r.3ü GROOTMOEDERTJE. S3" I B 3*3 S3 6 3 c fio S s S. iPÏ!£f «wJhs 18 5 *8U»& Uit het Zeeuwsch Verleden De smalstad Arnemuiden en hare Historie. n. Oi .merkingen over sommige vaders weer door iets anders geboeid, toen hij deze ■terke schoonheid, in velerlei vorm, aan- ■cnouwde. Eu wanneer hij iemand was, wiens hart een troostvoQen inkeer kende tot God, den Schepper van alle schoonheid, voerde dit alles zijn gedachten naar Hemel- ■che hoven en naar een land, dat geen bprfstgetij kent, „waar gouden de portalen n*» sajn Dat is de sprake, die juist ook in deze maanden vol van stervende pracht moet uitgaan tot den Christen, opdat het lied van hepen en verlangen te sterker en krachtiger Kal zingen door zijn dagen, opdat, bij alles dat valt en sterft, het hart te inniger ver bonden wordt met God, Die ook 's men- ■chen leven kroont met Zijn goedheid. Zóó bezien, gaat alles in Gods schoone schepping voor ons leven, ja, wordt 't over kleed met rijker pracht, omdat, achter de lijnen van het zichtbare, wij onderkennen de aanwezigheid van den Onzichtbare. En bet verlangen bij Hem te zijn, breekt zich baan; een najaarslaan, met zulk een bizon- dere pracht versierd, doet verlangensvol zin gen: Indien van gond de gangen zijn, Hoe groot moet mijn verlangen zijn, De zalen in te gaan! Wjj zouden eenzijdig zijn, wanneer wij uitsluitend int de poëzie een keuze deden. Immers ook de proza-schrijver is geboeid door denzelfden aanblik, ook hij heeft de herfst-ünten aanschouwd, en zij hebben een anuiiwïschbaren indruk bij hem achterge laten. „De najaar was nu over 'tland", zoo be gint een der schetsen van den vlaamschen acteur Herman Teirlinck; „allentwege was *t loof geel en rossig, en heel 't geluchte was vol dulle blaren, in den tocht van den brui- schenden wind opgejaaagd. Ze warrelden on der lage hemelen, in benden thoopegeschaard of wipten omhoog alteenegare. Ze werden ■effens door een plotselingen ruk van 't wisselvallig gewaai uiteengesmeten en wir- xelden, elk op z'n eentje, in 't grijze ruim, en sloegen hun koddeken (staartje) ommen- domme, al kwinkeleerend lijk joepsteertjes (kwikstaartjes). Een wispelturigheid bracht ze weer te zamen, en ze vlogen een eindeke tegen den grond, en vielen meteen dood in een wagenslag of een vore of een natten gracht. Andere rolden op den platten steen weg en deden geweld om op te geraken en 'tgezwier te herbeginnen; ze liepen altemet lijk wielkens over de kasseide (straatweg) en kwikten subiet zijwaarts omverre en schokten naderhand terug recht. Andere voeren in schare over 't dalende veld en bereikten een boerenwoonste. Ze sloegen hun schamele lenden tegen den muur, ha perden er een tijdeken, en rezen in snoks- kens naar beneden, al takend (aanrakend) de hoekige baksteenen met hun rasperige randen. Ze Jagen dan roerloos nevenseen; maar de wind drong tot hier en zweepte ze met een groot gebaar de lucht in, zoodat ze jra zonder uitkomst ronddraaiden in een op- gaanden kring al zeerder en zeerder, en ze zoefc.en (suisden) stillekens en nijdig, en dansten van razernij. De vlage schopte ze hooger uiteen boven het dak en ze stormden nn vrij in de luidelijke wijdte, tot ze ievers den wind niet meer opvolgen konden en ncerwaggelden in noesche (schuinse) rich ting. Er was er een, dat breed en licht ge noeg was en zoo hooge geraakte, dat het "n leeuwerik geleek een puntje arets (pre- eies) in de doffe wolkenlaag. Het dook weg In de lage verte Met welk een liefde en toegewijde aan dacht heeft de schrijver van deze regels de vallende bladeren in hun dolle cirkel-vluch ten gadegeslagen. Neen, hij werd niet moe de van er naar te staren; dit jolige spel ver maakte hem, het drukke gewirwar hield zijn oogen vast Want het is waar, wat wel eens gezegd wordt: de meest eenvoudige dingen, die een ander vaak zonder er naar te kij ken, voorbij gaat, interesseeren den kunste naar soms diep en hevig. Zijn oog wordt er door geboeid, deze aanblik verrast hem, hij kan er niet van scheiden vóór hij alles, ook de nietigste bizonderheden, in zich heeft opgenomen. Later, soms jaren nadien, bloeit weer dat oude beeld sterk en duidelijk voor zijn oog op; hij onderscheidt zelfs de gering ste onderdeelen. En, zittend in zijn kamer, schrijft hij op, wat herinnering hem voor zegt; de melodie, die verledens verre vedel doet hooren, is hem vertrouwd en dierbaar. Dan rijen zich de woorden, die met zich dragen den sterken gloed van een blijden zomer, de zilte lucht van de zee, kortom voor den lezer het beeld optrekken dat de schrijver in een verrukkende stonde aan schouwde en dat een diepen indruk op hem maakte, zóó, dat hij zelfs na jaren alles als het ware voor zich ziet. Zoo alleen wordt ook het aller-eenvoudigsta tot gave schoonheid, en wij weten ons rijker, omdat wij schoonheid ontdekt hebben op plaatsen, waar wij zelf ze nooit zouden zoeken, om dat de kunstenaar onze oogen geopend heeft. De duinen in den herfst! Seerp Anema heeft vele malen langs „Hollands Kusten" gedwaald, óók bij herfstavond: Hoe dartelt als een heerde welig vee van ooi en lam en hooggerugde rammen het duinenleger langs de kalme zee, gedoopt in 't goud der laatste zonnevlammen Geen herdersstaf beheerscht ze, zoo ge dwee en willoos rijen zich haar ronde kammen, tot waar ze deilen in den groenen vree van wei en schaaxsch omloofde eikenstam men. Daar in de vert met koele najaarsdamp gesluierd, bidden spitse dorpetorens: elks naam is roep uit grijz' errinnering. Des avondhemels eeuw'ge droomenlamp heft reeds in 't diepe zuid de zilv'ren horens en wijdt het peinzen aan wat lang verging. In deze regels geeft de dichter wel een gansch bizonder beeld van den herfst. Maar wie da moeite neemt, om deze regels rustig te lezen, zal alles begrijpen en dit gedicht ten volle kunnen waardeeren. Wanneer hij den boeienden tooverschijn van de maan ziet over zee en land, zal hij denken aan wat Anema zoo prachtig noemt: „des avond hemels eeuw'ge Droomenlamp". Als de zomer voorbij is, ziet de mensch nog eenmaal om naar hetgeen hij gebracht heeft Want voorjaar was de tijd van ver langen, dat in komende maanden zijn vervul ling zou vinden naar wij hoopten. En nu wij er achter staan, verwondert het ons, dat onze verwachtingen in dien tijd zoo hoog ge spannen waren; want vaak was de uitkomst zoo gering, en bleef de werkelijkheid ver beneden de hoogte die wij ons in onze droomen voorstelden. Reden tot ontmoediging zg dit a'lerminst. Want wie nu niet sterk is om te dragen, zal straks niet kunnen dragen koude en donkerheid en wintersche armoede. Zoo staat de herfst als een rijk tijdperk in den jaarcirkel, een tijdperk, dat wel in de allereerste plaats tot bezinning opwekt. A. L. VAN OYEN. Vrij naar het Engelsch. 8) Men heeft mij er zelfs van beschuldigd, tea aanhoore van het heele personeel. Ik bon gebrandmerkt, Jim, en dat merk .en de schande kunnen slechts .weggenomen worden als tnijn onschuld aan het licht is gekomen. Als ik vanavond „ja" zeide, Jim en we gingen samen verkeeren en we zouden na een poos in het huwelijk treden, dan zou ik niet het meisje zijn, waarvoor 'je me houdt. De schande zou altijd blijven en al tijd zou ik aan mijn oor de woorden hooren: Dievegge, je bent een dievegge. Zoo zou het me niet mogelijk zijn een goéde vrouw voor je te worden. "Jim. Men zou je toch voor de voeten weipen, al zouden we twintig jaar gehuwd zijn, dat er een smet kleeft aan de eer van het meisje, dat je eertijds voor het altaar voerde. Neen Jim, niet voor mijn onschuld bewezen is, zeg ik ja; en hoe het komt, weet ik niet, ik heb er zoo'n voor gevoel van, dat dit nooit zal gebeuren, want degeen, die de diefstal gepleegd heeft, moet wel erg sluw en misdadig wezen. Laten wij elkander dus maar vaarwel zeggen, beste Jim en tracht me te vergeten." „Dan zal ik je onschuld aan het licht brengen, dat zweer ik je", zeide Hardv op vastberaden toon. Onderwijl stond hij op, sterk en vol wilskracht „Je denkt toch niet, dat ik van plan ben je op te geven voor een onnoozel briefje van zestig gulden?" zeide hij. „Ik zal aantoonen, dat je onschuldig bent het ga, hoe het ga. Grootje heeft me dat ook al opgedragen en nu we samen gesproken heb ben, ben ik meer en meer van de noodzaak overtuigd. Ik denk, kind, dat onze scheiding niet lang zal duren, hoogstens een paar dagen. Maar toch zou ik graag willen, dat we zoo niet uiteen gingen met dat vreese- lijke besluit van jou. Toe Ally, laat me je een zoen geven en zeg me, dat je mijn lief meisje bent; dan zal ik eens zoo hard wer ken, en niets onbeproefd laten om je on schuld te bewijzen." Wel verhelderde het gelaat van Alison hij deze woorden van liefde, maar toen Jim haar naderde, deed ze een paar schreden terug en riep uit: „Zoolang mijn onschuld niet bewezen is, ben ik voor de wereld een djnvegge en je wilt toch geen dievegge kussen, Jim Hardy, is het wel?" Bij deze woorden brak ze opnieuw in snikken uit en vluchtte naar "haar 'kamertje. "HOOFDSTUK IV. Jim liep haastig door de straten; de mist was wat opgetrokken en een zwak windje streelde zijn verhit gelaat Hij woonde in de Bishepgatestraat op een zolderkamertje. Klein was het 'fer, dat is waar, maar hij wist het keurig in .orde te houden. Op een plank aan den muur stonden eenige boeken. Boven den schoorsteen hing zijn grootste schat, een portret van Alison. Ze was in werkelijkheid veel aardiger. Het was slechts een .afbeelding van haar tamelijk regelmatige trekken, zonder de frissche kleur en de steeds wisselende uitdrukking, die haar ge zichtje zoo aantrekkelijk maakten. Toen Hardy thuiskwam, stak hij het licht op en nam het portret van den haak. Hij leek een jonge reus hier in dit kleine hokje, zoo groot, sterk en gespierd was hij. Hij had donkere oogen, vol uitdrukking. Zijn lippen sloten zich vast opeen, terwijl hij naar het portret stond te kijken. „Ik heb een gelofte afgelegd", sprak hij tot zichzelf, voor het eerst van mijn leven heb ik mij verbonden tot iets, wat mogelijk mensch elijkerwijs niet te volbrengen is. Doch God zal mij de kracht geven ik zal de onschuld van mijn meisje aan het "licht brengen. Ja mijn meisje, als ik slaag dan mag ik haar zoo noemen. En ik zal slagen, binnen een week tijds zal iedereen weten, dat Ally valsch beschuldigd werd. Kom, laat ik nu eens goed nadenken als ik een detective was, wat zou ik dan doen? Wacht eens, die vriend van mij, Sampson, die is in het vak; als ik eens naar hem toe "ging en hem om raad vroeg? Er is natuurlijk bedrog in 'tspel en iemand die dagelijks met slechte menschen in aan raking komt, ziet zoo iets gauwer dan een leek." Jim zette rijn hoed weer op, stopte zijn handen diep in zijn zakken en ging weer uit. Op de trap ontmoette lig zijn kostjuf- freuw zij mocht hem graag. "Ze sprak hem dan ook aan om te informeeren, of hij geen avondeten wenschte. „Neen, dank u", antwoordde hij, „ik zal onderweg wel wat gebruiken. Goeden nacht, mevrouw Higgins." Ze knikte hem glimlachend vaarwel. „Ik zou wel eens willen weten, wat hem scheelt", zeide ze in zichzelf. „Hij ziet zoo wit als een doek, en hij heeft zoo'n vreem den blik in zijn oogen vanavond! Het is anders een goede jongen. Ik wou, dat ik maar wat meer yan zulke huurders had." Intusschen haastte Jim zich naar Samp son's kamers. Hij was geen geboren Londe- -S O 3 P - g C <D a) CD .5 C CÖ 3 cd o rü CU Ul W C c w E - o cj o 2 <D Xi *rT i G> '-i 3 O o W* K o W M -t»s W" Ïh is s 2 w •ST .5 ft .»8 2-S3 'E3 P3 O) "O g S <d g - - 2 ®«3 c OS "53 o AS 5 ■3" 8 cd co i-5 2 g- <d r cö cd 'S O d o K C •2 - o g m o bD 3 g bo a. is *-« w LT Q <D O CD c Cvj O o S - o a o j x O ■a ii C3 ««jw o o J* O 1) rj O *2 S S £o^£®no3 pq cu o xj 42 a°S ^gË o d) O «H O O sa •o 2-if 03 SC S -ö <D *x!5< - fï- -5 "5 -• tg t - - naar, maar op hef land opgegroeid. Eerst op zijn zeventiende jaar was hij naar de sta<l gekomen. Zijn breede rug en borst, zijn goed ontwikkelde spieren, spraken van de gezonde buitenlucht Hij kon visschen en ïwemmen, klimmen en roeien, zooals geen stadsmensch het ooit zal leeren. Hij had een uitstekend verstand en veel door zettingsvermogen; deze eigenschappen waar borgden hem een goede positie in de maat schappij. Maar voor het oogen blik bekom merde hij zich daar niet om. Zijn gedachten hielden zich slechts bezig met Alison en hetgeen hij haar zoo plechtig beloofd had. Gelukkig trof hij Sampson thuis en al gauw had hfij hem het doel van zijn bezoek uit gelegd. (Wordt vervolgd.) door A M. WESSELS. CLXV. Nieuw Arnemuiden, of Arnemuiden, zooals we het nu zullen noemen, heeft dus zijn op gang te danken aan den ondergang van het oude. Zooals aangestipt, had Ridder Gilles bevolen, het nieuwe op te bouwen op den Oostdijk, in de parochie van Nieuwer- kerke. In 1438 werd met den bouw van het dorp begonnen, en in 1462 was het reeds tot een groot dorp aangegroeid, daar het ten opzichte der zeevaart zeer gunstig lag. Op den lOden Maart 1481 brandde het af. De bewoners van Arnemuiden bleven echter niet bij de pakken neerzitten. Snel werd het dorp weer opgebouwd en de handel nam .voortdurend toe. De reede van Arnemuiden was dan ook bijzonder geschikt en talrijke schepen zochten haar. De poorters van Middelburg, ten zeerste bevreesd, dat door den bloei van Arnemui den hun eigen nering zou verloopen, be sloten maatregelen te nemen om dit te voor komen. Zij begaven zich naar het kasteel Zandenherg en wisten van den Heer Phi lips van Bourgondië, heer van Beveren en Ter Veere, en zijne vrouw, Anna van Bos- 'sellen, het ambachtsrecht en ambachtsge- volge van Arnemuiden te koopen. Boor de zen koop was Arnemuiden aan Middelburg „onderhoorig" geworden. Een scherpe strijd ontstond nu tusschen de twee plaatsen. Middelburg vaardigde voor haar ambachts- ondergeschikten wetten uit, die de Hoofd nering en Handel voor Middelburg verze kerden. 0 zeker, er werd nog heel wat voor Arnemuiden overgelaten, zoodat men daar niet van honger om zou komen, maar toch waren de belemmerende bepalingen voor Arnemuiden fnuikend. Dat dit allesbehalve naar den zin van Arnemuiden was, laat zich begrijpen. De in woners probeerden op alle manier, om on der die hatelijke bepalingen weg te komen. Tevergeefs echter! De Middelburgers, prat op hun meerderheid, lieten hun macht ter dege gevoelen. Zoo moesten de gilden (dat der kramers, tappers, timmerlieden en smeden) voor elk hunner leden een schelling aan Middelburg betalen. Om de beurt moest elk gilde (op eigen kosten) het Heilige Kruis in de West- munsterkerk te Middelburg op laten stel len. Ja, nog meer! Jaarlijks moesten de drie schutterijen (waaraan het Schuttershof nog herinnert) in vol ornaat met geweer, trom mels, pijpers en wagenen, naar Middelburg optrekken, om ten genoege dezer stadsbe woners, een „ommeganck" door de stad te maken. De Arnemuidenaars waren zeer gegriefd over deze aanmatiging en verdrukking en dienden bij het Recht en het Hof een aan klacht in, zonder resultaat echter. In Mid- (yjriJifg zaten de „diplomaten", die het zoo wisten te draaien, aat nq het keizerlijk von nis van 23 Augustus 1531, de verzoeken van Arnemuiden ongegrond werden verklaard. Niettemin beval de Keizer, dat daden, die de bevolking van Arnemuiden konden prik kelen, achterwege moesten blijven. Eerst hadden zij ook nog aan den Keizer gevraagd om onder het directe keizerlijk bevel te mogen staan, zoodat dan Middel burg geheel uitgeschakeld zou worden. Zij boden den Keizer, voor zijn gezag, als hij dit zoo wilde toepassen, jaarlijks f 3000. aan. Dit aanbod werd echter van de hand gewezen. Ondanks de beperkende bepalingen, nam de welvaart der smalle stede toe. Geheele vloten kwamen binnen. Meermalen telde men, als men des avonds langs de reede wandelde, ruim 200 masten, van zeer diep gaande schepen. In het jaar 1496 kwam de Prinses Johanna, de bruid van Hertog Fi- lips van Oostenrijk, met 135 schepen gelijk de haven binnenvallen. De bloei der reede klom met den dag. De stad zelve was dicht bewoond. Geen huis was er te krijgen en men kwam plaatsruimte voor de neringen te kort. Het was een lust voor de oogen, die enorme drukte te Arnemuiden. Driedubbel dik lagen de rijen met schepen. De scheeps werven hadden handel vol werk. Groote schepen werden op stapel gezet en liepen kort daarna weer af. 't Is bijna ongeloofe- lijk, als men er nu wandelt. De droogte, waar men nu rondloot, was eenmaal zóó diep, dat, wanneer er eenmaal 'n schip zonk, het bijkans niet te peilen was, waar het zat. Van lichten was derhalve geen sprake. Het spreekt vanzelf, dat het hier veel le vendiger was dan in Middelburg. De hui zen waren dan ook hier veel duurder dan in de hoofdstad. De voorspoed echter, die een moeder der weelde was, en der losbandigheid veroor zaakte ook veel zorgen. Van alles kwam te Arnemuiden binnen: Spanjaards, Fran- schen, Oosterlingen enz. Herhaaldelijk kwa men er vechtpartijen voor, de regeering van Arnemuiden was te slap om in te grijpen. Voornamelijk zeker soort Oosterlingen ver oorzaakte groote schrik onder de bevol king. Als er een schip met zulke personen kinnen voer, liep spoedig het gerucht door de stad: „de bjouwe bylendragers zijn er". Onmiddellijk was de stad in vreeze, men sloot de ramen en deuren vast toe, om voor dit vechtersvolk, dat bijlen op zijde droeg, verschoond te blijven. Ofschoon men meermalen geprikkeld werd, was de bevolking kalm. Vocht het scheepsvolk onder elkaar, dan liet men ze rustig vechten en de regeering bleef afzijdig. (Wordt vervolgd). Aan „Onze Kinderen", Ouderblad gewijd aan. de Christelijke opvoeding in huis en school, is het volgende ontleend Het is de moeite waard zioh eens re kenschap te geven van de eigenaardige ma nier waarop vaders hun liefde voor hun kroost uiten. Zoo geheel anders dan moeders. Vader is ook anders aangelegd dan moeder, zoo dat het verschil ons niet verwondert Vader liefde is iets anders dan moederliefde. Voor ons gevoel staat de moederliefde veel hooger: ze is inniger, zelfopofferender, toegewijd er. Ook trouwer. Maar de vaderliefde heeft weer een ander schoon kenmerk: ze is wijs, vol innerlijke goedheid. Maar ik wil liever de algemeene kenmerken laten rusten, om meer op bij zondere, voorkomende eigenschappen te let- tea. Van de verschillende opmerkingen, die hier volgen, zou ik niet durven zeggen, dat ze in elk geval waar zijn, misschien zelfs niet in de meeste gevallen. Maar toch gelden ze zeker voor een deel der va ders en hun opvoedingspraktijk. Jonge vaders zijn erg big met hun kind, ze zijn er vaak ook trotsch op. Maar toch is het vaak zoo, dat vader bij de geboorte nog op een innerlijken afstand van zijn kind leeft: hij voelt zich tegenover den hulpbe hoevenden zuigeling zoo onbeholpen, zoo vreemd. Hij weet er geen weg mee. Hij voelt bet ook nog niet dadelijk als iets eigens aan, zooals de moeder dat doet. Die weet het, al lang voor de .geboorte, als een kost baar leven, dat uit het hare is geworden. Maar de meeste vaders staan eerst nog vreemd. Het besef van het eigene moet bij hen groeien. Ja, velen staan in den beginne schijnbaar critisch tegenover den jonggebo rene; ze lachen wat om de pogingen van de familie om er de trekken van papa ia weer te vinden. Ze durven het zelfs bestaan te spreken van: „een mormel", een uitdruk king, die moeder nooit zal bezigen. Maar al heel gauw draait hij bij. Als het kind zich wat gaat ontwikkelen, begint te lachen, als het hem herkent, geluiden maakt, speelt, actief wordt, dan gaat het vaderhart open. Dan speelt hij mee en wordt ook actief. Vader begint er dan direct op te letten of de kleine een goed verstand "heeft Moeder ziet meer naar al de „lievigheden" van da spruit, maar vader bewondert het intellect, het bij de hand zijn. Hij wordt daarom trotsch op zijn kind. Gaat de kleine eenmaal naar school, dan is vader bijzonder in zijn schik met een mooi rapport Zijn kind moet uitblinken. Gewoonlijk bemoeit vader zich heel weinig met de school: altijd komt moeder om over het kind Je spreken. Maar als er „blqven- zittendreigt, dan komt vader aanstappen. Dan is het zijn beurt om er zich mee te hemoeien. Op school komt soms uit hoe de vaders zich de verhouding tusschen hem en hun kinderen denken: de kinderen zijn een bezit, waar ze mee doen kunnen wat ze willen. In een levensbeschrijving van een onzer groote mannen las ik kortgeleden nog hoe zijn vader bp de eerste-schoolgang den on derwijzer toevoegde: „Meester, hier breng ik je mijn jongen: de beenen blijven van mij, maar het vleesch is voor U: daar kunt gerust op ranselen". En zeif is het me jaren geleden overkomen, dat een vader me in ernst zei: „U kunt hem gerust de beenen kapot slaan, als U me de stukken maar thuis brengt". Nog typischer is de uitdrukking, die Prof. Gasimir vermeldt in „Alleen met uzelf" pag. 185: „Als ik mrjn kind wil doodslaan, mot ik weten, maar jij blijft af", wat onder wijzers op zoogenaamde volksscholen zich meermalen hooren toevoegen. Zeer bezorgd zijn de meeste vaders over de kansen hunner kinderen in de maat schappij. Velen willen hun kind maar vroeg naar school zenden. Toen ik eens een vader aanraadde zijn kind. dat bij 't begin van de cursus op de dag af 5 jaar en 6 maan den was, nog een jaar te laten wachten, antwoordde hij bezorgd: „Maar mijnheer, dan komt hij zijn heele leven lang een jaar te laat". De bedoeling is duidelijk: het kind moet toch vooral nieit achterblijven in de maatschappelijke opmarsch. Uit angst voor zitten blijven bemoeit me nige vader zich met het huiswerk en lang niet altijd op practisehe wijze. Ik ken een vader, die zijn jongen haast niet met rost kan laten eten. Altijd wordt het kind aan gejaagd hij moet knap worden. Als hg het wordt, wordt hg het ondanks vaders bemoeiingen. De zorg voor de toekomst drijft den vader tot eenzg'dige uiting van zgn liefde. Er zijn kinderen, die een bepaald kinder leed hebben te torsen, *dat werkelijk niet gering is. Ze lgden aan „vergelgking". Vader meet ze voortdurend naar zich zelf af, of liever naar het opgepoetste jeugdboold dat hg „van zich zelf ziet. Prof. Casimir zegt ervan: „Vaders stellen graag hun eigen jeugd van hard werken, eenvoud, plichtsbetrach ting, tegenover de ontoereikendheid van het jenge geslacht Een geestig, jong student zei eens tegen mg: „Als ik zoo mgn vrien- ddn hoor, dan zijn vaders altgd voor alle examens geslaagd en allemaal nummer één van de klas geweest". Zulke vaders kunnen maar niet begrijpen, dat een kind niet kan, wat zg zelf konden. Het kind krijgt een ge voel van onvermogen en laat de moed zak ken hij zulk een beeld van volmaaktheid. Vader bereikt dan wel eens het tegenoverge stelde van wat hg bedoelt: de prikkel tot inspanning van alle krachten. Een echte trek van vaderliefde sluit zich hierbg aan: wat vader in zgn jeugd gemist heeft, mag aan zoonlief niet ontbreken. Eigenhjk hebben veel vaders het ideaal,

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8