Voor de jeugd. S P z p S g p TT L s? a. p per O f l <-* Zaterdag 11 April 1931 45e Jaar gang No. 101 Voor den Zondag. Hij" geeft den moede kracht. Wilgekatjes. Letterkundige bijdragen. De Beiaardier. Beste nichtjes en neefjes! Eigenlijk valt het me mee dat er nog zoo veel briefjes zijn, want ik dacht dat er in de vacantie wel niet veel van zou komen, vooral nu het zulk prachtig weer was en jullie allicht liever buiten speelden dan in huis de raadsels op te lossen. Maar geluk kig heb ik het mis gehad. Jullie hebt het wel bijzonder getroffen deze keer, men ging al haast denken dat het zomer was, laten we ons anders maar niet te vroeg verheugen, want „Aprilletje zoet, Geeft nog vaak een witte hoed". Uit de briefjes merk ik wel, dat jullie al lemaal genoten hebt van de vacantie, nu dat mag ook wel, want de volgende week als de school begint is het weer aanpakken, 't is nu immers rapportentijd? Een briefje ontving ik waarop geen af zender vermeld is, dus kan ik het niet be antwoorden. Het nichtje of neefje dat geen antwoord ontving schrijft het mij een vol gende keer maar even, anders kan ik ook de oplossing van het prijsraadsel niet aan- teekenen. Goes. „Crocusje". Dan was het raadsel voor de grooteren gemakkelijker, maar zoo vind ik het ook goed hoor. Gezellig he, zoo met z'n allen fietsen, waar zijn jullie nog naar toe geweest? „Lijster". Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Dat gebeurt ook niet ieder jaar, dat je op Paasch jarig bent. Mochten er ook vriendinnetjes komen? „Roosje". Je hebt zeker al gezien, dat ik het raadsel nu maar meteen geplaatst heb. Je moest wel wat erg lang wachten he? Hebben jullie veel plezier gehad bij tante? „Kare- kiet". Prettig, dat je het raadsel toch nog hebt gevonden, ze zijn niet altijd even ge makkelijk he? „Duinroosje". Beterschap hoor. Was je met de Paaschdagen ook al ziek? „Klaproosje" en „Anemoontje". De prijsraadsels staan nooit gelijk met de brief jes in de krant, maar altijd de week daarna, daar kim je het dus gemakkelijk aan ont houden. Als het zulk mooi weer is spelen jullie dan liever in den tuin? „Erica". En hebben jullie de fietstocht nog gemaakt? Wat het weer betreft kon het wel. Tweede Paaschdag, zijn jullie toen ook nog uit ge weest? „Reseda". Prettig, dat jullie al Paaschlelies hebben, 't maakt den tuin di rect veel gezelliger he? 'k Kan begrijpen, dat jullie pret hadden, toen je nichtje er wa3. Groede. „Batroosje" en „De kleine Mo lenaar". Echt leuk, dat al de kleinkinderen er waren; ik kan begrijpen, dat jullie ple zier hebt gehad. Zijn jullie samen uit ge weest met de Paaschdagen? Koudekerke. „Roodkapje". Wat had den jullie wel eens met electrisch? Dat schreef je er niet bij, dus nu weet ik niet, wat je bedoelt. De kennismaking met het stokje viel zeker niet mee hé? „Asschepoetster' En, was de openbare les prettig? 't Leek wel een feest, zooveel heerlijkheden als jullie kregen. De raadsels heb je allebei goed ge raden. „Violet", 'tls niets erg hoor, dat je maar zoo kort meegedaan hebt. Natuurlijk gaat je huiswerk voor. Van de vriendinnetjes hoor ik zeker nog wel eens iets van je? Breskens. „Zonnestraaltje". Nog har telijk gefeliciteerd met moeders verjaardag; ze vond het cadeautje zeker wel erg mooi. Het trof, dat je juist vacantie had, nu kon je moeder mooi helpen. 's-H. H.-kinderen. „Madeliefje". De foto was erg onduidelijk en ik wist natuur lijk ook niet, dat jij het was. Hebben jullie 2de Paaschdag nog gefietst? „Vergeet mij niet". Wat fijn zeg, dat je een nieuwe fiets hebt gehad, nu tweede Paaschdag heb je er wel van kunnen genieten. Zijn jullie nog in Goes geweest Middelburg. „Nachtegaaltje". Nee,ik ben ook niet uit logeeren geweest. Heb je tweede Paaschdag nog met de vriendinne tjes gefietst? 'a-H. Arendskerke. „Bloedvink". Et vind, dat het best nog meeviel met Paschen, 2de Paaschdag was het toch prachtig weer? Fijn, dat Moeder koeken heeft gebakken; je hebt er zeker wel van gesmuld. N.- en St Joosland. „Tortelduifje" en „Bijdehandje". Jullie zijn dus niet met el kaar uit geweest, maar ja, als je allebei een andere vriendin hebt en misschien samen een fiets, dan gaat het ook niet. Of hebben jullie er allebei een? Serooskerke. „Winterkoninginnetje" Ik was ook al bang, dat het boekje niet te rechtgekomen was. Gelukkig maar, dat het toch in orde is gekomen, 't Is een mooi ver haaltje he? „Klimop". Het was geen April grap, maar een vergissing; ik was in de war met een ander neefje. Heb je veel genoten? Ja hoor, ik heb ook wel eens vacantie. „Mau- rits". Zoo, heb jij ook gegrabbeld op de ba^- zar, maar nu schreef je me niet eens wat je gegrabbeld hebt en daar ben ik nu juist nieuwsgierig naar. „Korenbloempje" en „Blauwoog". Ja, M. had ook al verteld van de bazar; ik geloof, dat het er wel echt ge zellig was. Zoo in 't voorjaar is er weer heel wat werk op het land. „Kievit" en „Duifje". Jullie hebt dus ook prettige Paaschdagen gehad. Ja, alles is Zondag heerlijk opge- frischt van den regen. Is D. Donderdag nog naar Middelburg geweest en heeft hij veel mooie dingen gezien? „Sam" en „Piet". Jul lie hebt ook al raadsles gemaakt zie ik; dank je wel hoor. Maar ik beloof je niet, dat ik ze direct zal plaatsen. Kievit heeft er ook al een ingestuurd en twee groote tegelijk gaat toch niet. "Was het water niet erg koud om pootje te baden? „De Ruyter" en „Wil lem van Oranje". Ik vond het best hoor, dat jullie de raadsels ook voor de anderen op schreven. Leuk, dat er juist twee vriendjes in de vacantie jarig waren; jullie had nu mooi tijd om feest te vieren. „Benjamin". Nu heb je me een heeleboel verteld en dat vind ik wel prettig. 'kBen echt benieuwd naar de volgende brief. Ik denk wel, dat je overgaat, want er blijven nooit neefjes van mij zitten. Z a a m s 1 a g. „De jonge Landbouwer". Je vond het zeker wel fijn om met vader uit te gaan. Woont grootvader ver weg? Houd je zooveel van oorlogsverhalen Stavenisse. „Muldertje". Wel gefeli citeerd hoor. Waren ze thuis niet blij? Fijn dat de konijnen zoo goed groeien, 't Is zeker een heel werk, om al die dieren te ver zorgen? Bergen op Zoom. „Loolaantje". Pret tig, dat je toch nog vier dagen uit bent geweest, nu, het ging best met het weer. En hoe is het gegaan met Wim, ging hij nog huilen? Je hebt een mooi rapport hoor. Nieuwdorp. „Ceder". Jij hebt zeker wel een heerlijke vacantie gehad. Ik kan het begrijpen, dat je het heelemaal niet erg vond om daar om tien uur te komen. Jongens hebben niet zoo gauw slaap hè? „Boerinnetje". Dat is een heele verandering voor je. Vind je het prettig, dat je niet meer naar school hoeft? Ja, ik heb ook wel eens kuikentjes gezien. „Juffertje". Heerlijk, dat jullie alle bei over zijn gegaan. Had je een mooi rap port? Er zijn er niet zooveel blijven zitten hè? „Speelgraag". Heerlijk voor je, dat je over bent. Heb je daarom die vulpen ge kregen. Nu je hebt er netjes mee geschre ven hoor. Je bent dus toch nog uit ge weest al had je geen vacantie. Doe de groet ten maar van mij aan „Klimroos". „Vader's helper" en „Zonnebloempje". Hebben jullie spelletjes gedaan met de Paaschdagen, of hadden jullie mooie boeken? Ja, jullie moet elkaar maar bezig houden, als je alle bei ziek bent. Is V. al eens op geweest? „Rakkertje". Wat heb jij een mooie ea- deaux gehad zeg; nog hartelijk gefeliciteerd. Echt gezellig, dat je vriendinnetje bij je mocht blijven. Wat hebben jullie gedaan? I e r s e k e. „Boterbloempje". Het was Zondag niets gezellig hé, de heele dag regen, 't zag er niets mooi uit voor Maandag, maar toen viel het echt mee. Zijn jullie nog uit geweest. „Klimroosje". Ja, die juffrouw ken ik wel, maar ik wist niet dat ze bij jullie was. De vacantie is nu haast weer om, vind je het jammer. „Slaapmutsje", „Sneeuw klokje" en „Kerstwiekje". Helpen jullie alle drie mee met de schoonmaak, dan zal het wel bijzonder vlug opschieten, 't Is altijd een heele drukte hé. St. Laurens. „Rozeknopje". Prettig, dat het boekje naar je zin was. 't Zal eerst wel vreemd voor je zijn als je voorgoed van school bent. Ja, er zijn veel nieuwe nichtjes en neefjes hé. „Wijnkelk". Ja, ik heb het later zelf ook gezien, dat de raadsels wel wat erg moeilijk waren, de laatste gingen beter hé. Leuk als je nichtje mee gaat doen, dan wordt het ook een nichtje van mij. „Klaproos". Ik merk wel, dat jij je niet ver veelt in de vacantie. Wel gezellig hé, als je zooveel familie hebt, waar je naar toe kunt gaan. „Kernoffel". Nog hartelijk gefelici teerd met je verjaardag. Echt vervelend voor je, dat 't boekje maar niet kwam; ik begreep er zelf ook niets van en heb je er nu maar gauw een gestuurd. „Kerklaantje". Jij hebt zeker vergeten je briefje er in te doen, de raadsels waren er wel bij, maar het briefje kon ik niet vinden. „Klaverbloem". Je vindt het zeker wel gezellig als het zoo druk is op den weg? Ben jij zelf ook nog uit ge weest? Ja, ik heb ook veel genoten. K a p e 11 e. „Brino". Je vinger was gauw beter, gelukkig maar, anders had ik zeker geen brief gehad. Dat gedichtje ken ik ook, maar de laatste regels zongen wij anders. „Claudius Cevilus". Zoo, nu staat jou naam er ook weer in. Lastig hé, als je geen nieuws weet. Hoe is het met de tandpijn, is 't alweer wat beter? Wat héb je in de vacantie uit gevoerd? „Grasklokje". Prettig, dat je het boekje zoo mooi vond. Jammer, dat je dat eene raadsel niet kon vinden, 't was geluk kig geen prijsraadsel, dus dat helpt nogal. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. Hier volgens de raadsels. I. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 41 letters. Een 6. 40. 16. 29. 13. is zoo zwart als 10. 39. 2. 31. 1. 33. 23. 7. is een damp. Een 25. 35. 41. 20. 22. is een bloem. Een 19. 9. 4. 21. 37. dient voor dekking. 's Winters kweekt de tuinman de planten in 4. 25. 27. 34. 14. 3. In iedere kamer is een 8. 11. 17. 36. 13. Drie neefjes wonen op een 32. 12. 26. 18. 30. Wilde dieren moet men vaak 24 2. 28. 38. 5. 15. II. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 29 letters. 19. 16. 9. 4. is een jongens naam. Op school moeten de kin deren 25. 12. 6. 8. 7. 10. Een 5. 2. 1. 22. eten de menschen in dezen tijd graag. In de meeste tafels is een 20. 18. Kinderen hebben vaak vieze 3. 18. 13. 28. 20. 17. 26. 15. is tusschen hemel en aarde. 8. 21. 27. 24 29. is nat. De boer gebruikt een 14 23. 11. is de laatste letter van 't alphabet Ingez. door „Roosje". o O O O n co co co as co CO to X to <1 r-t- co ct- N co P co X M" 00 to p co ül co Oï 22, 24 Ui p Oq 00 co ro- to Ci^ co co CD 05 X CO O to 00 X to GO to 13, 1 O CD Qt <1 oa X <1 CO x*0 to O co co co co X co TT <1 co co CO OS O l—k- t) o to H*" cop h— - ie-»01 cofn 00 <3 tr CD CD Ui r*- S?" Ui Ht» *-*- CD P o, 2-J» O s. fh Onderblad Mp c| Hij geeft den moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene krachten heeft. Jes. 40; 29 Het is voor duizenden een benauwde tijd. Wie weet, hoevelen ook onder onze lezers hun dagen tegenwoordig meer zuchtend door brengen dan met blijde harten. Achteruitgang valt zwaar. Als er afstand gedaan moet worden van vele dingen, die eigenlijk weelde zijn, maar waaraan we al zoo gewoon waren gewor den, dat we ze niet meer als weelde reken den; Als met groote zorg vervaldagen van de een of andere vordering worden tegemoet gezien, omdat we niet goed weten, hoe we eraan zullen voldoen; Dan wordt het leven moeilijk. Dan dreigt de moed te bezwijken. Dan staat de levens lust op het vriespunt Of als er geen werk is en dus geen ver dienste. En alle ernstig in het werk gestelde pogingen om werk te krijgen, hoe ook, op niets uitloopen. Al wordt dan van andere zijde in de meest nijpende nooddruft voorzien, dan is toch de glans van het leven verdoft; de opgewektheid en vreugde is ver te zoeken; het leven wordt een sleurgang zonder eenige bezieling. Waarlijk niet alleen bij den blinden we- reldling, die aan de geestelijke dingen totaal vreemd is, neen, ook bij den Christen is het gevaar alles behalve denkbeeldig, dat de kracht en de levensmoed uitgedoofd wordt en wegkwijnt, en hij niet verder komt dan zuchten en nog eens zuchten, indien niet tot murmureeren in zijn overleggingen. Ook een Christen is mensch, en niets menschelijks, ook de kwaal der moedeloos heid, is hem vreemd. Tenzij dan, dat daar door Gods genade in deze duisternissen een licht opgaat. In deze beproevingen er Eén aan onze rechter hand komt staan, die in ons zielsoor spreekt; „Zijt gij dan geheel vergeten, wat Ik tot hel zuchtend volk liet spreken door Jesaja, mijn profeet? Die spreekt van „den eeuwigen God, den Heere, den Schepper van de einden der aarde; Hij geeft den moede kracht!" Ziethier uw troostbron! Als ge Hem niet uit het oog verliest, dan is het nooit enkel duisternis van rondom. De wilgekatjes in de ranke vaas, Donzig en blond, in geel van kaarsenlicht, Zijn me een volkomen stil Aprilgedieht Over welks schoonheid ik mij vroom verbaas. De schelle dag voor teedren schemer zwicht. De ruiten reeds zijn mat van melkig waas. De wind omzoefd mijn woon met zoet geblaas. Verinnigend, den voorhang schuif ik dicht. Terwijl, die vreugd door lang gemis ontwend, 'k Mij blij vermei in d' eersten lentegeur, Teekent de schaduw op de blanke deur, Waarheen opeens mijn aangezicht zich wendt, Dien slanken tuil met zwart en grijs van kleur, Zuiver en teer als een Japansche prent. „H élène Swart h". Zou Hij niet weten, hoe uw moed inzinkt? Dat ge neiging voelt om het maar op te ge ven, en als een uitgeputte reiziger doodmoe naast den weg te gaan neerzitten? Zou Hij dat niet zien en niet weten? Doorvorscht Hij dan niet het hart, ook niet uw hart met al zijn sombere overleg gingen? 0, daar twijfelt ge in theorie geen oogen- blik aan. Ge zoudt het verdedigen tegen over iemand, die het driestweg durfde ont kennen. Gods alwetendheid en alziendheid staat voor uw besef boven allen twijfel ver heven. Maar laat het nu eens niet bij die theo rie, die volkomen zuiver en vast is; maar spreek er nu eens over met uzelven, en zeg: „Wat buigt ge u zoo neder, mijne ziel, en wat zijt gij zoo onrustig in het binnenste van mij? Ge hebt toch een God in den hemel, die dit alles ziet en weet; die u zoo oneindig liefheeft, en die wel bemerkt, dat ge in uw donkerheid Hem een oogenblik uit het oog verloren hebt. En Die geeft den moede kracht! Die vermenigvuldigt de sterkte aan dien, die geen krachten heeft! In uiterlijken druk wedervaart vaak eener lei den rechtvaardige en den goddelooze. Maar innerlijk is het verschil zoo groot: al leen te staan en niets te hebben dan deze troostelooze wereld, óf een God en Vader te kennen en te bezitten in en door onzen Hei land, een Vader, die het voor alle eeuwen liet neerschrijven: „Ik geef den moede kracht, Ik vermenigvuldig de sterkte aan dien, die geen krachten heeft!" door Martien Beverslui.s. „Zing, dat ondanks bekommer' ia» te leven tóch gelukkig is, voor wien aandachtig luistrend is boven zijn pijn" Dirk Coster heeft, met betrekking tot den persoon en den arbeid van den dichter Mar tien Beversluis o.m. het volgende gezegd: „In Beversluis is deze drang en deze eerzucht met merkwaardige intensiteit ontwaakt: zoo veel mogelijk natuur te vangen in zooveel mogelijk verzen, alle nuancen, alle kleu ren, alle bewegingen van de natuur te grij pen in de vlucht van het vers, en haar op deze wijze in haar uitbundigheid te vieren. Hij werd daardoor een zeer verkwikkende verschijning temidden van onze jongste poö- zië; hij werd een waarschuwing en één dier reacties, die immer welkom zijn. Want on miskenbaar is het, dat een rijpe poëzie als de onze op tal van oogenblikken geneigd kan zijn, in de formeele geestelijkheid te vertrar- gen, zich n.l. ten opzichte der rijke buiten wereld te vergenoegen met telkens dezelfde wending voor telkens hetzelfde verschijn sel. Hier echter was een mensch, die weer begon, enkel met de oogen te leven en alleen te noteeren, wat deze oogen telkens en tel kens weer hadden betrapt. Deze jonge be schrijvingsvirtuositeit zoekt in de oneindige diversiteit der natuurverschijnselen zelfs bij voorkeur naar het moeilijkste probleem, naar de beweging, die vreemd en ongewoon is en weet deze bijna altijd in een verwonderlijk lenig en zeker wisselspel van rhythmen te verantwoorden: het fladderend scheren langs den grond van een stervenden vogel, de raad selachtige wending van een vleermuis in den schemer, het verlaten-staan van een ploeg in den avond." Laten wij hier enkele voorbeelden opne men met betrekking tot hetgeen Coster zegt, dan is dit ook wel zeer bizonder om den le zer iets te laten zien van dat „verwonderlijk lenig en zeker wisselspel van rhythmen". Nemen wij daartoe allereerst enkele regels over uit zijn Stervende Vogel: Van takken tot takken verstorend gestori viel hij neder, verward in zijn sterven, de vogel, met schor tenden veder, in ijdel vastklampen aan 'tloover ronde»® zich, voor 't dalen op 'tpad. Zoo zinkt in October verenkeld en sober een blad. Ook de eerste strophe van „Het Wad" dient wel in 't bizonder genoemd, en geroemd om rhythme en rijm:

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7