J - "3-i 5 SÜ S tJD BSs 5-3 q I? s T3® P ia>A .ao. gfsj; j§ 2 S S g «-Si -2 .2 - m s a "O .2 C 1 Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de Jeugd. ja tt p1 P KL-tóU w 0) CU E E CM CS fl 3 C llJ 1 CM Q UJ V v jH' Eeuwigheidslicht. Eeuwig Leven. Hulst en hare Historie I. Goede en kwade gewoonten. u 0 J Pi o r" H 5 s s s •Jog 5 O 0 cd 0 n M a a s A o) a rU tlO fa *3 00 .5 -- O d '-3 jïi ®'3:I bo S S "o 05 o 9 n3'--0| J Üd»11-' 4» •'a J T3 5 9 *3 9 oJ 2'^Q .2 3 Ë«l c o -o N N 9 9"° .3 "2 2 CO-3 §1' ■2 s t5 CtD t3 .'3 O ^3 S-g sH (V 4> ft P _e 3> "G g &g£lS o -+-1 t/3 -*-» in^is S t, Ï-" 3 4» ",2 ss 2- o e tn.S "2 S cd ^3 to *t3 cd g-a i A •3 0,0 a "rt ,£P a" CO N 3 8 •3 3 :I "3- o a Tj M .2 3 n S g^'.3)c"s' 5 fi g CD •gilijs? P N:c»ai 5 JB *-p* ri oU| >•- -"?§Og •|I i&Ni h S«_-*>®— l .TJ •rg>'0 A o 2 "3 (33 IL, £p S a) 5 9 S «5 ^5 ^-o a) m ,g P- w.a p. j3 Sj "S> -2 g dc'atf^aPai a ?ïiiiaQo«|Sö'S ®S g o® a s -*-• w dm ^'^Is'0 |-a^s g .2 S a M o M ©S S'Ö C S^7^'o®oi®.£. i - H *o d d d 1 <d s fa d ^,^.3 .2 "3 i ft -2 ;d» z3 'd* O bo U K'n ftd3 -Ö HSBHB Was dat waar? Dorothee zei, dat ze het zelf als kind een penitentie had gevonden om een versje te moeten leeren; een straf die ze haar eigen kleuters niet wou aandoen. Was het dus louter egoïsme geweest, peins de de oude vrouw onrustig-gekweld, dat zij vroeger van Willems versje zoo genoten had, van zijn hakkelig stemmetje, zijn be vende handjes, zijn ontroeringWreed egoïsme met zijn tranen gekocht? Maar hoe gelukkig had daarna zijn voldoening hem gemaakt! De glans op zijn gezichtje als ze hem bedankte, zijn trots op het vol brachte, heel den verderen feestdag en nog dagen, weken daarna! Zijn blijde weten, dat hij zijn moeder zulk een groot genoegen had bereid en de kroon op haar feest zijn werk was. Hij kón toch niet verkeerd zijn, wanneer een kind dat wist en voelde en de herinnering daaraan door zijn leven mee- dioeg? Neen, neen, ze kón niet gelooven, dat de menschen van den ouden tijd het zoo mis hadden gehad, ze hielden niet minder van hun kinderen al eischten ze plicht en gehoorzaamheid en zelfverloochening al vonden ze, dat een kind al jong aan moei lijkheden en aan den ernst des levens meest gewennen." Terwijl de oude mevrouw dit alles be peinst, verleden en heden met elkaar ver gelijkend, herinnering en ondervinding toet send, staat er opeens een klein figuurtje tegen haar aangeleund, Dit kind doet haar denken aan haar eigen jong gestorven zoon, de gelijkenis in het gezicht, die hulp- en vertrouwen-zoekende blikEn dan wordt door het geschenk, de band aan het verleden nog te meer verstevigd. Het is Joyce, het dochtertje van Louis Coornvelt, het eenige kleinkind van oom David, den professor: Josephine Amalia, uit Zuid-Afrika naar Nederland gekomen om in Leiden de school te bezoeken, „Ik had eigenlijk bloemen moeten meebrengen, tantemaar ik had geen geld meer en toen zag iktoen dacht iktante Clara had me verteld, dat grootvader altijd Sucre d'orge voor u meebrachten omdat grootvader er van het jaar niet meer is De oude dame is in de wolken. „Nee maar kijk nou toch eens! Sucre d'orge! Tóch nog! Tóch iemand die me sucre d'orge brengt. Wat ben ik daar blij meewat ben ik daar verschrikkelijk blij mee!" Die blijdschap kon niemand van de aan wezige familieleden begrijpen. Flora de vrouw van Toon Coornvelt had gewild dat Toon, als hoofd van de familie, erg royaal voor den dag zou komen. En wat hadden ze er op stuk van zaken voor plezier van? Ze was diep gegriefd En Fietje zei, dat tante Keejet geen vroolijk gezelschap meer was omdat ze zoo doof werd cn een beetje kindsch begon te worden, dat zag je aan die onnoozele sucre d'orge Maar dat schuwe, schuchtere meisje had beter begrepen, waar de oude vrouw behoefte aan zou hebben op een dag als deze, wat ze wellicht erg missen zou, omdat ze haar heele leven op eiken verjaardag sucre d'orge had gekregenZóó bezien, beteekende zelfs het gouden brillenhuis dat Toon Coorn velt gegeven had, al bitter weinig; want juist omdat herinnerings heugelijkste stonden zoo na bij het heden gebracht werden, voeide de oude vrouw zich dankbaar en gelukkig met de sucre d'orge, die Joyce's grootvader David, zijn zuster Keejet altijd gegeven had op haar verjaardag. Deze bladzijden vormen het best geslaag de gedeelte van den roman. Want het mag hier reeds uitgesproken. om in een volgend artikel nader omschreven en aangetoond te wordenover den roman in zijn geheel kunnen we uit litterair oogpunt niet enthou siast zijn. Wie den proloog leest, zal dit te meer betreuren. Dit gedeelte vormt als het ware een roman-op-zichzelf. De indruk is gewettigd, dat de schrijfster zich ten doel stelde een schakel te leggen tusschen „De Opstandigen" en „Vrouwenkruistocht"; daarvoor moet de proloog dienen, die zich echter noch bij den eersten roman, noch bij het volgende deel, nauw aansluit Zonder aan het geheel belangrijk schade te doen, kon de proloog dien we overigens niet ongeslaagd achten in zijn teekening van personen en milieus bij dezen roman gemist worden Wij zijn geneigd te denken, dat ook de schrijfster dit bezwaar gevoeld heeft: immers heeft zij door de indeeling die zij maakte, in zekeren zin een scheiding gemaakt tus schen haar roman als zoodanig, èn het voor afgaande, den proloog. Echter kunnen wij -deze oplossing, als niet voldoende gemoti veerd, niet bijster geslaagd noemen Nu wij hem als afzonderlijk deel in onze bespreking een plaats geven, willen wij ech ter datgene, wat tot de goede eigenschappen van den proloog mag gerekend worden, al lerminst ten achter stellen. Met het beste van „De Opstandigen" kan „Het Verjaars- vers" ongetwijfeld wedijveren. Het is daarom te meer een teleurstelling dat hetgeen volgt, niet ditzelfde plan heeft weten te handhaven. A. L. VAN OYEN. IV. Klara leerde nu voor het eerst de don kere schaduwen van het leven kennen. Thans, nu alles voorbij was, begon zij in één oogenblik de persoonlijkheid van haar vroegeren verloofde in een geheel an der licht te zien en in de stilte van den nacht schreide zij heete tranen om het zoo lichtzinnig verspeelde geluk. Door haar eigen schuld had zij alles verloren. Deze erkentenis werd een keerpunt in haar leven. Vanaf dat oogenblik beschikte God donkere wolken over haar tot nu toe zoo zonnig bestaan. Het was voor haar in 't verleden alles licht en vreugde geweest, maar de hemelsche Vader wilde de plant van haar ziel niet laten verdorren en daarom werden zware wolken over haar beschikt en storm en regenvlagen. Zij had zich van de zorgen en het verdriet van anderen verre willen houden en nu kwam voor haar de tijd, dat zij onder de moeiten van het leven dreigde te bezwijken. Ongeveer een maand na de verbreking van hare verloving werd Klara's vader door een ernstig ongeluk getroffen. Vroolijk en opge wekt ging hij 's morgens van huis. Maar terwijl hij zich op een boschweg bevond struikelde zijn paard en werd hij tegen een boom geslingerd. Eenige arbeiders vonden hem bewusteloos, en voor zij een draagbaar hadden gemaakt waarop zij hem naar huis konden vervoeren, waren de levensgeesten reeds geweken. Bij het hooren van deze tijding verloor haar moeder het bewustzijn. Een haastig ge roepen geneesheer kon weinig hoop geven. De schok was voor haar zwakke hart te groot geweest. Zij sliep in om nooit meer te ontwaken. Enkele dagen later werden Klara's ouders,, op één dag in het familiegraf bijgezet. Klara stond nu plotseling alleen op de wereld. Haar vroegere vrienden, die in da gen van vreugde en zonneschijn tot haar dagelijksche gasten behoorden, bepaalden er zich toe schriftelijk hunne deelneming te betuigen. En Theo, die haar in deze da gen tot een krachtigen steun had kunnen zijn, had zij op ruwe wijze van zich ge- stooten. In het ouderlijk huis kon Klara niet lan ger blijven. Een verre neef, die het land goed kocht bood haar aan in zijn huis te komen inwonen, maar zij sloeg dit aanbod af. Zij kon het niet over zich verkrijgen in het ouderlijk huis als een vreemdelinge, die geduld werd, te leven. Naar lichaam en ziel gebroken, volgde zij het advies van den ouden huisarts van haar ouders, en meldde zij zich aan in het diaconessenhuis in de provinciale hoofd stad, om daar tot verpleegster te worden opgeleid. Theo, die voor langen tijd naar het bui tenland was vertrokken en die in het verre Westen een studiereis maakte bleef van dit alles onkundig. Hij had het beheer over zijn landgoed aan een ander familielid opgedra gen en was toen zonder een bepaald adres achter te laten, vertrokken. Toen het gebouw van haar geluk als een kaartenhuis ineenstortte, was Klara een an dere geworden. Het was alsof God hare oogen niet anders had kunnen openen, dan in den weg van smart en kruis. Neen, broeders, neen! 't geldt van de ziele [niet: „Gij zijt uit stof om weer tot stof te keeren!" Daar gloeit in ons een levenssprank des [Heeren: Neen, in het Godsrijk voert geen macht des [doods gebiedl De Heiland, met den kruisberg in 't gezicht. Riep juichende uit: „Ik leef, en gij zult leven!" Die Hem behoort, moog' 't stof aan de aarde [geven, Zijn geest is louter licht en stijgt naar 't [Eeuwig Licht De pelgrim, die tehuis kwam, legt zijn staf En mantel af: zij zijn hem overbodig, Gij, Zaalgen! hebt uw helpsel niet meer [noodig 't Versleten reisgewaad, dat ge achterlaat [in 'tGraf! Omhoog, omhoog! ontboeid, voor eeuwig vrij! Wie treurde er ooit om d'afgeworpen [kluister? Uw oog, o Heer! doorstraalt het jongste [duister: Gij, 't Eeuwig Leven, leeft, en daarom leven [wijl TEN KATE. Hoe dwaas en onhoudbaar scheen haar nu haar vroegere leven. Hoe had zij zóó met haar geluk kunnen spelen! Hoe was het mogelijk geweest, dat zij Theo op zoo ruwe wijze had afgestooten en dat zij haar ouders zoo diep had bedroefd! Door hard te arbeiden trachtte zij het verleden te vergeten en de stem van haar geweten tot zwijgen te brengen, maar zon der da.t haar dit gelukte. Tenslotte werd zij als gevolg van de spanning, waarin zij leefde door een ernstige ziekte aan den rand van het graf gebracht. Toen zij ein delijk begon te herstellen ontving zij be zoek van den grijzen zieleherder, die in 't bijzonder voor de geestelijke verzorging van de zieken was aangewezen. Aan hem klaag de zij al haar leed. Voor hem stortte zij haar hart uit. Hij werd niet moede naar haar te luisteren, haar te onderwijzen on met haar te bidden, tot tenslotte het licht bij haar doorbrak en Klara rust vond en vrede voor haar hart aan den voet van het kruis. Toen Klara na een langdurige rustperio de haar arbeid kon hervatten, was voor haar het oude voorbijgegaan; het was alles nieuw geworden. Het vroeger zoo lichtzinnige meisje was nu een ernstige zuster geworden, die met opgewektheid en liefde haar arbeid ver richtte. Dat alles was nu ongeveer 15 jaar ge leden. Sinds jaren was Klara een zeer gewaar deerde hoofdzuster, die niet anders begeer de dan ook anderen in het geluk, dat haar deel werd, te doen deelen. Het verleden was voorbij, ja, maar niet vergeten. En terwijl zij terugzag op haar levens weg, hoorde zij nog telkens het woord van de zieke vrouw: „in mijne jeugd (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Onder de plaatsen onzer provincie, die „aan den overkant" liggen, bekleedt de stad Hulst, wat hare historie betreft, een zeer voorname plaats. .Naast Sluis, is het wel deze stad. die een historische vermaard heid bezit, waarop weinige steden kunnen bogen. Geen wonder dan ook, dat ons verlangen was, deze stad eens te gaan bezoeken, ten-' einde talrijke zaken, verzameld uit kronie ken en historische werken, ter plaatse te toetsen. Na een zeer mooien tocht, arriveerden wij te Walsoorden en betraden aldaar den Zeeuwsch-VIaamschen bodem. Wij bestegen het wankele trammetje, dat ons naar Hulst zou voeren. Het landschap dat wij' passeerden, verschilde niet veel van dat der Bevelanden; ook hier was de ijverige land bouwer druk bezig zijn akker te bewerken. Bij het passeeren van Kloosterzande viel het ons op, dat zeer veel blauw-wit ge schilderd was. Op onze vraag, of deze kleur combinatie een speciale beteefcenis heeft, vertelde men pns, dat dit de kleuren van den ambachtsheer waren. De hofsteden, onder diens gezag behoorende, droegen alle deze kleuren. Wij passeerden ook het watersnood-mo nument en hot gehucht ter Hole, waar zich een fraaie R.-K. kerk bevindt. Langzaam naderden wij Hulst Wij koken eens over de balustrade der tram, maar van de stad! zelve was niets te zien. Alleen zagen wij hooge wallen, waarachter Hulst verborgen ligt, weggedoken als een vogel in zijh nest, Even werd het donker, als wij een oudei poort doorrijden, en dan is onze wensch vervuld, wij zijn in de vesting Hulst en kunnen den geheelen dag bestedien om hare historie na te ..gaan onder deskundige lei ding. De heeren Mr R. J. J. Lambooy, de burgemeester van Hontenisse en kapelaan Deckers, waren zoo vriendelijk mij: te ver gezellen en aan hen dank ik een schat van aanteekeningen pmtrent de aloude ves ting Hulst Hulst ontleent rijn naam aan een sterken' burcht, die nabij de voormalige Asscherpoort stond. Dat het een oude plaats is, blijkt wel hieruit, dat pp het einde der 12e eeuw Gravin Margaretha 1, de voorrechten van haar voorzaat, die door brand verloren wa ren gegaan, vernieuwde. Ofschoon door Graaf Filips van den Elzas tot een stad verheven, werd eerst in 1413 het besluit genomen om Hulst, dat tot nog- toe alleen door een gracht was afgesloten, met wallen en muren te omringen, welk besluit echter door velerlei rampspoeden eerst in de tweede helft der 15e eleuw is voltooid. Sedert 1618 was Hulst in eon sterke ves ting herschapen en vanzelf werd nu de stad een begeerig lokaas voor den vijand Aan belegeringen ontbrak bet dan ook niet, en een dichter (van Oosterzee) zong eenmaal terecht: „lek kan van Spaens verraed, en Maurits' moed getuigen. h Moest beurtelings voor Spanje en Hollands waepens buigen. En eenmaal in de macht van Frederik Hendrik's zwaerd, Heeft men mijn grijzen wal, noch vesting- werek bewaert. Het vruchtbaerst korenveld omringt mij allerwegen. Diep ben ick nooit gedaeld, hoogh ben icte nooit gestegen: Komt vreemdelingb en segg: Is niet de mid delmaat Het beste voor een mensoh, een dorp, eelni stadt, een staet?" Al is het dan volgens dezen dichter een middelmatige stad, toch is het een zeer aardig stadje. Hulst heeft meerendeels luch tige en rechte straten, waarvan de voor naamste, zooals de Steenstraat en de Gemt- sche .straat (evenals b.v. in Middelburg) op de .Groote Markt uitloopen, zoodat men er zeer gemakkelijk den weg vindt Allereerst voerden mijne gidsen mij' naar het aardige typische stadhuis, dat een zeer merkwaardig gebouw js. Vroegjer droeg dit den naam van Haile of Schepenhuis en het beslaat de geheele breedte, der zuidzijde van het marktplein. Het oude stadhuis, in 1452 door brand verwoest, is in 1455 her bouwd. Er scheen echter op dezen bouw geen zeeen te rusten, want 30 jaar later (1485) stond het weer in vlammen. Dit was echter moedwil en had een oorzaak. Op den 2en Juli van genoemd jaar rukte een zekere kapitein Robert de Lange, een Engelschman van geboorte, met een bendia krijgsvolk uit Gent, de vesting Hulst binnen;, om zich het bezit van' de stad te verze keren De Hulstenaren, onverhoeds overvallen, trachtten zich zooveel mogelijk te verdedi gen, doch met geen ander gevolg, dan1 dat het krijgsvolk, daardoor verbitterd, in toome- looze woede met. de wapens op de poorters van Hulst aanvielen, zoodanig, 'dat bij dat treffen wel 130 poorters het leven verloren. De vijand, zich alzoo meester van de stad wanende, stelde zich met geweld in het bezit, van de sleutels der stadspoorten, welke ten huize van den baljuw, tevens bevel hebber der stad, bewaard werden. Intusschen waren de verbitterde inwoners van Hulst op de Markt samengestroomd en begonnen zij de alarmklok te luiden, waar door spoedig een groote menigte landlieden uit het Hulster-ambacht de stad binnenkwam, welke versterking de inwoners 'in staat stelde aanvallend op te treden. {Wordt vervolgd.) Bij een gewoonte bestaat de neiging een zekere handeling steeds weer te herhalen. Door de kracht der gewoonte kunnen we in ons dagelijksch leven veel bewegingen zonder gebruik van groote energie uitvoeren. We moeten er alleen voor oppassen, dat onze gewoonte niet ontaard in sleur. Bij sleur zijn we er zelf buiten, spreekt ons ik niet meer mee, worden we meer geleefd dan dat wij leven. Het is paedagogisch van groote waarde, de kinderen goede gewoonten aan te loe ren. James, de groote Amerikaansche psy choloog, heeft eenmaal de gewoonie genoemd het vliegwiel in de machine van ons dage lijksch leven. Dit is een eenigszins mechanisch beel 1 maar de zin van deze woorden is juist Door de gewoonte leeren we veel afdoen en zijn wij in staat veel te presteeren. Het is een heel werk kwade gewoonten af te leeren. Wie eenmaal aan een zondige gewoonte zich overgaf, moet de grootste in spanning van zijn wil gebruiken om zich van die zondige gewoonte te ontdoen. Het is voor iemand, die teveel rookt, te veel drinkt, te veel snoept, moeilijk zijn kwade gewoonte heer en meester te worden. Daarom is het noodig kinderen zooveel mogelijk af te houden van het vormen van kwade gewoonten en alles in het werk te stellen, dat zij systematisch goede gewoon ten zich eigen maken. Goede gewoonten zijn in heel het leven van waarde, ook op het gebied der religie. We moeten vooral in de sfeer van het heilige bij ons zelf en bij anderen zeer voorzichtig zijn, dat de religieuze handelin gen, inderdaad handelingen blijven en uitingen zijn van ons ik. Maar onder deze voorwaarde heeft de religieuze gewoonte een machtige paedagogische en religieuze waarde. Geregeld ter kerk gaan, geregeld in den Bijbel lezen, geregeld bidden, geregeld ons afzonderen voor meditatie. We lezen van den Heere Jezus, dat Hij, naar zijne ge woonte iederen sabbath in de synagoge ging. (Uit: Paedagogische Psychologie, door Dr T. Hoekstra). De drie Vriendinnen. IL Gerda's moeder was weduwe. Met was- schen en uit werken gaan moest ze het brood verdienen voor zich en haar beide meisjes. Behalve Gerda was er nog de kleine twee-jarige Annie. Gelukkig dat Gerda al wat grooter werd. Ze kon moeder met verschillende werkjes al aardig helpen. En niet het minst deed ze dit, als ze de kleine Annie bezig hield. Als Annie alleen thuis was, liep ze moe der overal na, maar ais Gerda op haar paste, deed ze dat niet en kon moeder zoo heerlijk opschieten. Gerda nam nu haastig afscheid van haar twee vriendinnen en ging het huisje, waarin ze woonde, binnen. De kleine Annie kwam haar al tegemoet. „Gerda met Annie spelen?" vroeg ze. „Ja, ja," lachte moeder, die achter haar aan kwam, „zoo meteen hoor kindje. Eerst krijgt Gerda een kopje thee." „Annie ook kopje thee?" vleide het kleintje. „Nu, kom dan maai- hier, dan krijg je ook een klein kopje," beloofde moeder. „Ziezoo Gerda", zei moeder even later, „nu ga ik het achter afmaken, dan kun jij hier terwijl wat opruimen en daarna kun je aardappelen schillen voor morgen." Vroolijk ging Gerda aan het werk, on derwijl pratend en lachend met Annie. Juist toen het lijd werd om den avondboterham te gaan eten, waren moeder en Gerda klaar. Na het eten, werd Annie door moeder in haar bedje gelegd. „Kleine kindertjes moeten vroeg gaan slapen", zei moeder altijd. Gerda mocht natuurlijk nog wat opblijven. Dat waren altijd de heerlijkste oogenblikken van den dag voor Gerda als ze zoo, met moeder samen in het kleine kamertje zal. Dan vertelde ze altijd allerlei dingen van school, van de juffrouw, of van de vrien dinnen. „Waar hadden jullie het vanmiddag toch zoo druk over, Gerda?" vroeg moeder. 'kZag jullie aankomen, maar je was zóó druk in gesprek, dat je mij heel niet ge zien hebt." Gerda lachte. 0 ja, dat was waar ook. Nu kon ze moeder meteen van haar plan voor morgen vertellen. En direct begon ze over -:1e juffrouw die Donderdag jarig was, en over de bloemen die ze haar met hun drieën geven wilden. Ze zag wel dat moeder heel bedenkelijk ging kijken. En ze wist ook wel waarom. Moeder kon immers geen geld voor cadeautjes missen hoe graag ze ook wilde En daarom voegde Gerda er maar gauw aan toe: „We gaan morgenmiddag met z'n drieën boschbessen zoeken moeder, en het geld dat we daarvoor krijgen, ge bruiken we voor de bloemen. U vindt het toch wel goed? 't Kan best, want 'sWocns. dagsmiddags bent u toch altijd thuis." Bedenkelijk schudde moeder bet hoofd. „Wat spijt me dat voor je Gerrie, maar morgen kan ik je niet missen. Mevrouw Halma heeft laten vragen of ik morgenmid dag wil komen koken. Dus moet jij op Annie passen." Teleurstelling sprak er uit Gerda's oogen. „Moet u dan den heelen middag weg?" „Om twee uur moet ik er zijn kind en 't zal niet vroeg zijn ais ik weer thuis kom. Dus je ziet zelf wel, dat het on mogelijk kan." Dapper weerhield Gerda de tranen die in haar oogen sprongen. 'tWas een groote teleurstelling voor baar, maar ze wist dat het moeder zelf ook speet. Hoe graag gunde moeder haar dat genoegen met de vrien- dinr: jn 1 Daarom wilde ze moeder ook niet laten merken hoe 'jammer ze het vond. Ze sprak er heel niet meer over.. Dien avond niet, maar ook den volgenden mor gen eer ze naar school ging niet. „Lom "je gauw thuis om twaalf uur?" vroeg moeder eer ze wegging. „Dan kunnen we vroeg eten en daarna moet ik weg." Met een opgeruimd gezichtje beloofde Ger da het Maar toen ze even later aan de vriendin nen moest vertellen dat ze niet mee kon dien middag, was er van die opgewekt heid geen spoor meer te zien. „Wat jammer, o wat jammer", zuchtte Bertha eu Frieda toen Gerda alles had ver teld. „Weet je wat we doen zullen?" viel Frie da toen opeens in, „wij gaan samen, Ber- tha, en we zeggen tegen de juffrouw dat de bloemen van ons drieën zijn." Droevig maar beslist schudde Gerda het hoofd. „Nee, dat wil ik niet", zei ze. „Het geld, dat jullie samen verdiend hebben, is niet van mij. Dus dan kan ik ook niet meedoen aan de bloemen." Wat de twee anderen ook nog zeiden, het hielp niet Gerda bleef bij haar besluit Juist een half uurtje nadat Gerda's moe der vertrokken was, stonden Bertha en Frio-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 10