GROOTMOEDERTJE. Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de Jeugd. rijen of etsen aan uw muur, die gij, door ae telkens weer te bekijken, hoe langer hoe mooier zijt gaan vinden?" En hij vervolgt: „Gedichten... men acht ze anders over het algemeen een bezwaarlijker, een minder „ge- reedelijk" voor-de-moeite-loonende lectuur dan proza. En inderdaad, misschien ver- eischt deze lectuur, in de beste en hoogste gevallen ten minste, wat vuriger schoon heidsbegeerte, wat meer aanleg, en ook wat meer aandacht en geduld. Maar waarom sou men er die rustige aandacht, waaroin sou men er ook den tijd en het geduld niet voor over hebben? Moet dan élles maar even gauw, gauw, gauw, tegenwoordig? Hebben wij geen tijd meer om te léven?". De kring van waarlijk belangstellenden wel zeer bizonder onderscheiden van de talrijke schare, die slechts oppervlakkige be langstelling koestert is uiterst klein, zal nooit uitgegroeid komen tot een overgroot aantal. Krachtens haar aard zal poëzie niet dan door een betrekkelijk gering aantal van ingewijden worden genoten en zéker niet door velen op juiste waarde geschat. Baudelaire heeft geklaagd, dat het Fran- Bche volk zoo weinig voor poëzie voelde: van een aangeboren afschuw van de dicht kunst gewaagt hij Wat moet het antwoord zijn, indien men vraagt hoe óns volk tegenover de poëzie staat? Wie het aantal verzen-bundels, dat in onze taal verschijnt, een betrouwbare maatstaf voor de belangstelling bij het le- aend publiek zou noemen, ontdekt spoedig, dat zijn voorstelling veel gunstiger is, dan de werkelijkheid. Het is maar al te waar, wat Herman Robbers zegt: „Verzen bun dels gedichten wie leest ze eigenlijk in Holland? O, ze worden dikwijls cadeau ge geven, op verjaardagen en met Sint-Nico- laas aan vrouwen en jonge meisjes vooral. Ze zijn: een elegant cadeautje! Maar zelfs van de vrouwen en de jonge meisjes, die ae ten geschenke krijgen, hoe weinigen lé- aen inderdaad zulke bundels. Om van de mannen niet te spreken! Niet één opdedui- aend Hollandsche mannen, die voor zijn ple- aier een uur met een dichtbundel door brengt!" Het kan niet ontkend worden, dat de fei ten aanleiding geven om de meening van dezen criticus te aanvaarden. Want, afge scheiden van de vraag of echte kunst een bezit der massa kan zijn, blijkt toch wel aeer duidelijk, dat de poëzie slechts voor een kleine minderheid waarde en beteeke- nis heeft. We zeiden zooeven, dat het aantal ver- aen-bundels in de laatste jaren nog steeds toeneemt Maar dit sluit allerminst in, dat de waarde der verzen gelijken tred houdt met het aantal. Want bedroevend gering is het aantal, dat door den lezer als een kost baar bezit wordt bewaard een rijkdom, die met niets anders is te vergelijken. Het is dan ook van bizonder belang, onze lezers van tijd tot tijd voorlichting te geven op het terrein der dichtkunst, in de hoop, dat deze artikelen verhelderend en oriën- teerend zullen werken. Wat daarbij de taak van den criticus is, zegt Dr de Raaf met de volgende woorden: „De kritikus is een middelaar lusschen auteurs en publiek. Hij onderscheidt goed van kwaad, en als hij het goede, het schoone aantreft, in een gedicht een drama, een roman, wijst hij het aan en leert daardoor anderen genieten wat zij zelf wellicht niet zouden hebben opge merkt Zijn taak is een telkens hernieuwd schatten, waardeeren veroordeelen van elk afzonderlijk object, in zijn onderdeelen en in zijn geheel". Ons pogen zal er op gericht zijn, onze le zers op deze wijze in contact te brengen met het schoone, dat hun belangstelling ten volle waard is. A. L. YAN O YEN. Vrij naar het Engelsch. 29) o— „Kom Jim, zet nu al die bedenkingen op zij en kom bij me zitten. Laten we samen gelukkig zijn. Maar vertel me eens, hoe komt het zoo plotseling, dat je van Alison Reed niets meer wil weten? Hebben jullie ruzie gehad. Of „Luister", antwoordde Jim. Laten we nu eens en voor al afspreken, als je goede 'vrienden met me wilt blijven en met me wil ti ouwen, beloof me dan, dat de naam van Alison Reed nooit meer over je lippen komt. Je hebt maar te kiezen: wil je me hebben, zonder dat, goed. In het andere geval ga ik weer heen. Wil je dat beloven?" „Ik wil alles beloven, als je maar bij me blijft, Jiml" HOOFDSTUK XH. Den volgenden dag wist ieder in de buurt, dat Jim Hardy en Louisa Clay verloofd waren. Harry boorde het in een winkel, waar hij een boodschap deed voor grootje, grootje hoorde het op de markt, terwijl ze haar inkoopen deed; Alison vernaai het van den melkboer arme Alison, van alle kan tten moest ze 't hooren. Jim Hardy was ver loofd. Zijn vrienden en kennissen vonden het een schitterend huwelijk. Hel zou kort voor Paschen voltrokken worden, en daar dit feest dit jaar bijzonder vroeg riel zou Jim's verloving maar een kleine z»s weken duren. Hoewel Alison op het nieuws voorbereid was geweest, werd ze heel bleek, nu ze voor het feit gesteld werd. „Wat beteekent dat nu?" vraig grootje, die het meisje naar haar slaapkamer ge volgd was. „Ik begrijp er niets van dat moet een misverstand zijn. Je hebt dien goeden jongen met dat prachtige inkomen toch niet bedankt, Ally?" „Neen, daar gaf hij me geen gelegenheid voor" was het bittere antwoord. „Dat geloof ik niet, dat kan niet waar zijn." „Dat moet u weten grootje, of 11 me ge- looven wilt of niet. Jim bestaat niet meer voor ons, laten we maar niet meer over hem spreken. Kom grootje, laten we naar de keu ken gaan. U en ik, we moeten eens ernstig samen overleggen. Wat moet er van me wor den? Hoe moet ik mezelf onderhouden? Daar Shaw me geen getuigschrift geven wil, is alle kans op een betrekking voor me ver keken en mijn huwelijk is nu ook afgespron gen, voegde ze er op bitteren toon aan toe. Met strakke oogen keek ze door het kleine venster naar buiten, bang den onderzoeken den blik van grootje te ontmoeten. „Ik moet toch bezigheden hebben", ver volgde Alison. „Lk ben jong en sterk en in staat tot werken. Het is toch te dwaas, dat ik door die valsche beschuldiging tot broo deloosheid gedoemd zou zijn. Ik moet werk vinden, grootje, ik moét een middel vinde.i om mezelf en de kinderen te onderhouden. En u natuurlijk, mijn lieve oude grootje, want u kunt niet veel meer doen, nu uw hand zoo pijnlijk is." „Het wordt steeds erger", zeida grootje ernstig. „Van tijd tot tijd steekt en brandt hij verschrikkelijk. Mijn duim en wijsvinger zijn zoo goed als verstijfd, ik kan er niet3 meer mee vasthouden.. Ik begrijp het niet, mijn heele leven ben ik altijd voorspoedig geweest en nu stapelt zich tegenslag op te genslag. Maar in ieder geval, voor een oude vrouw als ik ben hoef je je niet bezorgd te maken, lk heb niet veel voedsel of verzor ging noodig. Neen, met mij hoef je geen re kening te houden, maar wel met ja zelf AH- son en met de kleintjes. „En wat moeten we dan beginnen, groot moeder. Het schijnt me toe, dat we geen dag te verliezen hebben. We hebben nooit veel over kunnen sparen. Uw verdiensten had den we heelemaal noodig voor eten, kleeren enz. en wat ik inbracht, ging op aan huur, belasting en meer dergelijke dingen. En nu zijn we allebei al weken zonder verdienste Er kan dus niet meer zoo heel veel geld over zij, is het wel?" „Dat is sr ook niet", antwoordde grootje. „Vanmorgen heb ik het juist nagekeken. Ik heb nog een bankje van tien, een rijksdaal der en wat klein geld. Dat zou een aardig sommetje zijn, als er binnenkort meer te wachten was. Maar aangezien dat niet het geval is, zal het verdwijnen als sneeuw voor de zon." „Wel, dan zou ik zeggen, dat we niet al- «a geen dag, maar zelfs geen uur te ver liezen hebben. „Neen, geen uur", herhaalde grootje. Ze keek het keukentje rond. Haar stem had op gewekt geklonken, maar haar oogen ston den doL. Alison merkte het, ze stond op en gaf haar grootmoeder een kus. „Niet doen, kindje, niet doen", weerde deze af. „Als het levenspad eens een beetje hobbelig is, doe je beter je niet door je ge voel te laten meesleepen. We moeten flink zijn, Alison en moedig en trachten ons ver trouwen in onzen lieven Heer niet te verlie zen. De strijd zal zwaar zijn. Houd je hoofd hoog en zie de moeilijkheden onder de oogen. Maar als je sentimenteel wordt, dan zul je den strijd onvoorwaardelijk verlie zen." „U heeft gelijk grootje", antwoordde het meisje, dat onwillekeurig rechter op was gaan zitten. „U is zoo verstandig en wijs Vertel me dus, grootmoeder, wat moeten we doen?" Ik zal eens met dominee William gaan spreken. Toen je grootvader gestorven was, heb ik veel steun aan zijn raad gehad. Hij woont in Bayswater. Morgen ga ik hem op zoeken", antwoordde grootje. „Als ik met hem beraadslaagd heb, zal ik wel tot een be sluit gekomen zijn." „Denkt u, dat hij mij een betrekking zou kunnen bezorgen?" „Wie weet?" „Grootje, zou het maar niet het beste zijn, als u vandaag nog ging. We hebben toch heusch geen dag te verliezen." „Hoe laat is het dan? Ik wil nu wel on middellijk gaan, maar ik dacht, dat het wel een beetje laat er voor was." „0, heelemaal niet. U zult hem net treffen, als hij thuis komt om te eten. Zal ik met u meegaan? Ik haak gewoon naar een veran dering en wat frissche lucht." „Neen kindje, het is beter, dat ik onder vier oogen met hem spreek en bovendien zou dat dubbel tramgeld kosten. Maar ik zou het heel prettig vinden als je me naar St. Paul's Churchyard zou willen brengen en me in de tram helpen. Ik ben gelukkig nog heel flink voor mijn leeftijd, maar die drukte en dat duwen en dringen bij een halte maakt me altijd een beetje van streek, vooral sinds mijn hand zoo'n pijn is gaan doen." Grootje ging naar haar kamer om zich klaar te maken voor haar tocht. Voor deze gelegenheid haalde ze haar beste kleeren voor den dag, de mooiste doek; het nette hoedje en de witte handschoenen. De op winding had kleur op haar wangen ge bracht en deed hasr oogen stralen. „Grootje, wat ziet u er toch nog kwiek uit", kon haar kleindochter niet nalaten te zeggen. „U is de knapste oude dame, die ik ooit gezien heb." (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Do voormalige Rederijkers in Zeeland. Tot de inrichtingen in vroegere tijden, die hun oorsprong vonden in de zucht naar ontwikkeling en beschaving, behoorden de Kamers der Rederijkers, ook wel Rhetorio- kamers genoemd, welke oudtijds in de meeste steden en vele dorpen van ons Va derland bestonden. In geen der noordelijke gewesten werden zooveel Kamers gevonden als in Zeeland en in Zeeland zelve waren er nergens zooveel als in Z u i d-B e v e 1 a n d. Deze Rederijkers kamers hadden meestal ten doel het ver vaardigen en voordragen van gedichten en het opvoeren van tooneelstukken, de laatste veelal van geschiedkundigen aard. Zij schijnen het eerst vertooningen van zoodanigen aard gegeven te geven, in over eenstemming met plechtige gelegenheden. Ook dongen zij vaak naar uitgeloofde prij zen, waarvan wij een voorbeeld vinden, toen de Middelburgsche Kamer, „Het Bloemken van Jessen" geheeten, in 1507 te Reimerswaal den eersten prijs behaal de, bestaande uit 7 tinnen stoopen en 10 1 stuks tinnen kannen. Ook haJdden er som tijds redefeesten plaats, waarop alle Kamers in ons vaderland genoodigd werden, om naar den uitgeloofden prijs te dingen. In het begin der 16de eeuw had men te Goes ook een Kamer, „De Nardusblonime" geheeten. Het getal broeders was onbepaald en niet, zooals bij de Schuttersgilden, aan het vaste cijfer van 33 gebonden. Het be stuur, de officieren, bestond uit een Prins met zijn stedehouder en Dekens, wier getal op drie was bepaald. Het bestuur trad jaar lijks op St Jacobsdag ai, doch was herkies baar. De Patrones dezer Goessehe Kamer was de Heilige Maria Magdalena, wier feest dag den 22 Juli steeds luisterrijk in de Groote Kerk werd gevierd. De liervorming oefende natuurlijk ook op de Kamers der Rederijkers grooten in vloed uit. Zij werden beschouwd als louter Roomsche instellingen. Om dit recht te ver staan moeten wij ons verplaatsen in den tijd voor de Reformatie, in den tijd, dat men nog openbare processiën hield. Met den meesten luister werden deze gehouden door de straten van Ter Goes. De priesters en de geestelijke ordebroeders in hun hoogtijds gewaad, de Goessehe Schutterijenwapens en -banieren, de gilden met hun blazoenen en een ontelbare schare van stedelingen, zoo wei als nieuwsgierige geloovigen uit de om liggende dorpen, bewogen zich onder klok gelui door de Goessehe straten. De Rede rijkers van „De Nardusblomme" moesten aan deze „ommeganck" deelnemen. De Ste delijke Regeering van Goes schreef voor, dat zij op den dag van „die ommeganck thuys wesen" moesten, om de ommeganck te hel pen houden. Op deze wijze werd de gedachte, dat de Rederijkerskamers zuiver Roomsche instel lingen waren niet weinig bevorderd. „De Nardusblomme" te Goes schijnt tot in liet eerste kwartaal der 17de eeuw in bloei- enden toestand verkeerd te hebben en was ook elders zeer goed bekend, wat o.a. uit het volgende blijkt: Den 3den Mei 1620 gaf de Rederijkerskamer „De Pevene" te M e- chelen een groot Redefeest, waarvoor 33 prijzen werden uitgeloofd. Van heinde en verre was men tot dien wedstrijd opgeko men; ook onze Goessehe „Nardusblomme" was vertegenwoordigd, en één harer leden droeg den 2den prijs weg voor ,,'t beste lie deken". De eerste prijs was aan Antwerpen ten deel gevallen. Later verminderde haar bloei echter, ook doordat de Hervorming meer en meer door drong. De stedelijke regeering wenschte haar op te heffen. Reeds in 1630 eischte zij een opgave van al de roerende en onroerende goederen. Haar bloei verminderde ook, door dat de verschillende predikanten er scherp tegen optraden. Een der heftigste bestrijders was wel Ds Eversdijk van Hoedekens- kerke, die er een scherp en bezwarend be toog bij de Classis tegen inleverde. Uit dit document blijkt, dat Ds Eversdijk lang geen malsch oordeel velde over de Kamers. Zijn betoog sloeg in en het gevolg was, dat 24 Jan. 1673 een streng placaat tegen hen volg de, In de stad Goes liep het nog tot 1679 '-er er een verbod uitging van „vergaderingen onder den naam van Rhetorica", met bijge- voegden last „om het boek, de juweelen en het zilverwerk ten stadhuize te brengen". Toch bleven in alle stilte de „Kamers" bloeien en telkens moesten de Kerkeraden ingrijpen om het euvel te bestrijden. In I-et jaar 1700 diende Ds Wilh. Spantouw van Oudelande namens den Kerkeraad een klacht in over de verregaande vrijmoedig heid, het wellustig vieren der kermissen en het ongebonden Rhetorijk spelen en vroeg de Classis, wat zij met die leden moest aan vangen. Bij besluit der Classis van 13 Juli werd gelast, „dat alle lidmaten, die Rhetorijkspe- len beoefenen moeten gecensureerd worden, en dat deze resotutie des Zondags in de kerk moest worden afgekondigd. Dit was echter niet naar den zin van eeni- ge Ambachtsheeren in Zuid-Beveland. De zen, daarover gebelgd, staken hun hoofden bijeen en besloten hun geldelijke bijdrage in te houden. Aangezien de Ambachtsheeren, in geldelijk opzicht, in de kerken ook nog wat te zeggen hadden, was dit natuur lijk geen looze bedreiging en werd dit een bron van onaangename verwikkelingen. Den doodsteek ontvingen de Kamers door het placaat der Zeeuwsche Staten, uitge vaardigd 31 Dec. 1711, waarbij alle Rheto rijk streng werd verboden. Ondanks dit ver bod voerde men eenige weken daarna te 's-Gravenpolder, weer een stuk op, waarbij men o.a. een beeld, de Heilige Bar bara, beschermheilige van 's-Gravenpolder ronddroeg. De Hoog-Baljuw werd er op af gezonden en deze greep streng in, zoodat het niet meer voorviel en de schrik er in kwam. Langzamerhand zijn de Kamers verdwe nen. Ook die te Zierikzee, Veere, Haamstede, St Maartensdijk enz. Jammer dat het zoo geloopen is. De oor spronkelijke bedoeling was goed, n.l. de letterkunde te beoefenen. Maar zooals het meer gaat, het goede wordt door het kwade verstikt. Beste Jongens en Meisjes, Ik zal maar weer dadelijk aan de briefjes beginnen. 'sHeer Hendrikskind eren.Made liefje". Heerlijk hoor dat het avondje zoo goed geslaagd is. Ik kan me voorstellen, dat jullie hebben genoten. Echt jammer voor dat meisje, dat ze juist ziek was. Zaamslag. „De Jonge Landbouwer". Zooals je ziet heb ik je raadsel meteen maar gebruikt. Er was nog een neefje, dat hetzelfde raadsel instuurde, maar dat ben ik kwijtgeraakt, nu komt dat van jou dus mooi te pas. Middelburg. „Nachtegaaltje". Jullie hebt nogal eens een pretje. Ik ben echt nieuwsgierig of het door zal gaan. Wat je laatste vraag betreft. Ja. Heb je gisteren het verslag niet gelezen? Gr o ede. „Balroosje" en „De Kleine Mo lenaar", Nu heb je me niet verteld wie er 2 April jarig is. Dat boek heb ik niet ge lezen. Hebben jullie het en is het mooi. Het raadsel zal ik wel eens nakijken. Yrouwepolder. „Twee Vriendinne tjes". K. heeft dus ook de griep gehad. Mag zij nu alweer naar school? Dat is nog eens gezellig als de Meester voorleest. Dan zijn jullie zeker wel erg zoet. De jongens naam was „Reinier". „Zwaluwtje". Ik dacht wel, dat het je goed bevallen zou op de M. V. De meeste meisjes vinden het er prettig. Leeren jullie die versjes alvast voor de jaarvergadering? Echt snoezig hè, die kleine konijntjes. St. Laurens. „Kernoffel". Er waren zeker heel wat menschen, dat jullie met autobussen zijn gegaan. Deze week staat er weer niet zooveel van het verhaal in hè, maar dat gaat zoo, als er zooveel brief jes zijn. „Kerklaantje". Heerlijk, dat je ver leden week zoover beter was, dat je ook mee kon. Mag je nu alweer naar school? Dat raadsel met de namen heb je goed. Heb je er lang werk aan gehad? „Klaproos". Ja, hoor, je hebt het goed, dat spreekwoord bedoelde ik. De oplossingen van die 3 raad sels zijn ook in orde. Leuk zeg, zoo eens een middagje uit, waren de andere kinderen niet een beetje jaloerseh, toen jullie zoo maar vrij kregen? „Rozeknop". Dan hebben jullie toch nog langer sneeuw gehad dan wij. De twee laatste woorden zijn, redder en Reinier. Kijk het nu nog maar eens na, dan zul je het zelf ook wel zien. „Kla verblad". Ik heb toch niet gezegd, dat je brieven te lang waren. Jij bent dus weer een gelukkige prijswinnaar. Neen, dat versje ken ik niet. Als bet niet al te lang is, schrijf het dan maar eens voor me uit, wil je? „Winterkoninkje". Dat was een heele geschiedenis zeg, met dien brief. Nu begrijp ik hoe het komt, dat jou brief er niet was. Dus je bent nu op de naaischool. Fijn hè, dat je al gauw een kussen mag gaan haken. Stavenisse. „Muldertje". 'tWas een raar gezicht hè, zooals de menschen op de straat liepen, maar het viel ook niet mee. Jjj kon er gemakkelijk om lachen, daar je er zelf niet door hoefde. „Wijnkelkje". Voor jou is er ook nog een plaatsje hoor, er zijn al wel veel nichtjes en neefjes, maar voor de nieuwen is er toch altijd nog plaats. Ja, schrijf me den volgenden keer maar cea lange brief. Rilland. „Vinkje". Bedoelde je dat je het vorige verhaal mooier vond? Ik begreep je brief niet goed. Ja, het was hier ook vreeselijk glad, maar ze hebben gauw zand gestrooid en daar kou je gemakkelijk over loopen. „Africaantje". Wat zal dat een mooie theemuts worden. De kleuren vind ik echt fijn. Voor wie maak je haar? Het raadsel heb ik meteen maar gebruikt, dat is zeker wed naar je zin. N. en St. J o os 1 and. „Tortelduifje" ett „Bijdehandje". De namen zijn nu goed, dus kan het zoo blijven. Jullie kunt zeker wel goed dammen als je het iederen avond doet. Niets naar hè, zoo eens een dagje uit. lerseke. „Beukenootje". Hartelijk ge feliciteerd hoor. Je bent zeker wel erg blij met zoo'n lief zusje. Je hebt nog heel wat broers zeg. Is Addi ouder dan jij. „Boter bloempje." Je had het dus wel gemakke lijk, nu je de raadsels zoo gauw ken vinden. Van de week heeft het hier flink gesneeuwd, bij jullie ook? „Slaapmutsje" en „Sneeuw klokje." Ik vind dat het nog best gaat met het schrijven, je moet mij iedere week maar heel lange brieven schrijven, dan heb j<* een mooie oefening. 'sH. Arendskerke. „Bloedvink." Dat had ik niet gedacht, dat er zooveel kindertjes bij jullie waren. Wat zal dat broertje ver wend worden, met zooveel zusjes, of plagen jullie hem wel eens? Goes. „Roosje." Wat vreeselijk zeg, voor dat meisje en dan zoo ver van huis. Ze vindt het zeker wel lief dat je haar telkens op gaat zoeken. Moet ze nog lang in het zie kenhuis blijven? „Anemoontje" en „Klap- roosje". Jullie hebt elkaar zeker wel wat geholpen met het raadsel. Een volgende kser zal ik het groote weer moeilijk maken hoor. Hebben jullie Woensdag fijn gesleed, of houden jullie daar niet van? „Reseda". Jammer dat het niet wou lukken, bij mij ging het direct; je hebt het vast niet goed gedaan. De kans op ijs is nu wel voor goed verkeken. „Erica." Fijn dat je het raad sel toch nog hebt gevonden, 'tls altijd echt vervelend hé, als je de oplossing niet weet. Nee, de meeste nichtjes en neefjes kennen elkaar niet. „Lijster." Ja, 't verhaal van „Het valsche kwartje" vinden ze allemaal erg mooi. We hebben nog een heel poosje den tijd eer het zomer is; van de week was 't weer echt winter, hé? „Stormvogel." Jö trof het niet, dat je juist ziek was nu je m|ar de film moest. Nee ik ben er niet geweest. Van zoo'n mecano heb je veel ple zier hé. Wat voor dingen heb je er nog meer mee gemaakt? „Duinroosje." Het spreekwoord heb je goed geraden. Had je veel huiswerk voor school van de week? Ja, we hebben nu weer een paar dagen echt winterweer gehad. „Boschviooltje". Het speet me ook voor jou, misschien mag je het nu wel eens van je vriendinnetje lezen. Is de verkoudheid alweer over? Serooskerke. „Winterkoninghmetje". 't Was het derde prijsraadsel nog maar, zoo gauw" gaat het niet hoor. 'k Zal het er wel bij zetten als het 't vierde is. De jongensnaam is Reinier. De andere raadsels heb je goed. „De Ruyter en Willem van Oranje", 'k Kan be grijpen dat het niet meeviel om naar school te loopen als je altijd fietst. Hoe lang doen jullie er over? Bij jullie zijn dus ook nog zieken. Hoe is 't met Moeder? „Saxn en Piet" Echt lastig hé, toen 't zoo glad was. Nn, als je dan zoo ver moet loopen is het haast niet te doen. Zijn jullie al eens naar den dijk ge weest? „Korenbloempje" en „Blauwoog". Hebben jullie het ook al zoo druk gehad? Er waren ook nog al veel raadsels op te sturen deze keer en dat is al een heel werk hé. Z» zijn allemaal goed hoor, en dat is toch de hoofdzaak. „Kievit" en „Duifje." Ja, 't heeft hier ook erg gesneeuwd. Heel Zeeland aal zoo gauw niet onderloopen hoor, daar hoef je niet bang voor te zijn. Prettig, dat D. weer beter is. Nee, ik ben niet ziek geweest. Koudekerk e. „Aschepoester." Ik dacht dat je al ouder was, weet je waarom? omdat je zoo netjes hebt geschreven. In wel ke klas zit je op school? „Violet." Ga jij het ook met de groote raadsels probeeren; dat vind ik flink hoor, dat wat je nn instuurde heb je goed opgelost. De nieuwe das moet

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8