J
- "3-i 5 SÜ
S tJD
BSs 5-3
q I? s
T3® P ia>A .ao.
gfsj; j§
2 S S g «-Si
-2 .2
- m s a "O .2 C 1
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de Jeugd.
ja
tt p1
P KL-tóU
w
0)
CU
E
E
CM
CS
fl
3
C
llJ
1
CM
Q
UJ
V v jH'
Eeuwigheidslicht.
Eeuwig Leven.
Hulst en hare Historie
I.
Goede en kwade gewoonten.
u
0 J
Pi
o
r" H
5
s s s
•Jog
5
O
0
cd
0
n
M
a
a
s
A
o)
a
rU tlO
fa *3 00
.5 --
O d '-3 jïi
®'3:I
bo
S
S "o 05 o 9
n3'--0| J
Üd»11-' 4»
•'a
J T3
5 9 *3
9 oJ 2'^Q
.2 3
Ë«l c o -o
N N
9
9"°
.3
"2
2
CO-3
§1'
■2
s
t5
CtD
t3 .'3
O ^3
S-g
sH
(V
4>
ft P _e 3> "G
g &g£lS
o -+-1 t/3 -*-»
in^is
S t, Ï-" 3 4»
",2 ss 2- o e
tn.S "2 S
cd ^3 to *t3
cd
g-a
i A
•3
0,0 a
"rt ,£P a" CO N
3 8
•3 3
:I
"3-
o a
Tj M
.2
3 n S g^'.3)c"s'
5 fi g CD
•gilijs?
P N:c»ai 5
JB *-p*
ri oU| >•-
-"?§Og
•|I i&Ni
h S«_-*>®—
l .TJ •rg>'0 A
o 2 "3 (33 IL, £p
S a) 5 9 S
«5
^5 ^-o
a) m ,g P- w.a p. j3 Sj
"S> -2 g dc'atf^aPai
a ?ïiiiaQo«|Sö'S
®S g o® a s
-*-• w
dm
^'^Is'0
|-a^s
g .2 S
a M o M
©S S'Ö C
S^7^'o®oi®.£. i
- H *o d d d 1
<d s fa d
^,^.3 .2 "3 i
ft -2 ;d» z3 'd*
O bo U K'n ftd3 -Ö
HSBHB
Was dat waar? Dorothee zei, dat ze het
zelf als kind een penitentie had gevonden
om een versje te moeten leeren; een straf
die ze haar eigen kleuters niet wou aandoen.
Was het dus louter egoïsme geweest, peins
de de oude vrouw onrustig-gekweld, dat zij
vroeger van Willems versje zoo genoten
had, van zijn hakkelig stemmetje, zijn be
vende handjes, zijn ontroeringWreed
egoïsme met zijn tranen gekocht? Maar
hoe gelukkig had daarna zijn voldoening
hem gemaakt! De glans op zijn gezichtje
als ze hem bedankte, zijn trots op het vol
brachte, heel den verderen feestdag en nog
dagen, weken daarna! Zijn blijde weten,
dat hij zijn moeder zulk een groot genoegen
had bereid en de kroon op haar feest zijn
werk was. Hij kón toch niet verkeerd zijn,
wanneer een kind dat wist en voelde en
de herinnering daaraan door zijn leven mee-
dioeg? Neen, neen, ze kón niet gelooven,
dat de menschen van den ouden tijd het zoo
mis hadden gehad, ze hielden niet minder
van hun kinderen al eischten ze plicht en
gehoorzaamheid en zelfverloochening al
vonden ze, dat een kind al jong aan moei
lijkheden en aan den ernst des levens meest
gewennen."
Terwijl de oude mevrouw dit alles be
peinst, verleden en heden met elkaar ver
gelijkend, herinnering en ondervinding toet
send, staat er opeens een klein figuurtje
tegen haar aangeleund, Dit kind doet haar
denken aan haar eigen jong gestorven zoon,
de gelijkenis in het gezicht, die hulp- en
vertrouwen-zoekende blikEn dan wordt
door het geschenk, de band aan het verleden
nog te meer verstevigd.
Het is Joyce, het dochtertje van Louis
Coornvelt, het eenige kleinkind van oom
David, den professor: Josephine Amalia,
uit Zuid-Afrika naar Nederland gekomen
om in Leiden de school te bezoeken, „Ik had
eigenlijk bloemen moeten meebrengen,
tantemaar ik had geen geld meer
en toen zag iktoen dacht iktante
Clara had me verteld, dat grootvader altijd
Sucre d'orge voor u meebrachten omdat
grootvader er van het jaar niet meer is
De oude dame is in de wolken. „Nee maar
kijk nou toch eens! Sucre d'orge! Tóch nog!
Tóch iemand die me sucre d'orge brengt.
Wat ben ik daar blij meewat ben ik
daar verschrikkelijk blij mee!"
Die blijdschap kon niemand van de aan
wezige familieleden begrijpen.
Flora de vrouw van Toon Coornvelt
had gewild dat Toon, als hoofd van de
familie, erg royaal voor den dag zou komen.
En wat hadden ze er op stuk van zaken
voor plezier van? Ze was diep gegriefd
En Fietje zei, dat tante Keejet geen vroolijk
gezelschap meer was omdat ze zoo doof werd
cn een beetje kindsch begon te worden,
dat zag je aan die onnoozele sucre d'orge
Maar dat schuwe, schuchtere meisje had
beter begrepen, waar de oude vrouw behoefte
aan zou hebben op een dag als deze, wat ze
wellicht erg missen zou, omdat ze haar
heele leven op eiken verjaardag sucre d'orge
had gekregenZóó bezien, beteekende
zelfs het gouden brillenhuis dat Toon Coorn
velt gegeven had, al bitter weinig; want juist
omdat herinnerings heugelijkste stonden zoo
na bij het heden gebracht werden, voeide
de oude vrouw zich dankbaar en gelukkig
met de sucre d'orge, die Joyce's grootvader
David, zijn zuster Keejet altijd gegeven had
op haar verjaardag.
Deze bladzijden vormen het best geslaag
de gedeelte van den roman. Want het mag
hier reeds uitgesproken. om in een volgend
artikel nader omschreven en aangetoond
te wordenover den roman in zijn geheel
kunnen we uit litterair oogpunt niet enthou
siast zijn. Wie den proloog leest, zal dit te
meer betreuren. Dit gedeelte vormt als het
ware een roman-op-zichzelf. De indruk is
gewettigd, dat de schrijfster zich ten doel
stelde een schakel te leggen tusschen „De
Opstandigen" en „Vrouwenkruistocht";
daarvoor moet de proloog dienen, die zich
echter noch bij den eersten roman, noch bij
het volgende deel, nauw aansluit Zonder aan
het geheel belangrijk schade te doen, kon de
proloog dien we overigens niet ongeslaagd
achten in zijn teekening van personen en
milieus bij dezen roman gemist worden
Wij zijn geneigd te denken, dat ook de
schrijfster dit bezwaar gevoeld heeft: immers
heeft zij door de indeeling die zij maakte,
in zekeren zin een scheiding gemaakt tus
schen haar roman als zoodanig, èn het voor
afgaande, den proloog. Echter kunnen wij
-deze oplossing, als niet voldoende gemoti
veerd, niet bijster geslaagd noemen
Nu wij hem als afzonderlijk deel in onze
bespreking een plaats geven, willen wij ech
ter datgene, wat tot de goede eigenschappen
van den proloog mag gerekend worden, al
lerminst ten achter stellen. Met het beste
van „De Opstandigen" kan „Het Verjaars-
vers" ongetwijfeld wedijveren.
Het is daarom te meer een teleurstelling
dat hetgeen volgt, niet ditzelfde plan heeft
weten te handhaven.
A. L. VAN OYEN.
IV.
Klara leerde nu voor het eerst de don
kere schaduwen van het leven kennen.
Thans, nu alles voorbij was, begon zij
in één oogenblik de persoonlijkheid van
haar vroegeren verloofde in een geheel an
der licht te zien en in de stilte van den
nacht schreide zij heete tranen om het zoo
lichtzinnig verspeelde geluk. Door haar eigen
schuld had zij alles verloren.
Deze erkentenis werd een keerpunt in haar
leven.
Vanaf dat oogenblik beschikte God donkere
wolken over haar tot nu toe zoo zonnig
bestaan. Het was voor haar in 't verleden
alles licht en vreugde geweest, maar de
hemelsche Vader wilde de plant van haar
ziel niet laten verdorren en daarom werden
zware wolken over haar beschikt en storm
en regenvlagen. Zij had zich van de zorgen
en het verdriet van anderen verre willen
houden en nu kwam voor haar de tijd, dat
zij onder de moeiten van het leven dreigde
te bezwijken.
Ongeveer een maand na de verbreking van
hare verloving werd Klara's vader door een
ernstig ongeluk getroffen. Vroolijk en opge
wekt ging hij 's morgens van huis. Maar
terwijl hij zich op een boschweg bevond
struikelde zijn paard en werd hij tegen een
boom geslingerd. Eenige arbeiders vonden
hem bewusteloos, en voor zij een draagbaar
hadden gemaakt waarop zij hem naar huis
konden vervoeren, waren de levensgeesten
reeds geweken.
Bij het hooren van deze tijding verloor
haar moeder het bewustzijn. Een haastig ge
roepen geneesheer kon weinig hoop geven.
De schok was voor haar zwakke hart te
groot geweest. Zij sliep in om nooit meer
te ontwaken.
Enkele dagen later werden Klara's ouders,,
op één dag in het familiegraf bijgezet.
Klara stond nu plotseling alleen op de
wereld. Haar vroegere vrienden, die in da
gen van vreugde en zonneschijn tot haar
dagelijksche gasten behoorden, bepaalden
er zich toe schriftelijk hunne deelneming
te betuigen. En Theo, die haar in deze da
gen tot een krachtigen steun had kunnen
zijn, had zij op ruwe wijze van zich ge-
stooten.
In het ouderlijk huis kon Klara niet lan
ger blijven. Een verre neef, die het land
goed kocht bood haar aan in zijn huis te
komen inwonen, maar zij sloeg dit aanbod
af. Zij kon het niet over zich verkrijgen
in het ouderlijk huis als een vreemdelinge,
die geduld werd, te leven.
Naar lichaam en ziel gebroken, volgde
zij het advies van den ouden huisarts van
haar ouders, en meldde zij zich aan in het
diaconessenhuis in de provinciale hoofd
stad, om daar tot verpleegster te worden
opgeleid.
Theo, die voor langen tijd naar het bui
tenland was vertrokken en die in het verre
Westen een studiereis maakte bleef van dit
alles onkundig. Hij had het beheer over zijn
landgoed aan een ander familielid opgedra
gen en was toen zonder een bepaald adres
achter te laten, vertrokken.
Toen het gebouw van haar geluk als een
kaartenhuis ineenstortte, was Klara een an
dere geworden. Het was alsof God hare
oogen niet anders had kunnen openen, dan
in den weg van smart en kruis.
Neen, broeders, neen! 't geldt van de ziele
[niet:
„Gij zijt uit stof om weer tot stof te keeren!"
Daar gloeit in ons een levenssprank des
[Heeren:
Neen, in het Godsrijk voert geen macht des
[doods gebiedl
De Heiland, met den kruisberg in 't gezicht.
Riep juichende uit: „Ik leef, en gij zult
leven!"
Die Hem behoort, moog' 't stof aan de aarde
[geven,
Zijn geest is louter licht en stijgt naar 't
[Eeuwig Licht
De pelgrim, die tehuis kwam, legt zijn staf
En mantel af: zij zijn hem overbodig,
Gij, Zaalgen! hebt uw helpsel niet meer
[noodig
't Versleten reisgewaad, dat ge achterlaat
[in 'tGraf!
Omhoog, omhoog! ontboeid, voor eeuwig vrij!
Wie treurde er ooit om d'afgeworpen
[kluister?
Uw oog, o Heer! doorstraalt het jongste
[duister:
Gij, 't Eeuwig Leven, leeft, en daarom leven
[wijl
TEN KATE.
Hoe dwaas en onhoudbaar scheen haar nu
haar vroegere leven. Hoe had zij zóó met
haar geluk kunnen spelen! Hoe was het
mogelijk geweest, dat zij Theo op zoo ruwe
wijze had afgestooten en dat zij haar ouders
zoo diep had bedroefd!
Door hard te arbeiden trachtte zij het
verleden te vergeten en de stem van haar
geweten tot zwijgen te brengen, maar zon
der da.t haar dit gelukte. Tenslotte werd
zij als gevolg van de spanning, waarin zij
leefde door een ernstige ziekte aan den
rand van het graf gebracht. Toen zij ein
delijk begon te herstellen ontving zij be
zoek van den grijzen zieleherder, die in 't
bijzonder voor de geestelijke verzorging van
de zieken was aangewezen. Aan hem klaag
de zij al haar leed. Voor hem stortte zij
haar hart uit. Hij werd niet moede naar
haar te luisteren, haar te onderwijzen on
met haar te bidden, tot tenslotte het licht
bij haar doorbrak en Klara rust vond en
vrede voor haar hart aan den voet van
het kruis.
Toen Klara na een langdurige rustperio
de haar arbeid kon hervatten, was voor haar
het oude voorbijgegaan; het was alles nieuw
geworden.
Het vroeger zoo lichtzinnige meisje was
nu een ernstige zuster geworden, die met
opgewektheid en liefde haar arbeid ver
richtte.
Dat alles was nu ongeveer 15 jaar ge
leden.
Sinds jaren was Klara een zeer gewaar
deerde hoofdzuster, die niet anders begeer
de dan ook anderen in het geluk, dat haar
deel werd, te doen deelen.
Het verleden was voorbij, ja, maar
niet vergeten.
En terwijl zij terugzag op haar levens
weg, hoorde zij nog telkens het woord van
de zieke vrouw: „in mijne jeugd
(Wordt vervolgd.)
door A. M. WESSELS.
Onder de plaatsen onzer provincie, die
„aan den overkant" liggen, bekleedt de stad
Hulst, wat hare historie betreft, een zeer
voorname plaats. .Naast Sluis, is het wel
deze stad. die een historische vermaard
heid bezit, waarop weinige steden kunnen
bogen.
Geen wonder dan ook, dat ons verlangen
was, deze stad eens te gaan bezoeken, ten-'
einde talrijke zaken, verzameld uit kronie
ken en historische werken, ter plaatse te
toetsen.
Na een zeer mooien tocht, arriveerden
wij te Walsoorden en betraden aldaar den
Zeeuwsch-VIaamschen bodem. Wij bestegen
het wankele trammetje, dat ons naar
Hulst zou voeren. Het landschap dat wij'
passeerden, verschilde niet veel van dat der
Bevelanden; ook hier was de ijverige land
bouwer druk bezig zijn akker te bewerken.
Bij het passeeren van Kloosterzande viel
het ons op, dat zeer veel blauw-wit ge
schilderd was. Op onze vraag, of deze kleur
combinatie een speciale beteefcenis heeft,
vertelde men pns, dat dit de kleuren van
den ambachtsheer waren. De hofsteden,
onder diens gezag behoorende, droegen alle
deze kleuren.
Wij passeerden ook het watersnood-mo
nument en hot gehucht ter Hole, waar zich
een fraaie R.-K. kerk bevindt. Langzaam
naderden wij Hulst Wij koken eens over
de balustrade der tram, maar van de stad!
zelve was niets te zien. Alleen zagen wij
hooge wallen, waarachter Hulst verborgen
ligt, weggedoken als een vogel in zijh nest,
Even werd het donker, als wij een oudei
poort doorrijden, en dan is onze wensch
vervuld, wij zijn in de vesting Hulst en
kunnen den geheelen dag bestedien om hare
historie na te ..gaan onder deskundige lei
ding. De heeren Mr R. J. J. Lambooy, de
burgemeester van Hontenisse en kapelaan
Deckers, waren zoo vriendelijk mij: te ver
gezellen en aan hen dank ik een schat
van aanteekeningen pmtrent de aloude ves
ting Hulst
Hulst ontleent rijn naam aan een sterken'
burcht, die nabij de voormalige Asscherpoort
stond. Dat het een oude plaats is, blijkt wel
hieruit, dat pp het einde der 12e eeuw
Gravin Margaretha 1, de voorrechten van
haar voorzaat, die door brand verloren wa
ren gegaan, vernieuwde.
Ofschoon door Graaf Filips van den Elzas
tot een stad verheven, werd eerst in 1413
het besluit genomen om Hulst, dat tot nog-
toe alleen door een gracht was afgesloten,
met wallen en muren te omringen, welk
besluit echter door velerlei rampspoeden
eerst in de tweede helft der 15e eleuw is
voltooid.
Sedert 1618 was Hulst in eon sterke ves
ting herschapen en vanzelf werd nu de
stad een begeerig lokaas voor den vijand
Aan belegeringen ontbrak bet dan ook niet,
en een dichter (van Oosterzee) zong eenmaal
terecht:
„lek kan van Spaens verraed, en Maurits'
moed getuigen.
h Moest beurtelings voor Spanje en Hollands
waepens buigen.
En eenmaal in de macht van Frederik
Hendrik's zwaerd,
Heeft men mijn grijzen wal, noch vesting-
werek bewaert.
Het vruchtbaerst korenveld omringt mij
allerwegen.
Diep ben ick nooit gedaeld, hoogh ben icte
nooit gestegen:
Komt vreemdelingb en segg: Is niet de mid
delmaat
Het beste voor een mensoh, een dorp, eelni
stadt, een staet?"
Al is het dan volgens dezen dichter een
middelmatige stad, toch is het een zeer
aardig stadje. Hulst heeft meerendeels luch
tige en rechte straten, waarvan de voor
naamste, zooals de Steenstraat en de Gemt-
sche .straat (evenals b.v. in Middelburg) op
de .Groote Markt uitloopen, zoodat men er
zeer gemakkelijk den weg vindt
Allereerst voerden mijne gidsen mij' naar
het aardige typische stadhuis, dat een zeer
merkwaardig gebouw js. Vroegjer droeg dit
den naam van Haile of Schepenhuis en
het beslaat de geheele breedte, der zuidzijde
van het marktplein. Het oude stadhuis, in
1452 door brand verwoest, is in 1455 her
bouwd. Er scheen echter op dezen bouw
geen zeeen te rusten, want 30 jaar later
(1485) stond het weer in vlammen. Dit was
echter moedwil en had een oorzaak.
Op den 2en Juli van genoemd jaar rukte
een zekere kapitein Robert de Lange, een
Engelschman van geboorte, met een bendia
krijgsvolk uit Gent, de vesting Hulst binnen;,
om zich het bezit van' de stad te verze
keren
De Hulstenaren, onverhoeds overvallen,
trachtten zich zooveel mogelijk te verdedi
gen, doch met geen ander gevolg, dan1 dat
het krijgsvolk, daardoor verbitterd, in toome-
looze woede met. de wapens op de poorters
van Hulst aanvielen, zoodanig, 'dat bij dat
treffen wel 130 poorters het leven verloren.
De vijand, zich alzoo meester van de stad
wanende, stelde zich met geweld in het
bezit, van de sleutels der stadspoorten, welke
ten huize van den baljuw, tevens bevel
hebber der stad, bewaard werden.
Intusschen waren de verbitterde inwoners
van Hulst op de Markt samengestroomd en
begonnen zij de alarmklok te luiden, waar
door spoedig een groote menigte landlieden
uit het Hulster-ambacht de stad binnenkwam,
welke versterking de inwoners 'in staat stelde
aanvallend op te treden.
{Wordt vervolgd.)
Bij een gewoonte bestaat de neiging een
zekere handeling steeds weer te herhalen.
Door de kracht der gewoonte kunnen we
in ons dagelijksch leven veel bewegingen
zonder gebruik van groote energie uitvoeren.
We moeten er alleen voor oppassen, dat
onze gewoonte niet ontaard in sleur. Bij
sleur zijn we er zelf buiten, spreekt ons ik
niet meer mee, worden we meer geleefd dan
dat wij leven.
Het is paedagogisch van groote waarde,
de kinderen goede gewoonten aan te loe
ren. James, de groote Amerikaansche psy
choloog, heeft eenmaal de gewoonie genoemd
het vliegwiel in de machine van ons dage
lijksch leven.
Dit is een eenigszins mechanisch beel 1
maar de zin van deze woorden is juist Door
de gewoonte leeren we veel afdoen en zijn wij
in staat veel te presteeren.
Het is een heel werk kwade gewoonten
af te leeren. Wie eenmaal aan een zondige
gewoonte zich overgaf, moet de grootste in
spanning van zijn wil gebruiken om zich
van die zondige gewoonte te ontdoen. Het
is voor iemand, die teveel rookt, te veel
drinkt, te veel snoept, moeilijk zijn kwade
gewoonte heer en meester te worden.
Daarom is het noodig kinderen zooveel
mogelijk af te houden van het vormen van
kwade gewoonten en alles in het werk te
stellen, dat zij systematisch goede gewoon
ten zich eigen maken.
Goede gewoonten zijn in heel het leven
van waarde, ook op het gebied der religie.
We moeten vooral in de sfeer van het
heilige bij ons zelf en bij anderen zeer
voorzichtig zijn, dat de religieuze handelin
gen, inderdaad handelingen blijven en
uitingen zijn van ons ik. Maar onder deze
voorwaarde heeft de religieuze gewoonte een
machtige paedagogische en religieuze
waarde.
Geregeld ter kerk gaan, geregeld in den
Bijbel lezen, geregeld bidden, geregeld ons
afzonderen voor meditatie. We lezen van
den Heere Jezus, dat Hij, naar zijne ge
woonte iederen sabbath in de synagoge
ging.
(Uit: Paedagogische Psychologie, door
Dr T. Hoekstra).
De drie Vriendinnen.
IL
Gerda's moeder was weduwe. Met was-
schen en uit werken gaan moest ze het
brood verdienen voor zich en haar beide
meisjes. Behalve Gerda was er nog de
kleine twee-jarige Annie.
Gelukkig dat Gerda al wat grooter werd.
Ze kon moeder met verschillende werkjes
al aardig helpen. En niet het minst deed
ze dit, als ze de kleine Annie bezig hield.
Als Annie alleen thuis was, liep ze moe
der overal na, maar ais Gerda op haar
paste, deed ze dat niet en kon moeder zoo
heerlijk opschieten.
Gerda nam nu haastig afscheid van haar
twee vriendinnen en ging het huisje, waarin
ze woonde, binnen. De kleine Annie kwam
haar al tegemoet.
„Gerda met Annie spelen?" vroeg ze.
„Ja, ja," lachte moeder, die achter haar
aan kwam, „zoo meteen hoor kindje. Eerst
krijgt Gerda een kopje thee."
„Annie ook kopje thee?" vleide het
kleintje.
„Nu, kom dan maai- hier, dan krijg je ook
een klein kopje," beloofde moeder.
„Ziezoo Gerda", zei moeder even later,
„nu ga ik het achter afmaken, dan kun jij
hier terwijl wat opruimen en daarna
kun je aardappelen schillen voor morgen."
Vroolijk ging Gerda aan het werk, on
derwijl pratend en lachend met Annie. Juist
toen het lijd werd om den avondboterham
te gaan eten, waren moeder en Gerda klaar.
Na het eten, werd Annie door moeder in
haar bedje gelegd.
„Kleine kindertjes moeten vroeg gaan
slapen", zei moeder altijd.
Gerda mocht natuurlijk nog wat opblijven.
Dat waren altijd de heerlijkste oogenblikken
van den dag voor Gerda als ze zoo, met
moeder samen in het kleine kamertje zal.
Dan vertelde ze altijd allerlei dingen van
school, van de juffrouw, of van de vrien
dinnen.
„Waar hadden jullie het vanmiddag toch
zoo druk over, Gerda?" vroeg moeder.
'kZag jullie aankomen, maar je was zóó
druk in gesprek, dat je mij heel niet ge
zien hebt."
Gerda lachte. 0 ja, dat was waar ook.
Nu kon ze moeder meteen van haar plan
voor morgen vertellen. En direct begon ze
over -:1e juffrouw die Donderdag jarig was,
en over de bloemen die ze haar met hun
drieën geven wilden. Ze zag wel dat moeder
heel bedenkelijk ging kijken. En ze wist ook
wel waarom. Moeder kon immers geen geld
voor cadeautjes missen hoe graag ze ook
wilde En daarom voegde Gerda er maar
gauw aan toe: „We gaan morgenmiddag
met z'n drieën boschbessen zoeken moeder,
en het geld dat we daarvoor krijgen, ge
bruiken we voor de bloemen. U vindt het
toch wel goed? 't Kan best, want 'sWocns.
dagsmiddags bent u toch altijd thuis."
Bedenkelijk schudde moeder bet hoofd.
„Wat spijt me dat voor je Gerrie, maar
morgen kan ik je niet missen. Mevrouw
Halma heeft laten vragen of ik morgenmid
dag wil komen koken. Dus moet jij op
Annie passen."
Teleurstelling sprak er uit Gerda's oogen.
„Moet u dan den heelen middag weg?"
„Om twee uur moet ik er zijn kind en
't zal niet vroeg zijn ais ik weer thuis
kom. Dus je ziet zelf wel, dat het on
mogelijk kan."
Dapper weerhield Gerda de tranen die
in haar oogen sprongen. 'tWas een groote
teleurstelling voor baar, maar ze wist dat
het moeder zelf ook speet. Hoe graag gunde
moeder haar dat genoegen met de vrien-
dinr: jn 1 Daarom wilde ze moeder ook niet
laten merken hoe 'jammer ze het vond.
Ze sprak er heel niet meer over.. Dien
avond niet, maar ook den volgenden mor
gen eer ze naar school ging niet.
„Lom "je gauw thuis om twaalf uur?"
vroeg moeder eer ze wegging. „Dan kunnen
we vroeg eten en daarna moet ik weg."
Met een opgeruimd gezichtje beloofde Ger
da het
Maar toen ze even later aan de vriendin
nen moest vertellen dat ze niet mee kon
dien middag, was er van die opgewekt
heid geen spoor meer te zien.
„Wat jammer, o wat jammer", zuchtte
Bertha eu Frieda toen Gerda alles had ver
teld.
„Weet je wat we doen zullen?" viel Frie
da toen opeens in, „wij gaan samen, Ber-
tha, en we zeggen tegen de juffrouw dat
de bloemen van ons drieën zijn."
Droevig maar beslist schudde Gerda het
hoofd.
„Nee, dat wil ik niet", zei ze. „Het geld,
dat jullie samen verdiend hebben, is niet
van mij. Dus dan kan ik ook niet meedoen
aan de bloemen."
Wat de twee anderen ook nog zeiden, het
hielp niet Gerda bleef bij haar besluit
Juist een half uurtje nadat Gerda's moe
der vertrokken was, stonden Bertha en Frio-