GROOTMOEDERTJE. a ai-I sij<5§1,1.34Hli 3 al Jis Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de jeugd. Hebt gij mij lief? cc Cd E- N je, als je waarlijk liefhad, „deserteur" bij de eerste de beste gelegenheid dat iets je niet beviel? Was dat de liefde van de moderne vrouw? Het wordt een nederlaag, een volkomen fiasco voor Tanneke. Haar opstandig ver weer moest worden een willige overgave. Ze komt tot de slotsom: „Wie den weg van de vrijheid op wilde gaan, het ideaal der mo derne vrouw, moest alleen blijven. Veelbe- teekenend waren de woorden, die een schrijf- Bter eens neerschreef: Op den weg van geluk ziet men de menschen hand in hand gaan, maar op den weg der vrijheid zijn slechts de eenzamen." Zijzelf dat zag ze nu had den weg der vrijheid begeerd, en tegelijk den weg van geluk willen betreden. „Niemand had haar gedwongen, de hand van Daem te grij pen en vast te houden, ze had den weg van het geluk gekozen, dien men hand aan hand gaat, maar haar blikken had ze gericht ge houden op den weg waar de vrijheid was." Maar ze keert terug; Tanneke gevoelt nu, dat haar gezin voorop gaat, niet haar beroep; dat „de liefde voor haar man van veel grooter beteekenis voor haar is dan die voor haar werk en haar oud-patiënten". Niet geheel en al behoeft zij haar oude liefde vaarwel te zeggen: er is een samen gaan mogelijk, Tanneke kan met het één ook het ander behouden: een professor vraagt haar hulp voor gemakkelijken arbeid, die ze thuis kan verrichten. Tanneke noemt het een wonder, een wonder van God. „Ik heb God zóó gebeden het wonder te laten komlen, nu is het er, nu heb ik een wijden horizon gekre gen om om mij heen te zien!" Wij hebben gemeend goed te doen, door een eenigszins uitvoerig overzicht te geven van den geheelen roman, opdat ook degenjen die het boek niet gelezen hebben, eenigermate ge oriënteerd zouden zijn met bétrekking tot den inhoud. En wij vragen allereerst: heeft de schrijf ster met dezen roman gezegd, wat zij, blij kens het woord vooraf, wilde zeggen? Zij citeert de woorden van mevrouw Ungern Sternberg: De geestelijke zielsontwikkeling van onze dagen heeft een grooter differentia^ tie der mienschen meegebracht en een fijner bewustzijn der zielsveelvoudigheid. Dienten gevolge wijzigt de bewuste inhoud des levens zich vaker en wordt een vriendschap voor het leven tusschen twee menschen, die tóch niet hetzelfde leven leiden, voortdurend moeilij ker en zeldzamer." Maar zegt mevrouw Van HoogstratenSchoch dan al wordt het moeilijker, ik geloof aan de blijde moge lijkheid van zulk een vriendschap, het ge bed en het ernstig willen, de steunpilaren van de brug, die de liefde bouwt tusschen de harten van twee menschen. Wie deze woorden beziet als nadere be schouwing bij den roman, ze leest, nadat hij het verhaal gelezen heeft, zegt: ongetwijfeld, de blijde mogelijkheid van zulk een vriend schap is er, de steunpilaren van de brug zijn er stellig en zeker, maar heeft de schrijf ster ons die mogelijkheden en die zekerheid geteekend op een wijze welke ons bevredigt? Moeten we niet eerder zeggen, dat zij wel hoog heeft gereikt, maar dat haar werk niet reiken kan tot het doel dat zij zich stelde? Dat zij te kort geschoten is, om in een gaaf en boeiend geheel de liefde van de moderne vrouw uit te beelden? Tegen den roman als zoodanig, den inhoud beoordeelende, rijst meer dan één bedenking. Met de vele „toevallige ontmoetingen" hebben de eerste negen hoofdstukken een zoo groote mate van onwaarschijnlijkheid, dat de lezing alleen reeds daardoor alle aantrekkelijkheid mist. Het geheel is uiterst zwak, oneven wichtig. De woorden: „Een mensch moet kiezen tusschen geluk of vrijheid," als motto bij dit boek geplaatst, zijn niet te noemen een korte saamvatting van hetgeen de roman inhoudt. Kiezen tusschen geluk en vrijheid? Heeft Tanneke inderdaad en absoluut tus schen die beide gekozen? Immers neen; ze heeft een soort vergelijk getroffen; ze heeft geschipperd, het eene niet los gelaten om wille van het andere: geluk en vrijheid zocht eigenlijk beide. Geluk maar toch ook een deel van het oude werk; de liefde van haar gezin maar tevens ook een of feren aan de liefde van eertijds. Dit boek is een teleurstelling. Wanneer wij bij het werk van Mevrouw Van Hoogstraten —Schoch alleen letten op den inhoud, niet op den vorm, dan moet gezegd dat dit nieuwe boek ten achter staat bij veel werk van oude ren datum. Het is een roman met zooveel te kortkomingen, dat er eigenlijk maar over gezwegen moest worden Onze bezwaren uit litterair oogpunt zullen wij niet breed uitmeten: de lezer weet, dat ze er niettemin zijn. Wij meenen te kunnen volstaan met deze beschouwing, waaruit de onwaarachtigheid van dezen roman genoeg zaam blijkt. De lezer zal het met ons betreu ren, dat deze begaafde vrouw zich met voor keur waagt op een terrein, waar voorzichtig heid een eerste eisch is. Haar werk, hoe goed bedoeld, kan niet met voldoening wor den genoemd. A. L. VAN OYEN. 38) Vrij naar het Engelsch. Jim stond op en begon onrustig door zijn kamer op en neer te loopen. Hij greep den brief en stak hem in zijn zak. Dan ging hij naar het venster, wierp het wijd open en keek naar buiten. b| „Ik kan het niet doen", mompelde hij. „Ik mag een meisje niet zoo schandelijk behan delen, zoo diep ben ik toch nog niet gezon ken", en Jim trommelde ongeduldig met zijn vingers op de vensterbank. „Wel, oude jongen, wat sta je daar te mopperen?" klonk plotseling een stem ach ter hem. Verwonderd keerde hij zich om en keek in het scherpe, hoekige gezicht van detec tive Sampson. Ze waren niet erg dik be vriend geweest in den laatsten tijd, Jim en Sampson, en vaag verbaasde Hardy zich er over, waarom zijn vroegere vriend de moei te nam hem op te komen zoeken. „Ga zitten, wil je?" noodde hij, niet zeer vriendelijk. „Daar staat een stoel." „Eerst zal ik de deur eens sluiten", zeide Sampson. „Ik heb een paar dingen met je te bespreken, waar niemand anders mee te maken heeft. Je zult zeker wel gedacht heb ben, dat je me mooi den loef hebt afge stoken bij dat meisje Clay. Zij en ik waren zoo goed bevriend, en toen gaf ze jou in eens haar ja woord. Stel je gerust, man, ik heb nooit mijn hart aan die mooie dame ver loren. Van onze eerste kennismaking af vermoedde zij al, waar ik voor gekomen was. Ze dacht me toen met haar lieve maniertjes in te pakken, en ik moet eigenlijk be treuren dat we in ons vak niet altijd van fraaie middelen gebruik maken, 't is een maal niet anders ik betaalde haar met gelijke munt in de hoop, dat ze iets los zou laten. Nu..." „Dat mag nu alles wel waar zijn, Geor ge", zeide Jim en hij hief afwijzend de hand op, „maar als je iets slechts van Louisa te vertellen hebt, deed je beter, het voor je te houden. Je schijnt heelemaal te vergeten, dat ik met haar verloofd ben en ik kan niet toestaan, dat je mijn aanstaande vrouw be- leedigt." „Verloofd of niet verloofd," hernam Samp son met eigenaardigen nadruk, ik moet je vanavond een paar bijzonderheden uit het leven van Louisa vertellen." „Als het iets slechts is, houd dan je mond maar, want dat wil ik niet aanhooren", zei Jim, terwijl zijn handen zich tot vuisten balden. „Dan ben je nog grooter dwaas, dan ik dacht; maar je zult toch even dienen te luis teren, want het betreft dat andere meisje, waar je zooveel van hield, die Alison Reed.' Langzaam ontsloten zich Jim's handen. Hij wendde rich om en keek Sampson aan, terwijl een trek van plotseling herlevende hoop zijn gezicht opklaarde. „Als het iets met Alisom te maken heeft, vertel het me dan, toe, vlug, zeg me alles." „Stel je dan nog zooveel belang in haar?" vroeg Sampson verbaasd. „Of ik nog belang in haar stél?" riep Jim uit, en hij legde op elk woord nadruk „man, ik heb nooit anders gedaan. Hoe zou ik anders kunnen?" „En je gaat met Louisa Clay trouwen." „Ja George, praat me daar niet van, dat is een overijlde stap geweest waar ik mijn leven lang berouw over zal hebben, 't Is een groote zonde om te trouwen met iemand, die men niet liefheeft, dat voel ik maar al te wel.nu het te laat is. Toen ik Alison vroeg, heeft ze me afgewezen, waarom dat weet ik niet recht; en in mijn teleurstelling en boosheid ben ik naar Louisa Clay geloo- pen. Het meisje houdt van me, dat voelde ik, maarEen niet te onderdrukken snik belette hem het verder spreken. De arme Jim sloeg de handen voor het gelaat. „Als Alison niet met je wilde trouwen, dan heb je dat toch aan je zelf te danken", hernam Sampson. „Dien avond, dat je bij de Clays tooneel speelde, was ik ook onder de gasten in de hoop iets gewaar te worden. Alison Reed was er eveneens. Ik zag haar bij de trap staan,, wat zag ze er lief uit, tusschen al die ordinaire menschen. Toen kwam jij de gang in met Louise Clay en je behandelde haar wel erg aardig en voorko mend, dat kan je niet ontkennen. En ik hoorde wat ze tegen je zei dat er niets was, wat ze niet voor jou zou willen doen. Misschien heeft Alison dat ook gehoord, wio zal het zeggen. In ieder geval zag ik haar overhaast weggaan, zonder een der aanwezi gen te groeten. Maar daarvoor ben ik eigen lijk niet gekomen. Ik wilde je vertellen, dat ik eigenlijk zekerheid heb, wie de diefstal gepleegd heeft." „Wat zeg je?" vroeg Jim. „Is Alison's on schuld bewezen?" „Ja, maar ik zie niet in, waarom jij je daar zoo over moet verheugen, want de wer kelijke schuldige is, zooals ik je in 't begin al zeide, jouw verloofde, het meisje, waar je de volgende week mee trouwt." „Onzin," antwoordde Jim, „ik heb altijd beweerd, dat je veel te slecht over Louisa dacht. Ik geef eerlijk toe, dat meisjes van haar slag me niet erg sympathiek zijn 't spijt me genoeg voor Louisa, maar een dievegge is ze toch niet. Neen, ik kan niet gelooven, dat ze zoo slecht zou zijn." „Luister nu eens even kalm naar me, Jim, zonder me voortdurend in de rede te valllen," verzocht Sampson. „Ik zal je in 'tkort ver tellen, hoe ik het ontdekt heb. Zooals je weet, heb ik Louisa van het eerste oogenblik ver dacht. Ze was jaloersch op Alison en had dus alle reden om haar dwars te zitten, als ze er gelegenheid voor kreeg. Ik was dan ook nog niet lang met mijn onderzoek be zig, of ik vond een spoor. Ik kan nu niet in bijzonderheden treden, want dat zou ons veel te lang ophouden. Maar op een avond ont moette ik je chef, den heer Shaw. Ik vertelde hem, dat ik je kende en dat je zoo in de put zat, omdat je meisje, juffrouw Reed, van diefstal beschuldigd werd. We praatten sa men wat over het geval en toen vroeg ik hem, of hij bij geval het nummer van het bewuste biljet soms wist. Hij sprong op, sloeg zijn handen in elkaar en maakte zich zelf uit voor een ezel en een dwaas, dat hij niet eerder aan het nummer gedacht had. Die Shaw is wel een wonderlijk type. Het schijnt, dat hij, wat de meeste menschen niet doen, bij het ontvangen van papiergeld oogenblikkelijk het nummer noteert. En nu we er juist zoo'n gemak van konden hebben gehad, had hij er heelemaal niet aan ge dacht. Toen ik er om vroeg, kwam hij met zijn zakboekje voor den dag, hij zocht het nummer op en ik noteerde het. „Nou heb ik je, jonge dame", dacht ik. Toen ben ik in de winkels in de buurt eens gaan na vragen. Ik trof het, want reeds in de derde was het biljet ter betaling aangeboden. De beschrijving van de koopster klopte in alle oprichten met Louisa Clay. Nu was ik al een heel eind, maar nog niet ver genoeg, want ze moest tot bekentenis gebracht worden. Dus ging ik den volgenden dag naar haar woning en vroeg haar te spreken. Eerst speelde ik nog zoo'n beetje de teleurgestelde minnaar, verweet haar then, dat ze me on trouw geworden was, in 't kort, lokte voor zichtig een ruzie uit. Toen ze eindelijk zoo boos was, dat ze er alles uitflapte, wat haar voor den mond wilde komen, kwam ik met mijn beschuldiging voor den dag. (W oidt vervolgd.) S «J'S - fe O ■S'S.S •2g S o aV hc p«00 m 2 rtQiWóiJ-, S ai aJ d *-» -o a a «S-S-S ngts door A. M. WESSELS. Zeeuwsche Folklore. H. Gewoonlijk duurde het niet lang of de klei ne verhuisde naar „de kribbe", die aan 't voeteneind der bedstede van zijn ouders ge timmerd was, daar hij ruimte moest maken voor nr 2. Langzaam groeide het gezin op en „ielk jaar as ie gescheept 'ad" (zijn tarwe ver kocht en verzonden) gong ie mit St. Ketriene (25 Nov.) naêr de notaris ,om te betaêlen en te zeggen „dat ie stillekes an den vooruit gang was en 't volgende jaêr wê een mét (gemet) of drie meer onder de ploeg zou kriege. De „guus" (kinderen) groeiden voor spoedig op. 't Wieren „flienke joengens en pronte misjes". En zooals de levensloop is, zoowel in stad als dorp, ze „gongen ók an 't verkeeren". Dal! ging zoo op verschillende manier. De bode besteder in zijn ouderwetsch pot huis zou er heel wat van kunnen verhalen. Zoo'n persoon was de populairste man uit de geheele buurt, en wiens huis voor dienstbo den en knechten uit den omtrek een soort van beurs oftewel vereenigingspunt was, waar de nieuwtjes uitgewisseld en besproken werden. Dan werd er kennis gemaakt, maar toch niet op de gewone manier, want liefde woerden in bedekten vorm ontbreken niet. Vroeger legde een echte Zeeuwsche jongen het nog anders aan. De jonge boer begaf zich op het uur, dat hij wist dat zijn „be minde" in het land was om de koeien te mel ken, naar het hek van de wei en ging daar voorover op het gras liggen, natuurlijk zijn blikken onafgewend op zijn Galathea hou dende. Zijn de blinkende emmers vol schuim, dan staat hij op en gaat naar haar toe, met de vraag of hiji voor haar de zware emmers mag dragen. Vergunt zij dit, dan is het voor hem een bewijs, dat zijn aanzoek niet aan haar ongevallig is. Weigert zij., dan kan hij gerust heengaan. Niet alle Zeeuwsche verkeeringen begin nen op deze wijze. Vooraf of op de marktda gen, vinden de jongelieden gelegenheid te over, om met elkaar in aanraking te komen. Als de markt is afgeloopen en de wagens straks zullen worden aangespannen, dan worden de meisjes getracteerd. Hoe gelukkig is de jonkman, als hij des avonds het meisje dat hem heeft aangetrokken, naar huis mag geleiden. Nu wordt de kennismaking voortgezet, lederen Zondag gaat de minnaar (alsof de kerk daarvoor bestemd is) trouw ter kerk, voornamelijk om te zien of zijn uitverkorene met haar ouders daar aanwezig is, dan wel of zij alleen thuis is gebleven. Is dit laatste het geval, dan gaat hij, niet zooals het behoort, óók de kerk in, maar dan spoedt hij zich naar de welbekende woning en klopt aan de achterdeur, want de voor deur is onder kerktijd gesloten. Beschroomd en verlegen meldt hij zich aan met de vraag: „Misje, mag 'k m'n puuppe is an steken". Het meisje begrijpt volkomen de bedoeling van die schijnbaar zoo eenvoudige vraag en naarmate zij zelve de nadere kennismaking met den jonkman al of niet wenscht, willigt zij het verzoek in of slaat het af. Vergunt zij hem binnen te komen, dan steekt hij ook inderdaad de pijp aan. Maar hoe zal hij het nu aanleggen, om te zeggen, wat hem eigen lijk op het hart ligt? Belangrijke mededeelin- gen over de boerderij kunnen wel voor een poosje helpen, maar om dat te zeggen, is hij toch eigenlijk niet gekomen. Het meisje hoort hem geduldig aan en eindelijk vraagt hij of hij eens met haar uit mag gaan. En ziel 't Komt in orde! Trouwens de toe stemming was reeds half gegeven, toen zij hem toestond de pijp binnen te komen aan steken. Voorloopig bleven de ouders, althans officieel nog buiten spel, ook al weten zij wat er voorvalt. Die Zondagsche bezoeken worden nu vrij geregeld herhaald. Het meisje verge zelde haar ouders dan niet naar de middag- kerk, maar maakte dan de thee gereed en bakte een zeker soort suikerkoekjes, waarop zij haar minnaar onthaalde. Deze verscheen op het bepaalde uur en bleef zitten keuvelen totdat de kerktijd voorbij was. In sommige dorpen van Walcheren en vooral op Zuid-Beveland was nog een andere manier van vrijen in zwang. In den omtrek van Goes was het de gewoonte, dat het jonge meisje vooraf aan haar ouders verlof vroeg, om zich het hof te laten maken, zonder nog den naam van haar minnaar te noemen of althans zonder daartoe verplicht te zijn. Ga ven de ouders de gevraagde toestemming, dan ging de jonkman des avonds naar de bakkeet of den bakoven (meestal een groot vertrek, donkergroen geschilderd en van de eigenlijke woning afgescheiden). Hij had dan een zoete koek in de hand en vroeg dan het meisje daarvan met hem te eten. Nam zij dit aan, dan was dit een goed teeken. Weigerde zij, dan mocht hij vier Zaterdagavonden de proef herhalen, en was er dan geen verande ring, dan was het afgeloopen. Dan heette bet, dat hij met de koek op het hoofd thuis was gekomen, een andere zegwijze voor „de kous op den kop gekregen". Ging het ech ter door, dan bleven de jongelui „bakkeeten" tot diep in den nacht. Gelukkig is hierin wel eenige verandering ten goede gekomen. Predikanten, die met ernst deze misstand bestreden, hadden het zwaar te verduren, want de beste leden der gemeente, zagen er geen zonde in en maak ten zich er met een „de joenkheid mocht toch ök wat êbbe" er vanaf. Als dan eindelijk de verkeering officieel was, dan begon men over den trouwdag te spreken. Gemeenlijk was dit de maand Mei, de beste tijd om in een „gedoente" te komen. Zoo'n Zeeuwsche dorpsbruiloft was een evenement voor de bewoners. Het was een heele optocht, als het bruidspaar, na 14 da gen op ,,'t plakkebord" gestaan te hebben, door de wedeirijdsche betrekkingen gevolgd, naar 't gemeentehuis ging, om wettig te hu wen. Als de gewone formaliteiten waren af geloopen en de jonge vrouw haar naam gezet had, stak zij ongemerkt de gouden hoofd plaat van de linker- naar de rechterzijde. Wanneer zij het gemeentehuis verlieten, wer den zij door de buurtkinderen met snippers van goud en zilverpapier bestrooid. Voor het huis stond een „eerebooge mit groen en ge kleurd pampier" versierd. Dan begon de „feeste", die tot aan den morgen duurde. Daarna begaven de jonggehuwden zich naar hun woning. Als zij' de deur openden, zagen zij, onder de deur, op den drempel, eenige dubbeltjes liggen, die door de werklui, die de woning hadden opgeknapt, daar als een tee ken van toekomstig geluk waren gedepo neerd. (Wordt vervolgd.) Beste nichtjes en neefjes! Deze keer zal ik meteen maar weer met de briefjes beginnen. Hier volgen ze: Ierseke. „Klimroosje" en „Boterbloem pje." Jullie hebt je vacantie dus wel goed besteed. Gelukkig dat het niet iedere vacan tie schoonmaak is hé. „Slaapmutsje", „Sneeuwklokje" en „Kerstwiekje". Ja, ik zou ook wel graag willen dat het wat warmer werd, maar dat helpt niet veel. Zeg, hoe zouden jullie het vinden om met z'n drieën één schuilnaam te nemen of vinden jullie 't zoo prettiger? „Beukenootje". Hier mogen de kinderen van de hoogste klas naar de ouderavond om een versje te ringen, maar dan moeten ze in de pauze naar huis. Ja hoor, het raadsel van de namen mag je ook insturen. Krabbend ij ke. „Klimop." Ik heb al les nog eens nagekeken en zie dat het toch voor jou bestemd was. Je hebt het zeker al ontvangen? Jammer dat de trein zoo vlug voorbij ging hé. „Fruitkweekertje". Echt leuk voor de jongens zoo'n gezellig avondje; was het voor het jaarfeest? Zou je wel in R. wil len wonen? Ja, de Bijenkorf is een prachtig gebouw. Vrouwenpolder. Twee vriendinne tjes". Was het nog niet wat koud in Dom burg of viel het wel mee? Als je uitgaat komt ier niet veel van schrijven, maar 't hin dert niets hoor voor 'n keertje. Gaat EL 't volgende jaar ook van school af? 's H. Arendskerke. „Bloedvink". Echt gezellig dat jullie nu samen naar school kunnen, dat is veel prettiger dan alleen hé. Ach, 'k durf niet van mijn liefde spreken; Zij is zoo zwak, zoo klein; Mijn ontrouw is zoo vaak gebleken, Mijn hart is zoo onrein. En toch, Heer', Gij weet alle dingen, Mijn hart ligt voor U bloot; Gij ziet mijn ziele tot U dringen, Tot U in vreugd en nood Maar van mijn liefde wil ik zwijgen, Wijl ik mijn zwakheid ken; Wil Gij mijn harte tot U neigen, Wiens eigendom ik ben. Van Uwe liefde wil 'k getuigen, Die gansch zich gaf voor mij. Uw liefde doet mijn ziele juichen En maakt van vrees mij vrij. Wil Gij mijn liefde dan doen groeien Tot volle, rijke kracht; Doe Gij mij gansch van liefde gloeien En sterk mij door Uw kracht. Fijn dat er bij jullie zooveel viooltjes groeien, hier zie je ze niet. Goes. „Duinroosje." Je trof het niet met Faschen. Nee, ik ben niet naar Vlissingen geweest, 't Wordt nu buiten echt mooi hé, komen bij jou de tulpen al uit? „Karakiet". Jammer dat jou konijn dood is; nu mag jij zeker ook wel een beetje voor Mies zorgen? Hoe heet die andere broer? Is de tuin hee lemaal in stukjes verdeeld? „Grocusje." Na tuurlijk mocht je het raadsel van de vorige keer ook nog sturen; 't hinderde niets hoor. Ja, 't waaide erg van de week en dan valt het niet mee om er tegen in te fietsen. Groeien daar zooveel viooltjes? „Clematis". Natuurlijk mag jij ook meedoen; bevalt het je zusje zoo goed? De raadsels heb je heelemaal goed. „Roosje." Je hebt de trein dus niet gezien; nee ik ben niet naar Vlissingen ge weest. Je was laat thuis hoor. Hoe laat ga je anders naar bed? „Blondine." Ja, als je in de hoogere klassen komt wordt het heel wat moeilijker. Had je toch wel een mooi rapport? Natuurlijk vindt jij het prettig om vacantie te hebben; ben je zoo lastig thuis? „Lijster". Als je zooveel zusjes en broertjes hebt, hoef je ook eigenlijk geen meisje te houden; dan kan je best met elkaar spelen. Jij had verleden jaar een kroonjaar hé? „Erica". Dom van je hoor, om juist in de vacantie riek te worden. Gelukkig maar dat het niet zoo lang duurde. Je hebt nu toch nog een prachtig uitstapje kunnen maken. „Stormvogel". Heb je het boekje in de var- cantie gelezen; toen had je er mooi den tijd voor. Gewichtig hé, zoo'n mes in je zak; pas maar op dat je je niet in de vingers snijdt. „Reseda". Zoo'n vacantie is gauw om, vooral als je je niet verveelt. Zijn jullie op de fiets naar Veere geweest of met den trein? Middelburg. „Nachtegaaltje". Bij jul lie hadden de scholen vrij hé, dat is nog eens een meevallertje, en 'tis heerlijk dicht bij ook. Had je de Koningin al eens eerder gezien? 'tls het derde prijsraadsel al. ,Aagtekerka „Meidoorn en Agaath". Dat was beter dan naar) school gaan. Fijn, dat je alles zoo goed hebt gezien. Ja voor Agaath was het jammer, maar M. heeft haar nu natuurlijk alles verteld. „Pauw en Zwaluw". Jullie hebt dus ook veel geno ten in de vacantie, ja 'tis altijd prettig om uit logeeren te gaan. Op de fiets naar Veere is zeker wel een mooi tochtje? Coldj nsplaat „Zwartoogje". Ja, hier staan ook al hoornen in bloei en er zijn al zooveel bloemen, 't Wordt buiten al echt mooi. Nee ik ben er niet naar toe geweest, weet je niet waar ik woon? Die voordracht ken ik niet. Nieuwdorp. „Bloemenmeisje" en „Flu weeltje". Deze keer zal ik jullie maar eens samen nemen. Ja, als je zooveel raadsels op moet schrijven is het papier gauw rol. De volgende keer zal er wel meer ruimte voor den brief over blijven. „Boerinnetje", 't Lijkt me niets gezellig, om zoo eenzaam te wonen, maar jullie zijn er zeker wel aan gewend. Nee 'kwist met dat het zoo - ..- T

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8