r.3ü
GROOTMOEDERTJE.
S3"
I B
3*3
S3 6
3 c
fio
S
s S.
iPÏ!£f
«wJhs
18
5
*8U»&
Uit het Zeeuwsch Verleden
De smalstad Arnemuiden en hare
Historie.
n.
Oi .merkingen over sommige
vaders
weer door iets anders geboeid, toen hij deze
■terke schoonheid, in velerlei vorm, aan-
■cnouwde. Eu wanneer hij iemand was,
wiens hart een troostvoQen inkeer kende
tot God, den Schepper van alle schoonheid,
voerde dit alles zijn gedachten naar Hemel-
■che hoven en naar een land, dat geen
bprfstgetij kent, „waar gouden de portalen
n*»
sajn
Dat is de sprake, die juist ook in deze
maanden vol van stervende pracht moet
uitgaan tot den Christen, opdat het lied van
hepen en verlangen te sterker en krachtiger
Kal zingen door zijn dagen, opdat, bij alles
dat valt en sterft, het hart te inniger ver
bonden wordt met God, Die ook 's men-
■chen leven kroont met Zijn goedheid.
Zóó bezien, gaat alles in Gods schoone
schepping voor ons leven, ja, wordt 't over
kleed met rijker pracht, omdat, achter de
lijnen van het zichtbare, wij onderkennen
de aanwezigheid van den Onzichtbare. En
bet verlangen bij Hem te zijn, breekt zich
baan; een najaarslaan, met zulk een bizon-
dere pracht versierd, doet verlangensvol zin
gen:
Indien van gond de gangen zijn,
Hoe groot moet mijn verlangen zijn,
De zalen in te gaan!
Wjj zouden eenzijdig zijn, wanneer wij
uitsluitend int de poëzie een keuze deden.
Immers ook de proza-schrijver is geboeid
door denzelfden aanblik, ook hij heeft de
herfst-ünten aanschouwd, en zij hebben een
anuiiwïschbaren indruk bij hem achterge
laten.
„De najaar was nu over 'tland", zoo be
gint een der schetsen van den vlaamschen
acteur Herman Teirlinck; „allentwege was
*t loof geel en rossig, en heel 't geluchte was
vol dulle blaren, in den tocht van den brui-
schenden wind opgejaaagd. Ze warrelden on
der lage hemelen, in benden thoopegeschaard
of wipten omhoog alteenegare. Ze werden
■effens door een plotselingen ruk van 't
wisselvallig gewaai uiteengesmeten en wir-
xelden, elk op z'n eentje, in 't grijze ruim,
en sloegen hun koddeken (staartje) ommen-
domme, al kwinkeleerend lijk joepsteertjes
(kwikstaartjes). Een wispelturigheid bracht
ze weer te zamen, en ze vlogen een eindeke
tegen den grond, en vielen meteen dood in
een wagenslag of een vore of een natten
gracht. Andere rolden op den platten steen
weg en deden geweld om op te geraken en
'tgezwier te herbeginnen; ze liepen altemet
lijk wielkens over de kasseide (straatweg)
en kwikten subiet zijwaarts omverre en
schokten naderhand terug recht. Andere
voeren in schare over 't dalende veld en
bereikten een boerenwoonste. Ze sloegen
hun schamele lenden tegen den muur, ha
perden er een tijdeken, en rezen in snoks-
kens naar beneden, al takend (aanrakend)
de hoekige baksteenen met hun rasperige
randen. Ze Jagen dan roerloos nevenseen;
maar de wind drong tot hier en zweepte ze
met een groot gebaar de lucht in, zoodat ze
jra zonder uitkomst ronddraaiden in een op-
gaanden kring al zeerder en zeerder, en ze
zoefc.en (suisden) stillekens en nijdig, en
dansten van razernij. De vlage schopte ze
hooger uiteen boven het dak en ze stormden
nn vrij in de luidelijke wijdte, tot ze ievers
den wind niet meer opvolgen konden en
ncerwaggelden in noesche (schuinse) rich
ting. Er was er een, dat breed en licht ge
noeg was en zoo hooge geraakte, dat het "n
leeuwerik geleek een puntje arets (pre-
eies) in de doffe wolkenlaag. Het dook weg
In de lage verte
Met welk een liefde en toegewijde aan
dacht heeft de schrijver van deze regels de
vallende bladeren in hun dolle cirkel-vluch
ten gadegeslagen. Neen, hij werd niet moe
de van er naar te staren; dit jolige spel ver
maakte hem, het drukke gewirwar hield zijn
oogen vast Want het is waar, wat wel eens
gezegd wordt: de meest eenvoudige dingen,
die een ander vaak zonder er naar te kij
ken, voorbij gaat, interesseeren den kunste
naar soms diep en hevig. Zijn oog wordt er
door geboeid, deze aanblik verrast hem, hij
kan er niet van scheiden vóór hij alles, ook
de nietigste bizonderheden, in zich heeft
opgenomen. Later, soms jaren nadien, bloeit
weer dat oude beeld sterk en duidelijk voor
zijn oog op; hij onderscheidt zelfs de gering
ste onderdeelen. En, zittend in zijn kamer,
schrijft hij op, wat herinnering hem voor
zegt; de melodie, die verledens verre vedel
doet hooren, is hem vertrouwd en dierbaar.
Dan rijen zich de woorden, die met zich
dragen den sterken gloed van een blijden
zomer, de zilte lucht van de zee, kortom
voor den lezer het beeld optrekken dat de
schrijver in een verrukkende stonde aan
schouwde en dat een diepen indruk op hem
maakte, zóó, dat hij zelfs na jaren
alles als het ware voor zich ziet. Zoo alleen
wordt ook het aller-eenvoudigsta tot gave
schoonheid, en wij weten ons rijker, omdat
wij schoonheid ontdekt hebben op plaatsen,
waar wij zelf ze nooit zouden zoeken, om
dat de kunstenaar onze oogen geopend heeft.
De duinen in den herfst! Seerp Anema
heeft vele malen langs „Hollands Kusten"
gedwaald, óók bij herfstavond:
Hoe dartelt als een heerde welig vee
van ooi en lam en hooggerugde rammen
het duinenleger langs de kalme zee,
gedoopt in 't goud der laatste zonnevlammen
Geen herdersstaf beheerscht ze, zoo ge
dwee
en willoos rijen zich haar ronde kammen,
tot waar ze deilen in den groenen vree
van wei en schaaxsch omloofde eikenstam
men.
Daar in de vert met koele najaarsdamp
gesluierd, bidden spitse dorpetorens:
elks naam is roep uit grijz' errinnering.
Des avondhemels eeuw'ge droomenlamp
heft reeds in 't diepe zuid de zilv'ren horens
en wijdt het peinzen aan wat lang verging.
In deze regels geeft de dichter wel een
gansch bizonder beeld van den herfst. Maar
wie da moeite neemt, om deze regels rustig
te lezen, zal alles begrijpen en dit gedicht
ten volle kunnen waardeeren. Wanneer hij
den boeienden tooverschijn van de maan
ziet over zee en land, zal hij denken aan
wat Anema zoo prachtig noemt: „des avond
hemels eeuw'ge Droomenlamp".
Als de zomer voorbij is, ziet de mensch
nog eenmaal om naar hetgeen hij gebracht
heeft Want voorjaar was de tijd van ver
langen, dat in komende maanden zijn vervul
ling zou vinden naar wij hoopten. En nu wij
er achter staan, verwondert het ons, dat
onze verwachtingen in dien tijd zoo hoog ge
spannen waren; want vaak was de uitkomst
zoo gering, en bleef de werkelijkheid ver
beneden de hoogte die wij ons in onze
droomen voorstelden.
Reden tot ontmoediging zg dit a'lerminst.
Want wie nu niet sterk is om te dragen,
zal straks niet kunnen dragen koude en
donkerheid en wintersche armoede.
Zoo staat de herfst als een rijk tijdperk
in den jaarcirkel, een tijdperk, dat wel in de
allereerste plaats tot bezinning opwekt.
A. L. VAN OYEN.
Vrij naar het Engelsch.
8)
Men heeft mij er zelfs van beschuldigd, tea
aanhoore van het heele personeel. Ik bon
gebrandmerkt, Jim, en dat merk .en de
schande kunnen slechts .weggenomen worden
als tnijn onschuld aan het licht is gekomen.
Als ik vanavond „ja" zeide, Jim en we
gingen samen verkeeren en we zouden na
een poos in het huwelijk treden, dan zou
ik niet het meisje zijn, waarvoor 'je me
houdt. De schande zou altijd blijven en al
tijd zou ik aan mijn oor de woorden hooren:
Dievegge, je bent een dievegge. Zoo zou het
me niet mogelijk zijn een goéde vrouw voor
je te worden. "Jim. Men zou je toch voor
de voeten weipen, al zouden we twintig
jaar gehuwd zijn, dat er een smet kleeft
aan de eer van het meisje, dat je eertijds
voor het altaar voerde. Neen Jim, niet voor
mijn onschuld bewezen is, zeg ik ja; en hoe
het komt, weet ik niet, ik heb er zoo'n voor
gevoel van, dat dit nooit zal gebeuren, want
degeen, die de diefstal gepleegd heeft, moet
wel erg sluw en misdadig wezen. Laten wij
elkander dus maar vaarwel zeggen, beste
Jim en tracht me te vergeten."
„Dan zal ik je onschuld aan het licht
brengen, dat zweer ik je", zeide Hardv
op vastberaden toon. Onderwijl stond hij
op, sterk en vol wilskracht
„Je denkt toch niet, dat ik van plan
ben je op te geven voor een onnoozel
briefje van zestig gulden?" zeide hij. „Ik zal
aantoonen, dat je onschuldig bent het ga,
hoe het ga. Grootje heeft me dat ook al
opgedragen en nu we samen gesproken heb
ben, ben ik meer en meer van de noodzaak
overtuigd. Ik denk, kind, dat onze scheiding
niet lang zal duren, hoogstens een paar
dagen. Maar toch zou ik graag willen, dat
we zoo niet uiteen gingen met dat vreese-
lijke besluit van jou. Toe Ally, laat me je
een zoen geven en zeg me, dat je mijn lief
meisje bent; dan zal ik eens zoo hard wer
ken, en niets onbeproefd laten om je on
schuld te bewijzen."
Wel verhelderde het gelaat van Alison
hij deze woorden van liefde, maar toen Jim
haar naderde, deed ze een paar schreden
terug en riep uit:
„Zoolang mijn onschuld niet bewezen is,
ben ik voor de wereld een djnvegge en je
wilt toch geen dievegge kussen, Jim Hardy,
is het wel?"
Bij deze woorden brak ze opnieuw in
snikken uit en vluchtte naar "haar 'kamertje.
"HOOFDSTUK IV.
Jim liep haastig door de straten; de mist
was wat opgetrokken en een zwak windje
streelde zijn verhit gelaat Hij woonde in
de Bishepgatestraat op een zolderkamertje.
Klein was het 'fer, dat is waar, maar hij
wist het keurig in .orde te houden. Op een
plank aan den muur stonden eenige boeken.
Boven den schoorsteen hing zijn grootste
schat, een portret van Alison. Ze was in
werkelijkheid veel aardiger. Het was slechts
een .afbeelding van haar tamelijk regelmatige
trekken, zonder de frissche kleur en de
steeds wisselende uitdrukking, die haar ge
zichtje zoo aantrekkelijk maakten.
Toen Hardy thuiskwam, stak hij het licht
op en nam het portret van den haak. Hij
leek een jonge reus hier in dit kleine hokje,
zoo groot, sterk en gespierd was hij. Hij
had donkere oogen, vol uitdrukking. Zijn
lippen sloten zich vast opeen, terwijl hij
naar het portret stond te kijken.
„Ik heb een gelofte afgelegd", sprak hij
tot zichzelf, voor het eerst van mijn leven
heb ik mij verbonden tot iets, wat mogelijk
mensch elijkerwijs niet te volbrengen is. Doch
God zal mij de kracht geven ik zal de
onschuld van mijn meisje aan het "licht
brengen. Ja mijn meisje, als ik slaag
dan mag ik haar zoo noemen. En ik zal
slagen, binnen een week tijds zal iedereen
weten, dat Ally valsch beschuldigd werd.
Kom, laat ik nu eens goed nadenken
als ik een detective was, wat zou ik dan
doen? Wacht eens, die vriend van mij,
Sampson, die is in het vak; als ik eens
naar hem toe "ging en hem om raad vroeg?
Er is natuurlijk bedrog in 'tspel en iemand
die dagelijks met slechte menschen in aan
raking komt, ziet zoo iets gauwer dan een
leek."
Jim zette rijn hoed weer op, stopte zijn
handen diep in zijn zakken en ging weer
uit. Op de trap ontmoette lig zijn kostjuf-
freuw zij mocht hem graag. "Ze sprak
hem dan ook aan om te informeeren, of hij
geen avondeten wenschte.
„Neen, dank u", antwoordde hij, „ik zal
onderweg wel wat gebruiken. Goeden nacht,
mevrouw Higgins."
Ze knikte hem glimlachend vaarwel.
„Ik zou wel eens willen weten, wat hem
scheelt", zeide ze in zichzelf. „Hij ziet zoo
wit als een doek, en hij heeft zoo'n vreem
den blik in zijn oogen vanavond! Het is
anders een goede jongen. Ik wou, dat ik
maar wat meer yan zulke huurders had."
Intusschen haastte Jim zich naar Samp
son's kamers. Hij was geen geboren Londe-
-S
O 3
P
- g C
<D a) CD
.5
C CÖ 3 cd
o rü
CU Ul W
C
c
w E
- o
cj o 2
<D Xi *rT
i G> '-i
3 O
o
W*
K o
W
M -t»s
W"
Ïh
is
s
2
w
•ST
.5 ft
.»8
2-S3
'E3
P3
O)
"O
g S <d g
- - 2 ®«3 c
OS
"53
o
AS
5
■3" 8
cd co i-5
2
g-
<d r
cö cd
'S
O
d
o K C
•2 -
o g m o
bD 3 g
bo a. is
*-« w
LT Q
<D O
CD
c
Cvj
O o S
- o a o
j x
O
■a
ii
C3 ««jw
o o J*
O 1) rj O
*2 S S
£o^£®no3
pq cu o xj 42
a°S
^gË
o d) O
«H O
O
sa
•o 2-if
03 SC S -ö
<D
*x!5<
- fï- -5 "5 -• tg t - -
naar, maar op hef land opgegroeid. Eerst
op zijn zeventiende jaar was hij naar de
sta<l gekomen. Zijn breede rug en borst,
zijn goed ontwikkelde spieren, spraken van
de gezonde buitenlucht Hij kon visschen
en ïwemmen, klimmen en roeien, zooals
geen stadsmensch het ooit zal leeren. Hij
had een uitstekend verstand en veel door
zettingsvermogen; deze eigenschappen waar
borgden hem een goede positie in de maat
schappij. Maar voor het oogen blik bekom
merde hij zich daar niet om. Zijn gedachten
hielden zich slechts bezig met Alison en
hetgeen hij haar zoo plechtig beloofd had.
Gelukkig trof hij Sampson thuis en al gauw
had hfij hem het doel van zijn bezoek uit
gelegd.
(Wordt vervolgd.)
door A M. WESSELS.
CLXV.
Nieuw Arnemuiden, of Arnemuiden, zooals
we het nu zullen noemen, heeft dus zijn op
gang te danken aan den ondergang van
het oude. Zooals aangestipt, had Ridder
Gilles bevolen, het nieuwe op te bouwen op
den Oostdijk, in de parochie van Nieuwer-
kerke. In 1438 werd met den bouw van het
dorp begonnen, en in 1462 was het reeds tot
een groot dorp aangegroeid, daar het ten
opzichte der zeevaart zeer gunstig lag.
Op den lOden Maart 1481 brandde het af.
De bewoners van Arnemuiden bleven echter
niet bij de pakken neerzitten. Snel werd het
dorp weer opgebouwd en de handel nam
.voortdurend toe. De reede van Arnemuiden
was dan ook bijzonder geschikt en talrijke
schepen zochten haar.
De poorters van Middelburg, ten zeerste
bevreesd, dat door den bloei van Arnemui
den hun eigen nering zou verloopen, be
sloten maatregelen te nemen om dit te voor
komen. Zij begaven zich naar het kasteel
Zandenherg en wisten van den Heer Phi
lips van Bourgondië, heer van Beveren en
Ter Veere, en zijne vrouw, Anna van Bos-
'sellen, het ambachtsrecht en ambachtsge-
volge van Arnemuiden te koopen. Boor de
zen koop was Arnemuiden aan Middelburg
„onderhoorig" geworden.
Een scherpe strijd ontstond nu tusschen
de twee plaatsen.
Middelburg vaardigde voor haar ambachts-
ondergeschikten wetten uit, die de Hoofd
nering en Handel voor Middelburg verze
kerden. 0 zeker, er werd nog heel wat voor
Arnemuiden overgelaten, zoodat men daar
niet van honger om zou komen, maar toch
waren de belemmerende bepalingen voor
Arnemuiden fnuikend.
Dat dit allesbehalve naar den zin van
Arnemuiden was, laat zich begrijpen. De in
woners probeerden op alle manier, om on
der die hatelijke bepalingen weg te komen.
Tevergeefs echter! De Middelburgers, prat
op hun meerderheid, lieten hun macht ter
dege gevoelen.
Zoo moesten de gilden (dat der kramers,
tappers, timmerlieden en smeden) voor elk
hunner leden een schelling aan Middelburg
betalen. Om de beurt moest elk gilde (op
eigen kosten) het Heilige Kruis in de West-
munsterkerk te Middelburg op laten stel
len.
Ja, nog meer! Jaarlijks moesten de drie
schutterijen (waaraan het Schuttershof nog
herinnert) in vol ornaat met geweer, trom
mels, pijpers en wagenen, naar Middelburg
optrekken, om ten genoege dezer stadsbe
woners, een „ommeganck" door de stad te
maken.
De Arnemuidenaars waren zeer gegriefd
over deze aanmatiging en verdrukking en
dienden bij het Recht en het Hof een aan
klacht in, zonder resultaat echter. In Mid-
(yjriJifg zaten de „diplomaten", die het zoo
wisten te draaien, aat nq het keizerlijk von
nis van 23 Augustus 1531, de verzoeken van
Arnemuiden ongegrond werden verklaard.
Niettemin beval de Keizer, dat daden, die
de bevolking van Arnemuiden konden prik
kelen, achterwege moesten blijven.
Eerst hadden zij ook nog aan den Keizer
gevraagd om onder het directe keizerlijk
bevel te mogen staan, zoodat dan Middel
burg geheel uitgeschakeld zou worden. Zij
boden den Keizer, voor zijn gezag, als hij
dit zoo wilde toepassen, jaarlijks f 3000.
aan. Dit aanbod werd echter van de hand
gewezen.
Ondanks de beperkende bepalingen, nam
de welvaart der smalle stede toe. Geheele
vloten kwamen binnen. Meermalen telde
men, als men des avonds langs de reede
wandelde, ruim 200 masten, van zeer diep
gaande schepen. In het jaar 1496 kwam de
Prinses Johanna, de bruid van Hertog Fi-
lips van Oostenrijk, met 135 schepen gelijk
de haven binnenvallen. De bloei der reede
klom met den dag. De stad zelve was dicht
bewoond. Geen huis was er te krijgen en
men kwam plaatsruimte voor de neringen
te kort. Het was een lust voor de oogen, die
enorme drukte te Arnemuiden. Driedubbel
dik lagen de rijen met schepen. De scheeps
werven hadden handel vol werk. Groote
schepen werden op stapel gezet en liepen
kort daarna weer af. 't Is bijna ongeloofe-
lijk, als men er nu wandelt. De droogte,
waar men nu rondloot, was eenmaal
zóó diep, dat, wanneer er eenmaal 'n schip
zonk, het bijkans niet te peilen was, waar
het zat. Van lichten was derhalve geen
sprake.
Het spreekt vanzelf, dat het hier veel le
vendiger was dan in Middelburg. De hui
zen waren dan ook hier veel duurder dan
in de hoofdstad.
De voorspoed echter, die een moeder der
weelde was, en der losbandigheid veroor
zaakte ook veel zorgen. Van alles kwam te
Arnemuiden binnen: Spanjaards, Fran-
schen, Oosterlingen enz. Herhaaldelijk kwa
men er vechtpartijen voor, de regeering van
Arnemuiden was te slap om in te grijpen.
Voornamelijk zeker soort Oosterlingen ver
oorzaakte groote schrik onder de bevol
king. Als er een schip met zulke personen
kinnen voer, liep spoedig het gerucht door
de stad: „de bjouwe bylendragers zijn er".
Onmiddellijk was de stad in vreeze, men
sloot de ramen en deuren vast toe, om voor
dit vechtersvolk, dat bijlen op zijde droeg,
verschoond te blijven.
Ofschoon men meermalen geprikkeld
werd, was de bevolking kalm. Vocht het
scheepsvolk onder elkaar, dan liet men ze
rustig vechten en de regeering bleef afzijdig.
(Wordt vervolgd).
Aan „Onze Kinderen", Ouderblad gewijd
aan. de Christelijke opvoeding in huis en
school, is het volgende ontleend
Het is de moeite waard zioh eens re
kenschap te geven van de eigenaardige ma
nier waarop vaders hun liefde voor hun
kroost uiten.
Zoo geheel anders dan moeders. Vader
is ook anders aangelegd dan moeder, zoo
dat het verschil ons niet verwondert Vader
liefde is iets anders dan moederliefde.
Voor ons gevoel staat de moederliefde
veel hooger: ze is inniger, zelfopofferender,
toegewijd er. Ook trouwer.
Maar de vaderliefde heeft weer een ander
schoon kenmerk: ze is wijs, vol innerlijke
goedheid. Maar ik wil liever de algemeene
kenmerken laten rusten, om meer op bij
zondere, voorkomende eigenschappen te let-
tea.
Van de verschillende opmerkingen, die
hier volgen, zou ik niet durven zeggen,
dat ze in elk geval waar zijn, misschien
zelfs niet in de meeste gevallen. Maar
toch gelden ze zeker voor een deel der va
ders en hun opvoedingspraktijk.
Jonge vaders zijn erg big met hun kind,
ze zijn er vaak ook trotsch op. Maar toch is
het vaak zoo, dat vader bij de geboorte nog
op een innerlijken afstand van zijn kind
leeft: hij voelt zich tegenover den hulpbe
hoevenden zuigeling zoo onbeholpen, zoo
vreemd. Hij weet er geen weg mee. Hij voelt
bet ook nog niet dadelijk als iets eigens
aan, zooals de moeder dat doet. Die weet
het, al lang voor de .geboorte, als een kost
baar leven, dat uit het hare is geworden.
Maar de meeste vaders staan eerst nog
vreemd. Het besef van het eigene moet bij
hen groeien. Ja, velen staan in den beginne
schijnbaar critisch tegenover den jonggebo
rene; ze lachen wat om de pogingen van
de familie om er de trekken van papa ia
weer te vinden. Ze durven het zelfs bestaan
te spreken van: „een mormel", een uitdruk
king, die moeder nooit zal bezigen. Maar
al heel gauw draait hij bij. Als het kind
zich wat gaat ontwikkelen, begint te lachen,
als het hem herkent, geluiden maakt, speelt,
actief wordt, dan gaat het vaderhart open.
Dan speelt hij mee en wordt ook actief.
Vader begint er dan direct op te letten of
de kleine een goed verstand "heeft Moeder
ziet meer naar al de „lievigheden" van da
spruit, maar vader bewondert het intellect,
het bij de hand zijn. Hij wordt daarom
trotsch op zijn kind.
Gaat de kleine eenmaal naar school, dan
is vader bijzonder in zijn schik met een
mooi rapport Zijn kind moet uitblinken.
Gewoonlijk bemoeit vader zich heel weinig
met de school: altijd komt moeder om over
het kind Je spreken. Maar als er „blqven-
zittendreigt, dan komt vader aanstappen.
Dan is het zijn beurt om er zich mee te
hemoeien.
Op school komt soms uit hoe de vaders
zich de verhouding tusschen hem en hun
kinderen denken: de kinderen zijn een bezit,
waar ze mee doen kunnen wat ze willen.
In een levensbeschrijving van een onzer
groote mannen las ik kortgeleden nog hoe
zijn vader bp de eerste-schoolgang den on
derwijzer toevoegde: „Meester, hier breng ik
je mijn jongen: de beenen blijven van mij,
maar het vleesch is voor U: daar kunt
gerust op ranselen". En zeif is het me jaren
geleden overkomen, dat een vader me in
ernst zei: „U kunt hem gerust de beenen
kapot slaan, als U me de stukken maar
thuis brengt".
Nog typischer is de uitdrukking, die Prof.
Gasimir vermeldt in „Alleen met uzelf" pag.
185: „Als ik mrjn kind wil doodslaan, mot
ik weten, maar jij blijft af", wat onder
wijzers op zoogenaamde volksscholen zich
meermalen hooren toevoegen.
Zeer bezorgd zijn de meeste vaders over
de kansen hunner kinderen in de maat
schappij. Velen willen hun kind maar vroeg
naar school zenden. Toen ik eens een vader
aanraadde zijn kind. dat bij 't begin van
de cursus op de dag af 5 jaar en 6 maan
den was, nog een jaar te laten wachten,
antwoordde hij bezorgd: „Maar mijnheer,
dan komt hij zijn heele leven lang een
jaar te laat". De bedoeling is duidelijk: het
kind moet toch vooral nieit achterblijven
in de maatschappelijke opmarsch.
Uit angst voor zitten blijven bemoeit me
nige vader zich met het huiswerk en lang
niet altijd op practisehe wijze. Ik ken een
vader, die zijn jongen haast niet met rost
kan laten eten. Altijd wordt het kind aan
gejaagd hij moet knap worden. Als hg
het wordt, wordt hg het ondanks vaders
bemoeiingen. De zorg voor de toekomst drijft
den vader tot eenzg'dige uiting van zgn
liefde.
Er zijn kinderen, die een bepaald kinder
leed hebben te torsen, *dat werkelijk niet
gering is. Ze lgden aan „vergelgking". Vader
meet ze voortdurend naar zich zelf af, of
liever naar het opgepoetste jeugdboold dat
hg „van zich zelf ziet. Prof. Casimir zegt
ervan: „Vaders stellen graag hun eigen jeugd
van hard werken, eenvoud, plichtsbetrach
ting, tegenover de ontoereikendheid van het
jenge geslacht Een geestig, jong student
zei eens tegen mg: „Als ik zoo mgn vrien-
ddn hoor, dan zijn vaders altgd voor alle
examens geslaagd en allemaal nummer één
van de klas geweest". Zulke vaders kunnen
maar niet begrijpen, dat een kind niet kan,
wat zg zelf konden. Het kind krijgt een ge
voel van onvermogen en laat de moed zak
ken hij zulk een beeld van volmaaktheid.
Vader bereikt dan wel eens het tegenoverge
stelde van wat hg bedoelt: de prikkel tot
inspanning van alle krachten.
Een echte trek van vaderliefde sluit zich
hierbg aan: wat vader in zgn jeugd gemist
heeft, mag aan zoonlief niet ontbreken.
Eigenhjk hebben veel vaders het ideaal,