TxTT
Hebt elkander lief.
isjg.
Mix
S-x
Iff ix I
r
:T
Zaterdag 20 December 1930
45e
Jaar
gang
No. 13
Voor den Zondag.
Hij zal velen bekeeren.
Diës Irae.
Goede gedachten.
Letterkundige bijdragen.
Helden der Vrijheid,
door Hugo von WaldeyerHarts.
was. 't Hinderde niet zoo erg, dat je briefje
wat laat kwam, want ik hoefde ze verleden
week toch niet te beantwoorden.
Breskens. „Zonnestraaltje". Het is ze
ker wel een heele drukte zoo'n verkoopdag.
Komen er altijd veel menschen? En wat
doen jullie met wat er overblijft?
R il l and. „Vinkje". Je wist toch wel
van wie het kwam hé. Ze vond dat van jou
ook mooi. Een echt meisjesboek heb je ge
kregen, 't is zeker wel mooi.
Krabbend ij ke. „Klimop". Jij was na
tuurlijk niet bang toen St.-Nicolaas bij jul
lie is geweest Fijn zeg, dat jullie uitgaan
met Kerst, waar naar toe? „Fruitkweekertje".
Gezellig, dat jij nu ook mee gaat doen. Heb
je de voordracht goed gedaan? Je wilt me
zeker ook wel eens schrijven, hoe oud je
bent?
Kap el le „Grasklokje". Fijn hé, dat je
zoo'n mooi boek hebt gekregen. Je vrien
dinnetje mag ook wel meedoen, dan kan ze
toch wel met jou samen doen? „Claudius
Civilus". Jij hebt wel groote plannen, maar
'tzou veel te duur komen en de menschen
zouden het ook niet prettig vinden als ze
nog meer moesten betalen. Het raadsel van
den vorigen keer had je wel goed. „Brunio".
H Duurt wel erg lang hé, eer je de schaatsen
kunt gebruiken, maar de winter duurt nog
lang. Allemaal sturen ze geen kaart, maar
er zijn er wel, die het doen. „Bakkerinne-
tje" en „Bakkertje". Jullie hebt veel cadeaux
gehad zeg. Mag je nu ook wel eens een
brandje maken om de auto te gebruiken?
Wol f aar tsdij k. „Maarten Tromp". Je
hebt toch flink je best gedaan, wat het
woorden zoeken betreft Je vond het zeker
wel fijn, dat je een lantaarn kreeg. „Prins
Maurits". Jij hebt dus veel plezier van den
tekst 'kKan begrijpen, dat broertje blij was
met het leidsel, ja ik ken het ook wel. Je
hebt heel wat woorden gevonden hoor.
„Leeuwtje". 'kDenk wel, dat hij het zelf
geteekend heeft, een heele eer voor hem,
dat je 'tzoo mooi vindt Boeken kun je al
tijd wel gebruiken, hé.
Z a am slag. „De jonge Landbouwer". Je
vond het zeker wel fijn, dat het ging vrie
zen, 'twas anders niet van langen duur, hé.
Was je al eens meer in Goes geweest?
Rilland. „Africaantje". Ik hoop er om
te denken als haar briefje aan de beurt
komt Prettig, dat jij ook een prijs had voor
de teekening.
's--H. H. kinderen. „Vergeet mij niet".
Hartelijk gefeliciteerd met Moeders verjaar
dag, 'tis juist vandaag hé. 'kHeb het gauw
achter je naam gezet, dan komt het een vol
genden keer wel goed terecht. „Madeliefje'.
Wat weer een lange brieven. Nu, jij zult wel
een prettige vacantie hebben, 't treft mooi,
dat jullie samen heen en terug kunnen.
Blijft je vriendin er net zoo lang als jij?
Nee, ik ga niet uit met Kerst. „Juffertje in
't Groen". Jij mag ook meedoen hoor, maar
dan moet je een anderen schuilnaam be
denken, deze naam is er al, en 'tis zoo las
tig als er twee dezelfden zijn.
Aagtekerke. „Meidoorn" en „Agaath".
't Was echt jammer voor jullie, maar
je hebt me ook nooit je adres geschreven.
'kKon er dus niets anders dan jullie eigen
naam op zetten. Heb je het nu al ont
vangen?
Ierseke. „Boterbloempje". Prettig, dat
het kleedje naar je zin was. Heb je veel
moeite met het raadsel gehad, de oplossin
gen waren goed. „Slaapmutsje" en „Sneeuw
klokje". Jullie hebt niet alle woorden ge
vonden hoor. Je hebt zeker wel gelezen, dat
er nog meer waren? Ja, B. zal er wel heel
wat werk aan gehad hebben. Prettig, dat jul
lie het waardeeren. „Beukenootje". Klap
roos vond jouw cadeautje ook erg mooi. Flink
hoor, dat je zoo'n mooi kussen voor Moeder
gemaakt hebt, er was zeker wel heel wat
werk aan.
Serooskerke. „Winterkoninginnetje".
Nu had ik het bijna weer gedaan, het is
maar goed, dat je het er bij schreef. Ben
je nu weer beter? Ja, je briefje was gezellig
lang. „Korenbloempje en Blauwoog". De
pakjes zijn dus wel naar jullie zin. Kan
K. de brillewisscher toch wel gebruiken?
Jullie hebt ook heel wat woorden gevonden.
„Willem van Oranje" en „De Ruyter". Wel
een gezellig werkje hé, al die woorden uit
zoeken. Sturen jullie de brief in 't vervolg
wat vroeger? „Kievit" en „Duifje". Je hebt
er heel wat geduld voor noodig om zoo
lang te sparen, maar je hebt nu wel iets
moois. Wat heeft D. een plezier van zijn
boekje. Kan hij het zelf al lezen? „Sam
en Piet". Jullie hadden echt leuke dingen op
school. Die steen gaf zeker wel heel wat
plezier. Jullie moeten het zelf maar uit-
vinden, wie het V. is.
Goes. „Blondine". Leuk zeg, dat de tekst
al in je kamertje hangt. Nu kun je er altijd
naar kijken, 'tls wel pen aardige herinne
ring, hé? „Roosje". Dus jullie hebt wel een
gezellig avondje gehad. Het gedicht vind
ik erg leuk hoor. Ik ben echt nieuwsgierig,
of je een prijsje zult krijgen. „Duinroosje",
't Viel zeker niet mee, om die letter er mooi
op te krijgen, maar ik geloof, dat jij nogal
handig bent. 't Zal nu wel niet zoo gezellig
zijn op je kamertje nu de planten naar be
neden zijn. „Reseda". Ik kan het best be
grijpen, dat je niet zooveel tijd had, maar
nu was het weer een gezellige brief. Heb
je dat postpapier soms ook gekregen?
„Stormvogel". Jij vond de teekening dus
ook mooi, nu Prins M. vond de jouwe
ook erg mooi, hij hangt in de huiskamer.
„Boschviooltje". Ja hoor, ik heb ook een
goede Sint gehad. Echt leuk zeg, die rollade.
Het kussentje kun je dus wel gebruiken, dat
is ook prettig voor het nichtje, dat het ge
maakt heeft. „Erica". 'tValt nogal mee met
het aantal woorden. Heb je dat postpapier
ook van Sint Nicolaas gekregen? Eigenlijk
was je briefje te laat.
's Gravenpolder. „Grandifloor". Als
je het er even bij had geschreven, had ik
er om kunnen denken, maar nu wist ik het
niet Je hebt mooie cadeaux gehad van
den Sint. Vind je dat boek niet prachtig?
_„Dahlia". 'tKan best nog gaan sneeuwen
voor Kerst, maai of er erg veel kans op is,
dat geloof ik niet. Gelukkig dat je zusje
haar knie weer beter is, het was zeker
wel lastig voor haar. „Goudoevertje". Jij
was dus wel tevreden met je cadeautje
Neen, je kunt het niet iedereen naar den
zin maken. Nog hartelijk gefeliciteerd met
je zus haar verjaardag.
St. Laurens. „Klaproos". Ja, de Kerst
geschiedenis wordt nu weer overal verteld.
Heb je de teksten al goed geleerd? Gezellig
hé, zoo met z'n allen naar de stad. „Roze-
knop" De letter was heerlijk hoor, ik heb
er echt van gesmuld. Nu, St Nicolaas heeft
wat goed aan mij gedacht. Neen, dat boek
heb ik niet gelezen. „Goudhaantje" en
„Winterkoninkje". Ja, G. vond haar cadeau
tje ook erg mooi. Vind W. het zoo moeilijk
om iets uit te zoeken. Nu, dan was G. er
vlugger mee klaar. Zaagt hij mooie figuren?
„Kerklaantje" en „Kernoffel". Jullie hebt de
woorden zeker samen gezocht Nu, dat kan
ook best. Hebben jullie nu ook al vacantie?
„Klaverblad". Omdat het de laatste keer
van het jaar is, en je er zoo vast op
rekende dat ik het niet zou doen, zal ik
je toch nog maar een briefje schrijven. Tee
kenen is niet ieder z'n vak hé? Ja, December
is een echt gezellige maand.
(Slot)
Eersten Kerstdag was reeds voorbijgegaan.
En nu was het middag van den tweeden
Kerstdag.
Klokslag drie uur waren al de genoodig-
de meisjes bij Truus van Doorn present,
uitgenomen Lucie van Maaren.
Mijnheer en mevrouw van Doorn ontvin
gen de meisjes heel vriendelijk en brach
ten ze in de huiskamer, waar verschillende
versnaperingen gereed stonden.
,,'kZal nog even, wachten voor ik een
kopje chocolade inschenk, meisjes", zei me
vrouw van Doorn. „We zijn nog een bezoek
ster wachtend, weet je".
„Nog één? Wie heb je dan nog meer
gevraagd, Truus?"
„We hebben ook nog Lucie van Maaren
gevraagd meisjes, antwoordde mevrouw
voor haar dochtertje.
„Lucie van Maaren?" werd er heel ver
wonderd gevraagd.
Meer niet, want natuurlijk durfden de
meisjes waar Truus' ouders bij waren, wei
verwondering, maar geen afkeuring toonen.
Maar aan de gezichten zag mevrouw toch
wel, hoe haar mededeeling ontvangen werd.
„Luister eens, meisjes", begon ze ernstig.
„Jullie zijt allemaal twaalf of dertien jaar,
je kunt best begrijpen, wat ik je nu zeg
gen ga. Op m ij n verlangen is Lucie ge
vraagd. 'kHad aan Truus bemerkt, dat dit
nieuwe meisje heel niet vriendelijk door
jullie behandeld werd. En dat alleen, omdat
ze in-een kleiner huis woont dan jullie en
minder mooie kleeren heeft. Nu ben ik de
zer dagen bij Lucie's moeder geweest en
daar heb ik gehoord hoe het komt, dat Lucie
het niet zoo goed heeft als jullie. En die
reden wil ik jullie nu ook in vertrouwen
vertellen."
In korte woorden gaf mevrouw toen het
leed weer, waardoor Lucie en haar moeder
getroffen waren.
„Wat denken jullie?" vroeg ze ten slotte.
„Zou het nu onze taak zijn dat leed nog
te verzwaren, door die menschen hoogmoe
dig voorbij te gaan? Of zou het onze plicht
wezen te trachten dat leed zooveel mogelijk
te verzachten?
O, meisjes, als we maar één oogenblik
denken aan de heerlijke beteekenis van het
Kerstfeest, dat wij zoo aanstonds met el
kander willen gedenken, dan zal het ons
niet moeilijk vallen een antwoord op die
vragen te geven.
Dan weten we wel, dat, als God ons zóó
liefhad, dat Hij Zijn eenigen Zoon voor ons
niet gespaard heeft, wij ook elkander harte
lijk lief moeten hebben. En als er werkelijk
liefde in onze harten woont, dan weten we
wel, wat we voor Lucie doen kunnen. Dan
weten we wel, dat we door vriendelijk met
haar om te gaan, we het best onze dank
baarheid aan God kunnen toonen, Die ons
zóóveel zegeningen schonk en voor zóó groot
leed ons bewaarde. Denken jullie dat ook
niet?"
Er kwam geen rechtstreeks antwoord op
deze vraag. Maar mevrouw zag, dat allen
het met haar eens waren, toen Cathrien
Vergunst zei: „We zullen erg aardig voor
haar zijn."
„Afgesproken", antwoordde mevrouw,
„maar niet alleen vanmiddag. Ook in het
vervolg op school."
Even later werd er gebeld.
„Dat is Lucie", zei mevrouw. „Kom Truus,
ga haar gauw opendoen."
Wat werd dat een heerlijke middag voor
de meisjes, die bij Truus van Doorn op vi
site waren. Nadat mevrouw een kopje cho
colade met biscuits had gepresenteerd, begon
mijnheer te vertellen, het oude, maar toch
altijd weer nieuwe kerstverhaal. Alle meis
jes luisterden aandachtig.
En toen mijnheer aan het slot zei: „O
meisjes, als er maar eenige, al is 't nog zoo
weinig, echte Kerstvreugde in ons hart is,
dan zal het voor ons een groote blijdschap
zijn, als we iets van die heerlijke Kerst
vreugde aan anderen mogen meedeelen",
kon men zien, dat allen het met hem eens
waren.
Ja, 'twas een heerlijke middag voor de
meisjes. Ook voor Lucie van Maaren. Ze
had er wel een beetje tegenop gezien, om
de uitnoodiging van mevrouw van Doorn
aan te nemen. Maar moeder had gezegd, dat
ze stellig gaan moest.
En ze had haar verteld, dat de moeder
van Truus een heel aardige dame was, bij
wie ze zich wel spoedig thuis zou gevoe
len. En moeders woorden waren wel uit
gekomen. Doch niet alleen mevrouw, nee,
tot haar groote verwondering waren ook
de meisjes heel vriendelijk voor haar. Zou
dat nu alleen maar hier zijn, en zouden ze
haar na de vacantie op school, weer aan
haar lot overlaten?
'tWas alsof mevrouw Lucie's gedachten
gevonden had. Want voor de meisjes af
scheid namen zei ze: „Lucie, je moet maar
eens vaak met Truus meekomen. Je zult
altijd welkom zijn, hoor!"
En Cathrien Vergunst zei: „Als 'tweer
school is, kom ik je afhalen, hoor Lucie. Ik
woon toch vlak bij je."
Toen Lucie thuiskwam, had ze heel wat
te vertellen.
„En moeder, nu krijg ik ook weer een
vriendin. Na de vacantie komt Cathrien
Vergunst mij halen".
FRANCINA.
to
-J to
I I
to M»
N P P
sr trq
6 B 3
CO O
«8
i PT P-
KWhk
O O CO its»
X
co
rf*
5 s
p- 2»
p-
O
O
X
to to
DO CO
i O
L p. o u
S CO
P a
I X|
>-»• to to
it»» CO CO
t-t m O w
5 0°
0<5
CD P- h
i-»- <1 to cn
<1 I—l-k k-
tO GO ifs»
c cTrFs. a
- 3
sr 3 o
H0iS
a: i
cr
o. P
B 5*
2 M SfS-gS E7p p
m 1-j
p o cr
O 3 ta ip-s
er p
0
CD »-
-►—Pi
0 p
e B.S
CO
I-*
tr* co
to
CO
^8*
S3
to to DO CO
o o» to
w 3
pr
p
OQ 0
N
0 CO
ÖNDA<MLAD
En hij zal velen der kinderen
Israels bekeeren tot den Heere
hunnen God.
Luk. 1:16.
Johannes de Dooper, geboren op wonder
lijke wijze uit een ouden vader en bejaarde
moeder, werd geroepen tot groote en heer
lijke dingen.
Van hem werd door den engel voorspeld
dat hij groot zou zijn voor den Heere. En
dat hield in dat hij met vele treffelijke gaven
versierd zou zijn, en in een aanzienlijk ambt
zou gesteld worden om groote dingen voor
den Heere te doen.
Hij is de heraut die den Koning voorgaat
en zijne komst uitroept, van den Koning
wiens rijk het koninkrijk der hemelen is.
Zoo had reeds Maleachi, de laatste van
Israëls profeten, van dien grootsten profeet
gesproken: ziet, Ik zende mijn engel die voor
mijn aangezicht den weg bereiden zal.
Daarom gaat Johannes, groot geworden
zijnde, het land door en predikt alom in de
woestijn: bekeert u, want het koninkrijk der
hemelen is nabij gekomen.
Straks wijst hij den Messias met den vin
ger aan: zie het Lam Gods dat de zonde der
wereld wegneemt.
Alle adventsprofetie predikt den komen
den Messias. Maar Johannes is ook daarin
de meerdere van alle profeten dat hij het
gekomen zijn van den Beloofde aan de va
deren mag melden, en prediken dat Chris
tus geschonken is aan het volk van God.
Zijn arbeid zou niet ijdel zijn. In rijke
mate zou de zegen rusten op zijn prediking
Hij zou wel prediken in de woestijn, maar
zijn stem zou niet zijn als die eens roepen
den in de woestijn,
Johannes zou groot zijn voor den Heere,
en daarom ook groote dingen doen. Velen
zullen zich over zijn geboorte verblijden.
Velen van de kinderen Israëls zal hij,
door zijn prediking, bekeeren tot den Heere
hunnen God. En dit werd van hem gezegd
in dagen toen er over heel het volk een geest
van diepe inzinking was gekomen.
Het bondsvolk was afgehoereerd. De af
val was algemeen. De kinderen Israëls wan
delden in de wegen der ongerechtighed.
Elders lezen we, het is in de profetie van
Maleachi, dat hij het hart der vaderen tot de
kinderen zal wedérbrengen, en het
hart der kinderen tot hun vaderen.
Dit doet ons verstaan, dat in die dagen de
kinderen van Israël zoo verre waren afge
weken, dat als het ware het hart der vade
ren zich van hun nakroost had afgekeerd-
De vaderen erkenden dat afgedoolde kroost
niet meer als het hunne.
Maar de machtige woestijnprediker zal in
het midden van hen optreden en zijn profe
tisch woord hun in de ooren doen klinken
En God de Almachtige zal het met Zijn
zegen bekronen.
De bazuinen zullen schallen
en de dooden zullen allen
opstaan en hun kluisters vallen.
En de aarde zal alomme
zwijgen en de dood verstomme
als de heer der dooden drommen
Voor zijn rechterstoel" zal dagen,
waar het boek ligt opgeslagen
dat ons rekenschap komt vragen.
Als het oordeel wordt gesproken,
blijft geen zegel onverbroken
en geen misdrijf ongewroken.
Sla mijn schuld o Heer niet gadel
Machtig Koning, dek mijn daden
met uw vorstelijke genade!
Jezus, die mijn ziel gezocht hebt,
Met Uw kruisdood mij gekocht hebt,
ach volbreng, wat Gij gewrocht hebt.
JAQUELINE VAN DER WAALS.
Hij zal velen bekeeren tot den Heere, en
zoodoende het hart der vrome vaderen we-
derbrengen tot de bekeerde kinderen van
Israël.
De Messias zal komen, en Johannes zal
Hem bereiden een toegerust volk.
De Koning komt, maar zijn volk zal er
óók zijn. Die groote en machtige Koning
is er niet zonder Zijne onderdanen.
Wij leven weer in de stille adventsdagen
Het oog is weer gericht op het naderend
Kerstfeest.
Zullen wij, als die dag daar is, met blijd
schap en dankbaarheid dat heerlijke feest
vieren, dan moet te voren geluisterd worden
naar de stem van den koninklijken heraut.
Een blik moet geslagen worden in het
eigen hart. Zelfonderzoek is noodig, of ook
wij zijn zoo afgedoold van den Heere onzen
God, van den God onzer vaderen, dat wij
tot den Heere bekeerd moeten worden en
dat het hart der vrome vaderen weer tot
ons teruggebracht moet worden.
Het een kan niet zonder het ander. De
advent richt het oog niet alleen op de
Kribbe van Bethlehem, maar ook op eigen
hart, dat straks met heilige vreugde den
geboren Koning moge begroeten.
Tel minder uw geld dan uw dagen.
Menschenvrees doodt in ons hart de vrees
voor God.
Menschengunst is een riet, Gods gunst is
een rots.
Een enkel woord kan soms de gansche ziel
verraden.
De toekomst niet te kennen, zou verschrik
kelijk zijn, als we God niet kennen.
Het is een verheugend verschijnsel, 'bit
ook de vreemdeling zoo groote belangt 1-
ling koestert voor de historie der lage ïan-
den aan de zee.
Wij weten het en onze dankbare vreug
de wordt niet moede daarvan te spreken:
boeiend en belangwekkend is het verleden
van ons land gedurende tal van eeuwen
De nazaat uit de twintigste eeuw gaat met
zijn gedachten nog zoo gaarne terug naar
die hoogtijden uit het verleden, dat zulk
een helderen spiegel hem voor oogen houdt
Groote voorbeelden oefenen nog heden ten
dage een sterken invloed, machtige denk
beelden die eertijds tot zulk een wilskrach
tig optreden aanspoorden, zijn ook voor
onze dagen van buitengewone waarde.
Meer dan één ding ontbreekt ons, dat het
verleden in zoo overvloedige mate bezat
En bij veel verschil is er anderzijds toch
ook groote overeenkomst merkbaar.
Ook de vreemdeling voelt de aantrek
kingskracht welke van onze historie uitgaat,
ook hij wil zich gaarne verdiepen in dat be
langwekkend verleden, voedsel zoeken voor
zijn geest die hier zulke rijke en overvloe
dige bronnen ontdekt.
Krachtige idealen wekken hem op de le
vensgeschiedenis na te gaan van de groots
geesten, die om eenvoud en wilskracht op
rechte bewondering afdwingen. En da
schrijver, die uit deze tijdperken zijn stof
put, kan de bekoring geen weerstand bieden
om deze figuren den lezer voor oogen te
stellen in de lijst van hun tijd.
„Door onzen aan eigen levenskrachtige
idealen armen tijd gaat een roep om het
merg der historie", zegt dr P. H. Ritter Jr.
in zijn inleiding tot dezen roman.
„Aan dien oproep beantwoordt dit boek,
waarin, tot onze schande, niet een Neder
lander, maar een vreemdeling een der hel
dentijdperken behandelt van onze nationale
geschiedenis.
Hugo von W aldeyerHartz beschrijft de
levens van Johan en Cornells de Witt, en
omringt dat broederpaar door bijna alle
persoonlijkheden van beteekenis hunner
dagen.
Zijn kenschetsing mist alle vooringeno
menheid en is van bewondering voor de
Nederlanden vervuld. Maar hij spaart daar
tegenover aan het Nederlandsche volks
karakter nergens zijn kritiek.
De onverbeterlijke fouten, die het Neder
land der twintigste eeuw vertoont: geld
zucht, tweedracht, persoonlijk eigenbelang,
doen zich ook gelden in het Nederland van
1650 tot 1672, dat niettemin als cultuur- en
staatsmacht de wereld beheerschte, en zijns
vloten stuwde tot voor de poorten van Lon
den.
Waldeyer Hartz' herinnering aan dezs