SP'
- 5^ g
GROOTMOEDERTJE.
I
lsii
Uit het Zeeuwsch Verleden
-c-
cc
Cd
H
N
hl
O
03
CD
E
o
CS
TI
i>
Is
f»
CQ
31
«J
m
"a^
3
3*
t*
o, g
|a
CQ •«-»
3 ËP
11
t
0)
a
C713-
s s
f-l 3
o
f a&
■3 d
01
■ci
d :3
^3
3
M
W
a, 3d
s §JQ
d a p,
s
d o, I
g to g
1 3
i|ü
5 aS I
■H 60
L -I
a>
CD É-i
•üs
*3
3 O
CQ
O
6
T3 O
,®'|o
rf a>
■^r
5 w ai 1 w,
-O jS d T3 "60 JS "d
s*
*.s
3
Xi
a
s-
co
T3 KJ cd
d;r O
O
M N
boÓQ^g.gSs-o-Sg
*-<
©r0 q
crj I—t4_,
Cö -2 g Cö
rQ H O rX O
rt
8
.g^s
.ti
cd i 3
cd
G j*
q
JH -+J J
cd
co ba -q
3 -rH
t 02
i_~.
«G
8 rt
13
13
s
«I
xi
■+-»
2 g
II
-*-»
ca
-!?
cö
'P
- S
3 .3
a o d
3^
rcr
*-»
fl :ï7
"d ^3
-s7 UJ u u
l73^ a
to o H 9 -S1
c d
I d
O,
,- <4
II
- I to
32 Pï
cd ««h
^.g
SP d
H **h Td
q
<b
M d H 3 w
g g*
cd rn
60 -d
rt I s
tl
d 2
s s
fl ö-s
•Uh
M fco-d
8
ïd cd
o
•gas
w o 8
2^
§1
T
t»
d
0 2 S
S
bónb
a
§cq
■^rr
a a 3
cd id
s> ai s
a |ö-£
srip-«r§ 0
2 Cd
B g <i
O cd
CQ cd
ba
SH
cd
1
a a a
bo Cd -r-J
cd bo rü
0 .a -
8-|n
8 aJ
o
O
Td
dT
gi
d d-g
a"® a
P.C0-0
Öhl
cd -
-3.73
«y co jö .B
- as-5 u -
Srt SS 60
q o iw
1-3 d al
a-a 9 s
I S «4
V-
Dan is er de kring van het eigen gezin,
enkele jaren later, met Frederik Craets. Er
is verschil in leeftijd Frederik is acht
jaar ouder er is verschil in opvoeding
dat zich telkens accentueert, verschil in ge-
dachtenleven óók, maar toch wordt het een
gelukkig huwelijk. Tegenover zijn humor
staat haar ernst, naast zijn goedheid haar
warm hart, dat vóór alles de waarheid wil
onderkennen.
De kinderen, een groote kring Me een vast
middelpunt heeft: het ouderhuis net de moe
der: Annètje.
Francine, de oudste, zoekende naar den
eenen, die haar leven een inhoud, een doel
zal geven. Philip, de kranige, jonge zee
officier m?t zijn zwaren, moeilijken strijd,
jum vroegen doodPieter, die vol ambitie
in de onde zaak der familie Craets komt,
die een leven zoekt met de schittering van
uiterlijken glans, maar wien dat leven, of
schoon eigen keuze, geen bevrediging
schenkt en die toch later een ander leven
grijpt. Sopnie, die ondanks haar gebrek aan
kennis zich steeds met een verbluffenden
waan een eigen oordeel aanmatigt dat vaak
fllen grond mist, de veel-eischende, maar
ie in alles waar het op aan k 3mt hopeloos
1 ikrompen is. Frits, een dichterlijke natuur,
'e een eigen weg gaat eerst, maar later
"ch to- i r iet het maatschappelijk leven ver-
-iOent. Jetje, de jongste, aller lieveling, maar
wier leven in zelfmoord eindigt.
Met he" ouder-worden van Annètje en
Frederi;. ordt de kring al grooter en wij
der; Met jongste geslacht: Francine en Phi
lip e t Pieter en Sophie een eigen gezin.
Maar hoor: de klop op de deur! Philip sterft
op jeugdigen leeftijd, Jetje ziet alles afge
sloten en voor immer haar ontnomen: ze
pleegt zelfmoord. Dan komt Frederik Craets
t: overlijden: de tijd wrikt, geweldige leegten
l<«at het heengaan van zooveel geliefden. En
Annètje peinst:
„Wat zqn de dagen nog, als je wéét niet
meer noodig te zijn. Als er nog maar een
enkele is, ie je in je jeugd, je kracht heeft
gekend toen je was Annètje Craets
toen je Frederiks vrouw was
Je kinderen hebben den eigen weg gevon
den. De Kleinkinderenach daarvoor
ben je nog maar de oude oma die stilletjes
in haar hoekje zit. Die niets meer zegt, want
je kunt je gedachten niet meer zeggen
de woorden willen niet meer komen. Het
hoeft ook. niet. Wat zij nog zou willen
zeggen
Willen zeggen zou zij soms de dingen van
Frederik van Philip en van Jetje,
haar dochtertje.Jetje met haar blonde
haar die in haar schoot staat op blauwe
geregen schoentjes almaar staat te sprin
gen van pretEn Philip daar op de ca
napé naast haar naast KleinNie
mand weet meer dat haar jongen haar zoo
noemde. Het was zoo lief ze zon willen
dat iemand het zich nog eens herinnerde
Frederiko dat ze hèm niet klagen
kan wat toch zoo erg is: dat ze nooit meer
rustig geslapen heeft zonder hem. Dat ze
heelemaaal niet meer slapen kan
Maar als ze 't probeert te zeggen, plagen
ze haar een beetje: dat ze toch gisteren na
het eten maar wat lekker sliepen dien
avondweet ze nog wel??
Dan zegt ze niets meer. Want ze begrij
pen niet, en ze kan het niet uitleggen. Maar
het is nóóit meer slapen
Er is alleen den heelen dag: voorbijgaan
van allerlei. Het gaat altijd maar door: beel
den die langs trekken, die haar meenemen:
Frederik en zij op hun eerste bovenhuis
en al de kinderen kleinde eerste mid
dag in uii groote nieuwe huisTerug,
terug: een jonge onbekende Frederik in de
huiskamei bij de Bremera
Het eigen huis op den Voorburgwal
donker en koel het grachtje onder de hoo
rnen. Het smalle huis, haar ernstige stille
zwakke vader, moeder luidruchtig, vroolijk,
schreiend,viapner en de groote Voorbeel
den aan den wand
Een vroolijk kind de stoep af een kind
dat met haar vriendinnetje Stance de scha
duwbeelden spelen laat op den gangmuur
dat rent naar de Warmoesstraat, een don
keren winkel in en daar met haar
vriendje Karei de Roos wondere diepe
vreugden beleeft. Die haar optillen.
En sprekende over Karei de Roos wordt
onze aandacht teruggevoerd naar de ande
ren: De jeugdkameraadschap die er was tus-
schen den jongen uit een boekwinkel in de
Warmoesstraat, Karei de Roos, en de jeug
dige Annètje; een vriendschap, die na een
tijd van zeventien jaar waarin veel veran
derde, opnieuw zuiver naar voren treedt.
Dan zijn er de zusters van Ferdinand
Craets, wier leven nooit of nagenoeg nooit
het hoogtij van geluk heeft beleefd, die hoog
om haar leven optrokken strenge muren
van scheiding, die niet wilden luisteren naar
den klop op de deur van haar ziel
Zoo gaat het leven zijn ongestoorden gang.
één voor één schuiven de jaren voorbij, glij
den weg in schier onmetelijke diepten.
Een eeuw luidt uit, de twintigste eeuw
sluit haar poorten open. Het gaat van den
ouden in den nieuwen tijd grenzen zijn
er niet.
Talrijke beelden rijzen op, om na korten of
langen tijd tegen een donkeren achtergrond
te verdwijnen. En de tijd klopt aldoor, al lui
der. Er wordt geklopt aan de deuren van
harten en zielen; wie ,wie weet weerstand te
bieden, hardnekkig en doelbewust? Eindelijk
de overgave na volkomen nederlaag, of een
stil berusten in het weten, dat geen weer
stand helpt, dat alleen in overgave de over
winning te vinden is?
Wij hebben in het bovenstaande maar een
zeer vluchtig overzicht kunnen geven van
den hoofdinhoud van dezen roman. In en
kele volgende artikelen hopen wij gelegen
heid te hebben op een en ander nader teru?
te komen.
A. L. VAN OYEN.
Vrij haar het Engedsch.
23)
Een oogenblik bleef ze staan in een
hoekje, van waaruit ze de geheele winkel
ruimte kon overzien zonder "zelf gezien te
worden. Het eerst viel haar oog op Louisa,
die er nog frisscher en aantrekkelijker uit
zag dan gewoonlijk. Jim had dien dag hel
toezicht in de dames-af deeling en Louisa
riep bij alle mogelijke gelegenheden zijn
hulp en bijstand in. En Jim scheen het niet
onaardig te vinden, naar Alison voorkwam
en hij rekte het gesprek wel eens langer dan
strikt noodzakelijk was.
„Ik moet die betrekking krijgen", mom
pelde het meisje tot zich zelf. „Ik kan hel
niet verdragen, als die twee met elkaar trou
wen."
Haar opgewekte jalouzie bracht haar tol
handelen. Ze wendde zich tot één van de
winkelmeisjes, die ze niet kende en vroeg
den heer Shaw te spreken.
„Ik vrees, dat daar vandaag niet veel ge
legenheid voor zal zijn", luidde het ant
woord. „De chef heeft het veel te druk. Mis
schien wilt u nog eens terug komen."
„Neen, ik moet hem nu spreken. Ik zal
zelf wel even naar hem toegaan", zei Alison
ongeduldig.
„Wat een drukte", mompelde het jonge
ding, maar Alison was al doorgeloopen en
hoorde het protest niet.
Ze sprak den heer Shaw aan, juist toen
hij een van zijn klanten een prettige kerst
mis en een gelukkig Nieuwjaar wenschte
Hij wendde zich om met een glimlach op de
lippen. De zaak ging uitstekend, geen won
de^ dat hij in een goed humeur was. Plotse
ling viel zijn blik op Alison.
„Wat, juffrouw Reed?" zeide hij. van
verbazing een stap achterwaarts doende.
„Ja, mijnheer, mag ik u even spreken?"
„Maar natuurlijk, juffrouw, natuurlijk.
Voor u ben ik altijd te spreken volgt u me
maar even".
„Ze heeft natuurlijk den dief gevonden
en wil hier weer terug komen", overdacht de
koopman. „Nu, ze mag hoor, wat mij be
treft, vandaag nog. Ze was de beste, han
digste, aardigste winkeljuffrouw, die ik ooit
gehad heb".
Haastig liep hij met haar den winkel
door naar zijn privé-kantoor. Hij sloot de
deur achter zich en bood haar een stoel aan.
Overgave.
Ik wil een golf zijn, breed en wijd
Die heenspoel t naar de eeuwigheid,
Een snelle deining van Gods wil
Waarin 'kmiin drang tot daden stil.
Ik wil een boomblad zijn, dat tril*
Wanneer Gods adem er door rilt,
Of ook zoo'n windvlaag zelf, die jaagt
En Gods Wil door de wereld draagt.
Maar 'k wil ook als de golven zingen
Van hemelsche en aardsche dingen,
En immer zij mijn zang een bee,
Zooals het lied van wind en zee.
P. VINK.
„En vertelt u nu eens, hoe gaat het er
mee?", vroeg hij, haar vol verwachting aan
kijkend. „Heeft u eindelijk uitgevonden, waar
die zestig gulden gebleven zijn? En wie was
de dief nu eigenlijk? Maar ik ben blij, dat
u het nu eindelijk weet. We missen u, juf
frouw Reed, ik zou haast zeggen, u is on
misbaar. U begrijpt, dat ik dengeen, die bet
geld gestolen heeft, zal iaten vei volger an
dat ik u volledig in eere herstellen zal. On-
middelijk na da Kerstdagen kunt u hier
weer terug komen".
„Ik dacht eigenlijk", zeide Alison, „dat
u mijn plaats al vergeven had".
„Dat is ook zoo, zeker aan dat meisje
van Jenkins, de dochter van dien armen
Tom Jenkins, die in het voorjaar gestorven
is. Maar om u de waarheid te zeggen, ze is
niets waard. Ze jaagt de klanten weg, in-
plaats van ze tot koopen te bewegen. Ziet u,
juffrouw Reed, ik zeg het niet om u te vlei
en, maar u heeft tact en juist nu de uitver
koop weer gaat beginnen, zullen uw dien
sten van onschatbare waarde zijn. Daar, ik
wil zelfs zoo ver gaan, u een percentage te
geven van wat u verkoopt. Nu, dat is toch
een mooi aanbod? U komt weer bij me te
rug, niet? en u zult van harte welkom zijn.
„Maar wie is nu eigenlijk de dief?" ver
volgde hij.
„U begrijpt het doel van mijn komst ab
soluut 2»;. - nf
son. „Ik weet niets van den dief, ik heb niet
|iet flauwste idee, wie dat geld wegnam
ik weet alleen, dat ik het niet gedaan heb en
dat ik niet meer bij u in dienst kan komen
voor dat ik weet. wie dan eigenlijk wel de
schuldige is".
„Maar waarom komt u dan eigenlijk hier
en laat mij mijn kostbaren tijd verknoeien?"
Hij stond op en liep naar de deur.
„Nog een oogenblik, als 't u blieft mijn
heer. U begrijpt zelf wel, dat ik onder deze
omstandigheden niet bij u terug kan komen,
daarom moet ik natuurlijk een andere be
trekking zoeken".
„Wat heb ik daarmee te maken, dat is
mijn zaak toch niet?"
„Toch wel een beetje, mijnheer. Ziet u,
er is een plaats vrij in één van de winkels
m Regent Street, vanmorgen ben ik er op ai
gegaan. De chef zei, dat hij me wel wilde
aannemen, maar dan moest ik een aanbe
veling uit mijn vorige betrekking kunnen
toonen. Zoudt u mij geen getuigschrift wil
len geven, mijnheer Shaw?"
„Neen maar, dat noem ik nou gewoon
brutaal mompelde de heer Shaw, binnens
monds, „bij mij weggejaagd, omdat ze geld
gestolen heeft en nu wil ze nog een getuig
schrift op den koop toe. Verbeeldt u zich nu
heuseh, dat ik een dievegge zal aanbevelen?"
„Maar u weet, dat ik niet de schuldige
ben, mijnheer!"
„Zal ik u eens zeggen, wat ik weet? Dat
u een brutaal, onredelijk schepsel is. U wist
heel goed, dat u, toen u hier zoo plotseling
wegging, uw getuigschrift verspeelde. U wilt
hier niet terug komen, voor uw onschuld
bewezen is en ik kan en wil u geen getuig
schrift geven voor dien tijd. Kom, juffrouw
Reed, wees verstandig, ik heb uw diensten
hard noodig en wil u onmiddellijk weer in
dienst nemen, aangenomen?"
„Maar dat kan ik toch niet doen, dat be
grijpt u toch zelf wel. O, mijnheer Shaw,
wees toch niet zoo hardvochtig".
„Ik blijf bij mijn voorstel, ik wil u zelfs
nog wel eenigen bedenktijd geven", ant
woordde de eigenaar; „maar nu heeft u mijn
tijd lang genoeg in beslag genomen; goeden
dag, juffrouw Reed".
En zonder verder naar haar om te zien
verliet hij het kantoortje. Er bleef Alison
niet veel over, dan maar weer naar huis te
gaan.
„Het helpt allemaal niets, grootje", zucht
te ze, toen ze een half uurtje later weer in
de keuken zat. „Shaw is hard als een steen
Hij wil me geen getuigschrift geven, voor
mijn onschuld aan 't licht is gekomen en,
daar dat wel nooit zal gebeuren, krijg ik
geen getuigschrift en dus geen betrekking
O, grootje, wat moet er toch van me wor
den, wat moeten we beginnen?"
En bij deze woorden begon Alison te snik
ken, waarop grootje naar haar toe ging en
al haar best deed, haar te troosten. Zo
streelde en knuffelde haar kleindochter, of
deze nog maar een wiegekindje was, streek
haar over het zachte, blonde haar, kuste de
gloeiende wangen, zette thee,ofschoon er nog
maar zoo'n klein weinig je was en begon,
toen de eerste tranenvloed een beetje gestuit
was, tegen haar te babbelen. Als onderwerp
koos ze, wat Alison zoo na aan het hart
lag, Jim, Jim en nog eens Jim.
En omdat Alison Jim liefhad, interes
seerde dit onderwerp haar sterk en ver
gat ze onder het praten haar verdriet en
moeilijkheden."
„Het is het eenige, wat je doen kunt, zei
grootje eindelijk. „Hij heeft je lief met een
ware, trouwe liefde en hij gelooft niet in
je schuld. Ally, wacht niet tot Dinsdag, geef
hem op Kerstavond je jawoord en trouw
dan zoo gauw mogelijk."
(Wordt vervolgd).
Sleur.
Het menschleven is aan allerlei gevaren
blootgesteld op elk gebied.
Een van die gevaren, en niet een van de
minste is dit, dat het leven tot een sleur
wordt.
Alle sleur is uit den booze.
Zoolang de mensch 'zijn leven ziet als
een gave Gods, een gave, die hij iederen
dag opnieuw als uit de hand Gods ont
vangt, is 't onmogelijk, dat die sleur in zijn
leven komt
Iedere dag is dan een nieuw levensbegin,
en al wat nieuw is is jong, krachtig, frisch.
Als uit het leven de frischheid uit is, dan
is het ook krachteloos, het verflenst.
Alleen door ons leven voortdurend in
contact met God te houden, kunnen wij
het op de hoogte houden, waarop God ons
leven hebben wil.
Alleen wanneer ons voortdurend Zijn
kracht toevloeit, kan ons leven in deze
wereld als een werkelijke kracht werkzaam
zijn, zich ontplooien, zich aan anderen
mededeelen, vrucht dragen.
P. J. MOLENAAR.
„Stemmen des Tijds".
door A. M. WESSELS.
Het drama van Groede.
n.
Het bericht van de Salzburgsche emigra
tie was ook ter kennis gekomen van de in
woners van Staats Vlaanderen, en werd druk
besproken in de gezinnen, 't Bleef echter
niet alleen in de gezinnen, ook de college's
bespraken het in hunne vergaderingen en de
sympathie voor de emigranten klom met den
dag.
Hoe kon het ook anders! In Staats-Vlaan
deren woonde, sedert het van Spanje werd
losgemaakt, een niet Hollandsche, doch zeer
aan Holland gehechte bevolking. Vruchtbaar
en dicht aan de grens gelegen, was Staats-
Vlaanderen het toevluchtsoord voor wie in
Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden om
het geloof werden vervolgd. Let maar op de
namen die men hier aantreft, de Gelleke,
Risseeuw, de Hullu, Le Cointre, du Pró, zij
zeggen ons duidelijk, dat deze namen geen
zuiver Hollandschen oorsprong hebben. De
voorouders dezer menschen waren naar hier
gevlucht en onder het nageslacht kan men
verhalen hooren van vervolging en van
vlucht, maar ook van groote gastvrijheid en
hartelijkheid, waarmede de ontkomenen
door de oude Zeeuwsche bevolking waren
ontvangen.
't Baart dus geen verwondering, dat on
der de Zeeuwsch-Vlaamsche afstammelingen
van vroegere vluchtelingen een sterk meele
ven was met de Salzburger ballingen.
Over het grootste deel van het platteland
van Staats-Vlaanderen heerschten destijds
bijna oppermachtig de Heeren van het Vrije
van Sluis. De Salzburgsche zaak werd door
het volk onder de aandacht van deze heeren
gebracht en niet tevergeefs. Deze Heeren
van het Vrije namen de zaak van de Salz-
burgers in handen en met eerbied mogen de
namen genoemd worden van hen, die de zaak
met een groote trouw volhielden, toen de
geestdriftige verwachting veranderde in een
droevig drama. Het waren Burgemeester
Boogaert, Volmer, Gaen, Iman de Jonge,
Ribbens en Pompe van Meerdervoort.
Als een schok ging de tijding door Z.
Vlaanderen, dat de Heeren Staten hun goed
keuring hadden gehecht om een 300 gezin
nen Salzburgers in het land te laten komen,
en de Heeren van het Vrije riepen de in
woners uit den omtrek bijeen en deden een
beroep op hun Christenplicht om hunne
broederlijke/ liefde aan dei emigranten te
toonen. De inwoners van Groede kwamen
op 12 Januari 1733 in de herberg de Drie
Koningen te zamen. De geestdrift voor de
emigranten was overweldigend. De meesten,
zegt Maclaine Pont, teekenden voor een ge
heel „huijshouden", om daarvoor te zor
gen, een enkele teekende voor een jong „ge
zel". Rijk noch arm onttrok zich, ieder nam
mede de verantwoording op zich. Met ver
langen zag men naar de komst der broeders
uit.
Daar de boeren hunne Vlaamsche arbei
ders ontslagen hadden, besloten zij te loten
om de nieuw aankomenden en hun voorloo-
pig „in huis" te nemen, een maatregel, die
de bron moest worden van veel ellende, maar
die, de omstandigheden in aanmerking ge
nomen, de eenige mogelijke was.
De Heeren van het Vrüe van Sluis waren
zeer ingenomen met „de loffelijke en prijse
lijke bleycken van gene^gtheid hunner inge
zetenen" en overwegende dat „zou dit hoog-
gewichtig, zoo nuttig en heylsaam werk var
gewensten uytslag weesen, sulx van des Hee
ren seegen is afhangende" verzochten zij „de
Eerwaarde vrome en Godsalige Heeren in
hun predicatie's hunne gemeenteleden te
herinneren aan deze „Salzburgsche mensen,
opdat hun ijver niet en verflauwen mocht."
Ook moesten zij de gemeente wel op het
hart drukken, dat niet waren te vergelij
ken met andere verdrevenen en verjaagden,
die zonder doel rondzwierven en blijde moch
ten zijn, zoo zij als slaven en verachten
dienstknechten de ingezetenen mochten die
nen. Neen zij waren, evenals de ei"•en voor
ouders, vervolgden en verdrukten om het
geloof, achterlatende al hun have en goede
ren, trekkende uit het land om hier een
schuilplaats te vinden. Zij hadden er dus
recht op door de ingezetenen met alle broe
I derlijka liefde te worden ontvangen. Ook wer
den de predikanten verzocht God de Heere
te bidden, dat het Hem geliefde de Salzburg
sche ballingen een voorspoedige reis naar
den Zeeuwschen bodem te geven.
De verwachtingen in Zeeuwsch-Vlaande-
ren waren hoog gespannen. De Heeren van
het Vrije van Sluis en hunne onderhoorigen
hadden bijna geen geduld, om de zoo vurig
gewenschte gasten rustig af te wachten. Ja,
in hun geestdriftige verwachtingen gingen
zij zelfs zoo ver, om een pistool (dat was een
geldswaarde van f 12) uit te loven voor hem.
die de eerste tijding binnenbracht, dat de
schepen met de Salzburger ballingen in het
gezicht van de Zeeuwsch-Vlaamsche kust
waren.
Deze pistool werd verdiend door zekeren
Gillis Robijn, „die thyen dagen van 's mor
gens vroeg tot 's aevonds laet aen het veer
te Jreskens" had doorgebracht, waarmede
1 ij „or Ier re-v irentie vijftyen stuyvers
daegs" verdiende.
Den 9en Maart haastte hij zich naar Sluis
om te berichten, dat hij op de Schelde 18
schepen kon bespeuren, allen „opgepropt mif
mensen".
De Salzburgsche ballingen naderden. Een
ontroering greep de Zeeuwsch-Vlamingea
aan. Daar kwamen zij dan eindelijk! Daar
ankerden de schepen. De planken werd»;a
uitgelegd en daar betraden 701 gehuwue
personen en 83 ongehuwde ballingen djn
gastvrijen Zeeuwschen bodem.
(Wordt vervolgd.)
Een oude legende.
Er staat een enorme rots aan de Zwit-
sersche zijde van den St. Gotthardweg,
waaromtrent een oude legende verteld
wordt.
De duivel was eens bezig, dezen steen
te borstelen, toen hem een oude, vrome
vrouw ontmoette, die, onthutst op het ge
zicht van deze onverwachte verschijning»
begon te bidden. Zooveel vermocht haar
gebed, dat de booze den steen opeens het
vallen, en daar ligt het gevaarte nu als een
onbetwistbaar getuigenis, dat de duivel niet
opgewassen is tegen oude vrouwen, die da
hulp des Hemels inroepen.
In deze legende ligt een troostvolle waar
heid. Laat de geloovigen toch den vijand der
zielen doen beven, door zonder ophouden te
bidden. De zwakste heilige zal op zyn
knieën alle machten der hel overwinnen.
SPURGEON.
Beste jongens en meisjes,
Ik ontving een stroom van briefjes, waar
op ik hier om geen ruimte te verspillen,
maar dadelijk ga antwoorden.
Koudekerk e. „Merel en Vilota." Dank
je wel voor je goede wenschen. Ja, jullie
doen nu al vier jaar mee. Heeft je broertje
er ook al zin in?
Oostkapelle. „Klaverbloem." Fijn,
dat je ook zooveel kaarten hebt gekregen.
Heb je er een album voor? Ja, het schrijven
is voor de meesten wel het bezwaar, maar
jij vindt het nog al prettig, is 't niet? Gezel
lig dat Z. altijd bij jullie komt, dan praten
jullie zeker ook wel eens over den „Babbel-
hoek"?
K a p e 1 le. „Grasklokje." En jij hebt ook
al zoo'n mooi boekje gehad? Dat is toch maar
fijn als je op de Zondagsschool gaat. Is de
nieuwe meester aardig? „Rozeknopje". 't
Is niet zoo leuk hé, dat jullie allemaal het
zelfde boekje hebt gekregen. Ruilen jullie ze
anders altijd onder elkaar? De kaart heb ik
ontvangen, je was me dus niet heelemaal
vergeten in de vacantie. „Claudius Civilis".
Ik denk dat jij het niet erg begrijpt van het
krantje. Dat gaat zoo maar niet, maar kost
een heeleboel geld. Valt het nogal mee, na
de nieuwe meester er is? „Bakkerinnetje en
Bakkertje." Flink hoor, dat jullie allebei
zoo'n flink rapport hadden. Waarom is 't
laatste raadsel niet ingestuurd, kunnen jul
lie het niet vinden? „Brunio". Nu heb je het
toch een beetje mis. Het waren niet twee
meisjes, want er was ook een jongen bij.
Nee, ik ben niet naar het Kerstfeest ge
weest.
Rilland. „Africaantje." Durfde je wel
zoo alleen al die teksten opzeggen. Je had
ze zeker wel goed geleerd? Welk van de
drie boekjes vind je het mooist?
Goes. „Roosje." 'k Kan begrijpen dat het
snoezig stond, al die kaarsjes. Heb jij ook
geholpen om alles klaar te maken? Je bent
zeker nu erg blij met het klokje? Staat het
op je kamertje? „Reseda." Je hebt zoo wel
plezier van het kalendertje. De teksten
staan zeker wel aardig. Het rapport was
mooi hoor. Waren ze er thuis ook niet blij
mee? „Erica." Wat heb je toch een leuk
postpapier, zeg. 't Gaat zoo anders wel gauw
op; vind je dat niet jammer? Ja, dat ver
haaltje vond ik ook erg mooi. „Duinroosje."
Je hebt er nu wel plezier van, nu hij zoo
hard groeit, dat je je vetplant in de kamer
hebt gezet. Is de fuchsia nog goed geble
ven? „Stormvogel", 't Is alweer een heel
poosje geleden, dat ik iets van je hoorde,
maar dat gaat zoo in de vacantie. Je bebt
het geloof ik nogal naar je zin gehad. Hoe
heet dat boek? „Klaproosje." en „Anemoon
tje". Hebben jullie de raadsels ook weer eens