Voor de Jeugd.
Koos' belofte.
n. oiot.)
-W
I 1 s w
II
Zaterdag 20 September 1930
No. 51
Voor den Zondag.
Aan zeer stille wateren.
Zonneschijn.
Letterkundige bijdragen.
Abraham Lincoln
IV.
te maten en ik wil trachten ?e voor onze
kinderen zooveel mogelijk te vermijden.
De leiding van onze herdenkingsdagen be
treffende het vorstelijk huis moet in goede
handen zijn. En dat is zoo dikwijls niet
het geval. Juist. En daarom moeten onze
menschen trachten daarop reeds een. goeden
invloed te oefenen. Heel dikwijls worden
onze vrienden gepasseerd, omdat ze toch
geen belangstelling toonen. Dan is het dus
hun eigen schuld. 0, ik weet wel, voor je
genoegen neem je geen zitting in zoodanige
oommissies. Maar ook hier moet plicht en.
noodzakelijkheid vóór genoegen gaan. En
menigmaal is gebleken, dat de onzen toch
wel goeden invloed mochten oefenen. Al was
het alleen maar, in het weren van wat de
perken te buiten zou gaan. En dat is ook
al van veel belang voor onze jeugd en hun
opvoeding.
Het meedoen met de wereld is toch zoo
aanlokkelijk voor onze jongens. En1 brengt
zoo gauw in gevaar! Ik stem het u> vol
komen toe: we weten het allen wel uit
eigen ervaring. Doe 'daarom dit: wijs uw
kinderen op die gevaren en vermaan ze
ernstig, daarvan verre te blijven. En geef
zelf het goede voorbeeld, door niet op plaat
sen te komen, waar ge niet behoort en niet
mede te doen aan datgene, wat als zon
dig moet worden beschouwd. Onze kinderen
mceten nooit van hun ouders den indruk
krijgen: kijk, bij zulke gelegenheden mag je
toch wel eens wat meer doen dan anders;
op zoo'n dag keurt het niet zoo nauw!
Want dat is misschien wel het allergevaar
lijkst! Waak daartegen! Niet een koel of
angstvallig mijden van alles, doch jvel een
ernstige keur der dingen, dat is het, wat
onze kinderen van ons moeten zien. Die
ernstige keur moet alle dagen worden aan
gelegd, maar inzonderheid op nationale feest
dagen. Dat dwingt eerbied af bij onze kinde
ren en dat doet ze terecht zeggen: dit is
consequent
Weet ge, wat ook 'heel goed is op zulke
dagen? Dat ge uw kinderen zooveel moge
lijk met u meeneemt. En dat ge samen ge
niet van veel moois en aardigs en prettigs.
Dan hebt ge bovendien zoo meteen gelegen
heid, om hier en daar te «eggen: kijk, dat
ia nu niets voor ons! 'Daar doen we niet
aan mee! En we hebben immers 'toch ook
genoegen! Een genoegen bovendien, waar
over we ons straks niet te schamen hebben.
Als Christenen moeten we blij kunnen zijn
en genieten; maar dan odk altijd als Chris
ten. Dat moet onize eere zijn! We mogen
van 'harte en vroolijk meezingen en ons en
onze huizen wel versieren ook, ten teeken
van onze blijdschap; maar het moet zijn een
vreugdebetoon als Christen, zóó, dat we 's
morgens durven bidden en 's avonds dur
ven en mogen danken!
Zie, zóó gaat er een goede invloed van
ons wit als ouders. Ook ten opzichte van de
feestvieringen. Neen, we nemen de ge
varen niet weg. Dat kunnen we niet. Maar
we trachten ze te ontgaan. We doen niet,
alsof ze er niet zijn. We wijzen ze zelfs aan.
Maar tegelijk bepalen we er ook onze hou
ding tegenover.
Ge zult dan verder komen, dan door te
trachten uw kinderen op ,te sluiten. Want
dat kunt ge toch niet en dat houdt ge in elk
geval niet vol. Neem ze niet weg uit de
wereld, maar zoek ze 'biddend en wakend te
bewaren van de wereld.
Opvoeder.
De daad bij het woord voegend, liep Freek
er heen en sprong toen met een flinken
zwaai op het ijs. Hij had gelijk, 't ijs kraakte
niet
„Zie je nu wel?" riep hij overmoedig, „zie
je nu wel, dat het niet kraakt? Nu jij Bram."
„Maar 't mag immers niet?" vroeg Bram.
„Als er een agent komt worden wij be
keurd."
„Toe, jó, laat naar je kijken!" riep Freek.
„Er is in geen velden of wegen een agent
te zien. En, als er een komt dan blijven
we hier niet op hem wachten, maar dan
gaan we aan den haal, dat spreekt vanzelf.
Of... durf je soms niet?"
Daar kon Bram niet tegen en hoewel
Koos nog zei: „Jó, wees toch wijzer, doe
het niet", na een kleine aarzeling stapte hij
heel voorzichtig op het ijs.
„Wat doe je toch bang", lachte Freek, ter
wijl hij weer eenige malen over het ijs
sprong.
„Je ziet toch wel aan mij, dat het ijs je
best kan dragen? Nu jij, Koos."
Nog altijd stond Koos op den kant naar
de twee anderen te kijken. 0, wat had hij
toch een zin om ook op het ijs te gaan. Hij
geloofde nu toch, dat vader zich vergist had.
Op deze plek althans was het ijs sterk ge
noeg, anders had het nooit de dolle spron
gen van Freek kunnen verdragen. Ook Bram
begon zich meer op zijn gemak te gevoelen.
Lachend en stoeiend gleden de twee jon
gens over het ijs.
„Toe jó kom dan", riep Freek ongeduldig,
„blijf daar toch niet langer staan."
Maar hoe grooten lust Koos ook had, die
uitnoodiging op te volgen, toch dacht hij er
niet om het werkelijk te doen.
„Nee Freek, ik kom niet", riep hij hem
toe.
„Ik heb mijn moeder beloofd niet op het
ijs te zullen gaan."
Een luid gelach van Freek was het ant
woord.
„Och, wat een brave Hendrik", riep hij
terug.
„Zal ik je eens wat zeggen? Ik geloof er
niets van jongetje, maar je durft niet."
„Ik durf best", antwoordde Koos, maar ik
heb het mijn moeder stellig beloofd."
„Nou, je bent een echte flauwerd",
schreeuwde Freek weer. „Ik dacht niet, dat
je zóó laf was, Koosje. En dan ons nog wijs
te maken, dat hij het niet doet, omdat hij
het thuis beloofd heeft Bah, wat laf."
Freek en Bram begonnen nu lachend over
het ijs te glijden.
Een hoogrood kleurde de wangen van
Koos. Voor laf te worden uitgescholden was
meer dan hij verdragen kon. Zou hij ook op
het ijs gaan, en dien snoever daar den mond
stoppen? Hij behoefde er immers niet lang op
te blijven?
Maar plotseling keerde hij zich vastbera
den om.
„Ik ga naar huis hoor, adieu."
En hoewel hij achter zich gelach hoorde
en zijn oor het woord „lafaard" opving, hij
keerde zich niet meer om, maar liep regel
recht door.
Toen hij thuiskwam, was zijn boosheid
nog niet gezakt
„Je bent laat, Koos", begroette zijn moe
der hem vriendelijk. ,,'kZal je gauw een
kopje thee geven, jongen."
Natuurlijk zag moeder wel, dat er iets aan
scheelde, maar ze vroeg niets. Koos zou het
haar zelf vertellen, 't Kwam zelfs in haar ge
dachten niet op te vragen: „Koos je bent
toch niet op het ijs geweest?" Ze kende haar
jongen goed. Hij had nog nooit zijn woord
gebroken.
Toen 't kopje leeg was, en moeders oogen
hem zoo onderzoekend aankeken, kwam
Koos al gauw los.
Alles vertelde Koos aan zijn moeder, ook
dat Freek hem voor laf had uitgescholden.
Weer streek moeders hand door zijn haren,
juist zooals dien middag.
„Weet je wat laf is, Koos?" vroeg ze. „Als
jij op het ijs was gegaan en je woord aan
mij gebroken had; din was je laf geweest
Nu heb je je echter dapperder betoond, dan
Freek en Bram. Een ferme jongen breekt
zijn eens gegeven woord niet, vergeet dat
nooit"
Toen stond moeder op en liep naar de
kast Even later kwam ze terug met een
pakje en gaf dat aan Koos.
„Is dat voor mij, moeder?" vroeg hij.
„Ja, Koos, dat is voor jou. Pak maar eens
uit"
Haastig deed Koos het Er kwamen een
paar splinternieuwe schaatsen voor den dag.
Zoo groot als Koos was, bij deze verras
sing vloog hij zijn moeder lachend om den
hals.
„Morgen mag je ze probeeren. Koos, heeft
vader gezegd, 'k Hoop, dat het nog een flinke
poos blijft vriezen, dan kun je er nog veel
pleizier van hebben."
Francina.
Hoe moet de strooper loopen om den veldwachter te
ontwijken?
Telkens als .de strooper een wegdeel geloopen heeft,
gaat ook de veldwachter een wegdeel verder. De strooper
begint te loopen, en wel zóódanig, dat de veldwachter
niet gelijlk met hem op eenzelfde punt kan komen. Hoe
moet de strooper nu loopen oan veilig bij het huisje te
komen?
Beste jongens en meisjes,
Ziezoo, nu gaan we weer eens flink aan
den gang. We 'hebben wel een lange vacantia
gehad deze 'keer. Eigenlijk wel wat te lang,
maar dat kwaim ook van de Oranjefeesten
de laatste weken. Er werd overal feestge
vierd en dat was natuurlijk wel echt iets
voor onze habbelhoekers, allemaal echte
Oranjeklanten, naar ik vertrouw. Zoolang
de feesten duurden wilde ik jullie niet lastig
vallen, maar nu alle3 voorbij is en de scho
len weer aan den gang zijn, kunnen we ook
wed weer een begin maken.
Ik hoop, dat nu velen mee
zullen doen en dat de raad
sels trouw zullen worden op
gelost.
Hier volgen alvast weer de
eerste prijsraadsels.
I. Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit 50
1 pffora
18. 2. 35. 37. 11. 15. 1. is een
provincie in Nederland.
6. 38. 36. 23. 14. 27. 11. is een
bekende naam.
12. 5. 16. 22. 39. 24. 25. 19. 27.
is een stad in 't Noorden van
ons land.
Schepen geven elkaar vaak
40. 45. 47. 15. 4. 22.
30. 8. 43. 20. 48. 27. is een
eiland.
13. 21. 49. 29. 41. 26. 17. en
3. 7. 10. 34. 9. 36. 14. 22. 50.
zijn en blijven één.
Een 33. 37. 28. 42. 32. is een
stroom.
44. en 46. zijn medeklinkers.
II. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 24
letters.
Waar feest is zijn 9. 12. 3.
23. 23. 17. 22.
Uit een 7.1.15.18. leest men.
14. 21. 13. 2. is een getal.
Veel kinderen zongen in
den Haag voor de 18. 8. 11.
21. 4. 23. 24. 20.
19.2.3.25.5.10. is een kleur.
16. 6. is een lidwoord.
Hartelijke groeten,
TANTE DOLLIE.
w
(KJ g* P R NJ (KJ CL.
2 2 8-2 E-o
<D
P et-
0 O
<K3
CD
0
0
P
pT
p»
co
to
co
00
<1
5»
O
<1
CD
0
6
tr
go h+»
CD CD
N g
rn rr
u tu r, O
O P ^4
H" 2 (KJ
cd
g B
£T. P" g
<s I (D 4 P
p N (KJ w CD
E»8
pa ty
B O eg
B 2 5 p. P*
CD O H- CO
(Kj g tr
1 si g g B-S
P P I P D i W
CD
CD
p
o
P
P-
V rr\ /T> tr\
CD O
P*
8
<D 2
P 3
0Q i
go
p p?
g«!
CD I
p 8-
p-
o
O M"
CD
►4 "O
O
CD p
p p-
ÖHMSBIAD
44-3
Jaar-
Hij doet mij nederliggen ia
grazige weiden; Hij voert mij
zacMkems aan zeer stille wate
ren. Psalm 23 2.
Het beeld van stille, zelfs zeer stille, wa
teren uit Psalm 23 weten wij in ons Hol-
landsch landschap niet te waardeeren. Stil
water noemen wij water, dait niet stroomt.
En bij de vergelijking tusschen die beide ge
ven wij aan het stille water zeker niet de
voorkeur.
Onze Kantteekening komt ons hier te
hulp, door bij die woorden van de zeer
stille wateren deze verklaring te geven: „He-
breeuwsch: wateren der stilte, dat is, die
zeer zacht en stil loopen, tot drenking der
beesten zeer geschikt".
Bij die stille wateren moeten we daarom
denken aan een tegenstelling met den wil
den bergstroom, die van alles in zijn vaart
meesleurt: zand, steen, boomtakken.
Zulk 'n woeste bergstroom is dus geen ge
schikte drinkplaats voor het vee, en althans
niet voor klein vee. Het zou gevaar loopen,
te worden gewond en gekwetst, zelfs om te
worden meegevoerd, als het zich er in waag
de. Maar als die stroom nu in vlakker bed
ding is afgedaald, dan zinkt alles wa)t 'hij
meevoerde naar den bodem, het water vloeit
kalm daarheen en er blijft alleen een hel
dere 'beek van zuiver doorschijnend water.
Een ware verkwikking voor de schapen, die
over waterlooze steppen lang en hang heb
ben romdgeloopen.
En nu verstaan we het beeld; dat zoo kos
telijk past in de teekening, die deze Psalm
ons geeft: De Heere is mijn Herder; mij zal
niets ontbreken.
Daarin behoort dat: Hij doet mij neder
liggen in grazige weiden; Hij voert mij
zachtkens aan zeer stille wateren.
Wat die herder met zijn schapen doet, is
slechts een 'beeld van wat de Heere, onze
Herder, doet met ons. Als we het maar be
merken. Dan is hier geen natuurbeschou
wing en geen natuurgeaieting, maar zriels-
genieting: dan genieten we hierin onzen
God.
Ten deele is dit reeds zoo, zoo dikwijls als
Hij, de Bestuurder van ons leven na moed-
zamen, soms eentondigen arbeid, ons een
rustpoos geeft. Na elk dagwerk in het zweet
des aansehijns, de stille rust aan onze tafel
in het midden van ons gezin. En na het
werk van de zes dagen der week den kos-
telijken Zondag, den Dag des Heeren, waar
op Hij ons naar lichaam en ziel verkwikt.
Maar ten volle tot zijn recht komt dit
woord eerst, zoo we het verstaan van wat
God bij ons doet naar de behoeften van het
leven onzer ziel. In die andere verkwik
kingen merken we ook wel zijn hand. Maar
ze liggen toch op het gebied van het natuur-
0 levenslust, o levensheil!
Wel moogt ge ons hart ontgloeien,
Wanneer we u, zonder maat of peil,
Uit hooger bron zien vloeien.
De purpren trans, de bloomenigaard,
De geurig-koele dreven,
Gij gaaft ze ons, God! reeds hier op Aard,
Als deel van Hemelsch leven.
Gij berg en dal, vol blij geruisdh,
Gij woud, met duizend tongen,
Gij vogelkweelen, beekgesuis,
Gij loflied, nooit volzongen
Gij al te zaam! doet gij ons niet
In zaligend bekoren
Den' zadhten weerklank van het lied
Des Eeuwgen levens hooren?
O weest dan allen blijde i,n God;
Ook u heeft Hij gegeven
Den reinen lust, dat rijk genot,
Dat innig heil van 'tleven:
Maar 't heffe uw geest en hart en stem,
Gelijk der schepping zangen.
In lof en liefde en danktot Hem,
Van Wien gij 't mocht ontvangen.
HEYE.
lijk leven, dat ons met alle menschen ge
meen is.
Anders is heft, wanneer de Heere onze
ziel na een tijd, waarin we de blijdschap
des geloofs niet hebben genoten, ons onge
merkt weer doet inglijden in dat heldere
en bewuste genieten van zijn genade in
Ohristus Jezus, en ons met diepe teugen
laat drinken van het water des levens.
Het leven des igeloofs kan echter niet een
altoos durend genieten zijn.
De Heere roept ons tot den strijd des ge
loofs, tot het werk des geloofs, tot de ge
hoorzaamheid des geloofs.
En als het goed met ons staat, dan volgen
we overal dien goefden Herder onzer ziele,
Wiens stem wij kennen, Zijn stem, die tot
ons komt in Zijn Woord. Dat Woord is het
voedisel van onze ziel; daar leeft ons geloof
bij. En zoolang als we 'daarbij maar blijven,
kunnen we niet afdwalen van den weg des
levens.
Door de kracht van'dat geloof kunnen we
ook dragen al wat God ons oplegt, we vin
den dan onze sterkte altijd in Hem. En de
Heere, onze Header, sterkt onze mei door
de inwerking van Zijn Geest.
Maar soms ook brengt Hij ons door zijn
Heiligen Geest tot dat stille en rustige go-
nieten van den volen rijkdom zijner genade,
die Hij ons in Christus geschonken heeft.
Aan zijn Heilig Avondmaal. Ook wel in de
stilheid van de binnenkamer. Ja, ook wel
onder den arbeid geeft Hij aan onze ge
dachten ongemerkt die wending, die zoo
treffend ligt uitgedrukt in de woorden: Hij
voert mij zachtkens aan zeer stille wateren.
door EMIL LUDWIG.
Zooalis wij reeds aanstipten, heeft Lincoln
tijdens zijn presidentschap voortdurend met
moeilijkheden te kampen gehad. De oorlog,
bekend als de sla ven-oorlog, duurde van
1861 tot 1865, de Noordelijken behaalden
de overwinning op de Zuidelijken, die zioh
gedwongen zagen in het verband der Unie
waarvan zij zich afgescheiden hadden, toen
in 1860 de verkiezingen niet in hot voordeel
van de slavernij-voorstanders uitvielen
terug te keeren en te berusten in de vrij
verklaring der slaven. Deze was reeds op
den eersten Januari 1863 bij proclamatie
door Lincoln afgekondigd; het werd dood
stil, toen 'hij die arme slaven toesprak:
„Mijn arme vrienden, gij zijt vrij, zoo vrij
als de vrije lucht. Gij kunt den naam van
slaaf te zijn van u werpen en vertrappen.
Dat zal nooit meer terugkomen. De vrijheid
is uw geboorterecht. God heeft haar u zoo
goed als anderen gegeven; het was zondig u
zoolang er van te berooven
De zuidelijke staten hebben de slaven-
bevrijding met leede oogen aangezien; 'het
feit als zoodanig 'hebben zij Lincoln tot een
persoonlijke schuld gehouden. Dit gevoel
jegens den president groeide tot een haai,
die den moordenaar zijn zondige daad deed
begaan. „Het zuiden ds gewroken", wem de
boodschap waarmede Lincolns dood in 't
zuiden werd aangekondigd.
Bij 'het overgroote deel van zijn volk go-
noot hij echter een populariteit, die het mo
gelijk maakte dat een herkiezing hem zyn
ambt deed voortzetten. Als hij in 1865 voor
de tweede maal het hooge ambt aanvaardt,
zegt 'hij o.m.: „Laat ons, jegens niemand
kwaadgezind, jegens allen van liefde ver
vuld, staande naar de handhaving van hei
recht, zooals het ds naar Gods wil, er naar
streven het werk te doen, dat ons is opge
legd, alles najagende wat bevorderlijk kan
zijn voor een duurzamen en rechtvaardigen
vrede met elkander en met al de natiën."
Tn een periode vein vrede zou de man, dia
in oorlogstijd blijk van zijn werkkracht en
doorzettingsvermogen gegeven had, ongetwij
feld veel in het belang van land en vofik
hebben kunnen doen. Maar hij, die in be
narde jaren zijn; land op zoo uitnemende
wijze had gediend, zag zich spoedig daarna
van zijn taak ontheven. Moordenaarshand
doodde hem; en zelf 'had hij honderden dood
vonnissen vaak tegen 'het uitdrukkelijk
verzoek van zijn. 'bevelhebbers in! ongel
dig verklaart.Ja, het meest vond hij in
die vier jaren van zijn presidentschap verp
lichting in iets, dat juist zware inspanning
vergde: zijn drang om genade voor recht ia
laten gelden; wamt het medelijden nam in
zijn hart toch nog een hooger plaats in dan
het rechtsgevoel, hoe Sterk dat ook was ont
wikkeld.