M I1
lilflsM s-i°S
ffpiï
I ppifiss
a sb
p E?
si
iT^Xg
p«|ga
iE»gf
70
O
m
IPlff
s? e-
fsrm
<él>
m m n
mum
ieüii m
IQIII E
ES E
E
m
BS
■QUI
■cms
Zaterdag 4 October 1930
SQEJEiaB
m
mm
m
EBBBBBE
Voor den Zondag.
Letterkundige bijdragen.
Imam
mm
01 g- S
o- er
o
n
O
3
2=2»=:
m—T v o oi
g-g B-2
a p er <5. S S
d- *1
a
V
(B
5? P
P O O- w
1* s«,p gaS-i
p o tj- w
4 U'S,? 5 ?Sw
^2 I
F S 3
o £1 cL
O CD *0
*»o r- >t g
o <0 i
Tfe
g.<§ s
S 3
-* a
«I
O
1x3
Jo KN
Is
LU W
P. CD
t*
x
o
0
1
3
9
9
p-
CP CD V
>1 »1 -
M3--- 3'
0 "o
,-..»g
v P*
2J
M
O
3 o
CO a
3
"IT
*=31
sr-"^
- o a
s
3 S
<K<
9 £B
o
o
h3
O
W
H
W
Hk
CO
M
f
M
P
f cb"
A
N
CO
hL?I
„Ja moeder", riep Frans terug en even
later maakte hij de deur open voor zijn
neefje Jan Looman.
„Ga je mee, Frans, een eind fietsen?"
vroeg Jan. ,,'t Is zulk heerlijk weer vandaag.
Hoeder zegt, we kunnen nog best een toertje
maken."
„'kZal het even vragen," zei Frans, die er
self natuurlijk erg veel zin in had. Hij
dacht nog wel even aan zijn jaartallen,
maar nou ja, die liepen niet weg. Had hij
vanavond geen tijd meer, dan moest het
morgen maar.
„Wel ja jongen", zei moeder, die immers
niets van de jaartallen wist, „wel ja jon
gen, ga jij maar. 'tls vandaag de eerste
mooie dag, dus dien moet je maar niet on
gebruikt voorbij laten gaan."
Spoedig fietsten de twee jongens den bui
tenweg op. Alles zag er nog wel kaal uit,
maar toch haalden ze met welgevallen de
heerlijke voorjaarslucht in. Dat was toch heel
Iets anders dan in die bedompte stad te
zijn.
Ze maakten een flinken fietstocht samen
en eerst tegen donker kwam Frans thuis.
Vader en de grootere broers en zusters wa
ren inmiddels ook thuis gekomen.
„Wasch maar gauw je handen en kom
aan tafel, Frans", zei moeder, „je bent laat"
Onder het eten zei vader: „O ja, dat is
waar ook. Ik heb nog een brief in mijn zak
zitten, waar haast bij ia Die moet je na
het eten nog maar even naar de groote post
brengen, Frans, dan gaat hij vlugger weg
dan in de hulpbussen."
„Wordt het dan niet wat laat voor hem,
man?" vroeg moeder.
„Welnee", antwoordde vader, „'tls juist
een lekker loopje voor hem en als hij terug
komt, kan hij meteen naar bed."
Zooals vader het zei, zoo gebeurde het ook.
Frans bracht den brief weg, kreeg, toen hij
terugkwam, nog een kopje thee en moest
toen onder de wol. Toen hij in bed lag dacht
hij pas om de jaartallen.
Nu, er was niets aan te doen, dat moest
dan morgenochtend maar.
Den volgenden morgen riep moeder juist
zooals ze gewoon was, Frans om zeven uur
om op te staan. Maar of het nu de fiets
tocht van den vorigen dag in de zoele
voorjaarslucht was, die hem zoo slaperig
maakte, of dat het iets anders was, Frans
riep: „ja moeder, maar sliep dadelijk weer
ijl. En 't mooiste was, dat moeder er in de
ochtenddrukte niets van merkte: Eerst toen
het gezin om het ontbijt geschaard zat,
miste ze Frans.
't Gebeurde anders nooit, dat Frans te laat
voor het ontbijt was; verwonderd stond moe-
dar dus op.
„Frans," riep se onder aan de trap,
„Frans, hen je nog niet klaar?"
Toen er geen antwoord kwam, liep moe
der bmt hoven, en daar vond ze Frans
nog in een gerusten slaap. Ze schudde hem
wakker.
„Maar jongen, hoe heb ik het nu met je?
*t Is al over acht, 'gauw, haast je wat, an
ders kom je nog niet eens op tijd in school."
Frans sprong zijn bed uit en onder het
wasscben bedacht hij wat een Ieeiijke streep
dit door 'de rekening was, want van jaar
tallen leeren zou uu natuurlijk niets meer
fcrtmen Toen hij beneden kwam, werd hij
door de grootere broers en zusters geplaagd
«ver zijn luiheid.
Frans zei maar niet veel terug. Hij was
al bijj, dat vader en moeder niet pp hem
bromden. Haastig at hij zijn boterhammen
on toen op een drafje naar school. Nog net
bijtijds Tia.Tn hij zijn plaats in de 'klasse in.
Na het gebed zed. mijnheer Van Loon:
„Ziezoo, jongens en meisjes, nu gaan we
het eerst onze schade van gisteren inhalen.
*k Hoop, dait de jaartallen er nu goed inzit
ten. Frans van der Hoeven, begin jij maar."
Wat schrok Frans! Daar zat hij nul Al
zijn mooie redemeeringen, dat hij in het ge
heel geen, of anders pas het allerlaatst een
beurt zou krijgen, vielen in duigen.
„Toe Frans," zei mijnheer ongeduldig, „we
hebben nog meer te doen vandaag. Begin
dadelijk."
Frans uitte een paar onsamenhangende
woorden, maar 't leken allerminst jaartallen.
„Frans van der Hoeven, heb je niet ge
leerd?" klonik 'het streng.
Frans schudde het hoofd. Hij durfde zelfs
geen „mee, mijnheer" te zeggien.
„Om (twaalf uur nablijven," klonk het (kort.
Toen ging mijnheer verder en gelukkig,
de andere jonge nis hadden beter hun best
gedaan dan Frans, zoadat het overhooren
vlot verliep.
't Werd een vervelende morgen voor
Frans. Telkens maakte hij fouten en hij zag
er niet weinig tegenop cxm straks met mijn
heer alleen te blijven. Hij zou er flink van
langs (krijgen, dat was vast.
Eindelijk sloeg de schoolklok toch twaalf
uur. Toen alle kinderen vertrokken waren,
sloot mijnheer de deur en kwam naar Frans
toe.
„En nu moet jij me eens vertellen, waar
om je de opgegeven jaartallen niet geleerd
hebt, vriendje," zed mijnheer, terwijl hij bij
Frans op een bank ging zitten.
MijriheeFs stem was nu veel vriendelijker
dam vanmorgen en daardoor vatte Frans
moed. Hij hield niets achter, maar vertelde
mijnheer eerlijk hoe alles gegaan was.
„Zoo," zei mijnheer, „dus jij dacht, dat
ik jou wel zou overslaan. Nu jongen, 't doet
me pleizier dat je alles zoo eerlijk gezegd
■hebt. Maar zeg me nu dit ook nog. Als
alles nu gegaan was, zooalLs jij verwacht hajdi,
en i'k dus niets gemerkt zou hebben, zeg,
vind jij dan, dat je je plicht gedaan zou
hebben? Vindt jij niet, dat ook, al zou ik
je niet overhooren, jij toeh behoort te leeren
wat ik je opgeef?'
Beschaamd boog Frans het hoofd. Zóó
had hij de zaak nog niet 'bekeken.
Mijnheer zag wel, dat Frans er nu spijt
van (kreeg, dat hij zoo 'gedaan had.
,,'fc Zal je geen al te zware straf opleg
gen, vriendje," zei 'hij. „Maar je moet toch
driemaal de jaartallen voor mij uitschrijven.
Dan ken je ze meteen. Maar beloof me, voor
je heengaat, dat je voortaan zoo niet meer
cfoen zult. Geef me er de hand op, jongen."
Met een stevigen handdruk bezegelde
Frans zijn 'belofte. Zijn strafwerk maakte
hij zonder mopperen, want hij wist dat hij
het verdiend had.
BESSES
E
En zijn belofte bleef hij getrouw. Mijnheer
had voortaan niet meer over zijn leeren te
klagen. Francina.
Ons Vogelboekje.
Welke vogel is dit?
Vorige week:
Tureluur.
A. staat onderaan op no. 1 en B. Staat bovenaan op
'het andere vakje met 1 genummerd. A. loopt vervolgens
naar 2, 3, 4 enzoovoort, den geheelen weg langs tot hij
in no. 70 uitkomt. Eerst gaat A. van 1 naar 2, vervol
gens B. van 1 naar 2, dan weer A., dan B. enzoovoort.
Hoe moet B. nu loopen om 3 maal gelijk met A in
één vakje te komen staan? Denk er om B. mag geen 2
maal hetzelfde vakje doorloopen, en ook niet meer dan
3 maal in den weg van A komen. B. mag dus alleen den
weg oversteken.
Ook mag B. alleen ba rechte richting (horisontaal of
verticaal) van het sene vakje naar bet
Oplossing rebus vorige week
Apeldoorn ligt in een boschrijke omgeving.
Beste iongens en meisjes,
Er ligt al weer een heel stapeltje briefjes
klaar om beantwoord te worden, maar ik
zal toch maar de oude gewoonte handhaven
en om de veertien dagen de briefjes beant
woorden. dat is dus de volgende week weer,
altijd na de prijsraadsels.
De vor ge week ontving ik o.a. een briefje
uit Seroo.-kerke, er staat geen naam of
schuilnaam bij, dus weet ik niet, wie de af
zender was en was ik ook niet in staat te
antwoorden. Van wie kan het zijn?
Het begint nu buiten al guur te worden,
vocral als het regent, zooals hot den iaatsten
tijd nogal eens het gieval was.
De m"0 e Septembermaand waarop ve
len gehoopl hadden is niet gekomen; we zul
len nu maar hopen pp wat mooie Octoher-
dagen.
En dan gaat het naar den win
ter, die wel heel wat last brengt soms,
maar die ook de mooie avon
den geeft, waarop het zoo
echt gezellig kan zijn.
Ik hoop, dat ons hoekje die
gezelligheid voor velen een
beetje zal bevorderen.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
Hier volgen de prijsraad
sels.
I. Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 43
Ibttpri
I. 28. 16. 10. 38. 19. 5. ven
schijnt iedere 20. 27. 18. 8 zes
Een 14. 34. 32. 37. L. 42. 1.
krijgt men lederen dag thuis
gestuurd.
Het woord 33. 41. 35. 29. 32.
34. 25. 32. staat steeds in den
kop van „De Zeeuw".
26. 22. 12. staat dit jaar ook
in den kop.
Een 6. 30. 40. 11. 36. 3.
15. 13. 30. 24 29. werkt op
de drukkerij.
I er 23. 31. 2. 13. 39. worden
de kranten naar het station
gebracht
Heinde en 21. 7. 36 wordt
„De Zeeuw" gelezen.
9.17. 14 4. 43. zijn er veel
abonné's.
II. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 21
letters.
Boerinnen dragen een 4. 2.
17. 21.
Een 5. 14 15. 19. 8. 9. is in
een parapluie.
Veel kinderen hebben in
een 18. 10. 3. 7. geslapen.
Een logé noemt men ook
wel een 7. 14 11. 12.
Bij Veere is een 16. 6. 17. 20.
13. 3. is een uitroep.
Zijn heerlijkheid geopenbaard.
Dit beginsel der teekenen heeft
Jezus gedaan te Kana in Galilea, en
heeft zijne heerlijkheid geopen
baard: en zijne discipelen geloof
den in hem. Joh. 211.
In Jezus' aardsche verschijning trekt beur
telings het echt menschelijke en het waar
achtig Goddelijke de aandacht.
Het echt menschelijke.
Zonder zonde, zeer zeker. Maar toch weer
zoo, dat zijn volstrekte heiligheid niet af
stoot, niet bang en bevreesd maakt, niet op
een afstand houdt.
Neen, de kinderen zelfs naderen hem on
beschroomd. En in den tempelvoorhof sprin
gen en zingen ze om hem heen.
Jezus trekt zich niet uit het wereldle
ven terug, maar gaat er midden in.
Maar even sterk treedt weer een andere
maal het waarachtig G o d d e 1 ij k e naax
voren.
Dat is het, wat de Evangelist tegelijk
zegt van dit onder-ons-wonen van het
vleesch geworden Woord: „en wij heb-
ken zijne heerlijkheid aanschouwd, eene
heerlijkheid als des eeniggeborenen van den
Vader."
'loch schrikt die Goddelijke heerlijkheid,
die in hem aanschouwd wordt, niet af.
Want het is aan hem alles „vol van ge
nade en waarheid."
Zoo dringt zijn Goddelijke heerlijkheid het
echt menschelijke niet opzij.
Het heft de menschelijke aardsche ver
schijning niet op tot een engelen-figuur.
Maar naast, en met, en achter, en boven
dat echt menschelijke wordt het waar
achtig en eenig Goddelijke geopenbaard.
En dat niet tot onzen schrik of tot ons
verderf, maar tot onzen troost en tot onze
redding.
De eerste openbaring van die heerlijk
heid van het Woord, dat vleesch gewor
den is, heeft plaats gehad te Kana ïn
Ga'i'ea, waar Jezus het water wijn gemaakt
heeft.
Johannes verhaalt ons die gebeurtenis in
bijzonderheden.
Het verhaal is overbekend, en behoeft
dus niet te worden herhaald.
Maar wel is hier weer opvallend, voor
eerst dat Jezus zich liet vinden op een
brui'oft, waar het dus vroolijk toeging. Ook
hier weer dat ingaan van Jezus in ons
menschehk leven. Iets dat zich bij Johannes
den Dooper eenvoudig niet denken Iaat
En dan, dat Jezus niet eigenmachtig op
treedt „Mijne ure is nog niet gekomen",
zoo zegt hij tot Maria, zijne moeder. Ook
voor dit wonderwerk was het oogenblik
door den Vader bepaald. En eerst dan als
Jezus weet, dat het oogenblik daar is, doet
hij, wat de Vader hem te doen geeft.
Allerlei gedachten, die zich aan deze
uitkomst van Jezu^' eerste wonderwerk
Voorbede.
Soms vindt een moede ziel zij weet
[niet (hoe,
Een vrede en (blijdschap, 'haar zoo lang
[ontzegd.
God weet het well Een stille (bidder 'heeft
Der broed'ren nood Hem aan 'het hart
[gelegd.
Soms vond in 't (heidenland, zoo dor en dood,
Opééns het Woord een ingang, diep en wijd.
Ginds, duizend mijlen weg, was in 't gebed,
Door twee of drie hun nood bij God bepleit
Soms is 'het raadselvol hoe wij op ééns
De sombre wolken scheuren zien,
God weet dat één, ons wellicht onbekend,
Ons heeft gedacht op zijn gebogen knieën.
zouden kunnen vastknoopen, snijdt Jo
hannes af door het woord: Dit beginsel
der teekenen heeft Jezus gedaan te Kana
in Galilea, en heeft zijne heerlijkheid ge
openbaard; en zijne discipelen geloofden in
hem.
Daar ging het om.
Niet om opzien te baren, niet om door
het buitengewone bij de menschen vleesche-
lijke verwondering teweeg te brengen. En
wel allerminst behoeft het nog gezegd?
om onmatigheid te voeden.
En evenmin om het bruiloftsfeest, dat
door het gebrek aan wijn dreigde afge
broken te worden, voort te zetten, of den
gastheer uit de verlegenheid te redden.
Dit was wel mede het gevolg ervan.
Maar hoofddoel was toch: door een teeken
zijn heerlijkheid als de Zone Gods te open
baren, opdat ze in hem zouden gelooven.
Dit teeken werd zoo gekozen, dat zijn
milde gunst erin uitblonk, en dat het men
schen kon lokken en aantrekken.
Zooals Jezus is, zoo is het Evangelie.
Het daalt tot ons af. Het sluit zich bij
ons aan. Het opent de schatten van Gods
rijke gunst en zijn almachtige genade.
Niet maar voor onze zondaarsnooden in
het afgetrokkene, maar voor ons leven en
ons bestaan als mensch.
Maar dan ook: voor tijd en eeuwigheid
beide. Niet voor dit leven alleen; en niet
voor het leven na dit leven, maar voor
heel ons aanzijn.
En het brengt ons hulp en uitkomst, die
niet van menschen komen kan, maar waarin
de heerlijkheid Gods ons tegenblinkt vol
van genade en waarheid, zooals die in Chris
tus verschenen zijn.
Verschenen om aan ons te worden geopen
baard.
Maar ook om door ons te worden ver
heerlijkt, opdat ook anderen met ons mogen
gelooven in Jezus Christus, dien God ge
zonden heeft
De steile tocht,
door Willem de Mérode.
Een nieuwe bundel van den dichter Wil
lem de Mérode böteekent voor degenen, die
belang stellen in den persoon en zijn werk,
een aanwinst die verwachtingen wekt En
meer dan eenis is reeds bewezen, dat het
werk van dezen dichter aan de gestelde ver
wachtingen beantwoordt, ja, die in vele ge
vallen overtreft.
Voor den groeienden ikring van (belangstel
lenden in den opbloei van de christelijke
kunst, voor diegenen, die elk nieuw geluid
met milde belangstelling tegemoet treden,
eiken voortgang dankbaar en met vreugde
begroeten, beteekent deze verschijning een
kostbaar bezft. Voor ons toch vormt bij
een vrucht uit eigen gaarde; en ieder, die
jaren achtereen over een schraal gewas
klaagde, weet dezen wasdom te waardeeren.
Wij mogen weliswaar nog niet van 'n o ver
vlo edlgen oogst getuigen, maar we zijn dank
baar en rijk met de vruchten die we pluk
ken.
Kritiek is zoo heeft men wel gezegd,
en er schuilt veel waarheid in deze woor
den kritiek is uitgegaan op een verove
ringstocht, om waardevolle dingen te vin
den.
Inderdaad zullen wij in dezen bundel van
Willem de Mérode veel ontdekken, daJt een
waardevol bezit vormt. Den lezer, die deze
rubriek leeist, op dezen rijkdom te wijzen,
hem deelgenoot te maken van dit bezit, ia
een aangename taak. In bet vertrouwen, dal
velen door deze bespreking en aankondi
ging meerdere belangstelling gaan 'koesteren
voor dit werk, hopen wij, dat zij dit ook zui
len toonen door het koopen van dezen buik-
del, om daardoor toegang te erlangen tol
de bron zelve.
Tn 7nj" aanvang verwijst deze bundel na as
twee bekende woorden, die hij als een motto,
ja als een belijdenis met zich draagt: Het
gansche schepsel zucht, verwachtende aJs
mét opgestoken hoofde de openbaring der
kinderen Gods; en Augustinus' woord: In-
quietum est cor nostrum, donee requiescal
in te. Deze heimwee-roep doet den dichter
reeds bij het begin van den bundel de kreet
slaken: Veni creator
Veriosserl kom! de wereld wacht 1
Die struikelen en dolen,
Heel dit wanhopige geslacht
Heeft zich aan IJ bevolen.
Blinden gaan tastend naar U nit,
En luist'ren scherp op élk geluid.
De doove speurt alom,
Of hij U ziet genaken!
Heer, doe de heemlen flakkeren en blaken]
Kom!