DE ZEEUW
De Pers over de Troonrede.
TWEEDE BLAD
PAULS OFFER.
Kerknieuws.
feuilleton
.VAN
WOENSDAG 17 SEPT. 1930. No. 295.
Aan de beschouwingen in de pers over
de gisteren uitgesproken Troonrede ont-
leenen wij het volgende:
De Standaard (A.R.) acht het pes
simisme van de Troonrede gewettigd.
„Het lijdt geen twijfel, of de ingetreden
crisis zal haar gevolgen doen gevoelen in
den toestand van 's Rijks financien. Niet
alleen zal het gunstig verloop van de
opbrengst der middelen, zooals dit in de
laatste jaren werd gezien, een einde ne
men, maar ook van een normale stijging
der middelen zal eerlang geen sprake
meer kunnen zijn.
Neemt men in aanmerking, dat de ge
volgen van de crisis zich reeds voor
Nederlandsch-Indië openbaren in een
sterke daling van de opbrengst der
landsmiddelen, door oorzaken welker
gevolgen ook hier te lande voor den fis
cus niet zullen uitblijven, dan mag men
wel vreezen, dat het „eerlang" beteeke-
nen zalbinnen niet langen tijd of
spoedig."
„Op bepaalde maatregelen in ver
band met dit alles, wijst de Troonrede
niet. Zij bepaalt zich tot het aanduiden
van de gewone levenswijsheid, die met
betrekking tot de economische crisis den
nadruk legt op groote krachtsinspanning
en wijs beleid, welke met Gods hulp
zullen moeten voeren naar betere tijden,
en die met het oog op de schatkist ge
waagt van voortgezette versobering van
's Rijks dienst en buitengewone beperking
in het nemen van maatregelen, welke
offers van 's Rijks schatkist vergen.
Indien er niet zoovelen waren, die,
zoo gauw zij het gebied van den Staat
betreden, aan deze gewone levenswijs
heid absoluut gespeend zijn, zou het mis
schien overbodig kunnen schijnen er op
te wijzen. Thans is dit waarlijk niet
het geval.
Het is dus goed gezien, dat thans in
de Troonrede van geldkostende maatre
gelen behalve dan het cursusontwerp,
dat wijziging ondergaat niet gerept
wordt.
Zij is uiterst sober. Misschien te so
ber, aangezien eenig ontwerp, dat van
de kleur en karakter van het Kabinet
zou kunnen spreken, noode gemist
wordt."
De N. R. G r t. (lib.) merkt op, dait aan
deze rede elk krachtig geluid met zorg is
onthouden.
„Geen beginsel, geen gedachte, die aan
de Regeering door alle moeilijkheden heen
zal leiding geven, wordt er in ontwik
keld; geen klank, die vertrouwen kan
De opening der Staten-Generaal had Dinsdagmiddag plaats door H. M. de Koningin. De gouden koets onderweg. De
padvindsters brengen haar saluut.
D e R o 11 s r p-, ra ra eA Ji?egt
o.m,:
„Zullen we de Regeering er een ver
wijt van maken, dat zij met zoo sombere
teekening en zoo sobere voorstellen
komt?
Dat mogen wij doen, wanneer wij kun
nen aantoonen, dat hier zwartgalligheid
en geen ernst aan 't woord is.
Wij zien daartoe geen kans. En daar
om zijn wij van oordeel, dat deze Troon
rede te loven valt, omdat ze een zuiveren
weerslag op den economischen toestand
geeft en omdat men moeilijkheden wel
in een ernstige worste'ing, doch niet met
rovale gebaren overwint.
Waar het financieele perspectief somber
is, valt het te verstaan, 'dat er weinig
beloofd wordt en zelfs beloften van een
vorig jaar niet worden herhaald. Vreet
de malaise niet door, zooals verwacht
wordt, dan kan het tempo versneld en
de marschroute gewijzigd worden.
Alleen mag nog gevraagd, of er geen
enkel wetsontwerp ten aanzien van Zon
dagsrust of handhaving der Christelijke
grondslagen van ons vo'ksbestaan in voor
bereiding is? En wij kunnen slechts ho
pen, dat het zwijgen over deze dingen
in de Troonrede geen bewijs moge zijn
van werkeloosheid, doch dat uit de da
den van het Kabinet moge blijken, hoe
zeer de geestelijk-zedelijke behangen, riet
alleen de Koningin, maar ook haar raeds-
lieden op het hart gebonden zijn."
De Nederlander (C.H.) na er op
gewezen te hebben, dat de economische
en de internationale paragrafen een geest
van vrede, vertrouwen en geloof ade
men, vervolgt:
„In zeer donkere kleuren hield de Re
geering de financieele paragraaf. De inge
treden crisis werpt een donkere schaduw
over den toestand van 's Rijks financiën.
In Nederlandsch-Indië openbaren de ge
volgen van de crisis zich reeds in eene
sterke daling van de opbrengst der lands
middelen."
„Het kan haast niet somberder worden
gezegd. Hier spreekt het vooruitziende
beleid, dat het kenmerk is van den wij
zen bestuurder. Dat de Troonrede geen
woord bevat over de uitbreiding van het
landbouwonderwijs en het nijverheids
onderwijs dat zelfs de dringend-noo-
dige verbetering der ouderdomszorg niet
wordt genoemd het is alles zonder
twijfel het gevolg van den dreigenden
financieelen nood. Maar deze wetenschap
vermag de teleurstelling niet terug te
dringen."
wekken, v/ordt wevSt vernomen; geen© in
drukwekkende aansporing, zooals slechts
eenmaal pér jaar, wanneer de constitutio
neel© regeering zich bij monde van Onze
Vorstin zelve 'tot de natie richt, kan wor
den gegeven, wordt er in aangetroffen.
Eet is alles „berusting" wat de klok
slaat."
Het Utrechtsche Dagblad (lib.)
noemt de Troonrede „uiterst sober en
uiterst somher."
Maar wanneer wij onder den indruk ge
komen zijn van de(ze) sombere situatie,
zoeken wij naar de aankondiging van
Regeeringsdaden, waardoor de gevolgen
van de oeconomische crisis worden ter
zijde gesteld, of ten minste verzacht. Wij
vernemen echter zoo goed als niets.
„Groote krachtsinspanning en wijs beleid
zullen met Gods hulp moeten voeren naar
betere tijden," zegt de Regeering, met een
traan in het oog. Maar ook aan onze
tante is deze waarheid bekend. Er wondt
gepraat over hervorming van de oecono
mische voorlichting, zonder dait er ech
ter iets naders over gezegd wordt, en er
wordt een smeekbede gezonden naar an
dere naties om toch wat milder te worden
in heur tarieven-politiek. Maar van een
krachtige en welbewuste leading is geen
spoor te bekennen.
De Maasbode (R.-K.) oordeelt:
„Alles te zamen biedt d6 Troonrede een
belangrijk program van werkzaamheden.
Zij heeft de groote verdienste, dat zij den
ernst der tijdsomstandigheden niet ver
bloemt. Het ligt vermoedelijk niet aan de
Regeering, dat een afdoend samenstel van
maatregelen, geschikt om daaraan het
hoofd te bieden, niet meteen kan worden
geboden. Een wereld-crisis is een zoo
gecompliceerd verschijnsel, dat met een
enkelen maatregel geen redding te bren
gen is.
Wij vertrouwen, dat onze regeerders
diligent zullen blijven, en dat zij bij de
i ervulling van hun moeilijke taak den
steun zullen genieten van een volksver
tegenwoordiging, die zich ten volle be
wust blijkt, dat de ernst der omstandig
heden eischt eendrachtige samenwerking,
indien eenigszins mogelijk.
Zoo alleen mogen wij hopen, dat ons
volk onder Gods zerren, met moedige vast
beradenheid naar betere tijden zal wor
den geleid."
De N. P r. G r. C r t. (A.-R.) is van mee
ning, dat de Troonrede niet ongelukkig is
tot wetgewe: teea arbeid van ©ange betee-
kenis.
Overal wendde de Regeering blijkbaar
haar blik, behalve op die terreinen, waar
zij met de principieele politiek in onge-
wenscbte aanraking zou treden. En waar
zij haar zorgend oog richtte, schijnt zij
er op bedacht te zijn geweest de scherpe
puntjes o.eral af te vijlen: het donker te
licht en het licht te donker schilderend,
opdat het de éénkleurigheid en de niet-
kleurigheid naderen mocht.
Een kloeke beg:ns> 1 verklaring ontbree' t
voor het gehede regeeringsbdedd: Gods
hulp wordt in den nood alleen v erwacht
en dat is wel typeerend.
Over het geheel lijk't het ons een mager
stuk, dat de breuken des volks op het
zachtst zoekt te 'heelen.
Het Volk (S.D.A.P.) spreekt van een
„brutale uitdaging" een „misleidend
spel" en een „vervaarlijk situk volksbe
drog", en doet dan opnieuw een poging
om het volk te misleiden door o.a. op te
merken:
„De Geer neemt thans het vlootplan-
Deckers voor zijn verantwoording op een
oogenhlik, dat hij in zijn troonrede
spreekt over de „sombere" financieele
Vrij naar het Engelssh.
Ié) ~o—
„Maar Paul, het lijkt me zoo'n schan
de!"
„Dat zal me niet tot een ander inzicht
brengen. Natuurlijk kost het me heel wat
om Oxford te verlaten en mijn graad er
aan te geven, met al wat eraan verbonden
is. Doch er zijn nu eenmaal dingen in het
leven, die te duur gekocht moeten worden
en dit is er een van".
In Johanna's oogen blonken tranen. „O
Paul! ben je er nu heusch zeker van dat
het noodig is?"
„Buiten dat is er nog veel meer noodig
en wel, dat ik moet zien, zoo gauw moge
lijk wat te verdienen".
„t Is heel edelmoedig van je, Paul".
„Och, dat zie ik zoo niet in; ik kan me
niet voorstellen, dat iemand in mijn om
standigheden anders zou kunnen hande
len".
„Maar Paul, denk aan je geliefkoosde
rooisport, ook dat zal je op moeten ge-
ven
eerste maal tijdens het gesprek
wendde Paul zijn gelaat af. „Laten
daar nu maar niet over praten! En roei
en is niet alles in dit leven".
Na een oogenhlik nadenken zeide Jo
hanna: „Wat ben je dan van plan te doen
als je niet naar Oxford terug gaat?"
„Ik word huisonderwijzer bij Sir Ri
chard Esdaile. Ik had al aan een van mijn
professoren geschreven, hoe de zaken ston
den en of hij niets voor mij wist. En toen
schreef hij terug, dat een oud vriend van
hem Sir Esdaile, een onderwijzer noo
dig had, om zijn zoontje klaar te maken
voor Eton".
„Dus heeft hij je aanbevolen?"
„Hij schreef nog, dat ik, voor wie ik
maar wilde, een aanbeveling van hem kon
krijgen, het speet hem erg, dat ik niet te
rug kwam, want ik was zijn beste leer
ling. Dus na de zomervacantie sla ik mijn
tenten in Esdaile Court op".
„Juist".
„Mijn salaris wordt twee honderd
pond", vervolgde Paul, en daar ik zelf
weinig behoeften heb, kan ik het meeste
aan moeder geven".
„O Paul, wat mooi van je!"
„Weet je, zelfs als ik in Oxford bleef
en daarna naar de balie was gegaan, zou
't toch een kwestie van jaren zijn gewor
den, voor ik wat ging verdienen. Ik voel
de, dat ik geen tijd meer verliezen mocht;
Ik heb hoop, dat ik zoo nu en dan, iu
mijn vrije uren, nog wat artikeltjes zal
kunnen schrijven voor tijdschriften en
zoo, en mogelijk zal ik me in latere dagen
geheel aan de schrijverij kunnen wijden".
„Denk je, dat onderwijs geven je beval
len zal?" vroeg Johanna.
„Daar kan ik nu nog niets van zeggen,
dat moeten we afwachten. Enthousiast
ben ik er niet voor, maar als het zoover
is, zal ik wel zorgen, dat men zich niet
over een tekort aan toewijding te bekla
gen heeft. We moeten ons nu eenmaal
schikken".
Zoo zette Paul Seaton met resoluut ge
baar de droomen zijner jeugd terzijde.
Het viel niet gemakkelijk, om zijn har-
tewensch aldus met één slag vernietigd te
zien; doch hij koesterde de hoop, dat, als
iemand in iets kan slagen, hij dat dan
ook in alles kan, en dat succes meer een
kwestie van karakter, dan van omstan
digheden is. Daarom had Paul zich voor
genomen, als het hem dan niet mogelijk
was, zich als jurist te onderscheiden, dan
zou hij zich naam maken met zijn schrij
verstalent. En intusschen zou hij werken
en wachten, en al zijn best doen, zijne
ouders zouveel mogelijk tegemoet te ko
men in de gewijzigde omstandigheden.
Voordat Paul zijn eerste salaris ont
ving, viel het de Seatons zwaar genoeg
rond te konten, Men akn nu eenmaal de
geweest in de teekening der groote lijn, 'die
wij moeten bewandelen tot het weerstand
bieden aan de ongunst der tijden.
„Twee lijnen worden getrokken.
De eene is die van groote krachtinspan
ning en van wijs beleid, een krachtdnspan-
ning, 'die inzonderheid haar veerkracht
ontleent aan de belijdenis, dat alles af
hankelijk is van den zegen Gods. Met
Gods hulp zegt daarom de troonrede zul
len krachtsinspanning en wijs beleid ons
naar betere tijden kunnen voeren.
De andere lijn is 'die van groote voor
zichtigheid inzake de rijksuitgaven.
Het is een heel gewoaie wijsheid. Als m
een huishouden de inkomsten verminde
ren, wijl de arbeid moeilijkheden onder
vindt, zal men denzelfden weg moeten be
wandelen. Een wanhoopstemming, een
daling der energie door 'gedruktheid helpt
niet. Het uitzien naar hulp van. buiten
evenmin, al kan die noodig zijn. Maar
voorop staat: inspanning van alle krach
ten en goede zorg, dat de uitgaaf de in
komst niet overtreft.
Zonder die beele gewone wijsheid kan
ook de landsregeering het niet stellen."
Het Friesch Dagblad (A.-R.)
zegt o.m.:
„De inhoud van de Troonrede mani
festeert naar het ons wil voorkomen, dit
maal bijzonder duidelijk de machteloos
heid eener extra-parlementaire Regee
ring: vrucht onzer hedendaagsche demo
cratie, 'die zichzelf, door de emdelooize
versplintering vrijwel onbekwaam maakt
basis, waarop een huishouden is ingericht
niet in een dag veranderen. Intusschen
gingen allen blijmoedig hun weg, in het
vertrouwen, dat God hun in de beproe
ving steeds nabij was.
„Mijn echtgenoot en ik zouden gaarne
willen weten", zeide mevrouw Ford op
zekeren dag tot den predikant in ruste,
„of u, nu u toch gaat verhuizen, .ons niet
het genoegen zoudt willen doen, ons zo
merhuisje te betrekken. We vinden het
zoo akelig, om er vreemde menschen in te
laten wonen, en toch deugt het niet voor
een huis, om lang leeg te staan. We zou
den het dus waarlijk erg op prijs stellen,
als u het zou willen bewonen tot Edgar
eens trouwt."
De predikant drukte haar ontroerd de
hand. „Uw voorstel is wel heel grootmoe
dig", zeide hij, en zijn stem beefde; „maar
ik kan toch onmogelijk gebruik maken van
een dergelijk aanbod."
„Maar dominee, ik verzeker dat uw
gevoelens geheel misplaatst zijn. Chayford
Cottage staat al een paar jaar leeg, om
dat we niemand wisten, die het bewonen
kon. We zouden het waarlijk heel prettig
vinden, als we er iemand uit onzen stand
voor konden vinden, dan verwaarloost het
tenminste niet. Een huis, waar den gan-
sch winter niet in gestookt wordt, is gauw
vochtig; een tuin, waar nooit iets aan ge
„schaduw", 'die „versobering" en „buiten
gewone beperiking" van uitgaven noo'dig
maakt. Hij1 neemt ida't vlootplan van hon
derden miillioenen voor zijn verantwoor
ding op het oogenhlik, dat hij spreekt van
een slechten financieelen 'toestand ais ge
volg van „de ingetreden crisis", 'die groote
werkloosheid meebrengt en dus allereerst
ruime financieele maatregelen ten bate
van de werkloozen vereisohen zal. Maar
daarvan leest men in de troonrede geen
woord, evenmin als men leest, dat de
slechte financieele toestand bij' nader in
zien 'tot intrekking van het vlootplan
moet leiden."
Generale Synode der Geref. Kerken.
(Zitting van gisteren).
Het Leerboek.
Bij vernieuwde stemming werd thans
met 27 stemmen vóór aangenomen het
volgende voorstel van Dr K. Dijk, Ds J.
L. Schouten, Ds H. Meijering en Oud. J.
v. d. Waals:
De Synode besluit:
(toe te voegen aan de conclusiën be
treffende het Leerboek)
„4a. Een opwekking te doen uitgaan,
dat zij, die daartoe zich gedrongen ge
voelen, de samenstelling van een leerboek
voor de catechisaties ter hand nemen,
en onder pseudoniem een proeve van
daan wordt, is heel spoedig totaal verwil
derd. We zouden het u niet durven vra
gen, als we niet zulke goede vrienden
waren."
Dominee Seaton glimlachte. „Er waa
eens een vrouw, met een grootmoedig hart,
die een profeet een woning bereidde en
hem omringde met al haar zorgen. En
wij lezen niet, dat zijn trots in opstand
kwam tegen zijn gevoel van verplichting,
noch dat hij aarzelde een gift te ontvan
gen uit de handen van die grootmoedige,
omdat zij rijk en hij arm was."
„Omdat, wanneer men tot de kern der
dingen doordringt, en men gaat verstaan,
dat niets ons eigen is, doch alles van God,
men tot de erkenning moet komen, dat wij
geen schuldbrief hebben onder elkander."
„Juist; en daarom, mevrouw Ford, zal
ik uw vriendelijk aanbod aanvaarden, met
grooter gevoelens van dankbaarheid, dan
ik hier kan uitdrukken. Ik weet wel, dat
ik niet meer in de gelegenheid zal zijn, u
daarvan 't bewijs te geven; maar zooals de
profeten der oudheid kan ik voor u spre
ken tot den Koning der Koningen. En ge
loof mij, 'k zal 't nimmer vergeten, als ik
mijn knieën buig. En moge God mijn ge
beden overvloediger in vervulling doen
gaan, dan ik zou. kunnen verlangen of
wenschen!"
(Wordt vervolgd.)