K
u
*?1
I'S
i s
|SI^
I-S*
1 s s
a g a
flfSl
ais
d jyd^a-s
lS
GROOTMOEDERTJE.
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de Jeugd.
ïrz
o
z
c 10
M_' 1-,
s s
V
Stavenisse.
O
ri
Q
tr;
w
ÉH
-fl
NI
TT
«Sn
fcC
cd -fl fcc
flö g fl
3
3 CO
Q-ès
N 4*
W
S* 3
2
fl
fl
Sf
bo --*
"5 '3
cd -5
2 -S
^4 "O
fl
o
s>®
C bc
o cd
cd
-fl s-.
O
"5 S
rfl hc O
O O O o>
♦-J t-. O -i-a
o c fl
fcOCj O
C Q) ^5 g
(Q
•3 fl
t, 00
.h
a
o o
- 'O
cd
cd
fl
fl) N S
r:^
T3
c
S"
O
r- a
fl ai
tf 5-
3f
CO
<D
O *Z? cö
-fl N
fl
-Q fl
<r> *-<
.J -*J O)
£?o 5
'3 2
bO
«-
g
CS-O
cd
fl
8
0)
-S U
cd -fl
3-S
R **S
■a
a
bo
C M
s
bo®
G "fl
3 - d
7; 'H _T
fl
»S
N n Jh x;
B
C E
N
t2 j 2 50
T3 q T3 t*
cd d cc cd (j,
g-go gZ a
js 'C
ai
u
■«-> o
T5
o O *4 *N
cd b S
2 w
c ra xj o3
g T3 03
o t-i cd
agjSg
2 o3 S
r-3 C
^3
z: o
T3 q)
O cd
O u
^P*P5
a c
.-
s
O -*—j
O o:
t. T3
S-h t£
fi &H
cd
cd
bc cd
2
-Q
T3
S
2 cd
S is
.2 O
fl o
c
w
Cd rH 1
•3 g I -5
bo bc bo
o-S g-i? "3
o bt° o
2 '3 t. o
C3 c
p>
hh -Jr^
d) «rH
■p
ri
rC
S a
cd
tüD <D
S C
§5
«H 2
2
g
OT3
c s-g
cd o)
öd a
.2 §i
J
ffi N
2
o
sM Z
O
2
CC "fe
<T-'
T3 C
p^s
Q< V
g 2
o
co ho
'N
(-. »j C C 43
.E. XJ cd C
Ai O
N
"O
O Pt,
o fl P
<D
r N
fl -
T3 cd
.5 M
r\
cd
fl o fl ro
|a^ a*a
<d©s-iO :z? o
P-t r^J N ^4
^3
1 fl 03
1 O
T3
c
Ti
cu
s—>
CO
Ü3
fl
P-a
s
M bi)
cd N
J bo bo
O-2
-4-» -P>
v
uil
■MÜ
tegenstelling in ons nationaal karakter
geeft het vertroostend vermoeden, dat de
huidige inzinking van het nationaal besef
van eigenwaarde een gevolg is van de over
woekering eener bepaalde eigenschap van
onze volksnatuur, maar dat ook thans Ne
derland zich groot zou kunnen toonen,
wanneer de Nood die verborgen grootheid
wekte."
Ieder, die de belangrijke studies van dr
N. Japikse, „Johan de Witt" en „Prins Wd-
lem lil de Stadhouder-Konin,. kent, zal
deze historische roman met te meer belang
stelling lezen. En wederkeer, ig sal door den
roman de levensbeschrijving aan relief
winnen, terwijl de roman door dr Japikse's
voortreffelijke studie een achtergrond ver
krijgt, waixdoor zijn vele geschiedkundige
gegevens die allerwege opduiken, aan waar
de en b teekenis grooter worden. Terecht
merkt dr Ritter dan ook op: De bronnen
studie, welke men op elke bladzijde proeft,
en die slechts bier en daar een enkele on
nauwkeurigheid vertoont, zou een langdra-
diger geschiedschrijver tot een veeldeeligen
roman hebben verleid.
Na den dood van den raadspensionaris
auw kwam Johan de Witt de opengeval-
an plaats innemen. Niet dat zijn benoe
ming aanstonds definitief was; eersi na een
lalf 'aar volgde de officieele benoeming
xadat hij het ambt gedurende dien tijd reeds
had waargenomen. 30 Juli 1653 legt hij den
eed als raadspensionaris af: de naam van
Johan Witt zal in de komende periode
op veler .ippen zijn, ook buiten de grenzen
der ereen:gde provinciën.
Het jaartal 1653 is voor den schrijver van
dezen roman het wei-gekozen uitgangspun;
om van daar uit De Witt in zijn politieke
loophaan te volgen.
Als „helden der vrijheid" ziet de schrij
ver de De Witten; in Johan de Witt meeni
hij iemand gevonden te hebben, die het vrij-
heids-ideaul zuiver gehouden heeft van alle
smet. Held der vrijheid: zoo wordt hij reeds
toegesproken ter plechtige vergadering
waar hij oen eed aflegt. „Olivier Crom
well", zoo klonk het uit den mond van den
voorzitter, „heeft zich volgens stellige berich
ten tot Ia>j.u Protector van Engeland opge
worpen. En indien hij nog den titel van
Hoogheid aannam, zou de weg tot het sla
vendom der monarchic, vrij zijn. Gij echter,
Johan de Witt, gij zijt een ware held der
Vrijheid, bereid om voor haar, die ons aller
hoogste goed is, te leven en te sterven. En
zoo vorder ik dan van U, dat gij, op de van
ouds gebruikelijke plechtige wijze, den eed
als raadspensionaris voor de Hoogmogende
Heeren der Staten-Generaal en de Edel-
grootmogende Heeren der Staten van Hol
land zult afleggen!"
Door velerlei gevaren omringd, is de tijd
voor de vereenigde provinciën niet onver
deeld gunstig. Wel tracht Johan de Witt
met alle middelen die hij kan aanwenden,
het landsbelang te dienen op een wijze die
hij dienstbaar acht voor het groote doel;
maar welhaast zal blijken wat sterker is.
staal of papier. „Waar de uitdrukking van
daan kwam, wist men niet. Maar zij die
het weten konden waren van meening, dat
het staal bij Oranje gezocht moest worden,
het papier daarentegen bij Johan de Witt."
Overwinning en nederlaag, voorspoed en
tegenslag spelen het oude wisselspel. Jo
han de Witt stuurt de Unie met vaste hand:
„Aangezien het alles is uitgekomen zooals
ik gedacht en voorbereid had, ben ik van
zins op den ingeslagen weg voort te schrij
den, zonder dwalen, vast en met opgerich-
ten hoofdei"
Het slotspel zet in, het einde nadert. Stap
voor stap moet Johan de Witt achteruit.
Voor den duur van den oorlog zal de jonge
Prins Kapitein-Generaal en Algemeen Ste
dehouder der Unie worden; het spook van
den opstand ziet De Witt thans door geheel
de Unie trekken, geen enkele provincie uit
gezonderd. „Wat moest er nu gebeuren?
Ging het in waarheid tegen hem, den al
machtigen Raadpensionaris /an Holland?
"Was het volk hem zat geworden? Trof hem
de schuld, of had alleen het jaloersche lot
hem het succes ontnomen?"
Eindelijk moet hij zeggen: „Ik heb een
offer gebracht, zoo noem ik het, om het Va
derland te dienen." Verrader van de zoo
duur gekochte vrijheid, noemt zijn broeder
Cornelis hem, buiten zich zelf van woede.
Oranje zegt de schrijver werd aller
hoop, Johan de Witt echter aller vijand.
Waaraan zou het toch liggen, dat de stem
ming niet gunstig meer voor je is? vraagt
Beverningh hem. En het antwoord luidt.
„Waaraan dat ligt? De wind is gedraaid,
gebeurt dat niet eiken dag?.Mijn vrijheids
droom is ten einde. De Prins heeft mijn
plaats ingenomen. Hij zal alles tot een goed
einde brengen, als hij maar harder blijf'
dan ik!"
Willem III was gerijpt tot den staatsman,
dien De Witt nooit in hem had vermoed; in
het hart van het volk stond de sterke trouw
aan den telg van het aloude geslacht.
De heerschappij van De Witt, die deze
hechte grondslagen ontberen moest, had af
gedaan.
„Helden der Vrijheid" wij gelooven niet,
dat de De Witten op dien eerenaam rechl
hebben. „Het vrijheidsideaal van Johan do
Witt was een abstract ideaal", zegt dr Rit
ter terecht. Wij zien het probleem anders,
dan de schrijver het ziet. Maar dat sluit
onze waardeering voor dezen roman aller
minst uit. Voor diegenen onder onze lezers,
die den historischen roman hun voorkeur
geven ongetwijfeld zal hun aantal nie'
gering zijn! beteekent dit boek een be
langrijke aanwinst.
A. L. VAN OTEN.
Vrij naar het Engelsch.
20) —o—
Grootje keek op naar het naast haar
staande meisje. Ze zag de rustelooze uit
drukking op het jonge, bleeke gezichtje.
„Het arme kind, ze verlangt er naar weer
eens geld in haar handen te voelen," over
dacht de oude vrouw. „Kom, ik zal haar
een gulden meegeven. Als ze er maar zuinig
mee is. Voor tien dubbeltjes kun je een hoop
koopen, als je goed uit je oogen kijkt."
Langzaam ging ze naar de kast, en haal
de uit een verborgen hoekje een doosje te
voorschijn waarin ze haar geld bewaarde,
ze nam een gulden van haar laatste geldelijk
bezit af.
„Hier," zeide ze, maar Ally, wees toch
alsjeblieft voorzichtig, dat je hem niet ver
liest. Doe hem in je portemonnaie en stop
die diep in je zak. Je moet meebrengen rozij
nen voor de pudding en suiker en meel. Ga
maar op de markt kijken, maar denk er om,
dat ze je geen verdroogde rozijnen in de
handen stoppen. En blijf niet te lang uit,
hoor."
Alison beloofde voorzichtig te zullen zijn.
Ze zette haar zwart hoedje op en trok haar
eenvoudige mantel aan. Nauwelijks was ze
buiten of ze zag Louisa Clay. Deze was goed
gekleed. Ze droeg een groote beige vilthoed,
waaronder het zware zwarte haar uitkrulde.
Een warm bont was om haar hals fresiagen,
terwijl de handen in een groote mof staken.
Alison -wilde haar haastig voorbij loopen,
maar Louisa -ak haar aan.
„Kijk, goed dat ik je ontmoet," zei ze, „ik
was juist op weg je eens te paan opzoeken."
Alison was stü blijven staan, toen Louisa
haar aansprak, maar ze gaf geen antwoord.
Ze wenschte zoo spoedir mogelijk van haar
af te komen. Maar Louisa dacht er heel an
ders over.
„Ik ben heusch blij je weer eens te zien,"
vervolgde ze, „ik heb je een hoop te zeggen.
Weet je, dat er iemand anders voor je in de
plaats is gekomien."
„Ja", antwoordde Alison, „dat heeft mijn
heer Hardy me verteld.
„Jim," herhaalde Louisa met iets spijtigs
in haar stem. „Ik wist niet, dat je zoo ver-
vertrouwelijk met Jim omging. En wanneer
heeft hij je dat verteld", vroeg ze verder.
„Vanmiddag, toen hij bij ons was. Maar
nu moet ik heusch verder, Lonisa, ik heb
nogal haast. Ik moet eenige boodschappen
voor grootje doen."
„Nu, dan ga ik een eindje met je mee, ik
heb toch al den tijd, dan kunnen we nog
eens praten, waar moet je heen?"
„0, wat inkoopen doen. Het is haast kerst
mis."
Alison wenschte, dat ze maar weer thuis
was. Al het plezier van de wandeling was
er af, nu ze zich in gezelschap bevond van
dit meisje, dat haar zoo antipathiek was.
Het prikkelde haar, dat Lcuisa zoc famil
iaar over Jim sprak en ze was bang, dat
deze zou merken, hoe arm ze eigenlijk wa
ren. Ze nam zich tenslotte vast voor, haar
inkoopen maar tot later uit te stellen.
„Ik heb nog al haast", zeide ze dan ook.
„Je voelt er zeker niet veel voor, om hard
door te moeten loopen.
„Ach, wat zal ik je ervan zeggen. Ik kan
wel een eindje met je meeloopen en anders
kom ik eens een uurtje bij je praten.
Ik ken je grootmoeder wel niet, maar naar
wat ik van haar gehoord heb, moet ze een
echt type zijn en ik ben verlangend, met
haar kennis te maken. Jim sprak er giste
ren over, toen hij bij ons ten eten was".
„Ik weet zeker, dat hij nooit zoo over
grootje zou praten", mompelde Alison boos
in zichzelf, al haar best doende een onver
schillig gezicht te zetten.
„Ben je niet nieuwsgierig, wie er voor
jou in de plaats is gekomen?" hervatte
Louisa het eenzijdige gesprek weer.
„Ach neen, ik stel er niet zoo heel veel
belang in", antwoordde Alison.
„Maar Alison, wat kan jij jokken. Ieder
een kan immers van je gezicht lezen, hoe
nieuwsgierig en jaloersch je bent".
„Je hebt geen recht, zulke dingen tegen
me te zeggen", antwoordde Alison op koe
len toon. „Als je hatelijk wilt zijn, ga ik
liever alleen verder".
„Ach, wat zijn we trotsch en hooghartig",
antwoordde de ander smalend, „wat voe
len we ons boven de rest van het mensch-
dom verheven. En je bent toch zoo'n onnoo-
zel schaap. De domste streek, die je ooit
hebt uitgehaald, was om weg te gaan, toen
je beschuldigd werd. Natuurlijk houdt het
heele personeel je nu voor de dievegge en
dat is hun niet eens kwalijk te nemen, zoo
overhaast als jij heenging had 't veel van
een vlucht. Die arme Jim* had de eerste da
gen een beetje het land, maar nu is hii er
weer overheen en vroonjKer en aaioigei Jan
ooit. Wist je, dat hij 's avonds dikwijls bij
ons komt? Hij is een prettige gast; hij heeft
een goede stem en kan uitstekend tooneel
spelen. Den avond voor kerstmis voeren we
een tooneelstukje op. Jim is de held en ik de
heldin. Hij moet me het hof maken en als
je hem ziet spelen, wel, je zou zeggen, dat
hij het werkelijk meende. Weet je wat, Ali
son, je moest komen kijken, en als we het
opvoeren, dan kun je zelf zien, wat een
knap acteur hij is. Kom je, het zal een ge
zellige avond worden".
„Alison gaf niet onmiddellijk antwoord
ze was te boos en te opgewonden. Hoe
dorst Jim, die beweerde haar lief te hebben,
eiken avoid naar dat meisje te gaan, zich
daar te amuseeren, terwijl zij zoo diep on
gelukkig was hoe dorst hij die ander
zelfs het hof te maken, al was het dan ook
maar tooneelspel. Plotseling was haar be
sluit genomen; ze wilde zelf zien. De avond
voor Kerstmis, dat was dus Donderdagavond
en eerst Dinsdag hoefde ze haar beslissing
te geven.
„Goed", zeide ze plotseling, „ik wil graag
komen. Maar", voegde ze er aan toe, „je
moet me één ding beloven".
„En dat is?"
„Je mag Jim Hardy niet vertellen, dat ik
kom, geen woord. Als hij me ziet, is het
vroeg genoeg, maar van te voren mag hij
er niets van weten".
Louisa barstte in lachen uit.
„Als men jou hoort spreken, Alison, zou
men denken, dat jij je wonder wat van mijn
heer Hardy verbeeldt. Denk je nou heusch,
dat het eenig verschil voor hem zóu maken
of je komt of niet? Maar als jij er op ge
steld bent, wil ik je graag beloven wat je
vraagt hoor. Ik zal er hem geen woord van
vertellen".
„Dank je", antwoordde Alison. „Hoe laat
zal ik komen?"
(Wordt vervolgd.)
door A. M. VVESSELS.
Aan den Zuidelijken boek van het eiland
Tholen, ligt het vriendelijke en welvarende
dorp Stavenisse, een dorp, dat een beschei
den plaats inneemt.
Vooral als men pas uit een stad komt,
treft het vreedzame en landelijke van deze
gemeente te meer. Geen wereldschokkende
gebeurtenissen vielen er voor, welke de ve
der der historie geboekstaafd heeft, maar
het kan zich toch verheffen op het bezit van
namen, die tot den hoogsten adel behoorden
en die hun machtigen invloed deden gelden
op den gang van 's lands zaken.
Stavenisse was oorspronkelijk een eiland,
en is een der oudste en tegelijk een der jong
ste deelen van Tholen. Al zeer vroeg wordt
van het eiland Stavenisse gewag ge
maakt. De oude kroniek van Boxhorn deelt
mede, dat Stavenisse een eiland was voor
den grooten ondergang in 1509. Op dit
eiland lagen vier dorpen en een kasteel,
„Huis ter Doest". Van deze 4 dorpen was
Stavenisse „de hooftparochie ende princi-
paelste". Hoe veel of hoe weinig van dit be
richt waar moge zijn, zooveel kunnen wij
er dan toch uit concludeeren, dat het eiland
Stavenisse vóór de inudatie een grooteren
omvang bezat en er derhalve veel grond bui-
tengedijkt is geworden. Van die dorpen en
dat z.g. kasteel is geen spoor overgebleven
en ook de namen dier ongelukkige dorpen
heeft de overlevering niet bewaard.
Gelijk met vele plaatsnamen het geval is,
schuilt de oorsprong van den naam Stave
nisse in het duister.In oude tijden schreef
men Stavnesse of Staafnesse. Er zijn onder
scheidene meeningen. Velen sloegen acht
en o.i. terecht op den uitgang nesse
of n i s s e en zij wijzen er op, dat deze aan
vele dorpen vooral in Zeeland eigen is. Door
nessen, dat natmaken beteekent, worden
dus natte schorren of gorzen aangeduid, die
voor de zee open lagen en nog gedurig door
het water overstroomd worden. Vandaar dat
de landen en plaatsen aan de monding eener
vliet of rivier gelegen, dikwerf dien naam
dragen, o.a. Hontenisse. Aan dien uitgang
paarde zich de eene of andere eigenschap
der moerasgronden, zooals Renesse (Riede-
nesse), dat een nat en waterachtig rietland
te kennen geeft en Scherpenisse, wijst op
scherpe, harde schorren.
Ook meenen sommigen dat Stavenisse
haar naam te danken heeft aan de schorren
die zich in den vorm van een staf of
staaf in zee zouden hebben uitgestrekt. Dres-
selhuis denkt aan den dondergod Stavo.
Stavenisse is reeds zeer oud. Reeds in
de 12e eeuw werden er ridders van Sta
venisse gevonden.
Vermoed wordt, dat de edelen van Sta
venisse ook hebben deelgenomen aan het
vloekverbond om Graaf Floris V te ver
moorden. Althans na dien dag hebben zij
als bannelingen buiten den Zeeuwschen bo
dem rondgezworven.
Niet lang na hun vertrek leed het eiland
groote schade. De watervloed op St. Ka
trijnedag van 1304 was hoogst noodlottig.
Vreeselijke verwoesting bracht die storm
vloed zoowel hier als elders teweeg. Van het
eiland bleef niets over. Jarenlang bleef het
drijven en werd naderhand slechts gedeel
telijk ingedijkt.
Al vroeg in het jaar 1355 verleende Graaf
"Willem V te Zierikzee opdracht aan den
dijkgraaf G. H. Vredeszon, om de aanwas
sen Hughenware en de Rote tot land te ma
ken. De aanwassen aan de Noordzijde van
het eiland schenen rijp voor bebouwing.
Maar, wie zou dat betalen? Het Ridderwezen
was diep in verval; daarentegen gingen de
stedelingen in rijkdom en ontwikkeling
krachtig vooruit. Met jeugdigen moed had
de derde stand zijn kluisters verbroken en
was zich zijner rechten en krachten bewust
geworden. En waar de geldelijke onderstand
den vorsten te leveren belangrijker werd,
daar drongen de poorters ernstiger aan op
uitbreiding van hun privilegiën en voorrech
ten.
't Spreekt vanzelf, dat bij die toenemende
welvaart het oog rustte op zooveel verdron
ken landen en rijpe schorren en men be
dacht werd op vermeerdering van grondbe
zit. Ook het steeds drijvende Stavenisse met
zijn omgeving trok de aandacht van den te
Zierikzee wonenden rentmeester der geeste
lijkheid van Zeeland, den heer Bruynsteen
van Herwijnen, en hij verkreeg in April
1391 van Hertog Albrecht van Beieren ver
gunning om het oude eiland Stavenisse weer
te bedijken. Wegens onrechtvaardige han
delwijze werd echter heer Bruynsteen door
den Hertog verbannen en ging Stavenisse
op 28 Maart 1396 over aan Heer Jan van
Heervliet. Deze wist Stavenisse tot bloei te
brengen, door vrijheid van tollen en rechten
te erlangen.
Dat het dorp daardoor tot bloei kwam,
blijkt wel hieruit, dat het een eigen Baljuw
en Schout ontving. Het dorp heeft een flinke
haven, waar vooral in het najaar veel ver
tier is. Ook heeft 't een aardige kerk. Deze is
niet groot, maar is voorzien van een hoogen
ronden toren, die wegens ;zijh scheefheid
aan den beroemden toren van Pisa herin-
nert.
In de kerk zelve vindt men een sierlijke
grafstede van den Graaf van Flodorf.
Overigens is er niet veel van dit dorpje
mede te deelen. Stavenisse is mede een be
wijs van de wakkerheid van ons Zeeuwsche
volk, dat met Gods hulp de wateren weer te
rugdrong, en het heroverde gebied in een
bloeiene landstreek herschiep.
Beste Nichtjes en Neefjes!
Het Kerstfeest nadert!
Nog een paar dagen en we herdenken
weer de geboorte van den Heere Jezus, die
in de wereld gekomen is om zondaren zalig
te maken en we zingen weer van het Licht
der lichten, dat uit 's werelds duistere wol
ken is opgegaan.
Ik hoop, jongens en meisjes, dat het voor
jullie allemaal prettige dagen zullen zijn en
dat jullie ook evenals de Wijzen uit het Oos
ten zult leeren voor dien Koning te knielen
en Hem te eeren en te vreezen.
Na de Kerstdagen volgt voor de meesten
de Kerstvacantie tot na Nieuwjaar.
Dat is altijd een eigenaardige week, die
jullie, naar ik hoop, veel genot zal verschaf
fen.
Nu moet ik nog iets anders vertellen. Over
twee weken kan ik geen briefjes beantwoor
den, want dan is het de Nieuwjaarsweek.
We zullen het dan maar een weekje uitstel-
len.
Drie Januarie geef ik weer een prijsraad
sel, en dan staan den lOen de briefjes er
weer in.
De uitslag van het woord „Zondagsblad"
zal ik hier meteen maar laten volgen.
Nachtegaaltje heeft de meeste woorden
gevonden, n.l. 121, dan volgt Klimop met
117, Korenbloem en Blauwoog 91, Prins
Maurits 78; Duinroosje 70. Ze hadden allen
wel enkele verkeerde woorden, maar dat
waren er toch niet zoo veel.
Nachtegaaltje krijgt dus de prijs.
Hartelijke groeten en een prettig Kerst
feest toegewenscht van
TANTE DOLLIE.
Hier volgen de raadsels.
I. Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 45 letters.
Een 11. 23. 17. 41. is een verblijfplaats voor
dieren.
Een 8. 5. 28. 33. 11. 15. 38. 18. was een
Leviet
40. 17. 21. 29. 17. was een biddende vrouw.
De 37. 10. 37^ 44. 3. is een boek.
De herders hoorden 11. 19. 38. 45. 25. 31. 36.
Het 27. 28. 7. 30. 42. 32. 20. werd aange
beden.
6. 1. 35. was een vrouw.
De 22. 26. 6. 9. wees de Wijzen den weg.
37. 14. 12. 16. 3. 31. 43. 24. 13. is een dorp.
Een 34. 2. 41. 4. noemt men ook wel natie.
39. is een medeklinker.
II. Voor de kleineren.
Mij gcüeol bes _aat uit 29 letters.
Een 10. 4. 25. 28. 9. is een muziekinstru
ment.
5. 17. 21. 19. 2. 22. 14 11. worden gezongen.
Een 1. 3. 22. 20. 18. 4 weidt de schapen.
12. 16. 10. 7. 8. 23. 29. geven ieder uur
den 15. 6. 20. aan.
Een 26. 24. 25. 3. 27. wordt niet meer gezien.
13. is een medeklinker.
De oplossing van de teekening van de vorige
week:
Koudekerk e. „Merel en Vilota". Har
telijk bedankt voor het aardige pakje. De
letter was heerlijk en den leeslegger kan ik
ook best gebruiken. Je hebt het keurig ge
daan.
Kamperland. „Rozenknopje". Je kunt
den leeslegger dus wel goed gebruiken, nu
dat zal B. wel prettig vinden. Je hebt veel
cadeaux gekregen. Ik heb je heelemaai niet
uitgelachen, hoor.
Kruiningen. „Karei de Stoute". Zoo
kom jij ook weer eens bij ons kijken, nu,
dat vind ik gezellig. Kun je al mooi op de
mondharmonica spelen?
Bergen op Zoom. „Loolaantje". Je was
zeker wel erg nieuwsgierig toen het pakje
kwam. Wil je Broertje van mij ook felici-
teeren? Jammer, dat jij geen prijs had.
Nieuwdorp. „Boerinnetje" en „Juffer
tje". Ja, Moeder moet J. maar iederen dag
een ei geven, dan kan ze het wel gebruiken.
Zoo'n cadeautje als B. v. St.-Nicolaas kreeg,
heb ik nu nog nooit gehad. Gezellig, dat
jullig nog een avondje van de M. V. heb
ben. „Ceder". Nog hartelijk gefeliciteerd met
je verjaardag. Echt gezellig, dat jullie met
Kerst logé's krijgen. Nu wil je zeker ook wel
graag, dat er ijs komt in de vacantia
„Friezinnetje". Jij hebt veel cadeaux gehad
zeg; wordt de jurk mooi? Leuk, dat jullie
ook een samenspraak mogen doen, ja, die
heb ik al eens meer gehoord. „Jannetje".
Echt aardig van je om den brief voor je
zusje te schrijven, 'tls zeker wel een heel
werk om zoo'n pakje te breien, maar nu
't zoo mooi wordt, heb je er vast wel vol
doening van als 't klaar is. „Vadershelper".
Fijn zeg, dat de Sint zoo goed om je gedacht
heeft, dat was nog eens een groot cadeau.
R. heeft toch nog geschreven, hé. „Zonne
bloempje". Je bent dus weer wat opgeknapt.
Er zijn nu zooveel menschen verkouden, 't
is er ook wel weer naar. „Dagbloem", „Wil
de Wingerd" en „Juffertje in 't Groen". Niets
gezellig hoor, zoo'n korte brief, 'k Hoop maar,
dat jullie een volgenden keer wat meer we
ten te schrijven. Er komen zeker wel weer
veel logé's met Kerst „Bloemenmeisje" en
„Fluweeltje". Heerlijk hé, als je zooveel te
snoepen hebt, wat dat betreft is St-Nicolaas
een goede tijd. Het raadsel zal ik wel kun
nen gebruiken.
Vrouwepolder. „Het Vogelnestje" en
„Blondje". Dus jullie doen niet meer mee,
nu, dat lijkt me dan maar het beste, als
jullie toch zoo boos op me zijn. Als je er
soms spijt van mocht krijgen, mag je wel
weer meedoen, hoor. „Zwaluwtje". Ik vind
het best hoor, dat je in 't vervolg om de
vier weken schrijft, maar ik zou het wel
prettig vinden, als je de onderdeelen er ook
bij zet „Twee vriendinnetjes". Hoe is het
met de verkoudheid van K., alweer over? Ja,
't heeft hier ook erg gemist, maar in de
stad heb je er nooit zooveel last van als
buiten.
Middelburg. „Nachtegaaltje". Jij hebt
vast wel de meeste woorden, zeg. Prettig,
dat ik het boekje nu eindelijk kon sturen.
Het andere nichtje vond het erg mooi. Heb
jij er al in gelezen?
G r o e d e. J)e kleine Molenaar". Het raad
sel heb je weer goed. Ga je ook uit in de
Kerstvacantie, dan moet je me 't volgende
jaar maar eens een langen brief schrijven.
„Balroosje". Jammer hé, dat je juist ziek