Het valsche kwartje. ris TT TT I 4 Zaterdag 24 Januari 1931 45e Jaar gang No. 18 Voor den Zondag. Verscheidenheid en eenheid. Bijna „te laat". Letterkundige bijdragen. De klop op de deur. zal wel een gezelligen tip worden. „Rak- kortje". Wil je je zus van mij ook nog feliciteeren? Dat kan ik me voorstellen, dat jij gesmuld hebt van de oliebollen. Was het avondje gezellig? „Vaders Helper" en „Zonnebloempje". Flink hoor, dat je het niet direct opgaf, de aanhouder wint hè. Ja, Z. moet maar flink haar best blijven doen, dan is zij den volgenden keer voor een prijsje aan de beurt. „Friezinnetje". Toen het vriendinnetje jarig was, heb jij zeker de nieuwe jurk aangehad? Niets pret tig hè, als je het raadsel niet kunt vinden. Ja, het moest „maat" zijn. „Juffertje in 't Groen", „Wilde Wingerd' en „Dagbloem Ja, den vorigen keer was de brief te laat Gezellig hè, dat jullie zuster weer thuis is, ze is immers verpleegster. Het raadsel zal ik eens nakijken. I e r s e k e. „Boterbloempje". Het boekje heb je zeker wel ontvangen nu 'k hoop maar dat het naar je zin is. Ja 't is hier ook iederen keer weer regen. „Slaapmutsje" en „Sneeuwklokje". Ik dacht eerst, dat jullie vergeten hadden een briefje er bij te doen, maar toen ontdekte ik het toch nog onder de raadsels. Zijn er in L ook zooveel men- schen ziek, of hebben ze daar geen last van de griep?, „Beukenootje". Natuurlijk mag jij de raadsels ook oplossen, maar je hebt me toch al eerder een paar oplossingen ge stuurd? 'tHindert niets als je broertje je eens helpt. Breskens. „Zonnestraaltje." Dan heb ben jullie toch nog meer sneeuw gehad dan wij. Eenig zeg, met de slee van den dijk af. 'k Had best mee willen doen. Ik vond het niets naar hoor, zooveel Zondagen. Serooskerke. „Kievit" en „Duifke'. Jullie hebt het goed geraden en ik vind het echt aardig dat jullie er aan gedacht hebben. Is zusje alweer beter? „De Ruyter" en „Wil lem van Oranje". Ik ben blij dat 'k er niet bij was. Er zaten er vreeselijk veel in; heb ben jullie ze allemaal met een stok dood ge slagen? „Sam" en „Piet" 't Viel zeker niet mee, hè, zoo vroeg op. Als ik jullie was ge weest, was 'k vast op het paard gaan zit ten; dan was je er veel gauwer geweest. „Winterkoninginnetje". Dan zijn het ook geen nichtjes of neefjes als ze niet echt mee doen met ons hoekje. Mag jij de boekjes van de andere nichtjes ook lezen? „Koren bloempje" en „Blauwoog". Jammer dal K. het ééne raadsel niet kon vinden, zoo erg moeilijk was het toch niet geloof ik; dat voor de grooteren was heel wat moeilijker. Wie mocht het boekje eerst lezen? Vrouwepolder. „Zwaluwtje." Je bent wel wat erg laat met dat eene raadsel. Met het nieuwe heb je beter opgepast. Woont grootvader ver weg? „Twee vriendinnetjes". Krijgen jullie op school ieder jaar een boekje?' Ja, 't weer is hier ook ongezellig en sneeuw is er haast nog niet geweest. Kunnen jullie ook wel een sneeuwpop ma ken? St Maartensdijk. „Adelaartje". Dan heb je zeker niet zoo'n prettige vacantie ge had. Heb je geen vriendinnetje om mee te spelen? Dat is juist Donderdag geweest. „De twee Muldertjes". Nu moet ik jullie een ander boekje sturen, want toen ik de boek jes ontving, was „Ver van Huis" er niet bij, maar het andere zal ook wel naar je zin zijn. 's H. Arendskerke. „Bloedvink". Ga jij ook meedoen? Dat is prettig hoor. Ik vind het flink, dat je de raadsels al zoo goed op gelost hebt, al ben je nog maar een klein meisje. Rilland. „Afrieaantje". Nu, jij hebt al heel wat van de boekjes gelezen, ik heb dus juist het goede voor je uitgezocht. Deze keer hoeft er niet één boekje geruild; dat is nogal gemakkelijk. Groede. „Balroosje" en „De kleine Mo lenaar". Jullie hebt iederen dagen een flin ke wandeling te doen. En gaan jullie ook altijd naar de Zondagsschool? Je bent er dan wel een heel poosje mee kwijt C o ,t ij n s p I.'a a t „Zwartoogj e". Prettig dat jij ook weer eens op komt dagen, 'tis een heele poos geleden hoor, dat ik iets van je hoorde. Die voordracht ken ik niet, moet je hem alleen doen? Kapelie. Claudius Civilus". Je vroeg hoe het met die prijzen gaat, nu, als er weer vier prijsraadsels in gestaan hebben geef ik prijzen, maar je krijgt natuurlijk niet iederen keer een prijs, want dat zou niet gaan met zooveel neefjes. Als je het gemakkelijker vindt mag je ze wel tegelijk inzenden. „Brunio". Je had zeker erg veel haast, toen je het raadsel opschreef van „haaslige spoed". Krijg ik den volgenden keer weer een brief er bij? „Grasklokje". Jullie schieten al fijn op met haken, die steek werkt wel gezellig hé, en 'tgaat zoo vlug. Maken jullie er een kleedje van? 's-H. H. kinderen. „Madeliefje". Ja, 'tis hier ook vroeg donker nu het telkens zoo mistig is. Hebben jullie al een voor dracht gevonden? 't Lijkt mij best aardig als jullie er ook een doen. Koudekerk e. „Merel". Zoo, stuur jij me ook weer eens een raadsel. Als het ge schikt is zal ik het gebruiken. Tot mijn spijt moet ik jou ook een ander boekje sturen evenals „De Muldertjes". Krabbend ij ke. „Klimop", 't Was ook maar een grapje van me, 'tis er nu na tuurlijk veel te koud voor. Je hebt dus wel plezier gehad, nu dat is prettig voor je. „Fruitkweekertje". Je schreef me, dat je de raadsels wel gevonden hebt, maar ze waren er niet bij, heb je soms vergeten ze in den brief te doen. Ja hoor, 't verhaal is heel lang. Zaamslag. „De jonge Landbouwer". Zijn er bij je thuis nog geen zieken of hebben jullie er nog geen last van gehad. Ja, in Zierikzee is het wel heel erg. Middelburg. „Nachtegaaltje". Je kunt het dus wel gebruiken, nu dat vind ik pret tig. Ja, ik ben er wel eens geweest, maar er zijn zooveel van die banken en ze lijken allemaal op elkaar. Hier volgen de raadsels. I. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 39 letters. Op school leeren wij van de 16. 36. 10.5.24. Vroeger werden 12. 37. 30. 16. 25. 8. voor de jacht afgericht. De 35. 22. 10. 38. is een rivier in ons land. 27. 33. 19. 6. 31. 23. zijn vlugge dieren. Een 1. 29. 20. is van kapok of 12. 18. 2. 5. 13. 26. Ieder mensch moet 15. 3. 17. 8. Wonden genezen heet ook wel wonden 9. 4. 7. 11. 28. 23. Een 21. 36. 14. is een deel van de week. 34. en 39. zijn medeklinkers. Ingez. door „Bloemenmeisje". II. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 21 lettere. De koeien eten 13. 9. 7. 12. 21. 14. 14. 20. 5. is een plaats in Utrecht. Een 6. 18. 8. 20. 16. is een stookplaats. 5. 2. 4. 15. 17. is niet oud. Een 17. 1. 3. is soms lang. 10. 11. 5. 19. is een meisjesnaam. Ingez. door „Twee Vriendinnetjes". De hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. 2) o- Moeder gaf het hem. Jan liep er mee naar het raam, om het beter te kunnen bekijken. Zorgvuldig draaide hij het rond. „He," zei hij, terwijl hij het geldstukje aan zijn moeder teruggaf, „wat is het goed nagemaakt. Je kunt haast niet eens zien dat het valsch is. Geeft u het weer uit, moeder'" „Maar Jan," zei moeder verontwaardigd, „hoe heb ik het nu met je? Mag ik dan valsch geld voor goed geld uitgeven? Zeg Jan, zou jij dat eerlijk noemen?" Jan antwoordde niet op deze vraag, maar mompelde half binnensmonds; „Ze hebben het u toch ook gegeven?" Moeder hoorde het. „Ja, Jan, ze hebben het mij ook gegeven, dat is zoo. Maar, ten eerste weet ik niet wie het gedaan heeft en of het met opzet ge beurd is. En dan, al was het expres gedaan, moet ik dan, als iemand anders oneerlijk is, ook maar oneerlijk wezen?' Half onwillig schudde Jan nu toch het hoofd. Moeder zuchtte. Ze merkte wel, dat het antwoord, dat Jan haar gaf, niet geheel vrijwillig gegeven werd." „Mag ik nog wat naar buiten, Moeder?" vroeg Jan nu. ,,'k Geloof dat de jongens al weer terug zijn uit het park." „Ja, jongen, ga nog maar een poosje, Maar niet al te laat thuis, boor." Vroolijk snelde Jan weg. Op straat had hij al spoedig zijn vrienden gevonden. „He Jan, waar ben jij zoolang gebleven?" riep er een. „O jö, ik moest mee om boodschappen te doen. Ik had allerlei nieuwe dingen noodig." „Hoor me zoo'n opschepper eens aan," lachte Klaas Heimans, „nee jö, als je mooie nieuwe dingen wilt zien, dan moet je bij mij wezen." „Wat heb je dan, Klaas?" vroeg Jan nieuwsgierig. „Wel," zei Klaas, en grabbelde heel ge wichtig in zijn zakken, „wel, kijk dit dan eens. Wat zeg je daarvan? Heb je ooit zoo'n prachtig vulpotlood gezien? Zóó kun je het potloodje naar buiten draaien en als je hier aan den bovenkant dit dopje er afschroeft, dan is er van binnen een buisje met kleine potloodjes. Zie je wel? Die kun je gebrui ken, als er een potloodje op is." Al pratend had Klaas het potlood open gedaan en weer dicht geschroefd. Alle jongens hadden met belangstelling naar Klaas gekeken. Ook Jan Hoonstra had geen oog van hem af gehad. Nu keek hij met begeerige oogen naar het mooie, blauwe potlood, dat met een zilveren ranjde was afgezet. ,,'t Is prachtig," zei hij toen, met een die pen zucht, ,,'t is prachtig. Maar 't kost ze ker wel erg duur, is 't niet?" „Ne jö, dat is juist het fijne. Je kunt nooit raden hoe goedkoop het is. 't Kost maar.,., één kwartje." „Een kwartje maar," riepen een paar stemmen, „dat is niet veel." „Nee," zei Klaas, „dat is zeker niet veel. 'kWeet vast dat je nergens zoo'n mooi pot lood voor een kwartje kunt koopen." „Schep nu niet zoo op, Klaas," zei Jan Hoonstra. „Vertel liever waar je het gekocht hebt. Mischien krijg ik er ook wel een van mijn moeder als ik het vraag." Zou je het niet graag willen weten? plaagde Klaas eerst. En toen kwam er heel gewichtig: „Nu vooruit, dan zal ik het je maar vertellen. Je weet toch wel dat kleine boekenwinkeltje op de Markt?" „Vlak naast die groote boekenwinkel?" vroeg Jan. „Ja, dat winkeltje weet ik wel." „Nou jö, daar is het. D'r woont zoo'n ouwe juffrouw in en 't is opruiming. Daar om is het zeker ook zoo goedkoop." „Nou", zei Jan, „ik ga het vast vragen, of ik er ook een krijg." (Wordt vervolgd.) Lang en kort. Is 't korte leven lang genoeg om ons tot God te keeren; ook 't langste leven blijkt te kort om wat ons dan tot zonde wordt volkomen af te leeren. BEETS. lO S- CP CP CD 5 era i CO üi O O if>> l—1 M N) O ?\D ?0 00? co ro o co CD cd xi o CD CD »-< CD P 3 S" p CD 3' CD p >1 i PO P P - CO 1 M to w p oi P 3 CO p ora rr 4 ÖNDA^I S BLAD Zij nam acht op hetgeen door Paulus gesproken werd. Hij viel voor Paulus en Silas neder Hand. 16; 14, 29 Lydia en de stokbewaarder, is er grooter tegenstelling denkbaar? Beiden wonen te Filippi, over beiden wordt in hetzelfde hoofdstuk gesproken, bei den komen in aanraking met Paulus, beiden vormen tenslotte mede de gemeente te Filip pi, waaraan Paulus later zijn bekenden brief zou schrijven maar welk een ver schil tusschen de wegen, waarlangs zij ge leid worden tot hetzelfde doel. Bij Lydia is daar inderdaad het stille „ge leid" worden, gelijk een schaap gevoerd wordt door den Herder naar grazige wei den en wateren der rust. Als wij echter zien naar den stokbewaar der, dan staan wij midden in den strijd. Hoe hoog gaan daar de golven, hoe vreese lijk huilt de stormwind, hoe schrikwekkend gaapt de afgrond. Zeker, ook hij bereikt de haven, maar dwars door hooge zeeën. Bij Lydia gaat alles zoo stil en zoo rustig voort. Wij weten niet, hoe; maar zij had gebro ken met den dienst der afgoden en zich ge voegd bij de Joodsche gemeente, bij de aan bidders van den éénen God. Wat stond de stokbewaarder, bij Lydia vergeleken, ver af! Hij was een onwetende heiden, en gevoel de niet de minste sympathie voor mannen, die den weg der zaligheid verkondigden, zooals blijkt uit zijn grooten ijver om Paulus en Silas stevig te kerkeren. Hij hoorde niet de lofzangen, die de beide Godsmannen in den nacht opzonden tot God, en die de andere gevangenen tot luis teren dwongen. Maar toen hij wakker werd en de door de aardbeving geopende deuren der gevangenis zag, wist hij geen raad en wilde de hand aan eigen leven slaan. En als een wilde angst kwam het toen plotseling over hem, dat hij den „weg der zaligheid" niet kende Maar dan klinkt te midden van den storm de boodschap des heils en de baren worden stil, en in dien zelfden nacht nog wordt hij gedoopt, en er komt groote vreugde in zijn huis. Twee geheel verschillende wegen, maar die tenslotte samenvallen. Twee geheel verschillende leidingen, maar die beide uitloopen op één geloofsbelijdenis, op één Zaligmaker, op één teeken en zegel van Gods genade in den Zoon Zijner liefde. Gods wegen zijn verscheiden, want de har ten en de omstandigheden der menschen zijn duizenderlei. Daarom is ook de arbeid van Gods op zoekende, reddende, vertroostende liefde niet een eenvormige als van de machine, die Een enge poort, een smalle weg. Dat is het éérst begin; En wie daarvan niet spreken kan, Die ging dien weg niet in. En Jezus zelf Hij is de deur, Waardoor men binnengaat, En wie tot Hem niet is gegaan, Weet dat hij buiten staat. Een krijgsbanier, met 't kruis er in, Geplant voor ieders oog, En wie dat kruis nog niet begreep, Weet dat hij zich bedroog. Zoovelen denken, dat zij reeds Heel dich bij Jezus staan, Die toch dien weg, dien smallen weg, Nog nóóit zijn ingegaan. Bezie daarom met vasten blik Den weg waarop gij gaat Nóg roept U Jezus tot Zijn dienst, Maar spoedig te 't „te laat". H. SI.—B. alles naar één model maakt, maar het is de duizendvormige arbeid, waartoe de hoogste Liefde uitgaat, die èn Lydia's en stokbe waarders bij name roept. Welk een oneindige verscheidenheid biedt de wereld aan, en toch is daar ook weer een eigenaardige eenheid. Al die harten zijn in denzelfden nood, den nood der zonde. Die zonde moge zich open baren op tallooze wijzen, in de meest van elkander afwijzende vormen, in het vroom gewaad van den Farizeeër of in de geraffi neerdheid van den beroepsmisdadiger, ze is in wortel bij allen dezelfde: afval van God, ongehoorzaamheid. Maar daarom is er ook voor al die zon daren, voor de stilleLydia's en voor de hartstochtelijke stokbewaarders, één Hei land, wiens licht straalt in de groote duis ternis, en die één Redder is in den grooten nood. Oneindige verscheidenheid in deze zon dige wereld maar toch: één Heer, één geloof, één doop. Wij mogen nooit een bekeeringsweg voor schrijven, zooals het piëtisme en het metho- disme telkens weer doen. Daar is Gode zij geprezen! niet een uniforme wijze van bekeering; al geldt voor allen dezelfde eisch: Bekeert u. Wij hebben slechts de boodschap van Gods genade uit te dragen in de wereld, en dan zal God komen, hier in storm en onwe- der, en daar in het suizen van eene zachte stilte. En te midden van de rijke verscheiden heid Zijner vrijgekochten zal gezien worden de eenheid des geloofs en der liefde. tl' I door INA BOUDIER—BAKKER. III. De schrijfster toont in dezen roman welk een diepgaande en veelomvattende studie zij gemaakt heeft van gebeurtenissen, die in Europa, in Nederland en inzonderheid in Amsterdam tusschen 1870 en 1920 van zich deden spreken en haar invloed hadden op velerlei terrein. Terecht merkt de cri ticus Anthonie Donker op, dat deze roman is „een bron voor de kennis van een be langrijk tijdvak". Maar toch dient aanstonds gewezen te worden op het feit, dat de teekening van karakters verre te stellen is boven het tijd beeld, dat de schrijfster geeft, van welk een diepgaande studie dit ook getuigt Wat alzoo in ons tweede artikel onder de aan dacht van den lezer gebracht werd al kon dit slechts zeer oppervlakkig geschie den moet hooger gesteld worden dan dat gene uit den roman, waarmede wij ons thans willen bezig houden. Het zou onge twijfeld niet te verdedigen zijn, indien wij hier geen plaats voor dit onderdeel inruim den; als deel van den roman, zoo geheel en zeer nauw-aansluitend bij het overige, ten sterkste daarmee verbonden, heeft het zijn belangrijke waarde. Van den kleinen, allengs groeienden kring rond Annètje, gaat de aandacht van de schrijfster telkens naar datgene wat bui ten dien kring roert; dan zoekt zij het contact met de wereld, het belang wekkende, stuwende leven. Een kroniek van belangrijke gebeurtenissen wordt haar roman; wat van veranderende invloed is, teekent zij in zijn volle beteekenis. Veel veranderde er in Amsterdam: grach ten worden gedempt, bekende families ver laten de stad, patriciërshuizen worden tot kantoren ingericht; oorlogswinst brengt on bekende namen ineens uit den schemer te voorschijn. De fiets en de auto doen haar intrede: het stadsbeeld verandert geheel. Ook in wij deren kring heerscht de nieu we tijd; het socialisme breekt baan, maakt zich meester van allengs meerderen, laat zijn invloed gelden op schier elk terrein. De moderne vrouw voert haar strijd tegen de denkbeelden, die zoovele jaren de we reld beheerschten; ook daardoor verande ring. De wereldoorlog kwam schroeiend- heet over Europa; een algeheele ommekeer was het resultaat, dat op elk terrein zijn slagen sloeg... 1870 en 1914: twee jaartallen, die elkaar dekten! Alles roerde zich: nieuwe tijden zouden algeheelen keer brengen in meer dan één opzicht Chirurgijn Goldeweijn dacht er met ongerustheid aan, dat zijn dochter juist in dezen tijd mensch werd: „De café's zaten altijd vol wat voor tijd was het om in

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 7