Onze Kleeding. E.NGELSCH MATROZENPAK. Voor de Jeugd. BROEK. Niaet 84—80 heeft jrwart neg de vol gende voorzettingen: Wit:2—30 37—31 30-35 35X12 Zwart 34—39 39—44 20X28 21X43 verl. Deze variant lat* tevens zien, uat het niet zoo gemakkelijk is voor wit, want zwart kan remise maken door met 39— 44 te spelen, doch 18—23 en 23 X28. Ook met 2—7 wint wit niet, daar zwart in dat geval 1822 en 3944 speelt. De winst moet dus op een andere manier ge zocht worden en daarom is deze variant zeer leerzaam. Om te winnen spele men: Wit: 2—35 38—33! 27—2211 35—30! 32X 23 40—29 23—19 37X28 28—22 29-47 19- 14 14—10 10—15 47X36 5—37 wint Zwart: 18—23a) 39-28 28X17 23- 28 21— 27 17—21 27—32 nog de beste 26—31 31— 37 21—20 20-31 31—30 30-41 37-42. Nu het offer van swart met 1822. a) Wit: 27X18 32X21 38-33 35 24! I Zwart: 18—22 21—27 10X27 39 X28. En zwart is verloren. Op 27—32 o f 31 volgt 2419 van wit WILDE KAREL. Het was een heerlijke zomermiddag. In den tuin van villa „Zonneheuvel" klon ken vroolijke jongensstemmen. „Ziezoo, ik heb je Karei. Nu is het jouw beurt", zei Alfred Stein tegen zijn broer. ,,'kGa eerst even rusten, hoor", gaf Karei ten antwoord, terwijl hij zich zoo lang als hij was, in het gras liet vallen. Alfred en Karei waren de twee eenige kinderen van mijnheer en mevrouw Stein. Hoewel ze nog al veel scheelden in leef tijd (Karei was dertien, en Alfred tien jaar), waren die twee toch haast altijd samen. Toch was er een groot verschil tusschen de beide broers. Karei was een wildzang, soms ook ook een waaghals. Geen spel was hem te wild, geen ding leek hem te moeilijk. Alfred was bedaarder en ook niet zoo vroolijk. Maar hij was trotsch op zijn broer. Er waar hij kon, volgde hij hem na. Wat hij van Karei zag, poogde hij ook te doen. Vader en moeder hadden zich daar wel eens bezorgd over gemaakt. Al dik wijls was Karei om zijn wildheid berispt, en menigmaal hadden vader en moeder er hem op gewezen, dat hij juist aan Al fred een goed voorbeeld moest geven. Hij wist toch, dat zijn broertje graag net als hij deed. Dan beloofde Karei wel om wat kal mer te zijn, en wat meer om Alfred te denken, maar meestal was hij het weer zóó vergeten. Toch hield hij erg veel van zijn broer en als hij er maar iets van merkte, dat Alfred moeilijkheden had op school of in huis, trok hij dadelijk zijn partij. Dezen dag hadden de jongens met het oog op de warmte, geen huiswerk mee gekregen. Daarom waren ze na school tijd dadelijk in den tuin gaan spelen. „Niet te wild hoor Karei", had moeder gezegd, eer ze den tuin in gingen. „Nee moeder", had Karei beloofd. Maar ze hadden krijgertje gespeeld en net zoolang gedraafd, tot Karei zelf moe in het gras was neergevallen. Alfred had zich bij hem neergevlijd. Een poosje bleef het stil in den tuin, tot opeens Karei weer opsprong. „Ik ga schommelen", zei hij. „Ik ook", zei Alfred. „Och welnee, ik ga alleen hoor. Jij durft toch niet hoog, Alfred. Je bent da delijk bang". „Ik ben niet bang. Ik durf net zoo hoog als jij, Karei, dat weet je wel", gaf Alfred ten antwoord. „Nu vooruit dan maar", gaf Karei toe. „Maar als je bang wordt, dan moet je het zeggen, dan laat ik je er dadelijk af". Even later stonden de twee jongens op den schommel. Karei gaf op. Telkens weer wist hij met een kracntigen stoot den schommel hooger te brengen. Alfred lachte, hij genoot. Maar 't ging hooger, al maar hooger. Nu lachte Alfred niet meer. Hij deed zijn oogen dicht om het niet te zien. „Ben je oang, Alfred?" riep Karei met gloeiende wangen en schitterende oogen. „Nee", antwoordde Alfred kort. Voor niets ter wereld wilde hij Karei bekennen, dat hij wèl bang was. Nóg hooger ging de schommel. Toen opeens klonk er een scherpe gil. Een plof op den grond... en daar lag Alfred bleek en stil. Hoe hij zoo gauw van den schommel af was gesprongen, wist Karei niet, maar even later knielde hij bij zijn broer op den grond. Op 't zelfde oogenblik kwam moeder het huis uitsnellen. Ze had den gil ge hoord. „Wat is er gebeurd?" vroeg ze, terwijl ze zich over Alfred heenboog. „Hij is gevallen", fluisterde Karei. Zonder verder meer iets te vragen, droeg moeder haar bewusteloozen jongen naar de slaapkamer. Karei sloop achter haar aan. Toen moeder Alfred op bed had gelegd ging ze naar de telefoon en belde den huisdokter op. Even later kwam deze al. Zorgvuldig onderzocht hij Alfred, die nog altijd bewusteloos was en soms pijn lijk kreunde. Moeder stond er in span ning bij. Toen 't onderzoek afgeloopen was, richtte ze haar vragende oogen op den dokter. Deze haalde de schouders op. „Ik kan nog niets met zekerheid zeg- y gen, mevrouw, morgen kom ik weer." Toen vader dien avond thuis kwam, vond hij in de huiskamer alleen Karei, die stil in een hoekje zat „Wat is het hier stil", zei vader. „Waar is moeder?" „Op de slaapkamer. Alfred is gevallen", vertelde Karei. Wat schrok vader. Juist wilde hij naar boven snellen, toen moeder, die hem ge hoord had, naar beneden kwam. Ze legde den vinger op de lippen. ,Alleen rust kan hem behouden", fluis terde ze. En toen deed ze op gedempten toon het verhaal, dat Karei haar dien middag gedaan had. Karei zat er bij, maar zeide niets. Eerst scheen het, alsof vader hem wil de gaan beknorren, maar moeder wenk te hem, dat hij dat niet moest doen. Ze fluisterde vader in: „Laat hem maar aan zichzelf over. Je zult het zien, dat is het beste." En moeder had gelijk. Terwijl ze dien nacht bij haar zieken jongen waakte, en telkens weer een ver koelenden zak met ijs op zijn hoofd log de, werd heel zachtjes de kamerdeur ge opend, 'tWas Karei. De i geheelen avond had hij zich om en om "ewenteM in het groo- te logeerbed, waar moeder hem gezegd had, dat hij nu slapen moest. Maar hij kon niet slapen. .Altijd weer hoorde hij die stem van binnen, die hem vertelde, dat het zijn schuld was, dat zijn broer gevallen wai. Op 't laatst kon hij het niet langer uit houden. Was moeder vanmiddag maar vreese- lijk boos op hem geweest ul had ze hem geslagen, dat had hij beter kunnen ver dragen, dan haar bedroefde oogen te zien. Maar nu moest hij naar baar toe, om te zeggen, dat het alles zijn schuld was en dat hij er o zoo'n berouw over had. Heel zachtjes opende hij de slaapkamerdeur. Daar zat moeder op den stoel voor het bed. Hij knielde voor haar neer, en ver borg zijn hoofd in haar schoot, terwijl hij aldoor snikte. Moeder nam hem mee, zoover mogelijk van het bed af. Toen fluisterde „"Ta,, is het, Karei? Waarom slaap je niet?" „Ik kan niet slapen, moeder; ik kan niet. 'tls "lijn schuld, dat Alfred geval len is 7 'nij.. rou hijdood gaan?" Zacht streelde moeder langs zijn haar. „Nee Karei", zei ze, „dat Alfred viel kan je niet helpen. Je houdt toch veel te veel van je broer, dan dat je hem expres zou laten vallen? Wel ben je onvoorzich tig geweest, door zoo hoog met hem te schommelen. Je weet, dat hij het niet durft, en misschien is hij door zijn bang heid wel gevallen. Maar ik geloof, dat je nu meteen van je wildheid genezen bent, ie het niet? Je hebt nu toch wel begre pen, dat je jongere broer niet doen kan, wat jij kunt. Ga nu maar weer naar bed, m'n jongen, maar laten we eerst samen bidden". Zonder iets te zeggen, knielde Karei neer, zooals hij het vroeger, als kleine jongen altijd deed, het hoofd in moeders schoot verborgen. Moeder vouwde de han den over dat gebogen jongenshoofd, en toer klom haar smeeking op tot God, haar smeeking om genezing voor de eene en vergeving voor de andere. Toen Karei opstond, gaf moeder hem een kus. „Ga nu Karei", zei ze. Veel kalmer dan Karei gekomen was, verliet hij ru de kamer. Dat waren een paar angstige dagen, die volgden. Alfred was nog steeds in le vensgevaar. Maar op den derden dag zei de dokter: „Nu is het gevaar geweken. Nu moeten rust en goede voeding het overige doen". Alle dagen werd Alfred nu door Vader naar beneden gedragen. Bij mooi weer lag hij in den tuin en anders in het priëel. Zooveel hij kon, hield Karei hem gezel schap. Van menig pretje zag hij af, om bij zijn broertje te kunnen blijven. En als moeder hem dan samen zoo aardig bezig zag, zei ze tot vader: „Ik geloof wel, dat deze gebeurtenis 'n ernstige les voor Karei is geweest". FRANCINA. 6—10 Jaax. Deze modellen worden nu weer meer gedragen dan die met een boog Ingezette mouw. Men heeft hiervoor noodlg 1.50 M. stof 1.40 M. br. Kraag en manchetten koopt men meestal klaar, daar het veel werk veretscht ze zelf te maken en het voor éér stel niet veel uitmaakt ln prijs. Voor de dos gebruikt men de hiervoor speciale aange wezen „TwllS". Bewerking: a. schoudernaden dlchtstlkken en openstrfjken. b. De onderkraag stikt men aan de revers en rug hals, zoo dat de naad aan den goeden kant valt, dan de naadjes openstrijken. c. Den buitenkant van den bovenkraag aars tik ken. eerst strijken, dan pas den kraag omkeeren, vervolgens den kraag op model opstikken. d. In de mouwen stikt men de plooitjes, daarna wordt de mouw in het armsgat gestikt, aan den rechterkant kan men gelijk een noodblesje van wol veterband mees tikken, de mouwen weer eerst strijken. e. Op de linkermouw maakt men nu het anker. Men kan hiervoor strijkpatroontjes koopen, dan werkt men het op met vloszijde. Nu worden de zij- en mouwnadea gelijk dlcht- gestlkt, naden openstrijken. De afwerking der naden geschiedt door ulttanden. rafelt de stof erg dan de rafel omstikken. g. Aan de mouw zet men een boordje van 3 cJM. br. (dubbel knippen), aanstikken op den verkeer den kant, dan opstikken op den goeden kant. h. Aan den onderkant maakt men een zoom van I cil, welke men lnstikt, precies op den kant geeft men ook een stiksel, daarna het elastiek doorhalen. a. Zijnaden dlehtstlkken tot zakopening. b. De zakken knipt men van zakkenvoerlng, met een tnkjjkstukje van stof. De zakhelften stikt men aan de zijnaden tot zakopening. (Het lnkijkstukje valt natuurlijk aan den onderkant.) Zie patroon. Den zak stikt men dan dicht. Wanneer men de broek niet voert (bij de grootere jongens wordt dat meestal niet gedaan, omdat de broek dan soepeler valt), werkt men de zaknaden af (tegen eikaar inslaan). Is de zak zoover klaar, dan stikt men het bovenelndje dicht. c. De voorsluiting werkt men af door een onder schiet aan den rechterkant en een dubbel beleg aan den linkerkant, dus bij het beleg stikt men eerst het voeringreepje tegen, dan maakt men het onder- beleg één kant voering, één kant stof, welke men apart afwerkt, daarna ln model vaststlkken, de onderschiet heeft denzelfden vorm als beleg, hier wordt de holle kant aangestikt; wanneer nu de broek sluit, loopt deze precies met den vorm mee, ook dezen knipt men één kant voering, één kant stof. d. Den bovenkant werkt men af met een reep voering van 3 c_M. breedte; voor stevigheid wordt een schuine reep linnen van 3 c.M. er tusschen telegd. e. De onderkant wordt vastgekrulsd. Patroon blouse 40 ct., broekje 35 ct.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8