Is. i?i si IsS-a ftpBSllSf tl F a sa sr SI T* Vrienden in den vreemde, gs L $1^ iris, g*i 8 r S fS es S Zaterdag 25 April 1931 ■Hh'ii- -I—i 45e Jaar gang No. 103 Voor den Zondag. Gezien van Jacobus. Voor hen, die lijden. Letterkundige bijdragen. De liefde van een moderne vrouw I >-■ Eï i 9^-3 g CD P ffg-wS h(8 p^bS" Oq 0 CD CO d) 8*^ g-e. Sii-sr p - -d s 5 p? o s <1 a >-*• *0 itso^ to O 00 CD .Mix K tO fO tO OOtfsOCüO e CD 00 H^-COrf^CDrf^CDOSH-- 11xxi H*.H»-CD^J>-i'»-»-»-1-tOtOtO*-k CO 00 CD O 00 <1 GÖ p s-e c-t- P-» H 2 B >r* t>r CO w iE Ï8 2L§ {Lr B to h* CO O XX CO to to <1 00 o m 1 I X to H»- to CO xg til y ot 3 to to c* O co N p- P i to CJi CO X 3 CO i O EL >3 O &s.« p. 6 7^8 heette. „Juffertje". Fijn dat jullie allebei zoo'n mooie plaat kregen. Wil je Moeder en Koos van mij ook nog feliciteeren? Jullie hebt dus tweemaal feest gehad van de week. „Ceder". Wat heb jij genoten zeg, fijn hé, een weekje in zoo'n groote stad. Was je nog nooit in een lift geweest? Jij bent dus Oom geworden, gefeliciteerd hoor. „Rakkertje". Jij weet al goed op wie je moet stemmen, heb je de verkiezingskrant ook gelezen? De raadsels had je goed. Is het erg stil nu je broer weg is? „Vaders- helper" en „Zonnebloempje". Prettig, dat jullie weer allebei schreven. Ja, jullie hebt nu heel wat in te halen op school, maar met wat inspanning zal het wel gaan. Ja, de Koningin heb ik wel eens gezien. Kamperland. „Rozeknopje". 'tWas prachtig weer hé, 2en Paaschdag, al mocht je nog niet fietsen, een groote wandeling maken is ook heel prettig, Je mag het me best schrijven hoor, dan sfchrijf ik ook of het zoo is. Serooskerke. „Winterkoninginnetje". Ja, hoor, ik heb het ook prettig gehad met Paschen. Jammer hé, dat het mooie weer voorbij is, 'tis hier ook aldoor zoo koud. „Korenbloempje" en „Blauwoog". Niets pret tig hé, dat het zoo lang koud blijft, vooral als je al van die mooie dagen hebt gehad. De brief was prachtig op tijd hoor. „De Ruyter" en Willem van Oranje", 't Is een heele drukte bij jullie in 't voorjaar. De vacantie van de catechisatie is al vroeg begonnen, is dat altijd zoo? „Sam en Piet". Heeft Piet met April ook overgang, dan is 'tnu hard wer ken, hé. Ja 't heeft hier 's nachts ook nogal eens geregend. .Druifje". Ik wist wel, dat je me niet vergeten was. Leuk dat Fikkie met de poes speelt, vechten ze nooit samen? „Kievit". Je hebt de raadsels dus toch nog geschreven. Ja, als je schoongemaakt hebt komt er 's avonds niet zooveel meer van. „Maurits". Heb je het inktlap je mee naar school genomen of gebruik je het thuis, als je een brief moet schrijven? Waarom vindt je de vacantie niet prettig? „Benjamin". Jullie zijn dus alle drie over, flink hoor. Vader en Moeder waren zeker ook wel blij. Zijn jullie op de fiets naar Grootmoeder geweest of met een auto? Wat heb jij veel gegrabbeld zeg. Kloeting e. „Zusje". Niets prettig, dat jullie zooveel raadsels in moesten sturen, want nu kreeg ik maar zoo'n kort briefje, t Wordt nu mooi bij jullie, nu de boomen beginnen te bloeien. Koudekerke. „Asschepoester". Ja, ik had er al van gelezen in de krant Hadden ze de eerepoort juist aan 't eindpunt gemaakt dat de tram er niet doorreed? „Roodkapje". Fijn hé, zoo'n middagje naar Vlissingen, was het niet koud aan het strand, en is A. ook mee geweest? Kapelle. „Brino". Hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. En heb je alles gekregen wat er op je lijstje stond. Die jongen woont in Zaamslag. Je vindt het zeker wel leuk op de boerderij? „Grasklokje". Was jij de Prins zijn verjaardag niet vergeten, ik wel hoor, toen ik Zondag de vlag zag wapperen, dacht ik er pas aan „Claudius Civilus". Jij hebt niet zoo'n prettige vacantie gehad, echt akelig hé, als je zoo'n kiespijn hebt. tls te hopen, dat het nu met het nieuwe konijn maar beter gaat. Rilland. „Vinkje". Natuurlijk mag jij ook voor een prijsje meedoen en als je steeds alle prijsraadsels instuurt, krijg je ook wel eens een prijsje. Snoezig hé, zoo'n klein kindje. Waar ben je naar toe geweest? „Africaantje". Dank je wel voor het zaad, ik zal het gauw zaaien, als het goed gaat schrijf ik het je nog wel eens. 'kBen be nieuwd hoe het je thuis zal bevallen. Ga je nog naar een naaicursus of zooiets? 's-H. H. kinderen. „Viooltje". Vind je het zoo beter? 'tls niet zoo aardig als er twee met denzelfden naam zijn Ja, als dat feest in Goes was geweest, had je er ge makkelijker naar toe kunnen gaan. „Made liefje". Zooals je ziet, was de brief nog op tijd. Nu jij bent de eenigste niet, die het druk heeft met de schoonmaak. Groede. „Bladroosje" en „De kleine Molenaar". Jullie gaan vast wel over, Moe der krijgt het maar stil als Jo ook naar school gaat, wanneer mogen de adere zusjes? Zaamslag. „De jonge Landbouwer". 't Heeft hier de laatste weken wel geregend en koud is het ook, maar sneeuw hebben we toch niet meer gehad. Zijn de kuikentjes er al? S t. Laurens. „Rozeknop". Jullie hebt groot succes gehad hoor, Het is anders wel een gezellig werkje. Ja, hier in Goes doen ze hel ook ieder jaar. Ik heb het ook wel eens gedaan. „Wijnkelk". Wat een leuk huis je is er bij grootmoeder. Ik kan begrijpen, dat jullie er graag naar toe gaan. Dan spe len jullie zeker moedertje met de poppen. „Violet". Woon jij ook in St. Laurens? Ik dacht het omdat je een nichtje van W. bent, maar het stond niet in den brief. Ik vind het gezellig, dat jij ook gaat meedoen, maar je moet een anderen schuil naam bedenken, want deze is er al. „Kerk- laantje". 'tWeer is nu niet zoo zacht meer als met de Paaschdagen hè? Jammer, dat je niet mee kon naar B. Ga je de volgende week nog mee? „Kernoffel". Ja, het is al tijd een heel pretje, als er nieuwe kinderen op school komen. Dan voel je je zoo echt groot? Schrijf je me gauw, of je over bent gegaan? „Klaproos". Je brief was wel wat laat maar toch nog op tijd. Je zit toch altijd oen beetje in spanning hé, zoo tegen den overgang. Heb je veel plezier gehad bij K. „Klaverblad". Je wist het vlug hoor hoe de uitslag bij jullie was, en Donderdag heb je alles zeker wel in „De Zeeuw" ge lezen. Het duurt nog een heele poos hé, eer jij mag stemmen. Probeer het maar eens met de grooteren. Wanneer komt je broertje? Breskens. „Zonnestraaltje", 'tIs wel lastig hé, dat jullie de krant zoo laat krijgen. Als je jarig bent, moet je ook maar om een vulpen vragen, dan kun je er altijd mee schrijven. N. en St. J o o s 1 a nd. „Tortelduifje". Eigenlijk is de brief te laat, maar voor dezen keer zal ik hem toch nog maar beant woorden. Jammer, dat het krantje weg is. Had je het raadsel al opgelost? „Bij de handje." Nog hartelijk gefeliciteerd met zus jes verjaardag. Heeft moeder nog oliebollen gebakken? Nee, ik heb de Koningin niet gezien. Vele groeten van TANTE DOLLIE. Hier volgen de raadsels. I. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 49 letters. I. 20. 32. 35. 28. 9. 3. 49. is een land in Europa. 25. 13. 19. 10. 11. 30. 37. 43. 23. 15. 21. 8. 48. doet men van de kou Met 39. 3. 25. 31. schrijft men. Een 29. 2. 48. 32. 44. 6. is een paard. 46. 5. 42. 4. 15. is een stad in N.-H. Een 18. 33. 41. 37. 27. 44 ligt in het bed. 46. 17. 14. 16. 12. is een grondsoort die men in Zeeland niet veel aantreft. Een 22. 24. 26. ligt op den vloer. 34. 47. 44. 7. is niet los. Een 40. 38. 39. 6. is aan een ketel. 45. en 36. zijn medeklinkers. Ingez. door „Sam en Piet". II. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 17 letters Kinderen snoepen graag 6. 3. 7. 2. Een 2. 8. 12. dragen de jongens. 15. 14. 6. is niet nauw. Duiven zijn in een 9. 4. 17. Langs een sloot is een 10. 1. 5. Een 13. 11. 1. 16. is een groote viseh. 2). _o_ Al weer nieuwe bewoners in het huis recht tegenover het hunne, 't Was in het laatste halfjaar minstens al voor de derde keer, dat dit huis leeg had gestaan. Nog voor je de menschen goed kende, waren ze alweer ver trokken. Of 't nn langer zou duren? Arme menschen, ze treffen het niet om in zoo'n regen te moeten verhuizen", dacht moeder. 'tKon zeker niet uitgesteld worden, want anders zouden ze het toch niet doen. Even nadat Moeder de nieuwe buren, een man, een vrouw, een een ongeveer tienjarig meisje het huis had zien binnengaan, kwam de verhuiswagen voor. „Maar nu ga ik aan het werk," dacht moe der, „anders voer ik den heelen middag niets uit." Een oogenbli-k later snorde de machine dat het zoo'n aard had. Moeder keek niet meer naar den regen, niet meer naar de nieuwe buren, de verloren tijd moest ingehaald. En men hoorde niets anders dan het ge luid van den stroomenden regen en het rik- getikketik van de naaimachine. HOOFDSTUK II. Hetzestal. Rie kwam het eerst thuis uit de M.U.L.O „Brrrr, wat een weer. Moeder, er zijn nieuwe buren aan den overkant." „0 ja," lachte moeder, „daar vertel je mij geen nieuws, meisje. Dat het regent, weet ik al den heelen dag en de buren heb ik zien komen." „Ja moeder? Hoe zagen ze er uit?" „Dat weet ik niet precies, 't Waren een man, een vrouw en een meisje. Ze hadden, evenals andere menschen, zich goed inge pakt voor den regen. Nee, nee, Rie," viel moeder plotseling zichzelf in de rede, „niet met je natte schoenen naar binnen. Trek eerst in de keuken je pantoffeltjes aan." Rie trok de deur, die ze al half open had gedaan, weer dicht. ,,'k Hoorde Nelleke, moe en toen wou ik haar even pakken." „Dat mag je Rie, als je eerst je natte schoenen hebt uitgedaan." Hetzelfde bevel moest Moeder nog een paar maal herhalen, want de een na den ander die thuis kwam, klaagde over het weer en wilde zoo gauw mogelijk in de kamer gaan. Maar ze werden allen door moeder ge weerd, zelfs Tom de zesjarige kleuter, niet uitgezonderd. Eerst in de keuken droge pan toffels aandoen, dan mochten ze binnenko men. Toen het goed en wel half vijf was, had moeder haar clubje bij elkaar. „Moe, mag het licht op?" vroeg Tom, ,,'t is hier zoo donker. „Ja, 'tzal nu wel moeten," stemde moeder toe. „'t Is vandaag haast nog niet goed licht geweest en nu wordt het alweer avond." „Hè nee moe, nog niet," smeekte Ans, die met haar neus platgedrukt tegen het raam stand. „Er zijn nieuwe menschen aan den overkant en ze hebben nog geen gordijnen. Ik kan alles zien." „Nieuwe menschen? En in een oogenblik stonden de 'vijf kinderen Kwaadgras voor de ramen. „Wist ik al lang," blufte Rie. „Laat ik ook eens kijken," vroeg Tom, die zijn vraag om licht door bet groote nieuws alweer vergeten was. Maar moeder maakte er een einde aan. „Rie, laat jij daar het gordijn zakken. Ik zal het hier doen. Jullie weet wel dat het niet te pas komt om de buren af te glu ren. Als ze niet zoo gauw vertrekken als de vorige bewoners, dan zullen we hen nog vaak genoeg zien. De straat is niet breed. Zonder dat je het wilt, moet je toch wel veel van je buren zien." Nu brandde het licht en waxen de gordij nen neergelaten. „Hoe staat het met het huiswerk, kinde ren?" vroeg moeder. Veel te doen? Jij Rie?" „Erg weinig vandaag, moe. Als ik dadelijk begin, kom ik voor het eten klaar." „Prachtig," antwoordde moeder. „Dat dan maar doen, kind. Dan kan je me vanavond nog wat helpen met kousen stoppen." „Goed moeder," zei Rie, doch trok toch even een leelijk gezicht. Kousen stoppen was haar liefste werk niet. „Wat moet jij doen, Ans?" vroeg moeder verder. „Een opstel en een paar sommen, moe, anders niet. Mag ik dat na het eten doen?" „Ja", stemde moeder toe, „dan kun je nu de aardappels schillen en de wortel tjes schoonmaken voor morgen." „Moet ik het in da keuken doen, moe der?" c-K 2.8 S S-S" 5 E2 <D 2 M tr P® w® ZO tsO CD ZO Cca 3 - Q P' *0 no "d P S £L HH to EL <D tl ^2 si CD 3l CD CD j§ S? 2- a P tt s! 8 fr| 5 *->■ to o j i to to O <1 to I I tsa oo e01! 'r~ 4 e CD 2 2. 3. B' 8 ti bNDA<ISBLAD EEUW Daarna is hij gezien van Jaco bus. 1 Cor. 15: 7. Het moet voor den Heiland wel bijzonder smartelijk zijn geweest dat zelfs zijne broe ders en onder hen zelfs een Jacobus, niet in hem geloofden. Jaobus wordt geteekend als een zeer voor treffelijk man. Heel oude Christelijke schrij vers verhalen, hoe hij van kindsbeen af tee- dere godsvrees toonde en nauwgezet Gods geboden door Mozes onderhield. Iemand van grooten ernst en rijke gaven. Maar juist door deze Oudtestamentische vroomheid viel het hem zoo moeilijk in Je zus, met wien een nieuwe lente voor Gods Koninkrijk aanbrak en die daarin een nieuw geluid deed hooren, den beloofden Profeet te zien. Jezus scheen zooveel af te breken wat God door Mozes had opgebouwd. Tel kens vroeg Jacobus zich twijfelmoedig af: Kan deze en niemand anders waarlijk de lang verwachte Messias zijn? Wat een winst voor Gods Koninkrijk zou het dus geven, indien deze diepernstige, ka raktervaste, met heel zijn ziel op de eeuwige dingen gerichte man tot het Kruis werd aan getrokken. Echter toen Jezus op Golgotha te sterven hing, hield hij zich verre. En de Moeder des Heeren vond daar steun niet in haar eigen zoon, doch slechts in den disci pel Johannes. Daarom, eer hij deze aarde voor goed ver laat, wendt hij rich naar Galilea. En in dat Galilea richt hij zijn schreden naar de woon plaats van zijn geliefden oudsten broeder. En in dezen Jacobus openbaart zich iets van een Thomas. Hij kan niet gelooven. Maar hij is niet onwillig en vijandig zooals een ongeloovige. Integendeel. In de tegenspraak van zijn ongeloof gloeit de machtige rielsbegeerte om te zien, wat hij nog niet gélooven kan. Vooral toen dat schrikkelijk drama van Golgotha rich had afgespeeld, verscheurt droefheid zijn hart. En daar staat Jezus nu, levend als de Le vende, vóór hem. Omtrent deze ontmoeting is ons geen en kele bijzonderheid bekend. Maar al werpt de Schrift een sluier over dit alles, toch zien we hier weer den lief devollen Zaligmaker. Hij doet ons niet naar onze zonden. Hij laat den armen Jacobus niet in de donkerheid van zijn ongeloof. Wat een wondere troost biedt ons dan dat schijnbaar nietszeggende: „Daarna is hij gezien van Jacobus". Hoevele harten worden ook nu nog geslin gerd tusschen geloof en ongeloof. Hoevele klagers leven er nu nog: Ik kan het zoo maar niet aannemen! Durfde ik maar in den Man van Smarten ook mijn Redder van al mijn zonden zien! In zulke zielen leeft de vrees of ze wel met Heere Jezus, leer mij dragen, Onderworpen aan Uw wil, 't Kruis, dat Gij hebt neergezonden, Maak mij in het lijden stil. Als mijn ziel, vol bange vragen, Vaak geen rust en vrede vindt Denk dan in Uw groot meedoogen Aan de zwakheid van Uw kind. Geef mij moeid om voort te treden Op het donker, doornig pad; Houd Gij Zelf in 't moeilijk strijden Liefdevol mijn hand gevat. Zijn 't ook onbegrepen wegen, Waarop ik U volgen moet Schenk mij 't vast geloofsvertrouwen: 'kWeet wat God doet, dat is goed. 'kWeet, Gij zult mij niet verlaten, Al vermeerdert ook de nood; En als alles wijkt en wankelt, Blijkt Uw trouw mij eind'loos groot, 'k Weet Heer, dat Uw droef kastijden Uit geen grimmigheid geschiedt, Maar dat Gij m' in liefde loutert, Tot G' Uw beelt'nis in mij ziet. hun gescheurd en bezoedeld kleed in de na bijheid des Heeren mogen komen, nu hij ze telt in de glorie des hemels. Zou mijn gekerm wel doordringen in den hemel? Zou de Heere mjjn zieleworsteling wel gadeslaan? Waarom ga ik toch zoo lang in het zwart? zoo vragen zij rich af. Nietwaar? Het lijkt ons wel eens gemak kelijker naar Jezus te gaan, indien hij nog op aarde toefde. Maar nu? Let dan op deze verschijning aan Jacobus. Jezus is in heerlijkheid opgestaan. Echter zijn armen broeder vergeet hij niet. Met liefde denkt hij aan hem, hoezeer zijn ongeloof ook zijn Kruis heeft verzwaard. Ook dit dwalende schaap zoekt de Goede Herder op. Ook bij hem doet hij het licht dagen. Gij dan, die zucht: „Geen licht, geen ver troosting, geen gehoor op mijn beden" zoo Hij toeft verbeid Hem. Hij zal gewisse- lijk komen. Zeker niet, als tot zijn broeder, in lichame lijke gestalte. We kennen Jezus nu niet meer naar het vleesch. Maar, als de ware Mes sias, nadert hij tot u naar de behoeften van uw hart. Want: Gods verborgen omgang vinden Zielen, daar zijn vrees inwoont; Het heilgeheim wordt aan zijn vrinden Naar zijn vree-verbond getoond. door A. VAN HOOGSTRATEN-HSCHOCH. H. Het tiende hoofdstuk zouden wij zoowel slot van het eerste deel, als begin van het tweede deel van dezen roman kunnen noemen. Wat volgt, spreekt van verloving en huwelijksja ren, met botsing en schaduw, maar ook met veel liefde en toewijding. Botsing aanstonds tijdens de huwelijksreis, als Tanneke een brief krijgt van haar op volgster in het Observatiehuis, met verzoek om gedurende enkele weken de praktijk waar te nemen. Daems antwoord op Tanneke's vraag verwondert den lezer niet: „Je schrijft natuurlijk dat je getrouwd bent, dat is nog al eenvoudig!" Maar het slot is toch, dat Tan neke aan het verzoek voldoet, en zoo zien we hoofdstuk H „de gehuwde vrouw in het beroep". Daem peinst: Hoe er nu toch op de wereld één mensch kon gevonden worden, die het goedpraatte, dat de gehuwde vrouw buitens huis een taak waarnam! De vraag: beroep of huwelijk? roept om beslissing. Want van tweeën één: èf het be roep legt ten volle beslag op tijd en toewij ding, óf de zorg voor het gezin verdringt al het andere als absoluut overbodig. Niet direct is het een uitgemaakte zaak voor Tan neke; zij, die zoo langen tijd voor haar ar beid en haar studie geleefd heeft, die weet, dat ze iets beteekent voor heel veel patiën ten, grijpt nog telkens terug naar het oude leven, dat door haar huwelijk een afgesloten tijdperk had moeten vormen. Wat zal trium- feeren, wat zal „de liefde van een moderne vrouw" weten te binden? Beroep of huwelijk? Het loopt op een nederlaag uit: God heeft over haar kind gewaakt, maar tijdens haar afwezigheid is Tannekes kind slechts op het nippertje aan den dood ontsnapt. „Ik hen er niets tegen, als Tanneke een paar patiënten wil blijven behandelen, sommige vergaderin gen bezoeken en sociaal werk in de gemeente wil doen, maar het kind moet goed verzorgd worden!" bromt Daem. Hij wil een kinderjuffrouw voor de ver zorging van z'n jongen: „Ja, een kinderjuf frouw, zoo'n prettig, vertrouwd mensch als ik mij altijd wenschte. Voortaan kan jij ge rust van huis gaan, zonder dat onze jongen ongelukken krijgt." Maar Tanneke wil deze oplossing niet. „Je kunt kiezen tusschen mil of de kinderjuffrouw. Als zij hier komt, ga ik het huis uit!" En dat doet ze; tegen Daems gedachte in, kiest Tanneke geen eieren voor haar geld, gaat tóch. Hij peinst: Hoe kan Tanneke zoo iets doen! Zijn moeder had dat briefje eens moe ten lezen! Was dat nu liefhebben? Speelde

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7