GROOTMOEDERTJE.
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de Jeugd.
rijen of etsen aan uw muur, die gij, door
ae telkens weer te bekijken, hoe langer hoe
mooier zijt gaan vinden?" En hij vervolgt:
„Gedichten... men acht ze anders over het
algemeen een bezwaarlijker, een minder „ge-
reedelijk" voor-de-moeite-loonende lectuur
dan proza. En inderdaad, misschien ver-
eischt deze lectuur, in de beste en hoogste
gevallen ten minste, wat vuriger schoon
heidsbegeerte, wat meer aanleg, en ook wat
meer aandacht en geduld. Maar waarom
sou men er die rustige aandacht, waaroin
sou men er ook den tijd en het geduld niet
voor over hebben? Moet dan élles maar
even gauw, gauw, gauw, tegenwoordig?
Hebben wij geen tijd meer om te léven?".
De kring van waarlijk belangstellenden
wel zeer bizonder onderscheiden van de
talrijke schare, die slechts oppervlakkige be
langstelling koestert is uiterst klein, zal
nooit uitgegroeid komen tot een overgroot
aantal. Krachtens haar aard zal poëzie niet
dan door een betrekkelijk gering aantal van
ingewijden worden genoten en zéker niet
door velen op juiste waarde geschat.
Baudelaire heeft geklaagd, dat het Fran-
Bche volk zoo weinig voor poëzie voelde:
van een aangeboren afschuw van de dicht
kunst gewaagt hij
Wat moet het antwoord zijn, indien men
vraagt hoe óns volk tegenover de poëzie
staat? Wie het aantal verzen-bundels, dat
in onze taal verschijnt, een betrouwbare
maatstaf voor de belangstelling bij het le-
aend publiek zou noemen, ontdekt spoedig,
dat zijn voorstelling veel gunstiger is, dan
de werkelijkheid. Het is maar al te waar,
wat Herman Robbers zegt: „Verzen bun
dels gedichten wie leest ze eigenlijk in
Holland? O, ze worden dikwijls cadeau ge
geven, op verjaardagen en met Sint-Nico-
laas aan vrouwen en jonge meisjes vooral.
Ze zijn: een elegant cadeautje! Maar zelfs
van de vrouwen en de jonge meisjes, die
ae ten geschenke krijgen, hoe weinigen lé-
aen inderdaad zulke bundels. Om van de
mannen niet te spreken! Niet één opdedui-
aend Hollandsche mannen, die voor zijn ple-
aier een uur met een dichtbundel door
brengt!"
Het kan niet ontkend worden, dat de fei
ten aanleiding geven om de meening van
dezen criticus te aanvaarden. Want, afge
scheiden van de vraag of echte kunst een
bezit der massa kan zijn, blijkt toch wel
aeer duidelijk, dat de poëzie slechts voor
een kleine minderheid waarde en beteeke-
nis heeft.
We zeiden zooeven, dat het aantal ver-
aen-bundels in de laatste jaren nog steeds
toeneemt Maar dit sluit allerminst in, dat
de waarde der verzen gelijken tred houdt
met het aantal. Want bedroevend gering is
het aantal, dat door den lezer als een kost
baar bezit wordt bewaard een rijkdom, die
met niets anders is te vergelijken.
Het is dan ook van bizonder belang, onze
lezers van tijd tot tijd voorlichting te geven
op het terrein der dichtkunst, in de hoop,
dat deze artikelen verhelderend en oriën-
teerend zullen werken. Wat daarbij de
taak van den criticus is, zegt Dr de Raaf
met de volgende woorden: „De kritikus is
een middelaar lusschen auteurs en publiek.
Hij onderscheidt goed van kwaad, en als
hij het goede, het schoone aantreft, in een
gedicht een drama, een roman, wijst hij het
aan en leert daardoor anderen genieten wat
zij zelf wellicht niet zouden hebben opge
merkt Zijn taak is een telkens hernieuwd
schatten, waardeeren veroordeelen van elk
afzonderlijk object, in zijn onderdeelen en
in zijn geheel".
Ons pogen zal er op gericht zijn, onze le
zers op deze wijze in contact te brengen met
het schoone, dat hun belangstelling ten
volle waard is.
A. L. YAN O YEN.
Vrij naar het Engelsch.
29) o—
„Kom Jim, zet nu al die bedenkingen op
zij en kom bij me zitten. Laten we samen
gelukkig zijn. Maar vertel me eens, hoe komt
het zoo plotseling, dat je van Alison Reed
niets meer wil weten? Hebben jullie ruzie
gehad. Of
„Luister", antwoordde Jim. Laten we nu
eens en voor al afspreken, als je goede
'vrienden met me wilt blijven en met me wil
ti ouwen, beloof me dan, dat de naam van
Alison Reed nooit meer over je lippen komt.
Je hebt maar te kiezen: wil je me hebben,
zonder dat, goed. In het andere geval ga ik
weer heen. Wil je dat beloven?"
„Ik wil alles beloven, als je maar bij me
blijft, Jiml"
HOOFDSTUK XH.
Den volgenden dag wist ieder in de buurt,
dat Jim Hardy en Louisa Clay verloofd
waren. Harry boorde het in een winkel,
waar hij een boodschap deed voor grootje,
grootje hoorde het op de markt, terwijl ze
haar inkoopen deed; Alison vernaai het van
den melkboer arme Alison, van alle kan
tten moest ze 't hooren. Jim Hardy was ver
loofd. Zijn vrienden en kennissen vonden
het een schitterend huwelijk. Hel zou kort
voor Paschen voltrokken worden, en daar
dit feest dit jaar bijzonder vroeg riel zou
Jim's verloving maar een kleine z»s weken
duren.
Hoewel Alison op het nieuws voorbereid
was geweest, werd ze heel bleek, nu ze voor
het feit gesteld werd.
„Wat beteekent dat nu?" vraig grootje,
die het meisje naar haar slaapkamer ge
volgd was. „Ik begrijp er niets van dat
moet een misverstand zijn. Je hebt dien
goeden jongen met dat prachtige inkomen
toch niet bedankt, Ally?"
„Neen, daar gaf hij me geen gelegenheid
voor" was het bittere antwoord.
„Dat geloof ik niet, dat kan niet waar
zijn."
„Dat moet u weten grootje, of 11 me ge-
looven wilt of niet. Jim bestaat niet meer
voor ons, laten we maar niet meer over hem
spreken. Kom grootje, laten we naar de keu
ken gaan. U en ik, we moeten eens ernstig
samen overleggen. Wat moet er van me wor
den? Hoe moet ik mezelf onderhouden?
Daar Shaw me geen getuigschrift geven wil,
is alle kans op een betrekking voor me ver
keken en mijn huwelijk is nu ook afgespron
gen, voegde ze er op bitteren toon aan toe.
Met strakke oogen keek ze door het kleine
venster naar buiten, bang den onderzoeken
den blik van grootje te ontmoeten.
„Ik moet toch bezigheden hebben", ver
volgde Alison. „Lk ben jong en sterk en in
staat tot werken. Het is toch te dwaas, dat
ik door die valsche beschuldiging tot broo
deloosheid gedoemd zou zijn. Ik moet werk
vinden, grootje, ik moét een middel vinde.i
om mezelf en de kinderen te onderhouden.
En u natuurlijk, mijn lieve oude grootje,
want u kunt niet veel meer doen, nu uw
hand zoo pijnlijk is."
„Het wordt steeds erger", zeida grootje
ernstig. „Van tijd tot tijd steekt en brandt
hij verschrikkelijk. Mijn duim en wijsvinger
zijn zoo goed als verstijfd, ik kan er niet3
meer mee vasthouden.. Ik begrijp het niet,
mijn heele leven ben ik altijd voorspoedig
geweest en nu stapelt zich tegenslag op te
genslag. Maar in ieder geval, voor een oude
vrouw als ik ben hoef je je niet bezorgd te
maken, lk heb niet veel voedsel of verzor
ging noodig. Neen, met mij hoef je geen re
kening te houden, maar wel met ja zelf AH-
son en met de kleintjes.
„En wat moeten we dan beginnen, groot
moeder. Het schijnt me toe, dat we geen dag
te verliezen hebben. We hebben nooit veel
over kunnen sparen. Uw verdiensten had
den we heelemaal noodig voor eten, kleeren
enz. en wat ik inbracht, ging op aan huur,
belasting en meer dergelijke dingen. En nu
zijn we allebei al weken zonder verdienste
Er kan dus niet meer zoo heel veel geld over
zij, is het wel?"
„Dat is sr ook niet", antwoordde grootje.
„Vanmorgen heb ik het juist nagekeken. Ik
heb nog een bankje van tien, een rijksdaal
der en wat klein geld. Dat zou een aardig
sommetje zijn, als er binnenkort meer te
wachten was. Maar aangezien dat niet het
geval is, zal het verdwijnen als sneeuw voor
de zon."
„Wel, dan zou ik zeggen, dat we niet al-
«a geen dag, maar zelfs geen uur te ver
liezen hebben.
„Neen, geen uur", herhaalde grootje. Ze
keek het keukentje rond. Haar stem had op
gewekt geklonken, maar haar oogen ston
den doL. Alison merkte het, ze stond op en
gaf haar grootmoeder een kus.
„Niet doen, kindje, niet doen", weerde
deze af. „Als het levenspad eens een beetje
hobbelig is, doe je beter je niet door je ge
voel te laten meesleepen. We moeten flink
zijn, Alison en moedig en trachten ons ver
trouwen in onzen lieven Heer niet te verlie
zen. De strijd zal zwaar zijn. Houd je hoofd
hoog en zie de moeilijkheden onder de
oogen. Maar als je sentimenteel wordt, dan
zul je den strijd onvoorwaardelijk verlie
zen."
„U heeft gelijk grootje", antwoordde het
meisje, dat onwillekeurig rechter op was
gaan zitten. „U is zoo verstandig en wijs
Vertel me dus, grootmoeder, wat moeten we
doen?"
Ik zal eens met dominee William gaan
spreken. Toen je grootvader gestorven was,
heb ik veel steun aan zijn raad gehad. Hij
woont in Bayswater. Morgen ga ik hem op
zoeken", antwoordde grootje. „Als ik met
hem beraadslaagd heb, zal ik wel tot een be
sluit gekomen zijn."
„Denkt u, dat hij mij een betrekking zou
kunnen bezorgen?"
„Wie weet?"
„Grootje, zou het maar niet het beste zijn,
als u vandaag nog ging. We hebben toch
heusch geen dag te verliezen."
„Hoe laat is het dan? Ik wil nu wel on
middellijk gaan, maar ik dacht, dat het wel
een beetje laat er voor was."
„0, heelemaal niet. U zult hem net treffen,
als hij thuis komt om te eten. Zal ik met u
meegaan? Ik haak gewoon naar een veran
dering en wat frissche lucht."
„Neen kindje, het is beter, dat ik onder
vier oogen met hem spreek en bovendien zou
dat dubbel tramgeld kosten. Maar ik zou het
heel prettig vinden als je me naar St. Paul's
Churchyard zou willen brengen en me in de
tram helpen. Ik ben gelukkig nog heel flink
voor mijn leeftijd, maar die drukte en dat
duwen en dringen bij een halte maakt me
altijd een beetje van streek, vooral sinds
mijn hand zoo'n pijn is gaan doen."
Grootje ging naar haar kamer om zich
klaar te maken voor haar tocht. Voor deze
gelegenheid haalde ze haar beste kleeren
voor den dag, de mooiste doek; het nette
hoedje en de witte handschoenen. De op
winding had kleur op haar wangen ge
bracht en deed hasr oogen stralen.
„Grootje, wat ziet u er toch nog kwiek
uit", kon haar kleindochter niet nalaten te
zeggen. „U is de knapste oude dame, die ik
ooit gezien heb."
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
Do voormalige Rederijkers
in Zeeland.
Tot de inrichtingen in vroegere tijden, die
hun oorsprong vonden in de zucht naar
ontwikkeling en beschaving, behoorden de
Kamers der Rederijkers, ook wel Rhetorio-
kamers genoemd, welke oudtijds in de
meeste steden en vele dorpen van ons Va
derland bestonden.
In geen der noordelijke gewesten werden
zooveel Kamers gevonden als in Zeeland
en in Zeeland zelve waren er nergens zooveel
als in Z u i d-B e v e 1 a n d. Deze Rederijkers
kamers hadden meestal ten doel het ver
vaardigen en voordragen van gedichten en
het opvoeren van tooneelstukken, de laatste
veelal van geschiedkundigen aard.
Zij schijnen het eerst vertooningen van
zoodanigen aard gegeven te geven, in over
eenstemming met plechtige gelegenheden.
Ook dongen zij vaak naar uitgeloofde prij
zen, waarvan wij een voorbeeld vinden, toen
de Middelburgsche Kamer, „Het
Bloemken van Jessen" geheeten, in 1507 te
Reimerswaal den eersten prijs behaal
de, bestaande uit 7 tinnen stoopen en 10
1 stuks tinnen kannen. Ook haJdden er som
tijds redefeesten plaats, waarop alle Kamers
in ons vaderland genoodigd werden, om
naar den uitgeloofden prijs te dingen.
In het begin der 16de eeuw had men te
Goes ook een Kamer, „De Nardusblonime"
geheeten. Het getal broeders was onbepaald
en niet, zooals bij de Schuttersgilden, aan
het vaste cijfer van 33 gebonden. Het be
stuur, de officieren, bestond uit een Prins
met zijn stedehouder en Dekens, wier getal
op drie was bepaald. Het bestuur trad jaar
lijks op St Jacobsdag ai, doch was herkies
baar. De Patrones dezer Goessehe Kamer
was de Heilige Maria Magdalena, wier feest
dag den 22 Juli steeds luisterrijk in de
Groote Kerk werd gevierd.
De liervorming oefende natuurlijk ook
op de Kamers der Rederijkers grooten in
vloed uit. Zij werden beschouwd als louter
Roomsche instellingen. Om dit recht te ver
staan moeten wij ons verplaatsen in den tijd
voor de Reformatie, in den tijd, dat men
nog openbare processiën hield. Met den
meesten luister werden deze gehouden door
de straten van Ter Goes. De priesters en de
geestelijke ordebroeders in hun hoogtijds
gewaad, de Goessehe Schutterijenwapens en
-banieren, de gilden met hun blazoenen en
een ontelbare schare van stedelingen, zoo
wei als nieuwsgierige geloovigen uit de om
liggende dorpen, bewogen zich onder klok
gelui door de Goessehe straten. De Rede
rijkers van „De Nardusblomme" moesten
aan deze „ommeganck" deelnemen. De Ste
delijke Regeering van Goes schreef voor, dat
zij op den dag van „die ommeganck thuys
wesen" moesten, om de ommeganck te hel
pen houden.
Op deze wijze werd de gedachte, dat de
Rederijkerskamers zuiver Roomsche instel
lingen waren niet weinig bevorderd.
„De Nardusblomme" te Goes schijnt tot in
liet eerste kwartaal der 17de eeuw in bloei-
enden toestand verkeerd te hebben en was
ook elders zeer goed bekend, wat o.a. uit
het volgende blijkt: Den 3den Mei 1620 gaf
de Rederijkerskamer „De Pevene" te M e-
chelen een groot Redefeest, waarvoor 33
prijzen werden uitgeloofd. Van heinde en
verre was men tot dien wedstrijd opgeko
men; ook onze Goessehe „Nardusblomme"
was vertegenwoordigd, en één harer leden
droeg den 2den prijs weg voor ,,'t beste lie
deken". De eerste prijs was aan Antwerpen
ten deel gevallen.
Later verminderde haar bloei echter, ook
doordat de Hervorming meer en meer door
drong. De stedelijke regeering wenschte haar
op te heffen. Reeds in 1630 eischte zij een
opgave van al de roerende en onroerende
goederen. Haar bloei verminderde ook, door
dat de verschillende predikanten er scherp
tegen optraden. Een der heftigste bestrijders
was wel Ds Eversdijk van Hoedekens-
kerke, die er een scherp en bezwarend be
toog bij de Classis tegen inleverde. Uit dit
document blijkt, dat Ds Eversdijk lang geen
malsch oordeel velde over de Kamers. Zijn
betoog sloeg in en het gevolg was, dat 24
Jan. 1673 een streng placaat tegen hen volg
de,
In de stad Goes liep het nog tot 1679 '-er
er een verbod uitging van „vergaderingen
onder den naam van Rhetorica", met bijge-
voegden last „om het boek, de juweelen en
het zilverwerk ten stadhuize te brengen".
Toch bleven in alle stilte de „Kamers"
bloeien en telkens moesten de Kerkeraden
ingrijpen om het euvel te bestrijden. In I-et
jaar 1700 diende Ds Wilh. Spantouw van
Oudelande namens den Kerkeraad een
klacht in over de verregaande vrijmoedig
heid, het wellustig vieren der kermissen en
het ongebonden Rhetorijk spelen en vroeg
de Classis, wat zij met die leden moest aan
vangen.
Bij besluit der Classis van 13 Juli werd
gelast, „dat alle lidmaten, die Rhetorijkspe-
len beoefenen moeten gecensureerd worden,
en dat deze resotutie des Zondags in de kerk
moest worden afgekondigd.
Dit was echter niet naar den zin van eeni-
ge Ambachtsheeren in Zuid-Beveland. De
zen, daarover gebelgd, staken hun hoofden
bijeen en besloten hun geldelijke bijdrage in
te houden. Aangezien de Ambachtsheeren,
in geldelijk opzicht, in de kerken ook
nog wat te zeggen hadden, was dit natuur
lijk geen looze bedreiging en werd dit een
bron van onaangename verwikkelingen.
Den doodsteek ontvingen de Kamers door
het placaat der Zeeuwsche Staten, uitge
vaardigd 31 Dec. 1711, waarbij alle Rheto
rijk streng werd verboden. Ondanks dit ver
bod voerde men eenige weken daarna te
's-Gravenpolder, weer een stuk op,
waarbij men o.a. een beeld, de Heilige Bar
bara, beschermheilige van 's-Gravenpolder
ronddroeg. De Hoog-Baljuw werd er op af
gezonden en deze greep streng in, zoodat
het niet meer voorviel en de schrik er in
kwam.
Langzamerhand zijn de Kamers verdwe
nen. Ook die te Zierikzee, Veere, Haamstede,
St Maartensdijk enz.
Jammer dat het zoo geloopen is. De oor
spronkelijke bedoeling was goed, n.l. de
letterkunde te beoefenen. Maar zooals het
meer gaat, het goede wordt door het kwade
verstikt.
Beste Jongens en Meisjes,
Ik zal maar weer dadelijk aan de briefjes
beginnen.
'sHeer Hendrikskind eren.Made
liefje". Heerlijk hoor dat het avondje zoo
goed geslaagd is. Ik kan me voorstellen,
dat jullie hebben genoten. Echt jammer voor
dat meisje, dat ze juist ziek was.
Zaamslag. „De Jonge Landbouwer".
Zooals je ziet heb ik je raadsel meteen
maar gebruikt. Er was nog een neefje, dat
hetzelfde raadsel instuurde, maar dat ben
ik kwijtgeraakt, nu komt dat van jou dus
mooi te pas.
Middelburg. „Nachtegaaltje". Jullie
hebt nogal eens een pretje. Ik ben echt
nieuwsgierig of het door zal gaan. Wat je
laatste vraag betreft. Ja. Heb je gisteren
het verslag niet gelezen?
Gr o ede. „Balroosje" en „De Kleine Mo
lenaar", Nu heb je me niet verteld wie er
2 April jarig is. Dat boek heb ik niet ge
lezen. Hebben jullie het en is het mooi.
Het raadsel zal ik wel eens nakijken.
Yrouwepolder. „Twee Vriendinne
tjes". K. heeft dus ook de griep gehad.
Mag zij nu alweer naar school? Dat is nog
eens gezellig als de Meester voorleest. Dan
zijn jullie zeker wel erg zoet. De jongens
naam was „Reinier". „Zwaluwtje". Ik dacht
wel, dat het je goed bevallen zou op de
M. V. De meeste meisjes vinden het er
prettig. Leeren jullie die versjes alvast voor
de jaarvergadering? Echt snoezig hè, die
kleine konijntjes.
St. Laurens. „Kernoffel". Er waren
zeker heel wat menschen, dat jullie met
autobussen zijn gegaan. Deze week staat
er weer niet zooveel van het verhaal in
hè, maar dat gaat zoo, als er zooveel brief
jes zijn. „Kerklaantje". Heerlijk, dat je ver
leden week zoover beter was, dat je ook
mee kon. Mag je nu alweer naar school?
Dat raadsel met de namen heb je goed.
Heb je er lang werk aan gehad? „Klaproos".
Ja, hoor, je hebt het goed, dat spreekwoord
bedoelde ik. De oplossingen van die 3 raad
sels zijn ook in orde. Leuk zeg, zoo eens een
middagje uit, waren de andere kinderen
niet een beetje jaloerseh, toen jullie zoo
maar vrij kregen? „Rozeknop". Dan hebben
jullie toch nog langer sneeuw gehad dan
wij. De twee laatste woorden zijn, redder
en Reinier. Kijk het nu nog maar eens
na, dan zul je het zelf ook wel zien. „Kla
verblad". Ik heb toch niet gezegd, dat je
brieven te lang waren. Jij bent dus weer
een gelukkige prijswinnaar. Neen, dat versje
ken ik niet. Als bet niet al te lang is,
schrijf het dan maar eens voor me uit,
wil je? „Winterkoninkje". Dat was een heele
geschiedenis zeg, met dien brief. Nu begrijp
ik hoe het komt, dat jou brief er niet
was. Dus je bent nu op de naaischool. Fijn
hè, dat je al gauw een kussen mag gaan
haken.
Stavenisse. „Muldertje". 'tWas een
raar gezicht hè, zooals de menschen op de
straat liepen, maar het viel ook niet mee.
Jjj kon er gemakkelijk om lachen, daar je
er zelf niet door hoefde. „Wijnkelkje". Voor
jou is er ook nog een plaatsje hoor, er zijn
al wel veel nichtjes en neefjes, maar voor
de nieuwen is er toch altijd nog plaats.
Ja, schrijf me den volgenden keer maar cea
lange brief.
Rilland. „Vinkje". Bedoelde je dat je
het vorige verhaal mooier vond? Ik begreep
je brief niet goed. Ja, het was hier ook
vreeselijk glad, maar ze hebben gauw zand
gestrooid en daar kou je gemakkelijk over
loopen. „Africaantje". Wat zal dat een mooie
theemuts worden. De kleuren vind ik echt
fijn. Voor wie maak je haar? Het raadsel
heb ik meteen maar gebruikt, dat is zeker
wed naar je zin.
N. en St. J o os 1 and. „Tortelduifje" ett
„Bijdehandje". De namen zijn nu goed, dus
kan het zoo blijven. Jullie kunt zeker wel
goed dammen als je het iederen avond doet.
Niets naar hè, zoo eens een dagje uit.
lerseke. „Beukenootje". Hartelijk ge
feliciteerd hoor. Je bent zeker wel erg blij
met zoo'n lief zusje. Je hebt nog heel wat
broers zeg. Is Addi ouder dan jij. „Boter
bloempje." Je had het dus wel gemakke
lijk, nu je de raadsels zoo gauw ken vinden.
Van de week heeft het hier flink gesneeuwd,
bij jullie ook? „Slaapmutsje" en „Sneeuw
klokje." Ik vind dat het nog best gaat met
het schrijven, je moet mij iedere week maar
heel lange brieven schrijven, dan heb j<*
een mooie oefening.
'sH. Arendskerke. „Bloedvink." Dat
had ik niet gedacht, dat er zooveel kindertjes
bij jullie waren. Wat zal dat broertje ver
wend worden, met zooveel zusjes, of plagen
jullie hem wel eens?
Goes. „Roosje." Wat vreeselijk zeg, voor
dat meisje en dan zoo ver van huis. Ze
vindt het zeker wel lief dat je haar telkens
op gaat zoeken. Moet ze nog lang in het zie
kenhuis blijven? „Anemoontje" en „Klap-
roosje". Jullie hebt elkaar zeker wel wat
geholpen met het raadsel. Een volgende kser
zal ik het groote weer moeilijk maken hoor.
Hebben jullie Woensdag fijn gesleed, of
houden jullie daar niet van? „Reseda".
Jammer dat het niet wou lukken,
bij mij ging het direct; je hebt het vast niet
goed gedaan. De kans op ijs is nu wel voor
goed verkeken. „Erica." Fijn dat je het raad
sel toch nog hebt gevonden, 'tls altijd echt
vervelend hé, als je de oplossing niet weet.
Nee, de meeste nichtjes en neefjes kennen
elkaar niet. „Lijster." Ja, 't verhaal van
„Het valsche kwartje" vinden ze allemaal
erg mooi. We hebben nog een heel poosje
den tijd eer het zomer is; van de week was
't weer echt winter, hé? „Stormvogel." Jö
trof het niet, dat je juist ziek was nu je
m|ar de film moest. Nee ik ben er niet
geweest. Van zoo'n mecano heb je veel ple
zier hé. Wat voor dingen heb je er nog
meer mee gemaakt? „Duinroosje." Het
spreekwoord heb je goed geraden. Had je
veel huiswerk voor school van de week? Ja,
we hebben nu weer een paar dagen echt
winterweer gehad. „Boschviooltje". Het
speet me ook voor jou, misschien mag je
het nu wel eens van je vriendinnetje lezen.
Is de verkoudheid alweer over?
Serooskerke. „Winterkoninghmetje".
't Was het derde prijsraadsel nog maar, zoo
gauw" gaat het niet hoor. 'k Zal het er wel bij
zetten als het 't vierde is. De jongensnaam is
Reinier. De andere raadsels heb je goed. „De
Ruyter en Willem van Oranje", 'k Kan be
grijpen dat het niet meeviel om naar school
te loopen als je altijd fietst. Hoe lang doen
jullie er over? Bij jullie zijn dus ook nog
zieken. Hoe is 't met Moeder? „Saxn en Piet"
Echt lastig hé, toen 't zoo glad was. Nn, als
je dan zoo ver moet loopen is het haast niet
te doen. Zijn jullie al eens naar den dijk ge
weest? „Korenbloempje" en „Blauwoog".
Hebben jullie het ook al zoo druk gehad? Er
waren ook nog al veel raadsels op te sturen
deze keer en dat is al een heel werk hé. Z»
zijn allemaal goed hoor, en dat is toch de
hoofdzaak. „Kievit" en „Duifje." Ja, 't heeft
hier ook erg gesneeuwd. Heel Zeeland aal
zoo gauw niet onderloopen hoor, daar hoef
je niet bang voor te zijn. Prettig, dat D. weer
beter is. Nee, ik ben niet ziek geweest.
Koudekerk e. „Aschepoester." Ik
dacht dat je al ouder was, weet je waarom?
omdat je zoo netjes hebt geschreven. In wel
ke klas zit je op school? „Violet." Ga jij het
ook met de groote raadsels probeeren; dat
vind ik flink hoor, dat wat je nn instuurde
heb je goed opgelost. De nieuwe das moet