GROOTMOEDERTJE. Uit het Zeeuwsch Verleden Is Voor de Jeugd. r= ui - Hoe lang leeft de mensch en niet Zij klopt aan de poort, waar zij et heil verwacht voor haar arme leven. Het eene gedicht is zeker beslister dan het an dere is dit juist niet het kenmerk van het echte van haar zoeken? maar ze ver wacht de hulp van Boven, waarvan alleen de hulp komen kan. Ze vlucht tot den Hei land, „ligt in ootmoed voor Zijn Kruis ge bogen". „0 teedre Heiland, weidend zacht Uw schapen, Roep 't arme lam, verdoold in dorre velden Erbarm U! laat mij in Uw martel slapen! Waar, verstoolen, zal 'knu vrede zoeken? Weif'lend blaad'r ik in het Boek der boeken. Uit zijn bladen waait mij, koel en zoet Vrede's adem lavend tegemoet God, mijn ziel, uit Paradijs verdreven, Zocht u zingend heel mijn smarteleven. Teedre Heiland, 'k val U vroom te voet, Geef mij in, welk lied ik zingen moetl Fn wij worden stil en fluisteren vragend: t)ók zij? Fn wij zingen van de wegen des PoerenDe Heere opent de oogen der blin- an 1 De Heere maakt de gevangenen losl Vrij naar bet Engelsch. 18) o- Msar ofschoon grootje vol goed vertrou wen sprak en Alison haar best deed haar op te vroolijken, kwamen de dingen niet in crde. Niemand dacht er aan, de meer ge noemde Louisa Clay te verdenken, al be weerde juffrouw Reed nog zoo stellig, dat deze de dievegge was. En de winkelier kwam ook niet opdagen, om Alison te ver zoeken wei r bij hem in dienst -.erug te kee- ren; op zekeren dag bracht Jim, die tegen Alison's wensch in nog steeds bij de Reeds kwam, de sombere tijding, dat de chef de noodige stappen gedaan had om in de opengevallen plaats te voorzien. Dit was in derdaad zoowel voor Alison als voor Grootje een harde slag en zij oelden haar vertrou wen in de toekomst verminderen, toen Jim dit nieuwtje vertelde. „Ga zitten, Jim, ga zitten", zei juffrouw Reed op dien gedenkwaardigen middag maar haar lippen trilden, toen ze sprak „eigenlijk ontvang ik niet graag iemand in mijn huis, dien ik liever geen stoel zou wil len aanbieden; en om het maar rondweg te zeggen heb ik nog geen erg hoog idee ge kregen van jou talenten als speurder, noch van je toewijding, waar het je maar steeds niet gelukt, de onschuld van je eigen meisje te bewijzen." „Hij weet heel goed, dat ik zijn eigen meisje niet ben", zei Alison. Jim nam nauwelijks notitie van deze scherpe woorden, zoo terneergeslagen voel de hij zich. Hij ging zitten in den stoel, dien grootje toegeschoven had, steunde zijn bree- de ellebogen op zijn knieën en streek ver ward door zijn dik haar. „Het is een groot mysterie", zei hij ont moedigd, „dat is het". En op bedrukten toon ging hij voort: „Het geheele winkel personeel had gehoopt, dat Ally wel weer terug zou komen, ze was altijd zoo vroo- lijk en aardig en niemand gelooft, nu de eerste opwinding een beetje voorbij is, dat zij de schuldige is. Als jij maar niet zoo haastig gcweost was, Ally, om onmiddellijk ontslag te nemen, dan was de heele zaak al lang gesust en niemand sprak er meer over." „Gedane zaken nemen geen keer", zeide ze, „en er valt nu niets meer aan te ver anderen. Mijn plaats is nu door een ander vervuld en ik zal dus moeten zien, wat anders te krijgen. Ik zal maar eens be ginnen, met de advertenties na te kijken; misschien doet zich wel wat voor, wat me zon passen." „Maar dan zullen ze je natuurlijk naar getuigschriften vragen en die heb je niet", zeide Jim, die met diepe plooien in zijn voorhoofd over iets zat na te denken. Alison wierp het hoofd in den nek. „Maar het is toch niet te denken, dat zoo'n dwaas misverstand mijn heele toe komst zou vernietigen. Hoe het ook zij, ik zal mijn best doen, zeide ze. Ze scheen niet van plan, het onderwerp verder met Jim te behandelen. Laatstgenoemde echter was verstandig ge noeg om in te zien, dat de toekomst er voor Alison niet rooskleurig uitzag. Daaren boven wist hij, dat Harry bijna een jaar te vroeg van school was genomen, dat men Alison's verdiensten heel moeilijk kon mis sen, want dat men niet kon verwachten, dat een oude vrouw als grootje zooveel jonge monden kon openhouden. Plotseling stond hij op en zeide: „Luister, eens, ik wilde wat zeggen." „Maar wil je dan met alle geweld je tijd verknoeien?" vroeg Alison, die al vermoedde wat er ging komen. „Ik zal geen tijd verknoeien", antwoordde hij, „en je moet even luisteren Alison neen juffrouw Reed, blijf als het u belieft ook even luisteren, want, wat ik te zeggen heb, is het even goed voor u bedoeld. Alison kijk me eens aan. Je zult me zeker wel toe geven, dat ik flink genoeg ben, om heit recht te hebben een meisje ten huwelijk te vragen. Ik heb een goed inkomen, een heel behoorlijk inkomen zelfs, als men na gaat, dat ik ook pas vijf en twintig jaar ben" dit laatste zeide hij met rechtma- tigan trots. Ik ben geheel alleen op de we reld, niemand van wien ik afhankelijk ben of die van mij afhankelijk is. O ja, ik heb nog een oom eigens in Australië, maar die telt niet mee, omdat ik toch nooit wat van hem hoor. Waarschijnlijk zou ik nooit naar Londen gekomen zijn, als mijn vader en moeder niet gestorven waren, toen ik nog maar een kleine jongen was. En nu be grijpt u wel, dat ik me, vooral des avonds vaak eenzaam voel. Om kort te gaan, ik zou dolgraag trouwen." „Wel, trouw dan met Louisa Clay, die wü wat graag", viel Alison hem in de rede; haar toon was veel snibbiger dan men van haar gewend was, misschien, omdat ze in plaats van Louisa Clay liefst Alison Reed had gezegd. Begreep Jim wat er omging in dit meisjes- hart? Verwijtend keek hij haar met rijn don kere oogen aan, zoodat ze haar blik neer slaan moest. Alsof etr niets gezegd was, vervolgde Jim: „Natuurlijk ben jij evenmin een dief als ik, Alison, alleen het denkbeeld is om te lachen. Je weet, dat ik van je houd, alles voor je zou willen doen, en je hebt me zelf verteld, dat ik jou ook niet onverschillig ben. Waar om zou je dan niet met me trouwen me de gelukkigste man ter wereld maken, Ally waarom niet? Dan zou ik de jongens kunnen helpen om vooruit te komen en we zouden grootje's taak bij de opvoeding van de jongere kinderen wat kunnen verlichten. En jij zou dan immers geen werk meer be hoeven te zoeken. Waarom zouden we langer wachten? Moet je grootje in moeilijkheden laten, alleen omdat je die valsche trots niet terzijde wilt stellen? Heb je dan zoo weinig vertrouwen in mijn liefde, dat je niet met me durft te trouwen, omdat jij, het beste meisje ter wereld, van diefstal ver dacht wordt? Ally, wil je me het recht niet geven, je voortaan te beschermen en te steunen?" „0, Jim, zeg niets meer, je maakt het me zoo moeilijk", smeekte Alyson. Al het scherpe was uit haar stem ver dwenen. Ze liet zich op een stoel vallen en met haar gezicht in de handen begon ze te snikken, of haar 't hart zou breken. „Grootje, help me toch en tracht haar over te halen", vroeg de jonge man. „Ik zal met haar spreken", beloofde grootje. Je bent een welgesteld man en je houdt toch immers van haar, Jim." „Moet u dat nog vragen?" antwoord de hij. „Neen, je hebt gelijk. Je bent een goede jongen, Jim, die het eerlijk met haar meent Ik geloof, dat het het beste is, dat je nu maar weggaat. Ik zal nog eens met Ally praten en dan kun je de volgende week je antwoord komen halen." Langzaam stond Jim op. Alison zat nog steeds te snikken, wilde hem niet aankijken, niet eens goeden dag zeggen nu hij wegging. Ik zie niet in, wat er op tegen zou zijn"; zei hij, terwijl hij zijn hoed opnam. „Het is de aangewezen weg, waarom zouden we hem dan niet volgen? En Alison, wij zou den dan een paar van de kinderen in huis kunnen nemen. Ze kosten niet zooveel en voor grootje zou het heel wat makkelijker zijn." „Dat zou het zeker", viel deze hem bij. „Dat voorstel betreffende de kinderen is de moeite van het overwegen waard." Kom Jim, ga nu, en kom de volgende week terug." Nog een blik vol liefde wierp hij op de ineengedoken gestalte. Was bij maar alleen met baar geweest, hij zou naar haar toe gegaan zijn, haar in zijn sterke armen ge nomen hebben en waarschijnlijk zonder veel moeite of woorden de toestemming verkre gen hebben, want Alison, geen zorgen ge wend, verlangde naar niets zoozeer als naar liefde, troost en leiding. Maar grootjes tegen woordigheid verhinderde dit. De oude vrouw keek hem aan en haar blik scheen hem moed in te spreken. Hij ging naar de deur. „Dus Dinsdag kom ik antwoord halen", waren zijn laatste woorden. Alison mompelde eenige onverstaanbare woorden, waarop Jim de keuken verliet, Nauwelijks was het geluid van zijn schreden weggestorven of Alison richtte zich op. „Grootje, u had geen recht, zoo te spre ken", zeide ze verwijtend. „U heeft hern gewoon aangemoedigd." „Droog nu eerst je tranen eens af, Ally", antwoordde juffrouw Reed. „We zullen er later nog wel eens over praten." „U heeft toch zelf gezegd, dat mijn trots me verbood onder deze omstandigheden met Jim te trouwen", vervolgde het meisje. „We zullen er later nog wel eens over praten", herhaalde grootje, „zoometeen ko men de kinderen thuis. Als ze hun boterham op hebben en aan hun huiswerk zijn, dan zal zich wel een rustig oogenblikje voor doen." Als grootje eenmaal iets gezegd had, bleef ze daarbij en Alison, die haar heele leven bij haar gewoond had, wist dat maar al te goed. Ze drone <Lj<= nipt on nadere 'rit1,er ging aan, maar begon de tafel te dekteen. Toen de kinderen thuis kwamen, maakte ze de boterhammen klaar, die ze met een dun laagje margarine besmeerde, want aan na tuurboter viel nu niet meer te denken. (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. De inval in Zeeuwsch Vlaanderen. Hl. (Nov. 1830.) Den volgenden dag (31 October, Her vormingsdag) was het reeds vroeg reveille. Immers 't zou een zeer gewichtige dag wor den. Men zou eens even de Hollandsche be zetting uit het kwartier te Oostburg verdrij ven en dan tegelijk Oostburg innemen. Ten 10 ure had men de benden in „slagorde" opgesteld. Voor zijn vertrek overhandigde De Pontecoulant aan Burgemeester Blin- denbach eenige exemplaren eener procla matie, welke hij den Burgemeester beval, op verschillende plaatsen aan te plakken. De kranige burgemeester weigerde perti nent en wilde den invaller niet ter wille zijn Ofschoon er anders op Hervormingsdag veel volk naar de kerk ging, bleef deze ge sloten. Ieder was vol over de brutale over rompeling en met vrees vroeg men zich af hoe het in Oostburg zou afloopen. Aan het ter kerkgaan dacht niemand. Aangezien de commandanten der muiters den Burgemees ter en de bevolking niet vertrouwden, en vreesden, tijdens hun opmarsch naar Oostburg, niet in den rug te zullen wor den bestookt, liet men een soort van rust bewaarders achter en dat nog wel uit de ongeregeldste troepen. Dit was meer dan erg, aangezien deze, allen op zichzelve, com mando's uitdeelden en het volk sarden. Zoo liep er 'n Maldeghemmer met een geweer door de straten, steeds maar roepend: „als er meer dan vijf te samen staan, schiet ik a -j o .•*33 01 Tl 3 3 n .2 rf 3 G "W -r ■o m "O -Sr <D O O fl) M ec O u» ig u/ r* tjo -+-> c 'S -2 -c s hü - S> "O ao O 3 .2 -d O oJ5 J a O d) M H ao 6D d ra ctj fa d rC (A'S r! *3 s> _j_3 i-' als op de musschen". De Aardenburgers, over het algemeen een goed slag volk, ston den bij zulk een ergerlijk gedrag weerloos. Inmiddels^ trok men op Oostburg aan. De hofsteden, d'ie in de buurt stonden, waren des nachs reeds met een bezoek vereerd en geplunderd en de landlieden het geld afge perst. In Aardenburg verkeerde men in groote spanning hoe het te Oostburg af zou loopen. Men behoefde echter niet zoo bijster lang in spanning te zitten, want spoedig kwamen eenige vluchtelingen de nederlaag der Belgen bekend maken. Hoe verheugd men echter ook was met de zege van Ledel, aan de andere zijde ging die vreugde gepaard met de vrees, dat men zich nu op Aardenburg zou wreken. Dit bleek echter gelukkig niet het geval, dank zij de algemeene schrik, waarmede vooral de Vlaamsche plunderbenden aan den haal gingen en aan Gregore en De Pon tecoulant, die hunne troepen op Maldeghem terugtrokken. Ook kenden de plunderben den den korteren weg naar hunne gemeen ten dan door Aardenburg, dat zij liefst niet wilden weerzien. Want velen, vooral uit Maldeghem, schaamden zich over hun ge drag en ontkenden later aan deze schande lijke schending van het Nederlandsch be- bied te hebben meegedaan. Maar de Aarden- burgers hadden hen maar te goed gekend en zoo was weder tusschen Vlaming en Zeeuwsch-Vlaming een kloof ontstaan, wel- ikef jarenlang onoverbrugbaar zou blijven. In Aardenburg was er geen grooter beleedi- ging dan iemand toe te voegen: „Gij zijt maar een Maldeghemmer." Wie echter mocht meenen, dat de Belgen door de nederlaag geleerd hadden, vergist zich. Langzaam maar zeker kwamen de troepen weer terug en bezetten Aardenburg weer op brute wijze. Aangezien men weer troebelen vreesde, deed men vele vrouwen over de Schelde, naar het veiliger Wal cheren en Zuid-Beveland vertrekken. Den len November bleef het rustig. Niet lang duurde deze rust. Des Dinsdags 2 November kwam Gregoire terug. Ten ein de zich tegen overrompeling te beveiligen, nam hij vier der aanzienlijksten gevangen, die als gijzelaars naar Maldeghem werden ver voerd. Inmiddels werd het land van Cad- zand op schandelijke wijze afgestroopt. Aan gezien Gregoire vernam, dat Ledel op Aar denburg aan wilde rukken, liet hij barrica des opwerpen in de straten, om Ledel de stad te betwisten. De vijzelaars moesten die nen opdat men (de burgers) Ledel niet zou helpen. De Gregoire bleek echter meer met den mond dan met de daad te kunnen. De ne derlaag b" Oostburg zat hem dwars en hij zag wel dat er toch 1--- -A"r- denburg in ziin macht te houden. Ledel sommeerde de overgave der stad en de loslating der vier gijzelaars en wonder lijk, aan deze eisch werd voldaan. Vrijdag 5 Nov. gaf Gregoire bevel tot vertrek. Op zijn eigen bevel werd de Belgische vlag, die nu een week op een Nederlandschen toren had gewapperd, ingehaald en in den mid dag yerliet geheel de troep de stad. Alzoo was 't voor de Belgen een kortston dige vreugde. Het was een zege wair- van nimmer roem uitging. Aardenburg bleef bij ons en zal bij on3 land blijven. Dat heeft 't de 100 jaar, die nu voorbij zijn, bewezen. Ook Sluis bleef niet vrij van den over val. Door de bemiddelinng van de nazaten der familie Evers, die destijds in Sluis woonden, werden mij eenige familiepapie ren ter hand gesteld, waaruit, zeer ge makkelijk, de inval der Belgen in het aloude Sluis is te construeeren. De familie Evers is, wat den naam betreft, in deze linie uitgestorven, ofschoon zij nog veel nazaten heeft, o.a. Ds P. J. Steinz te Goes, die een kleinzoon is uit dit geslacht. De familie Evers woonde in de broodbak kerij „De Vier Winden" op den hoek Ca- pellestraatMerminnestraat. Deze bakkerij bestaat nog. Bij ons laatste bezoek aan Sluis hebben wij er nog een oogenblik vertoefd, doch zij draagt niet meer den naam Evers als eigenaar. In dezen tijd (1830) was' 't bakkersvak niet loonend. Althans bakker Jan Herm. Evers kon met zijn vrouw en zes kinderen niet al leen van zijn bakkerij leven, en had er nog een twaalftal betrekkingen bij, n.l. Bode van het stadhuis en koster der Ned. Herv Kerk. Het bodeschap was zeer gemakkelijk te ver vullen, daar hij vlak bij het Raadhuis woonde. (Slot volgt.) Easton heeft uitgerekend, hoeveel men- schen in de laatste eeuwen meer dan 100 jaar zijn geworden. Hij is gekomen tot het kleine getal van ruim 1700. Al kunnen we er niet voor instaan, dat zijn statistiek vol ledig en. juist is, het is toch wel zeker, dat er maar weinig gevallen zijn, over de we reld genomen, dat de mensch van onzen tijd 100 jaar of ouder wordt. Naar de aan- teekeningen der levensverzekeringmaat schappijen, die voortdurend nauwkeurige be rekeningen samenstellen, bereikten in het jaar 1800 van de 100 menschen slechts 6 de 70 jaar. In de laatste jaren, nu de men schen iets langer leven, zijn het er 8. Maar over 't geheel genomen bereiken de men schen lang niet den leeftijd van 70 jaar. Nauwkeurig kunnen we niet zeggen, wat eigenlijk in onze dagen de gemiddelde leeftijd is. Er zijn opgaven, waarin men spreekt van 30 jaar in de vorige eeuw en 33 thans. Er zijn er ook, die beweren, dat in 'tjaar 1700 de doorsnee-leeftijd ruim 31 jaar was, en in de jaren 1800 en 1900 res pectievelijk 35 en 40 jaar. In oude tijden, vóór den zondvloed, wer den de menschen veel ouder. Adam werd 930, en Methusalach, de oudste mensch, bij na 1000 jaar. Als gemiddelden leeftijd van die dagen kunnen we, voor zoover ons ge gevens zijn verstrekt in den Bijbel, 400 jaar nemen. Mozes heeft later als hoogsten men- schen-leeftijd genoemd: 70 en 80 jaar. Nu, we kunnen wel zeggen, dat wat in den Psalm van Mozes, Psalm 90, gevonden wordt, ook geldt voor onze dagen. Als we sterk zijn, bereiken we den leeftijd van 70; zoo we zeer sterk zijn, die van 80; om niet te spreken van de enkelen, die dezen leeftijd overschrijden en wel een bijzonder krachtig lichaam blijken te hebben. Maar men kan wel zeggen, dat gemiddeld de helft van de menschen niet eens hun 19de levens jaar bereiken. Wat is het leven dan toch kort! Wij vliegen daarheen! Niemand weet hoe lang hij of zij zal leven. Dat is trouwens ook niet de belangrijkste vraag. De groote vraag waarop het voor allen aankomt is deze of wij den Apostel kunnen nazeggen: wat ik leef, dat leef ik Gode! Beste nichtjes en neefjes, Nu ben ik heusch met alles klaar; de pakjes zijn de deur uit en naar ik ver trouw, ook allemaal bezorgd. Hoe vinden jullie het; is het nogal mee gevallen? En heeft St Nicolaas jullie verder goed bedacht? Bij mij is hij al een paar keer ge weest. Eerst kreeg ik een heerlijke choco ladeletter gestuurd, een D., en zoo pas kwam er nog een pakje met borstplaten. Den onbekenden Sint Nicolaas hartelijk dank ervoor. Deze week heb ik door allerlei omstan digheden geen tijd gehad om de raadsels klaar te maken, daarom nu eens wat anders. We zullen eens probeeren, wie de meeste zelf standige naamwoorden kan maken uit het woord „Zondagsblad". Misschien kan ik hiervoor nog een prijsje beschikbaar stellen. St. Maartensdijk. „Twee Muldertjes" En is St. Nicolaas nog bij jullie thuis ge weest en was Zwarte Piet er ook bij? Waren de pakjes naar jullie ziu? „Adelaar- tje". Ja, het is hetzelfde verhaaltje, je vindt het zeker wel prettig, dat je het nu nog eens over kunt lezen. Middelburg. „Nachtegaaltje". Ik vind, het echt vervelend, dat ik jouw boekje nog steeds niet heb kunnen verzenden. Al e ;a paar keer ben ik er naar wezen vragen, maar het er is nog niet. Vrouwepolder. „Twee Vriendinne tjes". Zijn de pakjes nu goed terecht ge komen, anders moet je me het juiste adres nog maar eens schrijven. Fcht leuke dingen, zijn het hé Ierseke. „Boterbloempje". Ja, het kleed je van jou was erg bewerkelijk. Ik hoop, maar, dat je wat je kreeg, ook mooi vindt Want ik kon niet ieder nichtje iets even moois teruggeven. „Slaapmutsje" en „Sneeuwklokje". Je moet het "maar eens nakijken, want ik heb niet geschreven dait ik de pakjes al verzonden had, miaar nu heb je het toch wel ontvangen? Vinden jullie het mooi? Serooskerke. „Korenbloempje" en „Blauwoog". De pakjes hebben jullie zeker al ontvangen? Eigenlijk hadden de nichtjes er maar een portretje bij moeten doen, dan wisten jullie meteen, hoe ze er uitzag. „Parker". Hartelijk gefeliciteerd met je ver jaardag. Nu moest je het eigenlijk Zondag pas lezen. Dat tref je niet, om zoo vlak na St. Nicolaas jarig te zijn. „Sam en Piet". Fijn, dat P. geen huiswerk hoefde te maken. Heeft de meester een mooi cadeau gekre gen? Ja, het was Dinsdag erg druk. „Kievit", en „Duifje". Mag ik jullie ook nog felici- teeren met Moeder's verjaardag, dit is met een voor allemaal. Jammer hoor, dat het nog zoo lang duurt, voor er weer iemand jarig is. „De Ruyter en W. van Oranje", 't Was een heel werk hoor, maar nu is alles gelukkig klaar. Ja, ik vond het ook een snoezig boekje. Dank je wel voor de ansicht. Krabbendijke. „Klimop". Je hebt het nu zeker wel beter naar je zin, nu het weer mooier is. Aardig van de Burgemees ter, om jullie te fracteeren. Rilland. „Vinkje". Ik dacht heusoh, dat do Sint bij jou al geweest was, je hebt zulk mooi postpapier. Je bent zeker altijd wel blij als het Vrijdag is eu Vader je weer komt halen? Zaamslag. „De Jonge Landbouwer". St Nicolaas is al vroeg bij je geweest en blij heeft je goed bedacht De boeken vind je zeker wel het mooist N ieuwdorp. „Boerinnetje". Prettig, dat je weer iets wist te schrijven. Ja, het leek mij ook wel een mooi boekje, maar ik heb het niet gelezen, 't Is een heel werk geweest om alles goed voor elkaar te krijgen. „Juf fertje". Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag. Vond je het niet fijn, dat het juist op Zondag was? 'sAvonds vooral is het hier wel druk, en dan. zijn de winkels zoo mooi verlicht Fcht gezellig om dan bood schappen te doen. „Friezinnetje". Want vind ik dat leuk zeg, een Friezinnetje te midden van de Zeeuwsche nichtjes en neefjes. Je hebt heel wat zusjes en broertjes hoor, ja, Eija zal wel een schatje zijn. „Ceder". Het raadsel zal ik wel kunnen gebruiken. Het lijkt me wel geschikt Hebben jullie gezel lige dagen gehad toen het neefje er was? „Zonnebloempje" en „Vadershelper". Wat heerlijk, dat Moeder weer zooveel beter is. Jullie moet haar nu maar flink helpen. Gaat Piet later ook meedoen? „Rakkertje". Jullie hebt een groote tafel hoor. En heb je nog pantoffels gehad, ik heb het wel tegen hem gezegd. „Dagbloem", „Wilde Wingerd" en „Juffertje in 't Groen". Jullie hebt zeker gedaan wie hem 'teerst had, en mocht dio het toen voorlezen? Nog hartelijk gefelici teerd met Moeders verjaardag. 's Gravenpolder. „Goudoevertje en Grandiflora". Nee, Sint Nicolaas komt zelf niet meer bij me, maar hij stuurt me wel altijd wat. Het raadsel zal ik eens nakijken hoor. St. Laurens. „Kerklaantje en Kernof- fel". Het pakje van Kernoffel was voor „Rozeknopje" in Kapelle, één naam had ik toch vergeten hé. 'k Kan begrijpen dat het op school veranderd is, vind je het weer prettig? „Klaproos". 'kBen heelemaal niet boos als de brief eens wat korter is, maar 'tviel nogal mee. Jullie doen dus toch nog wel wat aan „St. Nicolaas". „Rozeknopje". Wat heb jij mij verrast zeg. Nu, ik houd erg veel van chocolade, dus zal ik er wel van

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 10