GROOTMOEDERTJE. Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. Voor de jeugd. Het anker onzer Hope. Biervliet en de uitvinder Willem Beukelsz. OPVOEDER. Schrijd, mijn zaaier, over uw morgenland, verovering is in uw manlike stap: lief heeft u de aarde, zij smilt onder uw [voetprint, in de haven vlaggen de mensen, uw [broeders, al de mastwimpels van de graanschepen wenken over het water! Wanneer ge dit vers langzaam en met aandacht leest, zult ge toestemmen, dat het hoven vele andere uitrijst Het sterke lijnen spel boeit uw oog, den zaaier ziet ge zijn aegenend werk verrichten. Dat is de lente, de belofte van groeiend leven: het zaad in den wachtenden akker. Nu gij den zaaier gezien hebt door de oogen van dezen dich ter, zal zijn gang tusschen de voren wel haast uw aandacht boeien gaan; ge zult »en hoe de meeuwen „schrijven de lijnen van zuivere muziek"... Dat is immers wel het heerlijkste werk van den dichter: in woorden uitzingen den jubel, die zijn hart beroerde, opdat talloos velen deelgenoot zullen worden van de schoonheid, die hij mild en als roekeloos uitdeelt In den dichter leeft iets van den wijsgeer; in den waren dichter althans. Wat hij ook zoekt in den doolgang der dingen: stilling van zijn hunkerend heim wee, verwerkelijking van idle onvervulde verlangens in zijn zoeken zal de natuur steeds dichtbij blijven. En vanzelf wordt aij den christelijken dichter een spiegel, waarin Gods daden en wonderen op zoo voortreffelijke wijze worden weerkaatst; maar ook den anderen is haar nabijheid soet: De stilte der natuur is vol geluiden en is toch vol van rust voor ziel en zinnen, die druppelt zacht en ongemerkt naar [binnen tot in ons hart een zilvren toon gaat [luiden gelijk met haar. Als we dan weer [beginnen te denke* aan wereld-dinge' en ze te [duiden, merken we dat een kracht, als die van [kruiden in ons gekome' is en ons kalm doet [minnen. Er zijn nu veel, die dit geluid nooit [hooren: Zij missen het aandachtige en het teere als wie als kind geen moeder heeft gehad. Van Henrietta Roland HolstVan der 8chalk naar Guido Gezelle: voorwaar een weg van pool tot pool. Gezelle is wel de meest complete natuurdichter der moderne litteratuur. Niet alleen zegt Poelhekke doordat hij uitsluitend putte uit de eigen, onverkrachte natuur in haar simpelheid zoowel als in haar grootheid, maar ook, doordat bij niemand meer haar motieven in zulk een veelzijdigen rijkdom en zulk een climax van waarde aanwezig zijn. Bij hem komt het wel geheel tot een uiting als bij Wordsworth: „to me the meanest flower that blows can give thoughts, which are often still too deep for tears". Een blijdschap en tegelijk een reden tot fierheid, zeggen wij met Poelhekke, is het, dat wij zulk een verheerlijker der natuur in onze moedertaal bezitten. „Een verheer lijker van onze eigen natuur, die het steeds versmaad heeft elders zijn bezieling te gaan putten, doordrongen als hij was van de zekerheid, dat hij nergens meer zou vinden dan wat vlak om hem heen in zulk een overweldigenden rijkdom voor het grijpen lag." Den minnaars van echte natuurlyriek zij wel zeer nadrukkelijk op den rijken Gezelle gewezen. Nu de natuur ontluikt, allerwege de levenswarme nieuwe kleuren ontbloeien, zij hij onze leidsman hij, wien de blomme een tale sprak! A. L. VAN O YEN. Vrij naar het Engelsch. 33) „Dominee zei, dat het een mooi, groot huis is, antwoordde grootje. „En kent u de menschen?" „Het zijn vrienden van dominee Williams" antwoordde grootje, terwijl haar gezicht ver strakte. „Hij kent hen heel goed, ik kan jullie vaak opzoeken, zei hij, want het is niet zoo heel ver buiten de stad. Jullie zult dus eigenlijk dicht bij me blijven. Maar laten we er nu maar niet langer over spreken. Als een vrouw van mijn jaren nog veel omslag voor zichzelf maakte, dan zou ze al van een heel armzalig slag zijn niet mijn soort, hoor!" De Maandagmorgen brak aan en alles ge schiedde, zooals grootje gewenscht had. Alison en David gaven haar nog een laatsten kus en gingen heen om zelf verder hun weg door het leven te zoeken. Nooit weer zouden ze terug komen in deze woning, die zoolang een tehuis voor hen was geweest. Grootje bleef alleen. „Nu heb ik geen minuut meer te verlie zen", sprak ze tot zichzelf, al bedrijvig in de weer. „Al de meubelen moeten verkocht worden. De vendumeester, die om het hoek je woont, zou komen kijken als de kinderen weg waren. Ik zal nog tijd genoeg krijgen om te piekeren en te kniezen, dus nu maar aangepakt. Het meubilair zal wel een aar dig sommetje opbrengen. Dominee Williams moet het maar voor Alison bewaren. En mocht Alison het niet noodig hebben, welnu, dan kan het voor mijn begrafenis gebruikt worden, als mijn tijd gekomen is, want ik wil fatsoenlijk begraven worden; ik ben toch van goede komaf, al ben ik door die schrijfkramp achterop gekomen. Maar laat ik nu niet aan sterven en begraven denken. Die arme kinderen, ik ben wel erg hard en streng tegen ze geweest, deze laatste week maar ik kon nu eenmaal niet anders. Wat niet weet, wat niet deert, zeg ik altijd maar, als ik ze mijn nieuw logies had ge wezen, zouden ze nog meer verdriet gehad hebben. Op dat oogenblik werd er gebeld, grootje opeüde de deur en voor haar stond de man, die wekelijks de huur kwam halen. „Hier is het geld, mijnheer Johnson", zei grootje, „en ik hoop, dat u gauw een andere huurder zult hebben. Het is een prettige, ge zellige woning en het is er ons altijd uit stekend bevallen. Je baas is ons ook altijd erg ter wille geweest." „Het spijt me, u als huurder te verliezen, juffrouw Reed", zeide Johnson, terwijl hij het oude vrouwtje onderzoekend aankeek. „Als het in mijn macht staat om „Neen, stil maar Johnson", viel grootje hem in de rede, „we gaan naar familie toe en hebben de etage dus niet langer noodig Om twaalf uur wordt het meubilair wegge haald. Mijn benedenbuurvrouw heeft me be loofd voor een kleine vergoeding de kamers daarna schoon te maken. Waar kan ik den sleutel achterlaten, als ik het huis verlaat?" „Geeft u hem maar aan juffrouw Murray, die hier naast woont", antwoordde mijn heer Johnson. „Zooals ik al zei, juffrouw Reed, het spijt me u als huurder te verlie zen. Mocht u nog eens een woning noodig hebben, komt u dan maar bij me, voor u heb ik altijd wel iets vrij." „Voor mijn volgende woning zal ik niet veel huur behoeven te betalen", fluisterde grootje, terwijl ze zich omwendde. „Jezus heeft gezegd, in 't huis Mijns Vaders zijn vele woningen. Voor mij oude vrouw zal er dus ook wel een plaatsje zijn. Goede God, als ik daaraan denk, voel ik me de geluk kigste mensch, die er leeft." Grootje vond veel troost en versterking in haar godsdienst dien morgen en ze had het ook wel noodig, want een van de moeilijkste uren, die ze in haar leven gekend had, was aangebroken. Een minder geloovige, minder wilskrachtige vrouw zou waarschijnlijk den moed opgegeven hebben, maar juffrouw Reed was van een degelijk hout. Na een poosje kwam de vendumeester om de meu belen te schatten en op te koopen.. Elk meu- Aan de hoop is heil verbonden; Zij verheft het treurend hart, Druppelt balsem in de wonden En verdringt de boezemsmart; Hopen wil ik; altijd hopen! Hopen, waar geen uitkomst schijn', Hoop sluit ons den hemel open, Zij is de eelste medicijn. Maar wat hoop ik? Op wat gronden Werpt mijn ziel het anker uit In dit stormgewoel van zonden, Waar mij klip aan klip omsluit? Zal in het steengruis vallen? Vallen in een wellend zand? Waar de kiel vaneen moet spatten? Ineen ns draaikolks woesten brand? Neen, mijn Heiland! aan geen klippen, Aan geen welgrond houd ik vast. Neen, 't orakel van Uw lippen En uw bloed, om 't kruis geplast Hierop rust mijn ziel volkomen; 'k Weet voor wien Gij hebt geleen; Zondaars hebt Gij aangenomen En 'kerken: ik ben er één. BILDERDIJK belstuk had een eigen geschiedenis. Dat had aan de Reeds toebehoord, een stuk aan de Phipps, weer wat anders aan de Simpsons Maar grootje hield moedig het hoofd op „Ik zal nog tijd genoeg krijgen om te treu ren over mijn achtdaagsche klokje en mijn mooi eiken bureautje, dat altijd daar in he'. hoekje stond en mijn kopjes en schoteltjes en borden en schalen, nu behoef ik er mijn kostbaren tijd niet aan te besteden", over dacht ze. De vendumeester, die om de een of andere reden 't oude vrouwtje met haar heldere oogen niet kon afzetten en bedriegen, bood een aardigen prijs voor „het oude boeltje", zooals hij het noemde en tegen twaalf uur zond hij een kar met twee mannen om alles weg te halen. De woning was geheel kaal en leeg, toen juffrouw Reed eindelijk de huis deur sloot en den sleutel naar juffrouw Mur ray bracht. Deze mocht grootje graag en overstroomde haar met vragen, waar ze heen ging en wat er van haar zou worden, maar grootje was in een bijzonder gesloten stemming dien dag. Ze vertelde, dat de kinderen zulk goed onderdak gevonden hadden, dat de huishou ding haar wat zwaar werd en dat ze daarom nu wat uit logeeren ging. „Nu de stad uit?" vroeg juffrouw Murray. „Is het niet erg koud voor het buitenleven op het oogenblik?" „0 neen, de plaats waar ik naar toe ga, is goed genoeg, zoowel 's zomers als 's win ters", antwoordde grootje. „Ik heb altijd ge luk gehad, mijn heele leven lang, dat blijkt hier al weer uit, dat ik zulke aardige men schen gevonden heb, die me zullen ontvan gen en verzorgen. Nu moet ik heusch gaan, juffrouw, ik mag hen niet langer laten wachten." „Maar wilt u niet een kopje thee, voor u weggaat, u ziet er zoo koud uit", vroeg juf frouw Murray, die had opgemerkt hoe grootjes rechterhand trilde, toen ze den sleu tel van haar verloren thuis op de tafel legde. „Neen, juffrouw Murray, dank u. Ik zou bij mijn vrienden thee drinken", luidde het antwoord. „Dank u vriendelijk voor alles wat u voor me gedaan hebt en dat het u verder goed mag blijven gaan." Juffrouw Murray gaf grootje nog een hand ten afscheid en keek haar na, toen ze voor den laatsten keer de trappen afging. Ze droeg haar zwart zijden hoedje, de hel dere zakdoek en de vroolijke gekleurde sjaal. Haar sneeuwwit haar krulde onder den rand van haar hoofddeksel uit, haar oogen straalden helderder en haar wangen waren kleuriger dan ooit. Een scherp op merker zou misschien gezegd hebben, dat de kleur onnatuurlijk was, dat de oogen koortsachtig schitterden, maar de men schen op straat zeiden: „Wat een aardige, knappe oude vrouw. Ze behoort zeker tot „de gegoeden" in haar stand." (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. 't Stadje Biervliet is wel een der meest bekende plaatsen in Westelijk Zeeuwsch- Vlaanderen. In den Grafelijken tijd was het een eiland, dat door de Wyling-Ee, den Braakman, den Beverne van het overige Vlaanderen was afgescheiden. In het jaar 1282 was dit eiland, door bedijkingen met den vasten wal verbonden, doch door den vloed van 16 November 1377 tot een kleineT gedaante teruggebracht. Door herhaalde vloeden o.a. in 1404, 1440 en 1447 werd het telkens weder enger beperkt. De gunstige ligging voor handel en zee vaart, had reeds vroeg aan de hier gelegen stad eenig aanzien gegeven. Ze behoorde onder het Bisdom Utrecht. In 1183 schonk Graaf Philips van den Elzas, in tegenwoor digheid der schepenen van Gent, vrijdom van tollen aan zijn burgers te Biervliet en was deze plaats eene der 28 besloten steden van het toen zoo bloeiende Vlaanderen, door een sterk kasteel verdedigd, waarin de Graaf zich nu en dan ophield. Een paar jaar later, omstreeks 1185 werd in Biervliet een streng vonnis uitgevoerd tegen 85 Fransche edelen, die de bruid van genoemden Graaf, Mathilde van Portugal, op zee hadden willen oplichten. Haar gunstige ligging maakte deze stad ook voor allerlei samenkomsten zeer ge schikt. In 1287 vergaderden hier al de gees telijken der vier Ambachten (Hulst, Bou- choute, Axel en Assenede) om hunne be dreigde belangen te bespreken. Van meer gewicht was de ontmoeting in 1290 van den Vlaamschen Graaf Guy met den echtgenoot zijner dochter Beatrice, Graaf Floris V van Holland. Door Hertog Jan van Brabant, zijn zwager, als gehuwd met Margaretha van Vlaanderen, waarschijnlijk te goeder trouw naar Biervliet gelokt, werd de Graaf aldaar gevangen genomen en hem een nadeelig ver drag en groot losgeld afgedwongen, welk laatste echter nooit betaald is. Biervliet werd o.a. ook aangewezen als de plaats, waar de gijzelaars moesten verblij ven, gesteld tot verzekering van de overeen komst tusschen Graaf Jan II van Holland en Jan van Renesse, het hoofd der in verzet zijnde Zeeuwsche edelen, welke aan de uit spraak van den Franschen Koning onder worpen was. In die periode was Biervliet zeer welvarend en haar zeelieden overal ver maard, maar.helaas ook dikwerf als zee schuimers gevreesd. In April 1338 waren de Franschgezinde Vlamingen (Leliaarts), na de nederlaag van Cadzand, naar het kasteel te Biervliet geweken, waar Jacob van Arte- velde en de witkaproenen van Gent met den grooten Hedenborg tegen hen optrokken en de stad innamen. Niet de menschelijke krachten, doch een andere vijand bracht ook deze rijke koop stad ten val, n.l. het water. Na den vloed van 1570 waren er nog 18 gezinnen, dfie zich, zoo goed en kwaad als het ging, op de nog resteerende 400 gemeten lands (beter ge zegd schorren) ophielden. Wij moeten echter nog een historisch punt aanhalen, aangezien dit in verband staat met de opkomst van het nieuwe Biervliet. In April 1572 maakten de Geuzen zich meester van de streek, ondanks den tegenstand van Parma. Aangezien echter de muren en bol werken van de oude stad zoodanig in ver val waren, plaatste men op een geschikt punt een fort, waar het tegenwoordige Bier vliet haar oorsprong nam. Vermelding ver dient nog, dat de poorters van Biervliet zich een goeden naam verworven hébben, door dat zij een werkzaam aandeel hadden bij de inneming van Constantdnopel. Het wapen van Biervliet, waarin dat van Constantinopel voorkomt, zou wijzen op den moed der bur gers, die tijdens den vierden Kruistocht op 6 Juli 1203, voor het eerst de banier van Vlaanderen op de muren der belegerde stad hebben geplaatst. Onze dichter Jacob Cats, die veel van Biervliet hield, Het een koperets van het wapen maken en dichtte er bij: Een schild dat weerdig is om eeuwiglijk te [leven, Is om zoo vromen daad, aan Biervliet toen [gegeven. Niet echter deze daad maakte den naam van Biervliet onsterfelijk. Het was een zékere Willem Beukelezn., die den naam van Biervliet vereeuwigde door zijn uitvinding van het haringkaken. Hiermede zijn wij tevens aan het Beukelsz-vraagstuk genaderd. Zoo goed als er een Coster-vraagstuk is, zoo goed is er ook een Beukelsz-vraagstuk. Het is thans een uitgemaakte zaak, dat Willem Beukelszn niet een eenvoudig v i s- s c h e r, maar een aanzien lijk burger der stad was, ja zelfs lid der stadsregeering. De meeste geschiedschrijvers uit vroeger eeuwen, die over hem schreven, hebben -het voorgesteld, alsof h ij de kunst van 'het inzouten zou hebben uitgevonden. Dit is nu stellig niet het geval. Documenten uit 1125 bewijzen dit onbetwistbaar. Toen reeds zoutte men de haring in. Maar zal men zeggen, waarin bestond dan toch de „uitvinding" van de 14e eeuwsche Beukelszn? Hierop antwoorden wij, met Mr J. Egberts Risseeuw: „Willem Beukelszn kaakte de haring op een bizondere wijze, waardoor zij aanmerkelijk langer dan weleer aan bederving weerstand kon bieden." Deze wijze van kaken gaf een geweldige stoot aan den 'haringhandel. De omzet steeg met den dag en de roem van Beukelszn werd overal verspreid. In de kerk bevindt zich een fraai gebrand schilderd glas, dat Beukelszn vertoont, ge kleed in ouderwetsche visschersdrac'ht met een haring in zijn hand, terwijl het kaak- mesje, vischmand, vaatje en haringen, als entourage niet ontbreken. En om de kroon op bet werk te zetten, houdt een haring als windwijzer op het stadhuis de herinnering aan Willem Beukelszn levend. Wij besluiten met den lof. die onze Jacob Cats, den Biervlieter toezwaaide: „Wel Beukelsznl wees gegroet! Uw graf dat [dient verheven, Opdat uw goede naam, hierna zou mogen [leven; Het is een out gebruijck, hij dient te sijn [vereert. Die een onkundig volck hequame dingen leert. XXXVII. „Wat doen we met onze kinderen op Zondag Deze vraag werd me voorgelegd. Ja, wie kaatst, moet de bal verwachten. Dat blijkt ook hier weer. Ik heb in mijn brieven wel eens aangeboden, om mogelijke vragen hier te beantwoorden, voor zoover ik hiertoe in staat meen te zijn. En ik voeg er graag aan toe: Ik wil het stellig doen ook! Al is dan de eene vraag wel eens gemakkelijker te behandelen dan de andere. Natuurlijk behooren onze kinderen reeds vroeg vertrouwd te raken met de gedachte, dat de Zondag is de dag des Heeren. Niet alleen ontvangt die dag wijding door ons trouw opgaan naar de kerk, maar ook door de manier, waarop we in huis verkeeren. Ik zeg: trouw opgaan naar de kerk. Ja, dat wil ik nog eens herhalen. Want daarin zit een uitnemend opvoedende kracht, dat er nooit over gepraat wordt, of we wel of niet zullen opgaan. Bij gezondheid moet dat eenvoudig vast staan! En als wij, grooteren, niet ter kerk gaan, dan behoort er ook voor het besef onzer kinderen een zeer geldige reden voor te zijn. Laten we maar zorgen, dat dit steeds onomstootelijk vast staat. Dan voorkomen we heel wat gezeur en verkeerdheid bij onze kinderen, als ze mogen opgroeien. En het is ook goed, dat we onze kinde ren vroeg meenemen naar de kerk. Het is wel waar, dat ze daar nog niet zoo heel veel van opstrijken. Maar het is ook waar, dat tegenwoordig onze predikanten meer mi meer ook om de jeugd der gemeente gaan denken, zoodat er zoo nu en dan ook voor hen wel wat valt mee te nemen. En al is dat lang niet altijd het geval: toch is hek eerbiedig verkeeren in de kerk, het al spoe dig meezingen van enkele versjes, het zien doopen van kinderen, het offeren van een gave wel degelijk opvoedend. In elk geval: ook hier geldt het: jong gewend is dikwijls oud gedaan. Worden de kinderen grooter, dan is dat alles natuurlijk van steeds grooter belang; dat zal zeker duidelijk zijn. Maar ook het verkeer in huis behoort pp Zondag een eigen karakter te dragen. Die Zondag moet een heerlijke dag zijn, zal het goed wezen. Dan behooren vader en moeder zich extra met hun kinderen bezig te hou den. En denk nu maar allereerst aan het gezamenlijk zingen. Wat is dat heerlijk, als het heele gezin gezellig mooie versjes zingt, al of niet door een orgel begeleid. Voor jonge en ook voor oudere kinderen zijn dat de aangenaamste uurtjes. Laten ze maar zoo aangenaam zijn, dat onze jeugd er tot in late jaren nog met genoegen aan terug denkt. En dan! Als moeder of vader een mooi verhaaltje vertelt, of, indien dit te veel ge vraagd is, uit een lief boekje voorleest! Wat kunnen dat heerlijke uurtjes zijn! Waar door niet alleen de gezinsband heerlijk bindt, maar waarbij ook echt kinderlijk het zedelijke leven van onze kleinen wordt ge steund en geleid. Hoe menig kind werd daardoor reeds echt gesticht! En hoe me nigeen herinnert zich dat nog op veel later leeftijd! Natuurlijk moeten de ouders zich wach ten, om diepzinnige boeken of preeken te gaan lezen, hoe goed dit ook voor hen per soonlijk wel eens zijn kan. Want daardoor kunnen we veel bederven. Dat wekt afkeer bij de kinderen en kan op hun jonge leef tijd geenerlei nut stichten. Ge kunt dan uw kleinen wel dwingen tot stil zitten en tot zoogenaamd luisteren. Maar ge zult er niets dan wrevel mee bereiken. En wellicht uw kinderen voor goed afkeerig maken van zulke „akelige" kost. Let wel: akelig in hun ooren! Waarmee ik natuurlijk niets af do* aan de waardigheid er van. Van echt gezellige en nu eens niet ge haaste maaltijden en theekwartiertjes heb ik nu maar gezwegen. Maar ook die kunnen hier wel genoemd worden. Ik wensch u nog vele „goede" Zondagen met uw kinderen! Beste neefjes en nichtjes! Na enkele weken van echt wintersche koude en met veel sneeuw, is dan toch ein delijk de Lente gekomen, zoo warm en zoo stralend als niemand had durven droo- men. De laatste dagen zijn de winter al ont glipt en hebben we al echt lenteweer gehad. Alles en iedereen geniet weer de lente- weelde. Vooral onze jongens en meisjes in Zee land kunnen er zoo echt van genieten; hier zijn immers geen groote steden met nauwe straten en hooge huizen die het ons zou den kunnen beletten. We kunnen nu reeds vol verwaehtiing zien naar de boomen waar aan de nu nog kale takken de knoppen reeds zitten, wat de belofte inhoudt, van teere groene blaad jes en witte en rose bloesems. En als we dan. zien hoe de crocusjes hun blauwe en gele kopjes weer tusschen hot gras te voorschijn laten komen, krijgen we zoo'n echt blij gevoel, de lange donkere win ter is weer voorbij, de boomen zullen weer groen worden en de bloemen zullen weer bloeien, en dat alles ter eere van Gods naam, die ook in de natuur wordt verheerlijkt. Hartelijke groeten van TANTE D0LLIE. Prijzen zijn toegekend aan: De kleine Molenaar: Freek bij grootvader; Stormvo gel: Henk; Erica: Vergeeft elkander; Klap-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8