l "TT 1Jfc Jaa^
3*
3
3- s o CD
I
i
B
rlr^fp
Voor do Jeugd.
Toen 't jaar was heengegaan.
Zaterdag 27 December 1930
Voor den Zondag.
De weldaden Gods.
Winternacht.
Letterkundige bijdragen.
CD 2
co B
O ro
32Ï-Ï
Q. D- r+ 2 CL
r* ro ro
(I)
<c
T L - o f •- 3
2 - '- u' - .- ►-••
y° 3
TJ C M 3 03
bm y
fo g
iT'b »-* p
e 2f o >2
a' tr 9
Wat is dat een onuitsprekelijk groot voor
recht... Welnu dan: hoe meer onverbeter
lijkheid ge ziet in uw kind, hoe sterker uw
bidden moet worden. En zeg hem dan, dat
er voor den grootsten der zondaren nog
hulp en heil is bij God in Christus. Hij wil
Zijn genadehand uitstrekken, ook na onze
duizendste en tienduizendste val, ook aan
onze kinderent Als we maar weer nederig
knielen mogen en onze „onverbeterlijkheid"
met smart erkennen.
Daar moet het heen! En onze God ver
geeft menigvuldiglijk enverwijt nooit!
OPVOEDER.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Het is nu bijna weer de laatste dag van
het oude jaar, hoewel het toch eigenlijk nog
niet oud is.
Als ik tenminste terugdenk aan het eer
ste briefje, dat ik in 1930 schreef, dan heb
ik meer neiging om van het nieuwe jaar
te spreken, zoo kort lijkt het me nog geleden.
Maar toch is het werkelijkheid, nog en
kele dagen en het „Oude jaar" wordt weer
uitgeluid
Als we zoo eens nadenken, hebben we
wel stof tot danken, het „Oude jaar" heeft
ons weer veel goeds gebracht
Al de nichtjes en neefjes mochten weer
voor ons en voor allen, die him lief zijn, ge
spaard blijven. En hoewel het niet allen
dezelfde meer zijn, zijn er toch heel wat
bij, die, toen het jaar 1930 begon, ook al
meededen.
Heel veel zegeningen zijn ons weer ten deel
gevallen, maar zijn wij daar altijd dankbaar
voor geweest, hebben wij God gedankt n aar-
dat hij ons gezegend heeft?
Denken jullie daar eens over na en dan
zal wel blijken de waarheid van het versje:
Schoon wij de sterren konden tellen,
Uw gunstbewijzen telt niet één!
Wij, wij vermeerderen onze zonden
Maar Gij, Uw goedertierenheên!
Nu is het Oude jaar dan bijna weer ver
streken, maar wat het Nieuwe zal brengen
weet niet één.
Jongens en Meisjes, ik hoop, dat het jullie
veel goeds mag brengen en dat jullie ook
allen moogt luisteren naar de roepstem
van den Heere Jezus, Die gesproken heeft:
„Laat de kinderkens tot Mij komen".
En verder jongelui hoop ik, dat jullie
allen trouw mee zult blijven doen
aan ons „Jeugdhoekje" en dat we
steeds even flink voor den dag
mogen komen als de vorige week.
Enkele briefjes zijn nog blijven
liggen, maar die zal ik na Nieuw
jaar wel beantwoorden.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
Hier volgen de raadsels.
Langzaam liet de gangklok baar zes sla
gen hooren. Met een geeuw opende Meta
Eoopmans de oogen. Even rekte ze zich
nog, maax dan zat ze plotseling rechtop in
bed. 't Waar was ook, 'twas Oudejaarsdag
vandaag. Er zou vandaag meer te doen zijn
dan op gewone dagen, dus mocht ze ook
wel iets vroeger dan gewoonlijk opstaan. Op
gewone dagen liep het kleine klokje, dat op
een tafeltje bij haar bed stond, om kwart
voor zeven af. En onmiddellijk sprong Meta
dan steeds het bed uit. Want iedere dag weer
bracht heel wat werkplichten mee, die door
haar verricht moesten worden. Vooral de
laatste drie maanden had Meta het druk
gehad, soms meer dan druk. Daarbij rustte
er ook een groote verantwoordelijkheid op
haar jonge schouders. Sterk was Meta's
moeder nooit geweest, maar nu was ze al
bijna een jaar ziek, waarvan ze de laatste
drie maanden buitenshuis had moeten door
brengen. Dokter had dat aangeraden. Hij
vond het voor moeder noodig, dat ze, om
weer op krachten te komen, eenigen tijd
buiten haar gezin was.
Toen Meta veertien jaar was, had ze de
school verlaten. Moeder was toen nog ge
zond, maar toch was ze o, zoo blij geweest,
Meta tot hulp in de huishouding te krijgen,
't Gezin met de zes kinderen eischte te veel
van haar zwakke krachten. Meta, van haar
kant, vond het ook prettig bij moeder thuis
te komen. Voor verder leeren voelde ze niet
veel. Ze behoorde op school wel niet tot de
slechtste leerlingen, maar toch was het zóó,
dat ze maar net mee kon. De studie trok
haar dus niet aan. Van huishoudelijk werk
hield ze echter veel en daar was ze heel
handig in ook. 't Eerste jaar dat ze thuis
was, had ze bij moeder een heel goede leer
school gehad En dat kwam haar, in het
tweede jaar, toen moeder ziek werd, heel
goed van pas. En waren er dingen, waar ze
geen raad op wist, dan wipte ze maar even
naar moeders bed en daar werd ze dan
terecht geholpen. Hoeveel ze aan moeders
raad miste merkte ze pas, toen moeder tot
herstel van gezondheid het huis uitging.
Voor moeders vertrek hadden zij en va
der samen eens heel vertrouwelijk met haar
gesproken.
Of Meta het zelf ook niet beter vond, dat
tante Cato tijdens moeders afwezigheid in
huis kwam?
Maar Meta had zóó dringend gevraagd,
of zij met elkaar mochten blijven en zóó ern
stig beloofd, dat zij haar uiterste best zou
Zoo was moeder dan weggegaan. En zij
noch vader hadden er spijt van gehad, dat
ze him oudste de zorg voor de kleine broer
tjes en zusjes hadden toevertrouwd. Alles
was deze maanden goed gegaan. Moeder
kreeg niets dan opgewekte brieven, die niet
weinig tot haar herstel bijdroegen, zooals
ze later vertelde. Vader ging haar eens in
de veertien dagen bezoeken en kwam altijd
weer met goede berichten thuis. Bij zijn
laatste bezoek had hij de boodschap mee
gebracht, dat het niet zoo heel lang zou
duren, of moeder mocht thuis komen.
Wat was dat een blijde avond geweest.
Plotseling kwam Meta met één sprong
haar bed uit. Ze zou waarlijk door haar
peinzen over moeder de tijd vergeten. En
er zou vandaag nog heel wat gedaan moe
ten worden, voor ze er in slagen zou van
avond alles gezellig voor elkaar te hebben,
't Zou toch wel een triestige Oudejaarsavond
worden, zoo zonder moeder. Maar zij van
haar kant, zou tenminste alles doen wat ze
kon, om het gezellig te maken voor vader
en de anderen.
Nadat Meta zich gewasschen en gekleed
had, knielde ze neer om haar morgengebed
te doen. 't Duurde wat langer dan gewoon
lijk op dezen Oudejaarsdag. Toen ze voor
moeder bad, veegde ze haastig een paar
tranen weg.
't Was de eerste Oudejaarsdag, waarbij
moeder ontbrak. Zou haar dat niet even
verdrietig maken? Maar toch slechts even.
Ze herinnerde zich haar voornemen om de
zen dag en avond zoo gezellig mogelijk te
maken en begreep maar al te goed, dat
tranen haar daarbij slecht te pas zouden
komen.
En dan, 't ging met moeder immers goed
Wie weet, hoe spoedig ze weer thuis zou
zijn. En Meta wist, al was ze jong, dat er
veel meer reden tot blijdschap en tot dank
baarheid was, dan tot verdriet en klagen.
Even later liep Meta, wel ernstig, maar
toch niet droevig gestemd, naar beneden.
in de huiskamer gekomen wachtte haar
een verrassing.
Daar vond ze vader, haar veertienjarige
broer Willem en haar twaalfjarig zusje
Dora. Alle drie moesten ze lachen om het
verbaasde gezicht, dat Meta trok.
„Zijn jullie al op?" vroeg Meta, „en u
ook, vader?"
Lachend knikte vader haar toe.
„Ja, huismoedertje, we wilden je eens
verrassen. En zeg nu maar eens, of je niet
tevreden over ons bent. Dora heeft de ka
mer gedaan en voor ons ontbijt gezorgd. Ik
heb de kachel aangemaakt en de schoenen
gepoetst en Willem heeft de aardappelen
geschild Dat hebben we gisteren al afge
sproken en daar heb je lekker niets van
gemerkt."
„Nee", zei Meta, „dat heb ik ook niet.
'k Heb Willem en Dora wel samen zien
fluisteren, maar ik wist niet, dat ze het
daarover hadden. Ik vind het echt fijn hoor,
want er is vandaag toch al zooveel te doen".
„Ja", zei vader, „dat dacht ik wel. Maar
alle kinderen hebben vacantie en Willem en
Dora zullen je vandaag zooveel mogelijk
helpen, hebben ze mij beloofd. En daarom
heb ik een plannetje voor jullie bedacht. Nu
je zooveel hulp krijgt, 'ben je natuurlijk vroeg
klaar inplaats van laat. En daarom moest
je nu met elkaar, als alles klaar is eens een
poosje uitgaan. Ik blijf tusschen den mid
dag weg en kan dan vanavond wat vroeger
thuis zijn. Ik geloof, dat het vandaag heel
mooi weer zal worden, want de temperatuur
is niet ver over het vriespunt. Dus gaan
jullie nu met elkaar eens een flink eind
wandelen en ga dan in het terug komen bij
van Spaanderen poffertjes eten. Ik trak
teer natuurlijk", en tegelijk overhandigde
vader Meta wat geld.
Eerst wilde Meta nog wat tegenspreken,
maar de twee anderen drongen zóo bij haar
aan, dat ze tenslotte maar toegaf. t
„Wat zal dat een fijn dagje worden zei
Willem, terwijl hij zich in de handen wreef,
van plezier. En Meta merkte er mets van,
dat hij tegelijk met vader een blik van ver
standhouding wisselde.
(Slot volgt.)
I. Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 48 letters.
Ieder kind lust graag een 2. 7.
13. 42. 6. 38. 7.
Op 11. 24. 47. 39. 43. 34. 8. 36. 17.
25. 4. 35. 41. wenscht men elkaar
geluk.
Ieder is op Oudejaarsavond graag
28. 26. 32. 13. 25.
Ieder volk heeft z'n eigen 1. 5.
9. 46. 29. en 33. 10. 43. 3. 19. 23.
28. 16. 48.
De 12. 27. 45. 21. 14. valt het vol
gend jaar op Zaterdag.
De glazenwasscher gebruikt een
7. 35. 18. 40. 31. 37.
Veel zangvereenigingen gaven
deze week een 39. 30. 28. 15. 44 22.
20. 13. 48. 41.
/V '3
/2
'1.
•fcoi
In
II. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 17 letters.
Een 8. 10. 3. is een angstkreet.
Op een 17. 2. 6. kan men iets drogen.
Ijverige kinderen zijn nooit 3. 12. 10.
Melk doet men in een 5. 15. 9.
Op 1 Januari is het jaar 9. 7. 11. 4. 13.
De 14 16. 1. 11. 17. draagt een weitasch.
bovenstaande teekening ontbreken acht
rechte lijnen. Welke zijn die lijnen?
doen, dat vader en moeder er tenslotte in
bewilligd hadden.
,,'k Vertrouw het je ook best toe, lieveling,
had moeder gezegd. „Als het maar niet al
te zwaar voor je is".
„Heusch niet, moeder", had Meta geant
woord. „Vader is er toch ook, en als het
heelemaal niet gaat, kan vader tante toch
later altijd nog roepen?"
I vQNDA'l S BLADLf
MSk DE 7E EUWtM
Vergeet geene van Zijn wel
daden. Psalm 103:2.
Wanneer het jaar aan het eind komt, dan
zien we van zelf terug en komt voor ons te
staan, wat we er in doorleefden. Natuurlijk
niet alles, maar wat ons heeft getroffen.
En nu wil het gemakkelijk, dat wat moei
lijk was en pijn bracht, met kracht terug
springt. We ontkomen er niet aan, om nog
eens weer te doorvoelen de pijn, die we had
den, toen we een onzer lieven moesten leg
gen in het graf of toen we in spanning
waakten bij een ziekbed, of toen we ineen
krompen onder een slag, die ons werd toe
gebracht.
Ook is het niet mogelijk, om niet te den
ken aan datgene, wat ons vreugde bracht.
De hoogtepunten, waarop we gestaan heb
ben, worden nog eens weer betreden en we
genieten nog eens weer de blijdschap, die we
gevoelden, toen de dreigende slag werd af
gewend of toen de groote weldaad geschon
ken werd of toen het blijde feest in ons huis
kon worden gevierd.
Veel komt bij het herdenken in onze her
innering terug, al is er ook veel door ons
vergeten. Maar ook van het schijnbaar ver-
getene komt toch het een na het andere tot
ons terug: gebeurtenissen, toestanden, din
gen, waarop we weinig acht geven en die
toch blijken, niet door ons vergeten te zijn
En dat is goed, want de Heere Zelf zegt
het ons, dat we n i e t moeten vergeten.
Maar er is ook iets anders.
Wanneer God ernst in ons hart heeft ge
legd, dan komt er in ons herdenken iets
terug, dat ons benauwd maakt. Want im
mers bij alles en in alles was onze zonde.
Den heelen weg, dien we gingen, hebben
we gemaakt onrein en bedorven. We kun
nen met onze herinnering nergens komen,
of we vinden datgene, waardoor wij alles
bedierven.
We hebben onze droevige dagen bedor
ven door de onwil van ons hart en onze
vreugdetijden verontreinigd door onze zelf
zucht. De afwijkingen, waarin we vervielen,
zien we opnieuw. De misdaden, die we be
dreven, komen weer op ons terug. De ver
keerde woorden, die we spraken tegen God
en den naaste, klinken weer in ons oor. De
onreine gedachten, die ons hart bedwelm
den, vallen tot ons terug.
En we zien met benauwdheid, dat we in
geen enkel opzicht kwamen tot het ideaal,
dat geldt voor geloovige christenen, die met
oprecht geloof zich hebben te klemmen aan
hun Heiland, die met ernst Gods aangezicht
hebben te zoeken, die in alles hebben te wa
ken voor de eer van hun Heere.
Duizend malen waren we ontrouw en de
trouw werd er in ons niet gevonden.
Maar ook hierbij mag het niet blijven.
Zoo stil, zoo blank, zoo rein ligt daar de
sneeuw,
en over haar het kuische licht der maan;
zoo stil, zoo statig, in zich zelf gekeerd,
zie ik de teerbevlokte boomen staan.
Kilflonkrend in den wïtbevroren nacht,
reien de starren uit het Oosten aan;
geen krekel tjirpt, geen vogel kwinkeleert,
't is alles in een slaap des doods gegaan.
Een slaap des doods?Neen, wondre
dichterdroom!
Het lijkt wel dood, maar 'tis al levend
schoon!
In 't stille maanlicht fonkelt iedre vlok
als diamant in eedle koningskroon;
de priesterlijke hulst houdt in zijn blaan
sneeuwoffer blank geheven tot Gods troon,
't getwijge, wieglend tegen 't lucht-opaal
wat luchtig, los en gracelijk vertoon!
De koude sterrenglans aan wintrig zwerk
spreekt toch van leven, spreekt van macht
en kracht;
de krekel slaapt, maar droomt van lente
lucht;
•het vooglenheir zit op den uitkijk, wacht
op 'teerst signaal der lent'; dan breekt he'
uit,
bedwelmt zich zelf en ons met tonenpracht
dan spruit het groen in beemd en gaarde uit,
de wei bebloemt zich, alles leeft en lacht.
0 menschenziel, ligt gij in winterboei
en vreest ge dat de dood u overmocht?
't Is tijdelijk!Diep in u werkt en woelt
het wondre Leven dat weer Lente wrocht!
NELLY.
Want achter alle ding en onder alle ding
stond de God van ons leven, bij Wien al
onze paden zijn, en Zijne weldaden waren
alle morgens nieuw. Hij was het, Die ons
leven spaarde, ons hoedde op de steilste pa
den en voor wankelen onzen voet bevrijdde.
Weldaden van Hem waren het, die we ge
noten, toen Hij onze begeerten vervulde,
toen Hij ons gaf, meer dan we dachten en
baden, toen Hij ons teruggaf onze zieken,
toen Éfij ons troostte in onzen rouw, toen
Hij ons kracht gaf, om te dragen onze
moeite en te doorstaan onze benauwdheid.
Weldaden van Hem waren het bovenal,
toen Hij ons altijd door toeriep, dat het
bloed van Jezus Christus, Zijnen Zoon, ons
reinigt van al onze zonden, en dat het vrede
is tusschen Hem en ons door dien Heere.
Boven alles wat we dit jaar doorleefden,
staat God. Die God, tegen Wien wij zondig
den en morden, tegen Wien wij ondankbaar
en schuldig waren en Die toch voortging,
met Zijne trouw en genade aan ons te be
wijzen en Die het alles met ons wel gemaakt
heeft, zoodat er licht was in alle duisternis,
troost in alle droefheid, rijkdom in alle
vreugde, opbeuring in alle verslagenheid.
Maria.
Maria
Dat is niet een naam als vele andere, dat
is meer dan louter klank.
De eeuwen die gingen, hadden verlangend
en wachtend uitgezien naar deze dochter van
Eva, die in de heilige historie als een Mel-
chizedek op den voorgrond zou treden, wier
zaad den kop der slang vermorzelen zou.
En de eeuwen, die volgden hebben gezon
gen van haar die stond bij de poort van
een nieuwen tijd, den aanvang eener belofte
volle toekomst.
Geen beeltenis is van haar bewaard, maar
talrijke kunstenaars hebben gepoogd iets vast
te leggen van de gestalte, die aan hun oog
voorbij ging. Ieder hunner heeft weer een
ander beeld gegeven van deze gezegende on
der de vrouwen: in den glanzenden schemer
van bovenaardsche glorie; in stille devotie;
in diep-doorglansde moederweelde. Nu eens
met een starenden blik, als wilde zij in
éénen doorpeilen het groote heil, dat hier
zijn oorsprong vond; dan weer met een ver
rassende vreugde in het oog. En bijna im
mer als eene, aan wie alle opgewondenheid
vreemd was, die niet eigen grootheid zocht,
maar groot maakte den Machtige, Wiens
rust over haar waa
Geen stralenkrans gloeide om haar hoofd,
geen uiterlijke glans boeide de aandacht Al
het buitengewone was hier ver, alleen het
gewone was hier verrassende werkelijkheid.
Geen wonder was er, dan dat eene, dat
groote, dat haar wijde aandacht gebonden
hield. Het Kindeke in de kribbe.
Niet alleen de kustenaars met het pen
seel, ook de kunstenaars met de pen heb
ben gepoogd een beeld van Maria te geven,
dat zijn vaste lijnen vond in wat de evan
gelisten als een erfenis hebben nagelaten.
„Gesegent is de maecht de croon van alle
maechden,
Den tempel van Gods Soon en wesentlijcke
cracht,
Den schonen dageraet waer door ons nu
toe-lacht
De Sonne daer soo dick de Vaderen 'na
vraechden."
Zoo zong Revius in zijn „Over-IJsselsche
Sangen en Dichten".
Het kan niet ontkend worden, dat de be
doeling van de Heilige Schrift deze is, dat
alle komende geslachten eere zouden toeken
nen aan deze begenadigde (Luk. 1:28). En
terecht is opgemerkt: Uit reactie tegen Room-
sche overdrijving zouden zeer zeker Pro
testanten te kort kunnen schieten in hun
eerbied voor Maria, maar het Protestantis
me als zoodanig wil haar de haar toeko
mende eere niet ontrooven. Prof. Bavinck
schrijft in zijn Dogmatiek:
„Maria staat ook bij alle Protestanten, die
de vleeschwording des Woords belijden, in
hooge eere... Maria is de gezegende onder de