GROOTMOEDERTJE.
Uit het Zeeuwsch Verleden
Is
Voor de Jeugd.
r= ui -
Hoe lang leeft de mensch
en niet Zij klopt aan de poort, waar zij
et heil verwacht voor haar arme leven. Het
eene gedicht is zeker beslister dan het an
dere is dit juist niet het kenmerk van
het echte van haar zoeken? maar ze ver
wacht de hulp van Boven, waarvan alleen
de hulp komen kan. Ze vlucht tot den Hei
land, „ligt in ootmoed voor Zijn Kruis ge
bogen".
„0 teedre Heiland, weidend zacht Uw
schapen,
Roep 't arme lam, verdoold in dorre velden
Erbarm U! laat mij in Uw martel slapen!
Waar, verstoolen, zal 'knu vrede
zoeken?
Weif'lend blaad'r ik in het Boek der boeken.
Uit zijn bladen waait mij, koel en zoet
Vrede's adem lavend tegemoet
God, mijn ziel, uit Paradijs verdreven,
Zocht u zingend heel mijn smarteleven.
Teedre Heiland, 'k val U vroom te voet,
Geef mij in, welk lied ik zingen moetl
Fn wij worden stil en fluisteren vragend:
t)ók zij? Fn wij zingen van de wegen des
PoerenDe Heere opent de oogen der blin-
an 1 De Heere maakt de gevangenen losl
Vrij naar bet Engelsch.
18) o-
Msar ofschoon grootje vol goed vertrou
wen sprak en Alison haar best deed haar
op te vroolijken, kwamen de dingen niet in
crde. Niemand dacht er aan, de meer ge
noemde Louisa Clay te verdenken, al be
weerde juffrouw Reed nog zoo stellig, dat
deze de dievegge was. En de winkelier
kwam ook niet opdagen, om Alison te ver
zoeken wei r bij hem in dienst -.erug te kee-
ren; op zekeren dag bracht Jim, die tegen
Alison's wensch in nog steeds bij de Reeds
kwam, de sombere tijding, dat de chef de
noodige stappen gedaan had om in de
opengevallen plaats te voorzien. Dit was in
derdaad zoowel voor Alison als voor Grootje
een harde slag en zij oelden haar vertrou
wen in de toekomst verminderen, toen Jim
dit nieuwtje vertelde.
„Ga zitten, Jim, ga zitten", zei juffrouw
Reed op dien gedenkwaardigen middag
maar haar lippen trilden, toen ze sprak
„eigenlijk ontvang ik niet graag iemand in
mijn huis, dien ik liever geen stoel zou wil
len aanbieden; en om het maar rondweg te
zeggen heb ik nog geen erg hoog idee ge
kregen van jou talenten als speurder, noch
van je toewijding, waar het je maar steeds
niet gelukt, de onschuld van je eigen meisje
te bewijzen."
„Hij weet heel goed, dat ik zijn eigen
meisje niet ben", zei Alison.
Jim nam nauwelijks notitie van deze
scherpe woorden, zoo terneergeslagen voel
de hij zich. Hij ging zitten in den stoel, dien
grootje toegeschoven had, steunde zijn bree-
de ellebogen op zijn knieën en streek ver
ward door zijn dik haar.
„Het is een groot mysterie", zei hij ont
moedigd, „dat is het". En op bedrukten
toon ging hij voort: „Het geheele winkel
personeel had gehoopt, dat Ally wel weer
terug zou komen, ze was altijd zoo vroo-
lijk en aardig en niemand gelooft, nu de
eerste opwinding een beetje voorbij is, dat
zij de schuldige is. Als jij maar niet zoo
haastig gcweost was, Ally, om onmiddellijk
ontslag te nemen, dan was de heele zaak
al lang gesust en niemand sprak er meer
over."
„Gedane zaken nemen geen keer", zeide
ze, „en er valt nu niets meer aan te ver
anderen. Mijn plaats is nu door een ander
vervuld en ik zal dus moeten zien, wat
anders te krijgen. Ik zal maar eens be
ginnen, met de advertenties na te kijken;
misschien doet zich wel wat voor, wat me
zon passen."
„Maar dan zullen ze je natuurlijk naar
getuigschriften vragen en die heb je niet",
zeide Jim, die met diepe plooien in zijn
voorhoofd over iets zat na te denken.
Alison wierp het hoofd in den nek.
„Maar het is toch niet te denken, dat
zoo'n dwaas misverstand mijn heele toe
komst zou vernietigen. Hoe het ook zij,
ik zal mijn best doen, zeide ze. Ze scheen
niet van plan, het onderwerp verder met
Jim te behandelen.
Laatstgenoemde echter was verstandig ge
noeg om in te zien, dat de toekomst er
voor Alison niet rooskleurig uitzag. Daaren
boven wist hij, dat Harry bijna een jaar
te vroeg van school was genomen, dat men
Alison's verdiensten heel moeilijk kon mis
sen, want dat men niet kon verwachten,
dat een oude vrouw als grootje zooveel
jonge monden kon openhouden.
Plotseling stond hij op en zeide: „Luister,
eens, ik wilde wat zeggen."
„Maar wil je dan met alle geweld je tijd
verknoeien?" vroeg Alison, die al vermoedde
wat er ging komen.
„Ik zal geen tijd verknoeien", antwoordde
hij, „en je moet even luisteren Alison
neen juffrouw Reed, blijf als het u belieft
ook even luisteren, want, wat ik te zeggen
heb, is het even goed voor u bedoeld. Alison
kijk me eens aan. Je zult me zeker wel toe
geven, dat ik flink genoeg ben, om
heit recht te hebben een meisje ten huwelijk
te vragen. Ik heb een goed inkomen, een
heel behoorlijk inkomen zelfs, als men na
gaat, dat ik ook pas vijf en twintig jaar
ben" dit laatste zeide hij met rechtma-
tigan trots. Ik ben geheel alleen op de we
reld, niemand van wien ik afhankelijk ben
of die van mij afhankelijk is. O ja, ik heb
nog een oom eigens in Australië, maar die
telt niet mee, omdat ik toch nooit wat van
hem hoor. Waarschijnlijk zou ik nooit naar
Londen gekomen zijn, als mijn vader en
moeder niet gestorven waren, toen ik nog
maar een kleine jongen was. En nu be
grijpt u wel, dat ik me, vooral des avonds
vaak eenzaam voel. Om kort te gaan, ik zou
dolgraag trouwen."
„Wel, trouw dan met Louisa Clay, die
wü wat graag", viel Alison hem in de rede;
haar toon was veel snibbiger dan men van
haar gewend was, misschien, omdat ze in
plaats van Louisa Clay liefst Alison Reed
had gezegd.
Begreep Jim wat er omging in dit meisjes-
hart? Verwijtend keek hij haar met rijn don
kere oogen aan, zoodat ze haar blik neer
slaan moest.
Alsof etr niets gezegd was, vervolgde Jim:
„Natuurlijk ben jij evenmin een dief als ik,
Alison, alleen het denkbeeld is om te lachen.
Je weet, dat ik van je houd, alles voor je
zou willen doen, en je hebt me zelf verteld,
dat ik jou ook niet onverschillig ben. Waar
om zou je dan niet met me trouwen
me de gelukkigste man ter wereld maken,
Ally waarom niet? Dan zou ik de jongens
kunnen helpen om vooruit te komen en we
zouden grootje's taak bij de opvoeding van
de jongere kinderen wat kunnen verlichten.
En jij zou dan immers geen werk meer be
hoeven te zoeken. Waarom zouden we langer
wachten? Moet je grootje in moeilijkheden
laten, alleen omdat je die valsche trots
niet terzijde wilt stellen? Heb je dan zoo
weinig vertrouwen in mijn liefde, dat je
niet met me durft te trouwen, omdat jij,
het beste meisje ter wereld, van diefstal ver
dacht wordt? Ally, wil je me het recht niet
geven, je voortaan te beschermen en te
steunen?"
„0, Jim, zeg niets meer, je maakt het me
zoo moeilijk", smeekte Alyson.
Al het scherpe was uit haar stem ver
dwenen. Ze liet zich op een stoel vallen en
met haar gezicht in de handen begon ze te
snikken, of haar 't hart zou breken.
„Grootje, help me toch en tracht haar
over te halen", vroeg de jonge man.
„Ik zal met haar spreken", beloofde
grootje. Je bent een welgesteld man en je
houdt toch immers van haar, Jim."
„Moet u dat nog vragen?" antwoord
de hij.
„Neen, je hebt gelijk. Je bent een goede
jongen, Jim, die het eerlijk met haar meent
Ik geloof, dat het het beste is, dat je nu
maar weggaat. Ik zal nog eens met Ally
praten en dan kun je de volgende week je
antwoord komen halen."
Langzaam stond Jim op. Alison zat nog
steeds te snikken, wilde hem niet aankijken,
niet eens goeden dag zeggen nu hij wegging.
Ik zie niet in, wat er op tegen zou zijn";
zei hij, terwijl hij zijn hoed opnam. „Het is
de aangewezen weg, waarom zouden we
hem dan niet volgen? En Alison, wij zou
den dan een paar van de kinderen in huis
kunnen nemen. Ze kosten niet zooveel en
voor grootje zou het heel wat makkelijker
zijn."
„Dat zou het zeker", viel deze hem bij.
„Dat voorstel betreffende de kinderen is
de moeite van het overwegen waard." Kom
Jim, ga nu, en kom de volgende week
terug."
Nog een blik vol liefde wierp hij op de
ineengedoken gestalte. Was bij maar alleen
met baar geweest, hij zou naar haar toe
gegaan zijn, haar in zijn sterke armen ge
nomen hebben en waarschijnlijk zonder veel
moeite of woorden de toestemming verkre
gen hebben, want Alison, geen zorgen ge
wend, verlangde naar niets zoozeer als naar
liefde, troost en leiding. Maar grootjes tegen
woordigheid verhinderde dit. De oude vrouw
keek hem aan en haar blik scheen hem
moed in te spreken. Hij ging naar de deur.
„Dus Dinsdag kom ik antwoord halen",
waren zijn laatste woorden.
Alison mompelde eenige onverstaanbare
woorden, waarop Jim de keuken verliet,
Nauwelijks was het geluid van zijn schreden
weggestorven of Alison richtte zich op.
„Grootje, u had geen recht, zoo te spre
ken", zeide ze verwijtend. „U heeft hern
gewoon aangemoedigd."
„Droog nu eerst je tranen eens af, Ally",
antwoordde juffrouw Reed. „We zullen er
later nog wel eens over praten."
„U heeft toch zelf gezegd, dat mijn trots
me verbood onder deze omstandigheden met
Jim te trouwen", vervolgde het meisje.
„We zullen er later nog wel eens over
praten", herhaalde grootje, „zoometeen ko
men de kinderen thuis. Als ze hun boterham
op hebben en aan hun huiswerk zijn, dan
zal zich wel een rustig oogenblikje voor
doen."
Als grootje eenmaal iets gezegd had, bleef
ze daarbij en Alison, die haar heele leven
bij haar gewoond had, wist dat maar al te
goed. Ze drone <Lj<= nipt on nadere 'rit1,er
ging aan, maar begon de tafel te dekteen.
Toen de kinderen thuis kwamen, maakte ze
de boterhammen klaar, die ze met een dun
laagje margarine besmeerde, want aan na
tuurboter viel nu niet meer te denken.
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
De inval in Zeeuwsch Vlaanderen.
Hl.
(Nov. 1830.)
Den volgenden dag (31 October, Her
vormingsdag) was het reeds vroeg reveille.
Immers 't zou een zeer gewichtige dag wor
den. Men zou eens even de Hollandsche be
zetting uit het kwartier te Oostburg verdrij
ven en dan tegelijk Oostburg innemen. Ten
10 ure had men de benden in „slagorde"
opgesteld. Voor zijn vertrek overhandigde
De Pontecoulant aan Burgemeester Blin-
denbach eenige exemplaren eener procla
matie, welke hij den Burgemeester beval,
op verschillende plaatsen aan te plakken.
De kranige burgemeester weigerde perti
nent en wilde den invaller niet ter wille zijn
Ofschoon er anders op Hervormingsdag
veel volk naar de kerk ging, bleef deze ge
sloten. Ieder was vol over de brutale over
rompeling en met vrees vroeg men zich af
hoe het in Oostburg zou afloopen. Aan het
ter kerkgaan dacht niemand. Aangezien de
commandanten der muiters den Burgemees
ter en de bevolking niet vertrouwden,
en vreesden, tijdens hun opmarsch naar
Oostburg, niet in den rug te zullen wor
den bestookt, liet men een soort van rust
bewaarders achter en dat nog wel uit de
ongeregeldste troepen. Dit was meer dan
erg, aangezien deze, allen op zichzelve, com
mando's uitdeelden en het volk sarden. Zoo
liep er 'n Maldeghemmer met een geweer
door de straten, steeds maar roepend: „als
er meer dan vijf te samen staan, schiet ik
a
-j
o
.•*33
01 Tl
3 3 n
.2 rf 3
G "W
-r
■o m
"O -Sr
<D O O
fl) M
ec O u»
ig
u/ r*
tjo -+-> c
'S -2 -c s
hü -
S> "O ao O
3 .2 -d O
oJ5 J a
O d) M H
ao 6D d ra ctj
fa d
rC (A'S r!
*3
s>
_j_3 i-'
als op de musschen". De Aardenburgers,
over het algemeen een goed slag volk, ston
den bij zulk een ergerlijk gedrag weerloos.
Inmiddels^ trok men op Oostburg aan. De
hofsteden, d'ie in de buurt stonden, waren
des nachs reeds met een bezoek vereerd en
geplunderd en de landlieden het geld afge
perst. In Aardenburg verkeerde men in
groote spanning hoe het te Oostburg af zou
loopen. Men behoefde echter niet zoo bijster
lang in spanning te zitten, want spoedig
kwamen eenige vluchtelingen de nederlaag
der Belgen bekend maken.
Hoe verheugd men echter ook was met de
zege van Ledel, aan de andere zijde ging
die vreugde gepaard met de vrees, dat men
zich nu op Aardenburg zou wreken.
Dit bleek echter gelukkig niet het geval,
dank zij de algemeene schrik, waarmede
vooral de Vlaamsche plunderbenden aan
den haal gingen en aan Gregore en De Pon
tecoulant, die hunne troepen op Maldeghem
terugtrokken. Ook kenden de plunderben
den den korteren weg naar hunne gemeen
ten dan door Aardenburg, dat zij liefst niet
wilden weerzien. Want velen, vooral uit
Maldeghem, schaamden zich over hun ge
drag en ontkenden later aan deze schande
lijke schending van het Nederlandsch be-
bied te hebben meegedaan. Maar de Aarden-
burgers hadden hen maar te goed gekend
en zoo was weder tusschen Vlaming en
Zeeuwsch-Vlaming een kloof ontstaan, wel-
ikef jarenlang onoverbrugbaar zou blijven.
In Aardenburg was er geen grooter beleedi-
ging dan iemand toe te voegen: „Gij zijt
maar een Maldeghemmer."
Wie echter mocht meenen, dat de Belgen
door de nederlaag geleerd hadden, vergist
zich. Langzaam maar zeker kwamen de
troepen weer terug en bezetten Aardenburg
weer op brute wijze. Aangezien men weer
troebelen vreesde, deed men vele vrouwen
over de Schelde, naar het veiliger Wal
cheren en Zuid-Beveland vertrekken.
Den len November bleef het rustig.
Niet lang duurde deze rust. Des Dinsdags
2 November kwam Gregoire terug. Ten ein
de zich tegen overrompeling te beveiligen,
nam hij vier der aanzienlijksten gevangen, die
als gijzelaars naar Maldeghem werden ver
voerd. Inmiddels werd het land van Cad-
zand op schandelijke wijze afgestroopt. Aan
gezien Gregoire vernam, dat Ledel op Aar
denburg aan wilde rukken, liet hij barrica
des opwerpen in de straten, om Ledel de
stad te betwisten. De vijzelaars moesten die
nen opdat men (de burgers) Ledel niet zou
helpen.
De Gregoire bleek echter meer met den
mond dan met de daad te kunnen. De ne
derlaag b" Oostburg zat hem dwars en hij
zag wel dat er toch 1--- -A"r-
denburg in ziin macht te houden.
Ledel sommeerde de overgave der stad en
de loslating der vier gijzelaars en wonder
lijk, aan deze eisch werd voldaan. Vrijdag
5 Nov. gaf Gregoire bevel tot vertrek. Op
zijn eigen bevel werd de Belgische vlag, die
nu een week op een Nederlandschen toren
had gewapperd, ingehaald en in den mid
dag yerliet geheel de troep de stad.
Alzoo was 't voor de Belgen een kortston
dige vreugde. Het was een zege wair-
van nimmer roem uitging.
Aardenburg bleef bij ons en zal bij on3
land blijven. Dat heeft 't de 100 jaar, die nu
voorbij zijn, bewezen.
Ook Sluis bleef niet vrij van den over
val. Door de bemiddelinng van de nazaten
der familie Evers, die destijds in Sluis
woonden, werden mij eenige familiepapie
ren ter hand gesteld, waaruit, zeer ge
makkelijk, de inval der Belgen in het aloude
Sluis is te construeeren. De familie Evers
is, wat den naam betreft, in deze linie
uitgestorven, ofschoon zij nog veel nazaten
heeft, o.a. Ds P. J. Steinz te Goes, die een
kleinzoon is uit dit geslacht.
De familie Evers woonde in de broodbak
kerij „De Vier Winden" op den hoek Ca-
pellestraatMerminnestraat. Deze bakkerij
bestaat nog. Bij ons laatste bezoek aan Sluis
hebben wij er nog een oogenblik vertoefd,
doch zij draagt niet meer den naam Evers
als eigenaar.
In dezen tijd (1830) was' 't bakkersvak niet
loonend. Althans bakker Jan Herm. Evers
kon met zijn vrouw en zes kinderen niet al
leen van zijn bakkerij leven, en had er nog
een twaalftal betrekkingen bij, n.l. Bode van
het stadhuis en koster der Ned. Herv Kerk.
Het bodeschap was zeer gemakkelijk te ver
vullen, daar hij vlak bij het Raadhuis
woonde.
(Slot volgt.)
Easton heeft uitgerekend, hoeveel men-
schen in de laatste eeuwen meer dan 100
jaar zijn geworden. Hij is gekomen tot het
kleine getal van ruim 1700. Al kunnen we
er niet voor instaan, dat zijn statistiek vol
ledig en. juist is, het is toch wel zeker, dat
er maar weinig gevallen zijn, over de we
reld genomen, dat de mensch van onzen
tijd 100 jaar of ouder wordt. Naar de aan-
teekeningen der levensverzekeringmaat
schappijen, die voortdurend nauwkeurige be
rekeningen samenstellen, bereikten in het
jaar 1800 van de 100 menschen slechts 6
de 70 jaar. In de laatste jaren, nu de men
schen iets langer leven, zijn het er 8. Maar
over 't geheel genomen bereiken de men
schen lang niet den leeftijd van 70 jaar.
Nauwkeurig kunnen we niet zeggen, wat
eigenlijk in onze dagen de gemiddelde
leeftijd is. Er zijn opgaven, waarin men
spreekt van 30 jaar in de vorige eeuw en
33 thans. Er zijn er ook, die beweren, dat
in 'tjaar 1700 de doorsnee-leeftijd ruim 31
jaar was, en in de jaren 1800 en 1900 res
pectievelijk 35 en 40 jaar.
In oude tijden, vóór den zondvloed, wer
den de menschen veel ouder. Adam werd
930, en Methusalach, de oudste mensch, bij
na 1000 jaar. Als gemiddelden leeftijd van
die dagen kunnen we, voor zoover ons ge
gevens zijn verstrekt in den Bijbel, 400 jaar
nemen. Mozes heeft later als hoogsten men-
schen-leeftijd genoemd: 70 en 80 jaar. Nu,
we kunnen wel zeggen, dat wat in den
Psalm van Mozes, Psalm 90, gevonden
wordt, ook geldt voor onze dagen. Als we
sterk zijn, bereiken we den leeftijd van
70; zoo we zeer sterk zijn, die van 80; om
niet te spreken van de enkelen, die dezen
leeftijd overschrijden en wel een bijzonder
krachtig lichaam blijken te hebben. Maar
men kan wel zeggen, dat gemiddeld de helft
van de menschen niet eens hun 19de levens
jaar bereiken.
Wat is het leven dan toch kort!
Wij vliegen daarheen!
Niemand weet hoe lang hij of zij zal leven.
Dat is trouwens ook niet de belangrijkste
vraag.
De groote vraag waarop het voor allen
aankomt is deze of wij den Apostel kunnen
nazeggen: wat ik leef, dat leef ik Gode!
Beste nichtjes en neefjes,
Nu ben ik heusch met alles klaar; de
pakjes zijn de deur uit en naar ik ver
trouw, ook allemaal bezorgd.
Hoe vinden jullie het; is het nogal mee
gevallen?
En heeft St Nicolaas jullie verder goed
bedacht? Bij mij is hij al een paar keer ge
weest. Eerst kreeg ik een heerlijke choco
ladeletter gestuurd, een D., en zoo pas kwam
er nog een pakje met borstplaten.
Den onbekenden Sint Nicolaas hartelijk
dank ervoor.
Deze week heb ik door allerlei omstan
digheden geen tijd gehad om de raadsels
klaar te maken, daarom nu eens wat anders.
We zullen eens probeeren, wie de meeste zelf
standige naamwoorden kan maken uit het
woord „Zondagsblad". Misschien kan ik
hiervoor nog een prijsje beschikbaar stellen.
St. Maartensdijk. „Twee Muldertjes"
En is St. Nicolaas nog bij jullie thuis ge
weest en was Zwarte Piet er ook bij?
Waren de pakjes naar jullie ziu? „Adelaar-
tje". Ja, het is hetzelfde verhaaltje, je vindt
het zeker wel prettig, dat je het nu nog
eens over kunt lezen.
Middelburg. „Nachtegaaltje". Ik vind,
het echt vervelend, dat ik jouw boekje nog
steeds niet heb kunnen verzenden. Al e ;a
paar keer ben ik er naar wezen vragen,
maar het er is nog niet.
Vrouwepolder. „Twee Vriendinne
tjes". Zijn de pakjes nu goed terecht ge
komen, anders moet je me het juiste adres
nog maar eens schrijven. Fcht leuke dingen,
zijn het hé
Ierseke. „Boterbloempje". Ja, het kleed
je van jou was erg bewerkelijk. Ik hoop,
maar, dat je wat je kreeg, ook mooi vindt
Want ik kon niet ieder nichtje iets even
moois teruggeven. „Slaapmutsje" en
„Sneeuwklokje". Je moet het "maar eens
nakijken, want ik heb niet geschreven dait
ik de pakjes al verzonden had, miaar nu
heb je het toch wel ontvangen? Vinden jullie
het mooi?
Serooskerke. „Korenbloempje" en
„Blauwoog". De pakjes hebben jullie zeker
al ontvangen? Eigenlijk hadden de nichtjes
er maar een portretje bij moeten doen,
dan wisten jullie meteen, hoe ze er uitzag.
„Parker". Hartelijk gefeliciteerd met je ver
jaardag. Nu moest je het eigenlijk Zondag
pas lezen. Dat tref je niet, om zoo vlak
na St. Nicolaas jarig te zijn. „Sam en Piet".
Fijn, dat P. geen huiswerk hoefde te maken.
Heeft de meester een mooi cadeau gekre
gen? Ja, het was Dinsdag erg druk. „Kievit",
en „Duifje". Mag ik jullie ook nog felici-
teeren met Moeder's verjaardag, dit is met
een voor allemaal. Jammer hoor, dat het
nog zoo lang duurt, voor er weer iemand
jarig is. „De Ruyter en W. van Oranje",
't Was een heel werk hoor, maar nu is
alles gelukkig klaar. Ja, ik vond het ook
een snoezig boekje. Dank je wel voor de
ansicht.
Krabbendijke. „Klimop". Je hebt het
nu zeker wel beter naar je zin, nu het
weer mooier is. Aardig van de Burgemees
ter, om jullie te fracteeren.
Rilland. „Vinkje". Ik dacht heusoh,
dat do Sint bij jou al geweest was, je hebt
zulk mooi postpapier. Je bent zeker altijd
wel blij als het Vrijdag is eu Vader je weer
komt halen?
Zaamslag. „De Jonge Landbouwer". St
Nicolaas is al vroeg bij je geweest en blij
heeft je goed bedacht De boeken vind je
zeker wel het mooist
N ieuwdorp. „Boerinnetje". Prettig, dat
je weer iets wist te schrijven. Ja, het leek
mij ook wel een mooi boekje, maar ik heb
het niet gelezen, 't Is een heel werk geweest
om alles goed voor elkaar te krijgen. „Juf
fertje". Nog hartelijk gefeliciteerd met je
verjaardag. Vond je het niet fijn, dat het
juist op Zondag was? 'sAvonds vooral is
het hier wel druk, en dan. zijn de winkels
zoo mooi verlicht Fcht gezellig om dan bood
schappen te doen. „Friezinnetje". Want vind
ik dat leuk zeg, een Friezinnetje te midden
van de Zeeuwsche nichtjes en neefjes. Je
hebt heel wat zusjes en broertjes hoor, ja,
Eija zal wel een schatje zijn. „Ceder". Het
raadsel zal ik wel kunnen gebruiken. Het
lijkt me wel geschikt Hebben jullie gezel
lige dagen gehad toen het neefje er was?
„Zonnebloempje" en „Vadershelper". Wat
heerlijk, dat Moeder weer zooveel beter is.
Jullie moet haar nu maar flink helpen.
Gaat Piet later ook meedoen? „Rakkertje".
Jullie hebt een groote tafel hoor. En heb je
nog pantoffels gehad, ik heb het wel tegen
hem gezegd. „Dagbloem", „Wilde Wingerd"
en „Juffertje in 't Groen". Jullie hebt zeker
gedaan wie hem 'teerst had, en mocht dio
het toen voorlezen? Nog hartelijk gefelici
teerd met Moeders verjaardag.
's Gravenpolder. „Goudoevertje en
Grandiflora". Nee, Sint Nicolaas komt zelf
niet meer bij me, maar hij stuurt me wel
altijd wat. Het raadsel zal ik eens nakijken
hoor.
St. Laurens. „Kerklaantje en Kernof-
fel". Het pakje van Kernoffel was voor
„Rozeknopje" in Kapelle, één naam had ik
toch vergeten hé. 'k Kan begrijpen dat het
op school veranderd is, vind je het weer
prettig? „Klaproos". 'kBen heelemaal niet
boos als de brief eens wat korter is, maar
'tviel nogal mee. Jullie doen dus toch nog
wel wat aan „St. Nicolaas". „Rozeknopje".
Wat heb jij mij verrast zeg. Nu, ik houd erg
veel van chocolade, dus zal ik er wel van