SP' - 5^ g GROOTMOEDERTJE. I lsii Uit het Zeeuwsch Verleden -c- cc Cd H N hl O 03 CD E o CS TI i> Is f» CQ 31 «J m "a^ 3 3* t* o, g |a CQ •«-» 3 ËP 11 t 0) a C713- s s f-l 3 o f a& ■3 d 01 ■ci d :3 ^3 3 M W a, 3d s §JQ d a p, s d o, I g to g 1 3 i|ü 5 aS I ■H 60 L -I a> CD É-i •üs *3 3 O CQ O 6 T3 O ,®'|o rf a> ■^r 5 w ai 1 w, -O jS d T3 "60 JS "d s* *.s 3 Xi a s- co T3 KJ cd d;r O O M N boÓQ^g.gSs-o-Sg *-< ©r0 q crj I—t4_, Cö -2 g Cö rQ H O rX O rt 8 .g^s .ti cd i 3 cd G j* q JH -+J J cd co ba -q 3 -rH t 02 i_~. «G 8 rt 13 13 s «I xi ■+-» 2 g II -*-» ca -!? cö 'P - S 3 .3 a o d 3^ rcr *-» fl :ï7 "d ^3 -s7 UJ u u l73^ a to o H 9 -S1 c d I d O, ,- <4 II - I to 32 Pï cd ««h ^.g SP d H **h Td q <b M d H 3 w g g* cd rn 60 -d rt I s tl d 2 s s fl ö-s •Uh M fco-d 8 ïd cd o •gas w o 8 2^ §1 T t» d 0 2 S S bónb a §cq ■^rr a a 3 cd id s> ai s a |ö-£ srip-«r§ 0 2 Cd B g <i O cd CQ cd ba SH cd 1 a a a bo Cd -r-J cd bo rü 0 .a - 8-|n 8 aJ o O Td dT gi d d-g a"® a P.C0-0 Öhl cd - -3.73 «y co jö .B - as-5 u - Srt SS 60 q o iw 1-3 d al a-a 9 s I S «4 V- Dan is er de kring van het eigen gezin, enkele jaren later, met Frederik Craets. Er is verschil in leeftijd Frederik is acht jaar ouder er is verschil in opvoeding dat zich telkens accentueert, verschil in ge- dachtenleven óók, maar toch wordt het een gelukkig huwelijk. Tegenover zijn humor staat haar ernst, naast zijn goedheid haar warm hart, dat vóór alles de waarheid wil onderkennen. De kinderen, een groote kring Me een vast middelpunt heeft: het ouderhuis net de moe der: Annètje. Francine, de oudste, zoekende naar den eenen, die haar leven een inhoud, een doel zal geven. Philip, de kranige, jonge zee officier m?t zijn zwaren, moeilijken strijd, jum vroegen doodPieter, die vol ambitie in de onde zaak der familie Craets komt, die een leven zoekt met de schittering van uiterlijken glans, maar wien dat leven, of schoon eigen keuze, geen bevrediging schenkt en die toch later een ander leven grijpt. Sopnie, die ondanks haar gebrek aan kennis zich steeds met een verbluffenden waan een eigen oordeel aanmatigt dat vaak fllen grond mist, de veel-eischende, maar ie in alles waar het op aan k 3mt hopeloos 1 ikrompen is. Frits, een dichterlijke natuur, 'e een eigen weg gaat eerst, maar later "ch to- i r iet het maatschappelijk leven ver- -iOent. Jetje, de jongste, aller lieveling, maar wier leven in zelfmoord eindigt. Met he" ouder-worden van Annètje en Frederi;. ordt de kring al grooter en wij der; Met jongste geslacht: Francine en Phi lip e t Pieter en Sophie een eigen gezin. Maar hoor: de klop op de deur! Philip sterft op jeugdigen leeftijd, Jetje ziet alles afge sloten en voor immer haar ontnomen: ze pleegt zelfmoord. Dan komt Frederik Craets t: overlijden: de tijd wrikt, geweldige leegten l<«at het heengaan van zooveel geliefden. En Annètje peinst: „Wat zqn de dagen nog, als je wéét niet meer noodig te zijn. Als er nog maar een enkele is, ie je in je jeugd, je kracht heeft gekend toen je was Annètje Craets toen je Frederiks vrouw was Je kinderen hebben den eigen weg gevon den. De Kleinkinderenach daarvoor ben je nog maar de oude oma die stilletjes in haar hoekje zit. Die niets meer zegt, want je kunt je gedachten niet meer zeggen de woorden willen niet meer komen. Het hoeft ook. niet. Wat zij nog zou willen zeggen Willen zeggen zou zij soms de dingen van Frederik van Philip en van Jetje, haar dochtertje.Jetje met haar blonde haar die in haar schoot staat op blauwe geregen schoentjes almaar staat te sprin gen van pretEn Philip daar op de ca napé naast haar naast KleinNie mand weet meer dat haar jongen haar zoo noemde. Het was zoo lief ze zon willen dat iemand het zich nog eens herinnerde Frederiko dat ze hèm niet klagen kan wat toch zoo erg is: dat ze nooit meer rustig geslapen heeft zonder hem. Dat ze heelemaaal niet meer slapen kan Maar als ze 't probeert te zeggen, plagen ze haar een beetje: dat ze toch gisteren na het eten maar wat lekker sliepen dien avondweet ze nog wel?? Dan zegt ze niets meer. Want ze begrij pen niet, en ze kan het niet uitleggen. Maar het is nóóit meer slapen Er is alleen den heelen dag: voorbijgaan van allerlei. Het gaat altijd maar door: beel den die langs trekken, die haar meenemen: Frederik en zij op hun eerste bovenhuis en al de kinderen kleinde eerste mid dag in uii groote nieuwe huisTerug, terug: een jonge onbekende Frederik in de huiskamei bij de Bremera Het eigen huis op den Voorburgwal donker en koel het grachtje onder de hoo rnen. Het smalle huis, haar ernstige stille zwakke vader, moeder luidruchtig, vroolijk, schreiend,viapner en de groote Voorbeel den aan den wand Een vroolijk kind de stoep af een kind dat met haar vriendinnetje Stance de scha duwbeelden spelen laat op den gangmuur dat rent naar de Warmoesstraat, een don keren winkel in en daar met haar vriendje Karei de Roos wondere diepe vreugden beleeft. Die haar optillen. En sprekende over Karei de Roos wordt onze aandacht teruggevoerd naar de ande ren: De jeugdkameraadschap die er was tus- schen den jongen uit een boekwinkel in de Warmoesstraat, Karei de Roos, en de jeug dige Annètje; een vriendschap, die na een tijd van zeventien jaar waarin veel veran derde, opnieuw zuiver naar voren treedt. Dan zijn er de zusters van Ferdinand Craets, wier leven nooit of nagenoeg nooit het hoogtij van geluk heeft beleefd, die hoog om haar leven optrokken strenge muren van scheiding, die niet wilden luisteren naar den klop op de deur van haar ziel Zoo gaat het leven zijn ongestoorden gang. één voor één schuiven de jaren voorbij, glij den weg in schier onmetelijke diepten. Een eeuw luidt uit, de twintigste eeuw sluit haar poorten open. Het gaat van den ouden in den nieuwen tijd grenzen zijn er niet. Talrijke beelden rijzen op, om na korten of langen tijd tegen een donkeren achtergrond te verdwijnen. En de tijd klopt aldoor, al lui der. Er wordt geklopt aan de deuren van harten en zielen; wie ,wie weet weerstand te bieden, hardnekkig en doelbewust? Eindelijk de overgave na volkomen nederlaag, of een stil berusten in het weten, dat geen weer stand helpt, dat alleen in overgave de over winning te vinden is? Wij hebben in het bovenstaande maar een zeer vluchtig overzicht kunnen geven van den hoofdinhoud van dezen roman. In en kele volgende artikelen hopen wij gelegen heid te hebben op een en ander nader teru? te komen. A. L. VAN OYEN. Vrij haar het Engedsch. 23) Een oogenblik bleef ze staan in een hoekje, van waaruit ze de geheele winkel ruimte kon overzien zonder "zelf gezien te worden. Het eerst viel haar oog op Louisa, die er nog frisscher en aantrekkelijker uit zag dan gewoonlijk. Jim had dien dag hel toezicht in de dames-af deeling en Louisa riep bij alle mogelijke gelegenheden zijn hulp en bijstand in. En Jim scheen het niet onaardig te vinden, naar Alison voorkwam en hij rekte het gesprek wel eens langer dan strikt noodzakelijk was. „Ik moet die betrekking krijgen", mom pelde het meisje tot zich zelf. „Ik kan hel niet verdragen, als die twee met elkaar trou wen." Haar opgewekte jalouzie bracht haar tol handelen. Ze wendde zich tot één van de winkelmeisjes, die ze niet kende en vroeg den heer Shaw te spreken. „Ik vrees, dat daar vandaag niet veel ge legenheid voor zal zijn", luidde het ant woord. „De chef heeft het veel te druk. Mis schien wilt u nog eens terug komen." „Neen, ik moet hem nu spreken. Ik zal zelf wel even naar hem toegaan", zei Alison ongeduldig. „Wat een drukte", mompelde het jonge ding, maar Alison was al doorgeloopen en hoorde het protest niet. Ze sprak den heer Shaw aan, juist toen hij een van zijn klanten een prettige kerst mis en een gelukkig Nieuwjaar wenschte Hij wendde zich om met een glimlach op de lippen. De zaak ging uitstekend, geen won de^ dat hij in een goed humeur was. Plotse ling viel zijn blik op Alison. „Wat, juffrouw Reed?" zeide hij. van verbazing een stap achterwaarts doende. „Ja, mijnheer, mag ik u even spreken?" „Maar natuurlijk, juffrouw, natuurlijk. Voor u ben ik altijd te spreken volgt u me maar even". „Ze heeft natuurlijk den dief gevonden en wil hier weer terug komen", overdacht de koopman. „Nu, ze mag hoor, wat mij be treft, vandaag nog. Ze was de beste, han digste, aardigste winkeljuffrouw, die ik ooit gehad heb". Haastig liep hij met haar den winkel door naar zijn privé-kantoor. Hij sloot de deur achter zich en bood haar een stoel aan. Overgave. Ik wil een golf zijn, breed en wijd Die heenspoel t naar de eeuwigheid, Een snelle deining van Gods wil Waarin 'kmiin drang tot daden stil. Ik wil een boomblad zijn, dat tril* Wanneer Gods adem er door rilt, Of ook zoo'n windvlaag zelf, die jaagt En Gods Wil door de wereld draagt. Maar 'k wil ook als de golven zingen Van hemelsche en aardsche dingen, En immer zij mijn zang een bee, Zooals het lied van wind en zee. P. VINK. „En vertelt u nu eens, hoe gaat het er mee?", vroeg hij, haar vol verwachting aan kijkend. „Heeft u eindelijk uitgevonden, waar die zestig gulden gebleven zijn? En wie was de dief nu eigenlijk? Maar ik ben blij, dat u het nu eindelijk weet. We missen u, juf frouw Reed, ik zou haast zeggen, u is on misbaar. U begrijpt, dat ik dengeen, die bet geld gestolen heeft, zal iaten vei volger an dat ik u volledig in eere herstellen zal. On- middelijk na da Kerstdagen kunt u hier weer terug komen". „Ik dacht eigenlijk", zeide Alison, „dat u mijn plaats al vergeven had". „Dat is ook zoo, zeker aan dat meisje van Jenkins, de dochter van dien armen Tom Jenkins, die in het voorjaar gestorven is. Maar om u de waarheid te zeggen, ze is niets waard. Ze jaagt de klanten weg, in- plaats van ze tot koopen te bewegen. Ziet u, juffrouw Reed, ik zeg het niet om u te vlei en, maar u heeft tact en juist nu de uitver koop weer gaat beginnen, zullen uw dien sten van onschatbare waarde zijn. Daar, ik wil zelfs zoo ver gaan, u een percentage te geven van wat u verkoopt. Nu, dat is toch een mooi aanbod? U komt weer bij me te rug, niet? en u zult van harte welkom zijn. „Maar wie is nu eigenlijk de dief?" ver volgde hij. „U begrijpt het doel van mijn komst ab soluut 2»;. - nf son. „Ik weet niets van den dief, ik heb niet |iet flauwste idee, wie dat geld wegnam ik weet alleen, dat ik het niet gedaan heb en dat ik niet meer bij u in dienst kan komen voor dat ik weet. wie dan eigenlijk wel de schuldige is". „Maar waarom komt u dan eigenlijk hier en laat mij mijn kostbaren tijd verknoeien?" Hij stond op en liep naar de deur. „Nog een oogenblik, als 't u blieft mijn heer. U begrijpt zelf wel, dat ik onder deze omstandigheden niet bij u terug kan komen, daarom moet ik natuurlijk een andere be trekking zoeken". „Wat heb ik daarmee te maken, dat is mijn zaak toch niet?" „Toch wel een beetje, mijnheer. Ziet u, er is een plaats vrij in één van de winkels m Regent Street, vanmorgen ben ik er op ai gegaan. De chef zei, dat hij me wel wilde aannemen, maar dan moest ik een aanbe veling uit mijn vorige betrekking kunnen toonen. Zoudt u mij geen getuigschrift wil len geven, mijnheer Shaw?" „Neen maar, dat noem ik nou gewoon brutaal mompelde de heer Shaw, binnens monds, „bij mij weggejaagd, omdat ze geld gestolen heeft en nu wil ze nog een getuig schrift op den koop toe. Verbeeldt u zich nu heuseh, dat ik een dievegge zal aanbevelen?" „Maar u weet, dat ik niet de schuldige ben, mijnheer!" „Zal ik u eens zeggen, wat ik weet? Dat u een brutaal, onredelijk schepsel is. U wist heel goed, dat u, toen u hier zoo plotseling wegging, uw getuigschrift verspeelde. U wilt hier niet terug komen, voor uw onschuld bewezen is en ik kan en wil u geen getuig schrift geven voor dien tijd. Kom, juffrouw Reed, wees verstandig, ik heb uw diensten hard noodig en wil u onmiddellijk weer in dienst nemen, aangenomen?" „Maar dat kan ik toch niet doen, dat be grijpt u toch zelf wel. O, mijnheer Shaw, wees toch niet zoo hardvochtig". „Ik blijf bij mijn voorstel, ik wil u zelfs nog wel eenigen bedenktijd geven", ant woordde de eigenaar; „maar nu heeft u mijn tijd lang genoeg in beslag genomen; goeden dag, juffrouw Reed". En zonder verder naar haar om te zien verliet hij het kantoortje. Er bleef Alison niet veel over, dan maar weer naar huis te gaan. „Het helpt allemaal niets, grootje", zucht te ze, toen ze een half uurtje later weer in de keuken zat. „Shaw is hard als een steen Hij wil me geen getuigschrift geven, voor mijn onschuld aan 't licht is gekomen en, daar dat wel nooit zal gebeuren, krijg ik geen getuigschrift en dus geen betrekking O, grootje, wat moet er toch van me wor den, wat moeten we beginnen?" En bij deze woorden begon Alison te snik ken, waarop grootje naar haar toe ging en al haar best deed, haar te troosten. Zo streelde en knuffelde haar kleindochter, of deze nog maar een wiegekindje was, streek haar over het zachte, blonde haar, kuste de gloeiende wangen, zette thee,ofschoon er nog maar zoo'n klein weinig je was en begon, toen de eerste tranenvloed een beetje gestuit was, tegen haar te babbelen. Als onderwerp koos ze, wat Alison zoo na aan het hart lag, Jim, Jim en nog eens Jim. En omdat Alison Jim liefhad, interes seerde dit onderwerp haar sterk en ver gat ze onder het praten haar verdriet en moeilijkheden." „Het is het eenige, wat je doen kunt, zei grootje eindelijk. „Hij heeft je lief met een ware, trouwe liefde en hij gelooft niet in je schuld. Ally, wacht niet tot Dinsdag, geef hem op Kerstavond je jawoord en trouw dan zoo gauw mogelijk." (Wordt vervolgd). Sleur. Het menschleven is aan allerlei gevaren blootgesteld op elk gebied. Een van die gevaren, en niet een van de minste is dit, dat het leven tot een sleur wordt. Alle sleur is uit den booze. Zoolang de mensch 'zijn leven ziet als een gave Gods, een gave, die hij iederen dag opnieuw als uit de hand Gods ont vangt, is 't onmogelijk, dat die sleur in zijn leven komt Iedere dag is dan een nieuw levensbegin, en al wat nieuw is is jong, krachtig, frisch. Als uit het leven de frischheid uit is, dan is het ook krachteloos, het verflenst. Alleen door ons leven voortdurend in contact met God te houden, kunnen wij het op de hoogte houden, waarop God ons leven hebben wil. Alleen wanneer ons voortdurend Zijn kracht toevloeit, kan ons leven in deze wereld als een werkelijke kracht werkzaam zijn, zich ontplooien, zich aan anderen mededeelen, vrucht dragen. P. J. MOLENAAR. „Stemmen des Tijds". door A. M. WESSELS. Het drama van Groede. n. Het bericht van de Salzburgsche emigra tie was ook ter kennis gekomen van de in woners van Staats Vlaanderen, en werd druk besproken in de gezinnen, 't Bleef echter niet alleen in de gezinnen, ook de college's bespraken het in hunne vergaderingen en de sympathie voor de emigranten klom met den dag. Hoe kon het ook anders! In Staats-Vlaan deren woonde, sedert het van Spanje werd losgemaakt, een niet Hollandsche, doch zeer aan Holland gehechte bevolking. Vruchtbaar en dicht aan de grens gelegen, was Staats- Vlaanderen het toevluchtsoord voor wie in Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden om het geloof werden vervolgd. Let maar op de namen die men hier aantreft, de Gelleke, Risseeuw, de Hullu, Le Cointre, du Pró, zij zeggen ons duidelijk, dat deze namen geen zuiver Hollandschen oorsprong hebben. De voorouders dezer menschen waren naar hier gevlucht en onder het nageslacht kan men verhalen hooren van vervolging en van vlucht, maar ook van groote gastvrijheid en hartelijkheid, waarmede de ontkomenen door de oude Zeeuwsche bevolking waren ontvangen. 't Baart dus geen verwondering, dat on der de Zeeuwsch-Vlaamsche afstammelingen van vroegere vluchtelingen een sterk meele ven was met de Salzburger ballingen. Over het grootste deel van het platteland van Staats-Vlaanderen heerschten destijds bijna oppermachtig de Heeren van het Vrije van Sluis. De Salzburgsche zaak werd door het volk onder de aandacht van deze heeren gebracht en niet tevergeefs. Deze Heeren van het Vrije namen de zaak van de Salz- burgers in handen en met eerbied mogen de namen genoemd worden van hen, die de zaak met een groote trouw volhielden, toen de geestdriftige verwachting veranderde in een droevig drama. Het waren Burgemeester Boogaert, Volmer, Gaen, Iman de Jonge, Ribbens en Pompe van Meerdervoort. Als een schok ging de tijding door Z. Vlaanderen, dat de Heeren Staten hun goed keuring hadden gehecht om een 300 gezin nen Salzburgers in het land te laten komen, en de Heeren van het Vrije riepen de in woners uit den omtrek bijeen en deden een beroep op hun Christenplicht om hunne broederlijke/ liefde aan dei emigranten te toonen. De inwoners van Groede kwamen op 12 Januari 1733 in de herberg de Drie Koningen te zamen. De geestdrift voor de emigranten was overweldigend. De meesten, zegt Maclaine Pont, teekenden voor een ge heel „huijshouden", om daarvoor te zor gen, een enkele teekende voor een jong „ge zel". Rijk noch arm onttrok zich, ieder nam mede de verantwoording op zich. Met ver langen zag men naar de komst der broeders uit. Daar de boeren hunne Vlaamsche arbei ders ontslagen hadden, besloten zij te loten om de nieuw aankomenden en hun voorloo- pig „in huis" te nemen, een maatregel, die de bron moest worden van veel ellende, maar die, de omstandigheden in aanmerking ge nomen, de eenige mogelijke was. De Heeren van het Vrüe van Sluis waren zeer ingenomen met „de loffelijke en prijse lijke bleycken van gene^gtheid hunner inge zetenen" en overwegende dat „zou dit hoog- gewichtig, zoo nuttig en heylsaam werk var gewensten uytslag weesen, sulx van des Hee ren seegen is afhangende" verzochten zij „de Eerwaarde vrome en Godsalige Heeren in hun predicatie's hunne gemeenteleden te herinneren aan deze „Salzburgsche mensen, opdat hun ijver niet en verflauwen mocht." Ook moesten zij de gemeente wel op het hart drukken, dat niet waren te vergelij ken met andere verdrevenen en verjaagden, die zonder doel rondzwierven en blijde moch ten zijn, zoo zij als slaven en verachten dienstknechten de ingezetenen mochten die nen. Neen zij waren, evenals de ei"•en voor ouders, vervolgden en verdrukten om het geloof, achterlatende al hun have en goede ren, trekkende uit het land om hier een schuilplaats te vinden. Zij hadden er dus recht op door de ingezetenen met alle broe I derlijka liefde te worden ontvangen. Ook wer den de predikanten verzocht God de Heere te bidden, dat het Hem geliefde de Salzburg sche ballingen een voorspoedige reis naar den Zeeuwschen bodem te geven. De verwachtingen in Zeeuwsch-Vlaande- ren waren hoog gespannen. De Heeren van het Vrije van Sluis en hunne onderhoorigen hadden bijna geen geduld, om de zoo vurig gewenschte gasten rustig af te wachten. Ja, in hun geestdriftige verwachtingen gingen zij zelfs zoo ver, om een pistool (dat was een geldswaarde van f 12) uit te loven voor hem. die de eerste tijding binnenbracht, dat de schepen met de Salzburger ballingen in het gezicht van de Zeeuwsch-Vlaamsche kust waren. Deze pistool werd verdiend door zekeren Gillis Robijn, „die thyen dagen van 's mor gens vroeg tot 's aevonds laet aen het veer te Jreskens" had doorgebracht, waarmede 1 ij „or Ier re-v irentie vijftyen stuyvers daegs" verdiende. Den 9en Maart haastte hij zich naar Sluis om te berichten, dat hij op de Schelde 18 schepen kon bespeuren, allen „opgepropt mif mensen". De Salzburgsche ballingen naderden. Een ontroering greep de Zeeuwsch-Vlamingea aan. Daar kwamen zij dan eindelijk! Daar ankerden de schepen. De planken werd»;a uitgelegd en daar betraden 701 gehuwue personen en 83 ongehuwde ballingen djn gastvrijen Zeeuwschen bodem. (Wordt vervolgd.) Een oude legende. Er staat een enorme rots aan de Zwit- sersche zijde van den St. Gotthardweg, waaromtrent een oude legende verteld wordt. De duivel was eens bezig, dezen steen te borstelen, toen hem een oude, vrome vrouw ontmoette, die, onthutst op het ge zicht van deze onverwachte verschijning» begon te bidden. Zooveel vermocht haar gebed, dat de booze den steen opeens het vallen, en daar ligt het gevaarte nu als een onbetwistbaar getuigenis, dat de duivel niet opgewassen is tegen oude vrouwen, die da hulp des Hemels inroepen. In deze legende ligt een troostvolle waar heid. Laat de geloovigen toch den vijand der zielen doen beven, door zonder ophouden te bidden. De zwakste heilige zal op zyn knieën alle machten der hel overwinnen. SPURGEON. Beste jongens en meisjes, Ik ontving een stroom van briefjes, waar op ik hier om geen ruimte te verspillen, maar dadelijk ga antwoorden. Koudekerk e. „Merel en Vilota." Dank je wel voor je goede wenschen. Ja, jullie doen nu al vier jaar mee. Heeft je broertje er ook al zin in? Oostkapelle. „Klaverbloem." Fijn, dat je ook zooveel kaarten hebt gekregen. Heb je er een album voor? Ja, het schrijven is voor de meesten wel het bezwaar, maar jij vindt het nog al prettig, is 't niet? Gezel lig dat Z. altijd bij jullie komt, dan praten jullie zeker ook wel eens over den „Babbel- hoek"? K a p e 1 le. „Grasklokje." En jij hebt ook al zoo'n mooi boekje gehad? Dat is toch maar fijn als je op de Zondagsschool gaat. Is de nieuwe meester aardig? „Rozeknopje". 't Is niet zoo leuk hé, dat jullie allemaal het zelfde boekje hebt gekregen. Ruilen jullie ze anders altijd onder elkaar? De kaart heb ik ontvangen, je was me dus niet heelemaal vergeten in de vacantie. „Claudius Civilis". Ik denk dat jij het niet erg begrijpt van het krantje. Dat gaat zoo maar niet, maar kost een heeleboel geld. Valt het nogal mee, na de nieuwe meester er is? „Bakkerinnetje en Bakkertje." Flink hoor, dat jullie allebei zoo'n flink rapport hadden. Waarom is 't laatste raadsel niet ingestuurd, kunnen jul lie het niet vinden? „Brunio". Nu heb je het toch een beetje mis. Het waren niet twee meisjes, want er was ook een jongen bij. Nee, ik ben niet naar het Kerstfeest ge weest. Rilland. „Africaantje." Durfde je wel zoo alleen al die teksten opzeggen. Je had ze zeker wel goed geleerd? Welk van de drie boekjes vind je het mooist? Goes. „Roosje." 'k Kan begrijpen dat het snoezig stond, al die kaarsjes. Heb jij ook geholpen om alles klaar te maken? Je bent zeker nu erg blij met het klokje? Staat het op je kamertje? „Reseda." Je hebt zoo wel plezier van het kalendertje. De teksten staan zeker wel aardig. Het rapport was mooi hoor. Waren ze er thuis ook niet blij mee? „Erica." Wat heb je toch een leuk postpapier, zeg. 't Gaat zoo anders wel gauw op; vind je dat niet jammer? Ja, dat ver haaltje vond ik ook erg mooi. „Duinroosje." Je hebt er nu wel plezier van, nu hij zoo hard groeit, dat je je vetplant in de kamer hebt gezet. Is de fuchsia nog goed geble ven? „Stormvogel", 't Is alweer een heel poosje geleden, dat ik iets van je hoorde, maar dat gaat zoo in de vacantie. Je bebt het geloof ik nogal naar je zin gehad. Hoe heet dat boek? „Klaproosje." en „Anemoon tje". Hebben jullie de raadsels ook weer eens

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1931 | | pagina 8