuren dat we in ons vak niet altijd van
fraaie middelen gebruik maken, 't is een
maal niet anders ik betaalde haar met
gelijke munt in de hoop, dat ze iets los zou
laten. Nu..."
„Dat mag nu alles wel waar zijn, Geor
ge", zeide Jim en hij hief afwijzend de hand
op, „maar als je iets slechts van Louisa te
vertellen hebt, deed je beter, het voor je
te houden. Je schijnt heelemaal te vergeten,
dat ik met haar verloofd ben en ik kan niet
toestaan, dat je mijn aanstaande vrouw be-
leedigt."
„Verloofd of niet verloofd," hernam Samp
son met eigenaardigen nadruk, ik moet je
vanavond een paar bijzonderheden uit het
leven van Louisa vertellen."
„Als het iets slechts is, houd dan je mond
maar, want dat wil ik niet aanhooren", zei
Jim, terwijl zijn handen zich tot vuisten
balden.
„Dan ben je nog grooter dwaas, dan ik
dacht; maar je zult toch even dienen te luis
teren, want het betreft dat andere meisje,
waar je zooveel van hield, die Alison Reed.'
Langzaam ontsloten zich Jim's handen.
Hij wendde rich om en keek Sampson aan,
terwijl een trek van plotseling herlevende
hoop zijn gezicht opklaarde.
„Als het iets met Alisom te maken heeft,
vertel het me dan, toe, vlug, zeg me alles."
„Stel je dan nog zooveel belang in haar?"
vroeg Sampson verbaasd.
„Of ik nog belang in haar stél?" riep Jim
uit, en hij legde op elk woord nadruk
„man, ik heb nooit anders gedaan. Hoe
zou ik anders kunnen?"
„En je gaat met Louisa Clay trouwen."
„Ja George, praat me daar niet van, dat
is een overijlde stap geweest waar ik mijn
leven lang berouw over zal hebben, 't Is een
groote zonde om te trouwen met iemand,
die men niet liefheeft, dat voel ik maar al te
wel.nu het te laat is. Toen ik Alison
vroeg, heeft ze me afgewezen, waarom dat
weet ik niet recht; en in mijn teleurstelling
en boosheid ben ik naar Louisa Clay geloo-
pen. Het meisje houdt van me, dat voelde ik,
maarEen niet te onderdrukken snik
belette hem het verder spreken. De arme Jim
sloeg de handen voor het gelaat.
„Als Alison niet met je wilde trouwen,
dan heb je dat toch aan je zelf te danken",
hernam Sampson. „Dien avond, dat je bij
de Clays tooneel speelde, was ik ook onder
de gasten in de hoop iets gewaar te worden.
Alison Reed was er eveneens. Ik zag haar
bij de trap staan,, wat zag ze er lief uit,
tusschen al die ordinaire menschen. Toen
kwam jij de gang in met Louise Clay en je
behandelde haar wel erg aardig en voorko
mend, dat kan je niet ontkennen. En ik
hoorde wat ze tegen je zei dat er niets
was, wat ze niet voor jou zou willen doen.
Misschien heeft Alison dat ook gehoord, wio
zal het zeggen. In ieder geval zag ik haar
overhaast weggaan, zonder een der aanwezi
gen te groeten. Maar daarvoor ben ik eigen
lijk niet gekomen. Ik wilde je vertellen, dat
ik eigenlijk zekerheid heb, wie de diefstal
gepleegd heeft."
„Wat zeg je?" vroeg Jim. „Is Alison's on
schuld bewezen?"
„Ja, maar ik zie niet in, waarom jij je
daar zoo over moet verheugen, want de wer
kelijke schuldige is, zooals ik je in 't begin
al zeide, jouw verloofde, het meisje, waar je
de volgende week mee trouwt."
„Onzin," antwoordde Jim, „ik heb altijd
beweerd, dat je veel te slecht over Louisa
dacht. Ik geef eerlijk toe, dat meisjes van
haar slag me niet erg sympathiek zijn
't spijt me genoeg voor Louisa, maar een
dievegge is ze toch niet. Neen, ik kan niet
gelooven, dat ze zoo slecht zou zijn."
„Luister nu eens even kalm naar me, Jim,
zonder me voortdurend in de rede te valllen,"
verzocht Sampson. „Ik zal je in 'tkort ver
tellen, hoe ik het ontdekt heb. Zooals je weet,
heb ik Louisa van het eerste oogenblik ver
dacht. Ze was jaloersch op Alison en had
dus alle reden om haar dwars te zitten, als
ze er gelegenheid voor kreeg. Ik was dan
ook nog niet lang met mijn onderzoek be
zig, of ik vond een spoor. Ik kan nu niet in
bijzonderheden treden, want dat zou ons veel
te lang ophouden. Maar op een avond ont
moette ik je chef, den heer Shaw. Ik vertelde
hem, dat ik je kende en dat je zoo in de
put zat, omdat je meisje, juffrouw Reed, van
diefstal beschuldigd werd. We praatten sa
men wat over het geval en toen vroeg ik
hem, of hij bij geval het nummer van het
bewuste biljet soms wist. Hij sprong op,
sloeg zijn handen in elkaar en maakte zich
zelf uit voor een ezel en een dwaas, dat hij
niet eerder aan het nummer gedacht had.
Die Shaw is wel een wonderlijk type. Het
schijnt, dat hij, wat de meeste menschen
niet doen, bij het ontvangen van papiergeld
oogenblikkelijk het nummer noteert. En nu
we er juist zoo'n gemak van konden hebben
gehad, had hij er heelemaal niet aan ge
dacht. Toen ik er om vroeg, kwam hij met
zijn zakboekje voor den dag, hij zocht het
nummer op en ik noteerde het. „Nou heb
ik je, jonge dame", dacht ik. Toen ben ik
in de winkels in de buurt eens gaan na
vragen. Ik trof het, want reeds in de derde
was het biljet ter betaling aangeboden. De
beschrijving van de koopster klopte in alle
oprichten met Louisa Clay. Nu was ik al een
heel eind, maar nog niet ver genoeg, want
ze moest tot bekentenis gebracht worden.
Dus ging ik den volgenden dag naar haar
woning en vroeg haar te spreken. Eerst
speelde ik nog zoo'n beetje de teleurgestelde
minnaar, verweet haar then, dat ze me on
trouw geworden was, in 't kort, lokte voor
zichtig een ruzie uit. Toen ze eindelijk zoo
boos was, dat ze er alles uitflapte, wat haar
voor den mond wilde komen, kwam ik met
mijn beschuldiging voor den dag.
(W oidt vervolgd.)
S
«J'S
-
fe O
■S'S.S
•2g S
o aV
hc p«00 m 2 rtQiWóiJ-, S ai aJ d *-»
-o a
a
«S-S-S
ngts
door A. M. WESSELS.
Zeeuwsche Folklore.
H.
Gewoonlijk duurde het niet lang of de klei
ne verhuisde naar „de kribbe", die aan 't
voeteneind der bedstede van zijn ouders ge
timmerd was, daar hij ruimte moest maken
voor nr 2.
Langzaam groeide het gezin op en „ielk
jaar as ie gescheept 'ad" (zijn tarwe ver
kocht en verzonden) gong ie mit St. Ketriene
(25 Nov.) naêr de notaris ,om te betaêlen
en te zeggen „dat ie stillekes an den vooruit
gang was en 't volgende jaêr wê een mét
(gemet) of drie meer onder de ploeg zou
kriege. De „guus" (kinderen) groeiden voor
spoedig op. 't Wieren „flienke joengens en
pronte misjes". En zooals de levensloop is,
zoowel in stad als dorp, ze „gongen ók an 't
verkeeren".
Dal! ging zoo op verschillende manier.
De bode besteder in zijn ouderwetsch pot
huis zou er heel wat van kunnen verhalen.
Zoo'n persoon was de populairste man uit de
geheele buurt, en wiens huis voor dienstbo
den en knechten uit den omtrek een soort
van beurs oftewel vereenigingspunt was,
waar de nieuwtjes uitgewisseld en besproken
werden. Dan werd er kennis gemaakt, maar
toch niet op de gewone manier, want liefde
woerden in bedekten vorm ontbreken niet.
Vroeger legde een echte Zeeuwsche jongen
het nog anders aan. De jonge boer begaf
zich op het uur, dat hij wist dat zijn „be
minde" in het land was om de koeien te mel
ken, naar het hek van de wei en ging daar
voorover op het gras liggen, natuurlijk zijn
blikken onafgewend op zijn Galathea hou
dende. Zijn de blinkende emmers vol schuim,
dan staat hij op en gaat naar haar toe, met
de vraag of hiji voor haar de zware emmers
mag dragen. Vergunt zij dit, dan is het voor
hem een bewijs, dat zijn aanzoek niet aan
haar ongevallig is. Weigert zij., dan kan
hij gerust heengaan.
Niet alle Zeeuwsche verkeeringen begin
nen op deze wijze. Vooraf of op de marktda
gen, vinden de jongelieden gelegenheid te
over, om met elkaar in aanraking te komen.
Als de markt is afgeloopen en de wagens
straks zullen worden aangespannen, dan
worden de meisjes getracteerd. Hoe gelukkig
is de jonkman, als hij des avonds het meisje
dat hem heeft aangetrokken, naar huis mag
geleiden.
Nu wordt de kennismaking voortgezet,
lederen Zondag gaat de minnaar (alsof de
kerk daarvoor bestemd is) trouw ter kerk,
voornamelijk om te zien of zijn uitverkorene
met haar ouders daar aanwezig is, dan wel
of zij alleen thuis is gebleven.
Is dit laatste het geval, dan gaat hij, niet
zooals het behoort, óók de kerk in, maar dan
spoedt hij zich naar de welbekende woning
en klopt aan de achterdeur, want de voor
deur is onder kerktijd gesloten. Beschroomd
en verlegen meldt hij zich aan met de vraag:
„Misje, mag 'k m'n puuppe is an steken".
Het meisje begrijpt volkomen de bedoeling
van die schijnbaar zoo eenvoudige vraag en
naarmate zij zelve de nadere kennismaking
met den jonkman al of niet wenscht, willigt
zij het verzoek in of slaat het af. Vergunt
zij hem binnen te komen, dan steekt hij ook
inderdaad de pijp aan. Maar hoe zal hij het
nu aanleggen, om te zeggen, wat hem eigen
lijk op het hart ligt? Belangrijke mededeelin-
gen over de boerderij kunnen wel voor een
poosje helpen, maar om dat te zeggen, is hij
toch eigenlijk niet gekomen. Het meisje hoort
hem geduldig aan en eindelijk vraagt hij of
hij eens met haar uit mag gaan.
En ziel 't Komt in orde! Trouwens de toe
stemming was reeds half gegeven, toen zij
hem toestond de pijp binnen te komen aan
steken. Voorloopig bleven de ouders, althans
officieel nog buiten spel, ook al weten zij wat
er voorvalt. Die Zondagsche bezoeken worden
nu vrij geregeld herhaald. Het meisje verge
zelde haar ouders dan niet naar de middag-
kerk, maar maakte dan de thee gereed en
bakte een zeker soort suikerkoekjes, waarop
zij haar minnaar onthaalde. Deze verscheen
op het bepaalde uur en bleef zitten keuvelen
totdat de kerktijd voorbij was.
In sommige dorpen van Walcheren en
vooral op Zuid-Beveland was nog een andere
manier van vrijen in zwang. In den omtrek
van Goes was het de gewoonte, dat het jonge
meisje vooraf aan haar ouders verlof vroeg,
om zich het hof te laten maken, zonder nog
den naam van haar minnaar te noemen of
althans zonder daartoe verplicht te zijn. Ga
ven de ouders de gevraagde toestemming,
dan ging de jonkman des avonds naar de
bakkeet of den bakoven (meestal een groot
vertrek, donkergroen geschilderd en van de
eigenlijke woning afgescheiden). Hij had dan
een zoete koek in de hand en vroeg dan het
meisje daarvan met hem te eten. Nam zij dit
aan, dan was dit een goed teeken. Weigerde
zij, dan mocht hij vier Zaterdagavonden de
proef herhalen, en was er dan geen verande
ring, dan was het afgeloopen. Dan heette
bet, dat hij met de koek op het hoofd thuis
was gekomen, een andere zegwijze voor „de
kous op den kop gekregen". Ging het ech
ter door, dan bleven de jongelui „bakkeeten"
tot diep in den nacht.
Gelukkig is hierin wel eenige verandering
ten goede gekomen. Predikanten, die met
ernst deze misstand bestreden, hadden het
zwaar te verduren, want de beste leden der
gemeente, zagen er geen zonde in en maak
ten zich er met een „de joenkheid mocht toch
ök wat êbbe" er vanaf.
Als dan eindelijk de verkeering officieel
was, dan begon men over den trouwdag te
spreken. Gemeenlijk was dit de maand Mei,
de beste tijd om in een „gedoente" te komen.
Zoo'n Zeeuwsche dorpsbruiloft was een
evenement voor de bewoners. Het was een
heele optocht, als het bruidspaar, na 14 da
gen op ,,'t plakkebord" gestaan te hebben,
door de wedeirijdsche betrekkingen gevolgd,
naar 't gemeentehuis ging, om wettig te hu
wen. Als de gewone formaliteiten waren af
geloopen en de jonge vrouw haar naam gezet
had, stak zij ongemerkt de gouden hoofd
plaat van de linker- naar de rechterzijde.
Wanneer zij het gemeentehuis verlieten, wer
den zij door de buurtkinderen met snippers
van goud en zilverpapier bestrooid. Voor het
huis stond een „eerebooge mit groen en ge
kleurd pampier" versierd. Dan begon de
„feeste", die tot aan den morgen duurde.
Daarna begaven de jonggehuwden zich naar
hun woning. Als zij' de deur openden, zagen
zij, onder de deur, op den drempel, eenige
dubbeltjes liggen, die door de werklui, die de
woning hadden opgeknapt, daar als een tee
ken van toekomstig geluk waren gedepo
neerd.
(Wordt vervolgd.)
Beste nichtjes en neefjes!
Deze keer zal ik meteen maar weer met de
briefjes beginnen. Hier volgen ze:
Ierseke. „Klimroosje" en „Boterbloem
pje." Jullie hebt je vacantie dus wel goed
besteed. Gelukkig dat het niet iedere vacan
tie schoonmaak is hé. „Slaapmutsje",
„Sneeuwklokje" en „Kerstwiekje". Ja, ik zou
ook wel graag willen dat het wat warmer
werd, maar dat helpt niet veel. Zeg, hoe
zouden jullie het vinden om met z'n drieën
één schuilnaam te nemen of vinden jullie
't zoo prettiger? „Beukenootje". Hier mogen
de kinderen van de hoogste klas naar de
ouderavond om een versje te ringen, maar
dan moeten ze in de pauze naar huis. Ja
hoor, het raadsel van de namen mag je ook
insturen.
Krabbend ij ke. „Klimop." Ik heb al
les nog eens nagekeken en zie dat het toch
voor jou bestemd was. Je hebt het zeker al
ontvangen? Jammer dat de trein zoo vlug
voorbij ging hé. „Fruitkweekertje". Echt leuk
voor de jongens zoo'n gezellig avondje; was
het voor het jaarfeest? Zou je wel in R. wil
len wonen? Ja, de Bijenkorf is een prachtig
gebouw.
Vrouwenpolder. Twee vriendinne
tjes". Was het nog niet wat koud in Dom
burg of viel het wel mee? Als je uitgaat komt
ier niet veel van schrijven, maar 't hin
dert niets hoor voor 'n keertje. Gaat EL 't
volgende jaar ook van school af?
's H. Arendskerke. „Bloedvink".
Echt gezellig dat jullie nu samen naar school
kunnen, dat is veel prettiger dan alleen hé.
Ach, 'k durf niet van mijn liefde spreken;
Zij is zoo zwak, zoo klein;
Mijn ontrouw is zoo vaak gebleken,
Mijn hart is zoo onrein.
En toch, Heer', Gij weet alle dingen,
Mijn hart ligt voor U bloot;
Gij ziet mijn ziele tot U dringen,
Tot U in vreugd en nood
Maar van mijn liefde wil ik zwijgen,
Wijl ik mijn zwakheid ken;
Wil Gij mijn harte tot U neigen,
Wiens eigendom ik ben.
Van Uwe liefde wil 'k getuigen,
Die gansch zich gaf voor mij.
Uw liefde doet mijn ziele juichen
En maakt van vrees mij vrij.
Wil Gij mijn liefde dan doen groeien
Tot volle, rijke kracht;
Doe Gij mij gansch van liefde gloeien
En sterk mij door Uw kracht.
Fijn dat er bij jullie zooveel viooltjes groeien,
hier zie je ze niet.
Goes. „Duinroosje." Je trof het niet met
Faschen. Nee, ik ben niet naar Vlissingen
geweest, 't Wordt nu buiten echt mooi hé,
komen bij jou de tulpen al uit? „Karakiet".
Jammer dat jou konijn dood is; nu mag jij
zeker ook wel een beetje voor Mies zorgen?
Hoe heet die andere broer? Is de tuin hee
lemaal in stukjes verdeeld? „Grocusje." Na
tuurlijk mocht je het raadsel van de vorige
keer ook nog sturen; 't hinderde niets hoor.
Ja, 't waaide erg van de week en dan valt
het niet mee om er tegen in te fietsen.
Groeien daar zooveel viooltjes? „Clematis".
Natuurlijk mag jij ook meedoen; bevalt het je
zusje zoo goed? De raadsels heb je heelemaal
goed. „Roosje." Je hebt de trein dus niet
gezien; nee ik ben niet naar Vlissingen ge
weest. Je was laat thuis hoor. Hoe laat ga
je anders naar bed? „Blondine." Ja, als je
in de hoogere klassen komt wordt het heel
wat moeilijker. Had je toch wel een mooi
rapport? Natuurlijk vindt jij het prettig om
vacantie te hebben; ben je zoo lastig thuis?
„Lijster". Als je zooveel zusjes en broertjes
hebt, hoef je ook eigenlijk geen meisje te
houden; dan kan je best met elkaar spelen.
Jij had verleden jaar een kroonjaar hé?
„Erica". Dom van je hoor, om juist in de
vacantie riek te worden. Gelukkig maar dat
het niet zoo lang duurde. Je hebt nu toch
nog een prachtig uitstapje kunnen maken.
„Stormvogel". Heb je het boekje in de var-
cantie gelezen; toen had je er mooi den tijd
voor. Gewichtig hé, zoo'n mes in je zak; pas
maar op dat je je niet in de vingers snijdt.
„Reseda". Zoo'n vacantie is gauw om,
vooral als je je niet verveelt. Zijn jullie
op de fiets naar Veere geweest of met den
trein?
Middelburg. „Nachtegaaltje". Bij jul
lie hadden de scholen vrij hé, dat is nog
eens een meevallertje, en 'tis heerlijk dicht
bij ook. Had je de Koningin al eens eerder
gezien? 'tls het derde prijsraadsel al.
,Aagtekerka „Meidoorn en Agaath".
Dat was beter dan naar) school gaan.
Fijn, dat je alles zoo goed hebt gezien.
Ja voor Agaath was het jammer, maar M.
heeft haar nu natuurlijk alles verteld. „Pauw
en Zwaluw". Jullie hebt dus ook veel geno
ten in de vacantie, ja 'tis altijd prettig om
uit logeeren te gaan. Op de fiets naar Veere
is zeker wel een mooi tochtje?
Coldj nsplaat „Zwartoogje". Ja, hier
staan ook al hoornen in bloei en er zijn al
zooveel bloemen, 't Wordt buiten al echt
mooi. Nee ik ben er niet naar toe geweest,
weet je niet waar ik woon? Die voordracht
ken ik niet.
Nieuwdorp. „Bloemenmeisje" en „Flu
weeltje". Deze keer zal ik jullie maar eens
samen nemen. Ja, als je zooveel raadsels
op moet schrijven is het papier gauw rol.
De volgende keer zal er wel meer ruimte
voor den brief over blijven. „Boerinnetje",
't Lijkt me niets gezellig, om zoo eenzaam
te wonen, maar jullie zijn er zeker wel
aan gewend. Nee 'kwist met dat het zoo
- ..- T