K u *?1 I'S i s |SI^ I-S* 1 s s a g a flfSl ais d jyd^a-s lS GROOTMOEDERTJE. Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de Jeugd. ïrz o z c 10 M_' 1-, s s V Stavenisse. O ri Q tr; w ÉH -fl NI TT «Sn fcC cd -fl fcc flö g fl 3 3 CO Q-ès N 4* W S* 3 2 fl fl Sf bo --* "5 '3 cd -5 2 -S ^4 "O fl o s>® C bc o cd cd -fl s-. O "5 S rfl hc O O O O o> ♦-J t-. O -i-a o c fl fcOCj O C Q) ^5 g (Q •3 fl t, 00 .h a o o - 'O cd cd fl fl) N S r:^ T3 c S" O r- a fl ai tf 5- 3f CO <D O *Z? cö -fl N fl -Q fl <r> *-< .J -*J O) £?o 5 '3 2 bO «- g CS-O cd fl 8 0) -S U cd -fl 3-S R **S ■a a bo C M s bo® G "fl 3 - d 7; 'H _T fl »S N n Jh x; B C E N t2 j 2 50 T3 q T3 t* cd d cc cd (j, g-go gZ a js 'C ai u ■«-> o T5 o O *4 *N cd b S 2 w c ra xj o3 g T3 03 o t-i cd agjSg 2 o3 S r-3 C ^3 z: o T3 q) O cd O u ^P*P5 a c .- s O -*—j O o: t. T3 S-h t£ fi &H cd cd bc cd 2 -Q T3 S 2 cd S is .2 O fl o c w Cd rH 1 •3 g I -5 bo bc bo o-S g-i? "3 o bt° o 2 '3 t. o C3 c p> hh -Jr^ d) «rH ■p ri rC S a cd tüD <D S C §5 «H 2 2 g OT3 c s-g cd o) öd a .2 §i J ffi N 2 o sM Z O 2 CC "fe <T-' T3 C p^s Q< V g 2 o co ho 'N (-. »j C C 43 .E. XJ cd C Ai O N "O O Pt, o fl P <D r N fl - T3 cd .5 M r\ cd fl o fl ro |a^ a*a <d©s-iO :z? o P-t r^J N ^4 ^3 1 fl 03 1 O T3 c Ti cu s—> CO Ü3 fl P-a s M bi) cd N J bo bo O-2 -4-» -P> v uil ■MÜ tegenstelling in ons nationaal karakter geeft het vertroostend vermoeden, dat de huidige inzinking van het nationaal besef van eigenwaarde een gevolg is van de over woekering eener bepaalde eigenschap van onze volksnatuur, maar dat ook thans Ne derland zich groot zou kunnen toonen, wanneer de Nood die verborgen grootheid wekte." Ieder, die de belangrijke studies van dr N. Japikse, „Johan de Witt" en „Prins Wd- lem lil de Stadhouder-Konin,. kent, zal deze historische roman met te meer belang stelling lezen. En wederkeer, ig sal door den roman de levensbeschrijving aan relief winnen, terwijl de roman door dr Japikse's voortreffelijke studie een achtergrond ver krijgt, waixdoor zijn vele geschiedkundige gegevens die allerwege opduiken, aan waar de en b teekenis grooter worden. Terecht merkt dr Ritter dan ook op: De bronnen studie, welke men op elke bladzijde proeft, en die slechts bier en daar een enkele on nauwkeurigheid vertoont, zou een langdra- diger geschiedschrijver tot een veeldeeligen roman hebben verleid. Na den dood van den raadspensionaris auw kwam Johan de Witt de opengeval- an plaats innemen. Niet dat zijn benoe ming aanstonds definitief was; eersi na een lalf 'aar volgde de officieele benoeming xadat hij het ambt gedurende dien tijd reeds had waargenomen. 30 Juli 1653 legt hij den eed als raadspensionaris af: de naam van Johan Witt zal in de komende periode op veler .ippen zijn, ook buiten de grenzen der ereen:gde provinciën. Het jaartal 1653 is voor den schrijver van dezen roman het wei-gekozen uitgangspun; om van daar uit De Witt in zijn politieke loophaan te volgen. Als „helden der vrijheid" ziet de schrij ver de De Witten; in Johan de Witt meeni hij iemand gevonden te hebben, die het vrij- heids-ideaul zuiver gehouden heeft van alle smet. Held der vrijheid: zoo wordt hij reeds toegesproken ter plechtige vergadering waar hij oen eed aflegt. „Olivier Crom well", zoo klonk het uit den mond van den voorzitter, „heeft zich volgens stellige berich ten tot Ia>j.u Protector van Engeland opge worpen. En indien hij nog den titel van Hoogheid aannam, zou de weg tot het sla vendom der monarchic, vrij zijn. Gij echter, Johan de Witt, gij zijt een ware held der Vrijheid, bereid om voor haar, die ons aller hoogste goed is, te leven en te sterven. En zoo vorder ik dan van U, dat gij, op de van ouds gebruikelijke plechtige wijze, den eed als raadspensionaris voor de Hoogmogende Heeren der Staten-Generaal en de Edel- grootmogende Heeren der Staten van Hol land zult afleggen!" Door velerlei gevaren omringd, is de tijd voor de vereenigde provinciën niet onver deeld gunstig. Wel tracht Johan de Witt met alle middelen die hij kan aanwenden, het landsbelang te dienen op een wijze die hij dienstbaar acht voor het groote doel; maar welhaast zal blijken wat sterker is. staal of papier. „Waar de uitdrukking van daan kwam, wist men niet. Maar zij die het weten konden waren van meening, dat het staal bij Oranje gezocht moest worden, het papier daarentegen bij Johan de Witt." Overwinning en nederlaag, voorspoed en tegenslag spelen het oude wisselspel. Jo han de Witt stuurt de Unie met vaste hand: „Aangezien het alles is uitgekomen zooals ik gedacht en voorbereid had, ben ik van zins op den ingeslagen weg voort te schrij den, zonder dwalen, vast en met opgerich- ten hoofdei" Het slotspel zet in, het einde nadert. Stap voor stap moet Johan de Witt achteruit. Voor den duur van den oorlog zal de jonge Prins Kapitein-Generaal en Algemeen Ste dehouder der Unie worden; het spook van den opstand ziet De Witt thans door geheel de Unie trekken, geen enkele provincie uit gezonderd. „Wat moest er nu gebeuren? Ging het in waarheid tegen hem, den al machtigen Raadpensionaris /an Holland? "Was het volk hem zat geworden? Trof hem de schuld, of had alleen het jaloersche lot hem het succes ontnomen?" Eindelijk moet hij zeggen: „Ik heb een offer gebracht, zoo noem ik het, om het Va derland te dienen." Verrader van de zoo duur gekochte vrijheid, noemt zijn broeder Cornelis hem, buiten zich zelf van woede. Oranje zegt de schrijver werd aller hoop, Johan de Witt echter aller vijand. Waaraan zou het toch liggen, dat de stem ming niet gunstig meer voor je is? vraagt Beverningh hem. En het antwoord luidt. „Waaraan dat ligt? De wind is gedraaid, gebeurt dat niet eiken dag?.Mijn vrijheids droom is ten einde. De Prins heeft mijn plaats ingenomen. Hij zal alles tot een goed einde brengen, als hij maar harder blijf' dan ik!" Willem III was gerijpt tot den staatsman, dien De Witt nooit in hem had vermoed; in het hart van het volk stond de sterke trouw aan den telg van het aloude geslacht. De heerschappij van De Witt, die deze hechte grondslagen ontberen moest, had af gedaan. „Helden der Vrijheid" wij gelooven niet, dat de De Witten op dien eerenaam rechl hebben. „Het vrijheidsideaal van Johan do Witt was een abstract ideaal", zegt dr Rit ter terecht. Wij zien het probleem anders, dan de schrijver het ziet. Maar dat sluit onze waardeering voor dezen roman aller minst uit. Voor diegenen onder onze lezers, die den historischen roman hun voorkeur geven ongetwijfeld zal hun aantal nie' gering zijn! beteekent dit boek een be langrijke aanwinst. A. L. VAN OTEN. Vrij naar het Engelsch. 20) —o— Grootje keek op naar het naast haar staande meisje. Ze zag de rustelooze uit drukking op het jonge, bleeke gezichtje. „Het arme kind, ze verlangt er naar weer eens geld in haar handen te voelen," over dacht de oude vrouw. „Kom, ik zal haar een gulden meegeven. Als ze er maar zuinig mee is. Voor tien dubbeltjes kun je een hoop koopen, als je goed uit je oogen kijkt." Langzaam ging ze naar de kast, en haal de uit een verborgen hoekje een doosje te voorschijn waarin ze haar geld bewaarde, ze nam een gulden van haar laatste geldelijk bezit af. „Hier," zeide ze, maar Ally, wees toch alsjeblieft voorzichtig, dat je hem niet ver liest. Doe hem in je portemonnaie en stop die diep in je zak. Je moet meebrengen rozij nen voor de pudding en suiker en meel. Ga maar op de markt kijken, maar denk er om, dat ze je geen verdroogde rozijnen in de handen stoppen. En blijf niet te lang uit, hoor." Alison beloofde voorzichtig te zullen zijn. Ze zette haar zwart hoedje op en trok haar eenvoudige mantel aan. Nauwelijks was ze buiten of ze zag Louisa Clay. Deze was goed gekleed. Ze droeg een groote beige vilthoed, waaronder het zware zwarte haar uitkrulde. Een warm bont was om haar hals fresiagen, terwijl de handen in een groote mof staken. Alison -wilde haar haastig voorbij loopen, maar Louisa -ak haar aan. „Kijk, goed dat ik je ontmoet," zei ze, „ik was juist op weg je eens te paan opzoeken." Alison was stü blijven staan, toen Louisa haar aansprak, maar ze gaf geen antwoord. Ze wenschte zoo spoedir mogelijk van haar af te komen. Maar Louisa dacht er heel an ders over. „Ik ben heusch blij je weer eens te zien," vervolgde ze, „ik heb je een hoop te zeggen. Weet je, dat er iemand anders voor je in de plaats is gekomien." „Ja", antwoordde Alison, „dat heeft mijn heer Hardy me verteld. „Jim," herhaalde Louisa met iets spijtigs in haar stem. „Ik wist niet, dat je zoo ver- vertrouwelijk met Jim omging. En wanneer heeft hij je dat verteld", vroeg ze verder. „Vanmiddag, toen hij bij ons was. Maar nu moet ik heusch verder, Lonisa, ik heb nogal haast. Ik moet eenige boodschappen voor grootje doen." „Nu, dan ga ik een eindje met je mee, ik heb toch al den tijd, dan kunnen we nog eens praten, waar moet je heen?" „0, wat inkoopen doen. Het is haast kerst mis." Alison wenschte, dat ze maar weer thuis was. Al het plezier van de wandeling was er af, nu ze zich in gezelschap bevond van dit meisje, dat haar zoo antipathiek was. Het prikkelde haar, dat Lcuisa zoc famil iaar over Jim sprak en ze was bang, dat deze zou merken, hoe arm ze eigenlijk wa ren. Ze nam zich tenslotte vast voor, haar inkoopen maar tot later uit te stellen. „Ik heb nog al haast", zeide ze dan ook. „Je voelt er zeker niet veel voor, om hard door te moeten loopen. „Ach, wat zal ik je ervan zeggen. Ik kan wel een eindje met je meeloopen en anders kom ik eens een uurtje bij je praten. Ik ken je grootmoeder wel niet, maar naar wat ik van haar gehoord heb, moet ze een echt type zijn en ik ben verlangend, met haar kennis te maken. Jim sprak er giste ren over, toen hij bij ons ten eten was". „Ik weet zeker, dat hij nooit zoo over grootje zou praten", mompelde Alison boos in zichzelf, al haar best doende een onver schillig gezicht te zetten. „Ben je niet nieuwsgierig, wie er voor jou in de plaats is gekomen?" hervatte Louisa het eenzijdige gesprek weer. „Ach neen, ik stel er niet zoo heel veel belang in", antwoordde Alison. „Maar Alison, wat kan jij jokken. Ieder een kan immers van je gezicht lezen, hoe nieuwsgierig en jaloersch je bent". „Je hebt geen recht, zulke dingen tegen me te zeggen", antwoordde Alison op koe len toon. „Als je hatelijk wilt zijn, ga ik liever alleen verder". „Ach, wat zijn we trotsch en hooghartig", antwoordde de ander smalend, „wat voe len we ons boven de rest van het mensch- dom verheven. En je bent toch zoo'n onnoo- zel schaap. De domste streek, die je ooit hebt uitgehaald, was om weg te gaan, toen je beschuldigd werd. Natuurlijk houdt het heele personeel je nu voor de dievegge en dat is hun niet eens kwalijk te nemen, zoo overhaast als jij heenging had 't veel van een vlucht. Die arme Jim* had de eerste da gen een beetje het land, maar nu is hii er weer overheen en vroonjKer en aaioigei Jan ooit. Wist je, dat hij 's avonds dikwijls bij ons komt? Hij is een prettige gast; hij heeft een goede stem en kan uitstekend tooneel spelen. Den avond voor kerstmis voeren we een tooneelstukje op. Jim is de held en ik de heldin. Hij moet me het hof maken en als je hem ziet spelen, wel, je zou zeggen, dat hij het werkelijk meende. Weet je wat, Ali son, je moest komen kijken, en als we het opvoeren, dan kun je zelf zien, wat een knap acteur hij is. Kom je, het zal een ge zellige avond worden". „Alison gaf niet onmiddellijk antwoord ze was te boos en te opgewonden. Hoe dorst Jim, die beweerde haar lief te hebben, eiken avoid naar dat meisje te gaan, zich daar te amuseeren, terwijl zij zoo diep on gelukkig was hoe dorst hij die ander zelfs het hof te maken, al was het dan ook maar tooneelspel. Plotseling was haar be sluit genomen; ze wilde zelf zien. De avond voor Kerstmis, dat was dus Donderdagavond en eerst Dinsdag hoefde ze haar beslissing te geven. „Goed", zeide ze plotseling, „ik wil graag komen. Maar", voegde ze er aan toe, „je moet me één ding beloven". „En dat is?" „Je mag Jim Hardy niet vertellen, dat ik kom, geen woord. Als hij me ziet, is het vroeg genoeg, maar van te voren mag hij er niets van weten". Louisa barstte in lachen uit. „Als men jou hoort spreken, Alison, zou men denken, dat jij je wonder wat van mijn heer Hardy verbeeldt. Denk je nou heusch, dat het eenig verschil voor hem zóu maken of je komt of niet? Maar als jij er op ge steld bent, wil ik je graag beloven wat je vraagt hoor. Ik zal er hem geen woord van vertellen". „Dank je", antwoordde Alison. „Hoe laat zal ik komen?" (Wordt vervolgd.) door A. M. VVESSELS. Aan den Zuidelijken boek van het eiland Tholen, ligt het vriendelijke en welvarende dorp Stavenisse, een dorp, dat een beschei den plaats inneemt. Vooral als men pas uit een stad komt, treft het vreedzame en landelijke van deze gemeente te meer. Geen wereldschokkende gebeurtenissen vielen er voor, welke de ve der der historie geboekstaafd heeft, maar het kan zich toch verheffen op het bezit van namen, die tot den hoogsten adel behoorden en die hun machtigen invloed deden gelden op den gang van 's lands zaken. Stavenisse was oorspronkelijk een eiland, en is een der oudste en tegelijk een der jong ste deelen van Tholen. Al zeer vroeg wordt van het eiland Stavenisse gewag ge maakt. De oude kroniek van Boxhorn deelt mede, dat Stavenisse een eiland was voor den grooten ondergang in 1509. Op dit eiland lagen vier dorpen en een kasteel, „Huis ter Doest". Van deze 4 dorpen was Stavenisse „de hooftparochie ende princi- paelste". Hoe veel of hoe weinig van dit be richt waar moge zijn, zooveel kunnen wij er dan toch uit concludeeren, dat het eiland Stavenisse vóór de inudatie een grooteren omvang bezat en er derhalve veel grond bui- tengedijkt is geworden. Van die dorpen en dat z.g. kasteel is geen spoor overgebleven en ook de namen dier ongelukkige dorpen heeft de overlevering niet bewaard. Gelijk met vele plaatsnamen het geval is, schuilt de oorsprong van den naam Stave nisse in het duister.In oude tijden schreef men Stavnesse of Staafnesse. Er zijn onder scheidene meeningen. Velen sloegen acht en o.i. terecht op den uitgang nesse of n i s s e en zij wijzen er op, dat deze aan vele dorpen vooral in Zeeland eigen is. Door nessen, dat natmaken beteekent, worden dus natte schorren of gorzen aangeduid, die voor de zee open lagen en nog gedurig door het water overstroomd worden. Vandaar dat de landen en plaatsen aan de monding eener vliet of rivier gelegen, dikwerf dien naam dragen, o.a. Hontenisse. Aan dien uitgang paarde zich de eene of andere eigenschap der moerasgronden, zooals Renesse (Riede- nesse), dat een nat en waterachtig rietland te kennen geeft en Scherpenisse, wijst op scherpe, harde schorren. Ook meenen sommigen dat Stavenisse haar naam te danken heeft aan de schorren die zich in den vorm van een staf of staaf in zee zouden hebben uitgestrekt. Dres- selhuis denkt aan den dondergod Stavo. Stavenisse is reeds zeer oud. Reeds in de 12e eeuw werden er ridders van Sta venisse gevonden. Vermoed wordt, dat de edelen van Sta venisse ook hebben deelgenomen aan het vloekverbond om Graaf Floris V te ver moorden. Althans na dien dag hebben zij als bannelingen buiten den Zeeuwschen bo dem rondgezworven. Niet lang na hun vertrek leed het eiland groote schade. De watervloed op St. Ka trijnedag van 1304 was hoogst noodlottig. Vreeselijke verwoesting bracht die storm vloed zoowel hier als elders teweeg. Van het eiland bleef niets over. Jarenlang bleef het drijven en werd naderhand slechts gedeel telijk ingedijkt. Al vroeg in het jaar 1355 verleende Graaf "Willem V te Zierikzee opdracht aan den dijkgraaf G. H. Vredeszon, om de aanwas sen Hughenware en de Rote tot land te ma ken. De aanwassen aan de Noordzijde van het eiland schenen rijp voor bebouwing. Maar, wie zou dat betalen? Het Ridderwezen was diep in verval; daarentegen gingen de stedelingen in rijkdom en ontwikkeling krachtig vooruit. Met jeugdigen moed had de derde stand zijn kluisters verbroken en was zich zijner rechten en krachten bewust geworden. En waar de geldelijke onderstand den vorsten te leveren belangrijker werd, daar drongen de poorters ernstiger aan op uitbreiding van hun privilegiën en voorrech ten. 't Spreekt vanzelf, dat bij die toenemende welvaart het oog rustte op zooveel verdron ken landen en rijpe schorren en men be dacht werd op vermeerdering van grondbe zit. Ook het steeds drijvende Stavenisse met zijn omgeving trok de aandacht van den te Zierikzee wonenden rentmeester der geeste lijkheid van Zeeland, den heer Bruynsteen van Herwijnen, en hij verkreeg in April 1391 van Hertog Albrecht van Beieren ver gunning om het oude eiland Stavenisse weer te bedijken. Wegens onrechtvaardige han delwijze werd echter heer Bruynsteen door den Hertog verbannen en ging Stavenisse op 28 Maart 1396 over aan Heer Jan van Heervliet. Deze wist Stavenisse tot bloei te brengen, door vrijheid van tollen en rechten te erlangen. Dat het dorp daardoor tot bloei kwam, blijkt wel hieruit, dat het een eigen Baljuw en Schout ontving. Het dorp heeft een flinke haven, waar vooral in het najaar veel ver tier is. Ook heeft 't een aardige kerk. Deze is niet groot, maar is voorzien van een hoogen ronden toren, die wegens ;zijh scheefheid aan den beroemden toren van Pisa herin- nert. In de kerk zelve vindt men een sierlijke grafstede van den Graaf van Flodorf. Overigens is er niet veel van dit dorpje mede te deelen. Stavenisse is mede een be wijs van de wakkerheid van ons Zeeuwsche volk, dat met Gods hulp de wateren weer te rugdrong, en het heroverde gebied in een bloeiene landstreek herschiep. Beste Nichtjes en Neefjes! Het Kerstfeest nadert! Nog een paar dagen en we herdenken weer de geboorte van den Heere Jezus, die in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken en we zingen weer van het Licht der lichten, dat uit 's werelds duistere wol ken is opgegaan. Ik hoop, jongens en meisjes, dat het voor jullie allemaal prettige dagen zullen zijn en dat jullie ook evenals de Wijzen uit het Oos ten zult leeren voor dien Koning te knielen en Hem te eeren en te vreezen. Na de Kerstdagen volgt voor de meesten de Kerstvacantie tot na Nieuwjaar. Dat is altijd een eigenaardige week, die jullie, naar ik hoop, veel genot zal verschaf fen. Nu moet ik nog iets anders vertellen. Over twee weken kan ik geen briefjes beantwoor den, want dan is het de Nieuwjaarsweek. We zullen het dan maar een weekje uitstel- len. Drie Januarie geef ik weer een prijsraad sel, en dan staan den lOen de briefjes er weer in. De uitslag van het woord „Zondagsblad" zal ik hier meteen maar laten volgen. Nachtegaaltje heeft de meeste woorden gevonden, n.l. 121, dan volgt Klimop met 117, Korenbloem en Blauwoog 91, Prins Maurits 78; Duinroosje 70. Ze hadden allen wel enkele verkeerde woorden, maar dat waren er toch niet zoo veel. Nachtegaaltje krijgt dus de prijs. Hartelijke groeten en een prettig Kerst feest toegewenscht van TANTE DOLLIE. Hier volgen de raadsels. I. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 45 letters. Een 11. 23. 17. 41. is een verblijfplaats voor dieren. Een 8. 5. 28. 33. 11. 15. 38. 18. was een Leviet 40. 17. 21. 29. 17. was een biddende vrouw. De 37. 10. 37^ 44. 3. is een boek. De herders hoorden 11. 19. 38. 45. 25. 31. 36. Het 27. 28. 7. 30. 42. 32. 20. werd aange beden. 6. 1. 35. was een vrouw. De 22. 26. 6. 9. wees de Wijzen den weg. 37. 14. 12. 16. 3. 31. 43. 24. 13. is een dorp. Een 34. 2. 41. 4. noemt men ook wel natie. 39. is een medeklinker. II. Voor de kleineren. Mij gcüeol bes _aat uit 29 letters. Een 10. 4. 25. 28. 9. is een muziekinstru ment. 5. 17. 21. 19. 2. 22. 14 11. worden gezongen. Een 1. 3. 22. 20. 18. 4 weidt de schapen. 12. 16. 10. 7. 8. 23. 29. geven ieder uur den 15. 6. 20. aan. Een 26. 24. 25. 3. 27. wordt niet meer gezien. 13. is een medeklinker. De oplossing van de teekening van de vorige week: Koudekerk e. „Merel en Vilota". Har telijk bedankt voor het aardige pakje. De letter was heerlijk en den leeslegger kan ik ook best gebruiken. Je hebt het keurig ge daan. Kamperland. „Rozenknopje". Je kunt den leeslegger dus wel goed gebruiken, nu dat zal B. wel prettig vinden. Je hebt veel cadeaux gekregen. Ik heb je heelemaai niet uitgelachen, hoor. Kruiningen. „Karei de Stoute". Zoo kom jij ook weer eens bij ons kijken, nu, dat vind ik gezellig. Kun je al mooi op de mondharmonica spelen? Bergen op Zoom. „Loolaantje". Je was zeker wel erg nieuwsgierig toen het pakje kwam. Wil je Broertje van mij ook felici- teeren? Jammer, dat jij geen prijs had. Nieuwdorp. „Boerinnetje" en „Juffer tje". Ja, Moeder moet J. maar iederen dag een ei geven, dan kan ze het wel gebruiken. Zoo'n cadeautje als B. v. St.-Nicolaas kreeg, heb ik nu nog nooit gehad. Gezellig, dat jullig nog een avondje van de M. V. heb ben. „Ceder". Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Echt gezellig, dat jullie met Kerst logé's krijgen. Nu wil je zeker ook wel graag, dat er ijs komt in de vacantia „Friezinnetje". Jij hebt veel cadeaux gehad zeg; wordt de jurk mooi? Leuk, dat jullie ook een samenspraak mogen doen, ja, die heb ik al eens meer gehoord. „Jannetje". Echt aardig van je om den brief voor je zusje te schrijven, 'tls zeker wel een heel werk om zoo'n pakje te breien, maar nu 't zoo mooi wordt, heb je er vast wel vol doening van als 't klaar is. „Vadershelper". Fijn zeg, dat de Sint zoo goed om je gedacht heeft, dat was nog eens een groot cadeau. R. heeft toch nog geschreven, hé. „Zonne bloempje". Je bent dus weer wat opgeknapt. Er zijn nu zooveel menschen verkouden, 't is er ook wel weer naar. „Dagbloem", „Wil de Wingerd" en „Juffertje in 't Groen". Niets gezellig hoor, zoo'n korte brief, 'k Hoop maar, dat jullie een volgenden keer wat meer we ten te schrijven. Er komen zeker wel weer veel logé's met Kerst „Bloemenmeisje" en „Fluweeltje". Heerlijk hé, als je zooveel te snoepen hebt, wat dat betreft is St-Nicolaas een goede tijd. Het raadsel zal ik wel kun nen gebruiken. Vrouwepolder. „Het Vogelnestje" en „Blondje". Dus jullie doen niet meer mee, nu, dat lijkt me dan maar het beste, als jullie toch zoo boos op me zijn. Als je er soms spijt van mocht krijgen, mag je wel weer meedoen, hoor. „Zwaluwtje". Ik vind het best hoor, dat je in 't vervolg om de vier weken schrijft, maar ik zou het wel prettig vinden, als je de onderdeelen er ook bij zet „Twee vriendinnetjes". Hoe is het met de verkoudheid van K., alweer over? Ja, 't heeft hier ook erg gemist, maar in de stad heb je er nooit zooveel last van als buiten. Middelburg. „Nachtegaaltje". Jij hebt vast wel de meeste woorden, zeg. Prettig, dat ik het boekje nu eindelijk kon sturen. Het andere nichtje vond het erg mooi. Heb jij er al in gelezen? G r o e d e. J)e kleine Molenaar". Het raad sel heb je weer goed. Ga je ook uit in de Kerstvacantie, dan moet je me 't volgende jaar maar eens een langen brief schrijven. „Balroosje". Jammer hé, dat je juist ziek

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8