fl i eva 1 Tl 5 g n Ui Ui "ffs ^Fa G ®-§J' 1 *!- -IsJ&l. F§ 73 3 Eeuwigheidslicht. Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de Jeugd. HET OUDE LIED. Het afscheid van de zesde klasse. a a »a t» B O 5 si 5? TF 0> E tt 9-sll-a 11 .£3 fc, -5P ®-2 ^^w.2 A O et T3 5( 2 bfafc, rï rri ffi? s> ijl - 4?42v'S~b,»4',-!;-!<i°.a »-J g i I PQ tfl qö"^ fci f-t ta -S» m tï? o )tJS »3_ Sen rn ri SI 3 c< H *-< H D 0) e »JSg*g -;S ff H* T3 rs.t» S a-a GO m H .)=r® 2 J-i cj -£5 Q> O ÖtJ ü°o O* o *3 r3 ■K zwaarmoedige en sombere gedachten big Josephine waren, moest zij dan niet iets doen om haar nichtje ervan te genezen en baar moed tot verder leven te geven? Maar hoe zou het mogelijk zijn: zij, die zich steeds verhoovaardigd had de mensch- beid te haten, zou dit jonge meisje liefde tot het leven moeten leeren? Juffrouw Ro- Balaer had altijd moeten vechten „omdat zo van mij maken wilden wat ik volgens mijn aanleg niet zijn kon". En Josephine mokte omdat ze niet was wat ze zijn wil de. Hoe moest juffrouw Roselaer deze groote levensles duidelijk en klaar haar nichtje voor oogen stellen? „Liefde tot de natuur, dat zou nog gaan. Maar nu voor 't eerst voelde de oude dame 't zóó, als had ae al haar liefde overgebracht op de natuur, omdat ze geen mensch, die ze lief hebben wilde, vinden kon. Zou ze met zulk een liefde een gestrande als Josephine kunnen bijstaan? Vaag schemerde het haar, dat ae haar eigen leven zou moeten herzien, voor ze de andere helpen kon." Later veel later kan ze Josephine troosten en bemoedigen met dezelfde woor den, die eens haar steun geworden waren en die ze nooit had vergeten: God geeft ons een taak, ook tegenover de anderen. Als Hg wilde, dat we enkel onszelf zoch ten, zou Hij ons op een onbewoond eiland gebracht hebben. De rustkuur, die ze bij tante Mathilda doorbrengt, wordt voor Josephine een pe riode van nieuw, ontwakend leven. In het ouderhuis dat haar niet lokte terug gekeerd, kan ze getuigen van den blijden ommekeer dien ze zag en voelde: „Nu zoek ik Hem. Of: ik zoek dat, wat Hg geeft. Precies weet ik het zelf niet. Daarom had ik graag nog willen blijven, ginds, dat zg mij konden helpen. Hier in huis, ach, hier beklemt alles me zoo. Ze loopen allen achter 't leven aan, om er zooveel mogelijk van te halen, ieder op zijn manier, en ze blgven arm. Ik wil boven dat alles uit. Ik wil weten, waarvoor ik leef. En ik voel het: het is de godsdienst, die een ant woord geeft. Dat zoek ik." Het contact met den Eeuwige daaraan had haar ziel een hunkerende behoefte. Nóg stond zij zichzelf in den weg, maar eindelgk weet ze dat er maar één weg is, één zekerheid: GodI „Wat Josephine was geweest, wat ze had gedacht, verworpen, geloofd, gevreesd, het werd al van minder waarde, tot het niets meer beteekende. Wat bleef, wat groot werd, tot er niets anders meer bestond was: God. En Zgn liefde in Zijn Zoon. En 't weten, dat Hij er altijd geweest was; dat Hg haar weg naar hier geleid had; dat Hg er steeds was en steeds zou zgn. En al het andere beteekende niets meer. Toen Josephine zóó klein geworden was, kon ze het laatste restje van zichzelf, dat haar steeds nog verhinderd had zich geheel over te geven, loslaten. En toen werd het vrede." Na „De Rustkuur", waarover het eerste deel van den roman handelt, wordt in deel twee „De stille groei" beschreven; en met „De zware taak" is het boek voltooid. Bg alle waardeering voor dit werk moeten wg toch vóór alles deze opmerking maken: het derde deel, dat zooals de titel het aangeeft handelen moet over Josephines zware taak, is het minst geslaagde ge deelte van den roman. En juist daar had, naar onze overtuiging!, toch in ieder geval het zwaartepunt gelegd moeton worden. Nadat op de rustkuur de stille groei ge volgd was, hadden wg Josephine's zware taak gaarne uitvoeriger in het licht gesteld. Dit derde deel is niet voldoende uitge werkt; de details komen niet tot' hun recht, en deze beperking doet aan de gaafheid van het geheel niet onbelangrijk afbreuk. Want juist daór bood deze roman de pchrgfster (gelegenheid, om duidelgker in het licht te stellen wat de werkelgke waarde is van het Christendom. Tegen den somberen achtergrond van het moderne gezin in derdaad niet onverdienstelijk geteekend was de roeping en de taak van den christen duidelgker naar voren getreden. Er is gemis aan lijn in dit slot. Want is het alleen Josephines zuster Thilde, die in bizondere mate haar toewgding verdient? Over de anderen wordt ternauwernood ge rept En bg dat alles is het ook nog niet Josephine's voorbeeld in de eerste plaats, dat bg Thilde andere gedachten wakker roept; de schampere opmerking van tante Roselaer heeft tenslotte doel getroffen vóór dat Josephine's woord ingang vinden kon. Was niet haar bitterheid bg de te volbren gen taak dikwijls zóó groot, dat alle betere gedachten verdrongen werden? De beknopt heid van het laatste deel is oorzaak, dat wij in Josephine's zware taak niet datgene zien, wat zg toch in den grond was. Na tuurlijk waren er moeilijkheden te over, maar het worstelen, het strijden om de overwin ning treedt niet steeds aan het licht Is er ook bg alles niet tijd tot studie, iets dat voor iemand als Josephine zoo heel veel bet eekent? Het spgt ons, deze opmerking met betrek king tot de compositie te moeten maken. We hebben veel lof voor dezen roman, die inderdaad goede eigenschappen bezit Maar ondanks dat, mogen wg niet na laten te wgzen op datgene, wat naar onze meening aan het geheel afbreuk doet A. L. VAN O-YEN. Hl. Klara droomde van de dagen van haar jeugd. In volle klaarheid stond die heerlgke tijd haar plotseling voor den geest. Wat was het mooi en prettig geweest in het groote, ruime landhuis, met zijn uitgestrekt schaduwrijk park, en de oude dichtbeschaduwde lanen en de groene gras velden. Haar jeugdjaren waren omringd geweest door de liefdevolle zorgen van haar ouders. Alles werd gedaan om haar leven te ver aangenamen en haar levenspad te verhel deren. Dat er schaduwen konden vallen op het levenspad, dat het leven donker kon zgn, vol moeiten en zorgen, was nau welijks tot Klara doorgedrongen, zonnekind als zij was. Zij groeide op in weelde en overvloed. Alles wat haar hart begeerde was ter be schikking. Het scheen wel alsof heel haar jeugdleven één onafgebroken feest was. Toen ze wat ouder werd stond het mooie jonge meisje al spoedig bekend als een schoonheid van den eersten rang, en aan bewonderaars ontbrak het haar dan ook niet. De jonge mannen uit de omgeving en niet te vergeten de officieren uit het naaste garnizoen offerden gaarne de tol van hunne bewondering. Aan aangenaam gezelschap ontbrak het haar niet. Nu eens was er een feest, dan weër een schitterende avond partij; er werd gejaagd en geroeid, getennist en gedanst alsof er voor een jong meisje niets anders te doen was dan uit te gaan en pret te maken. En waarom ook niet? Zij was een eenig kind, de lieveling van haar ouders, die haar zooveel mogelijk van haar jeugd wilden doen genieten. Klare voelde zich in die dagen tot geen van haar vereerders in *t bijzonder aange trokken. Het waren voor haar goede vrien den, op wier gezelschap zij zeer gesteld was, maar meer ook niet. Haar hart bleef vrij en zij vond trouwens het leven ook veel te mooi, dan dat zij lust zou gevoeld hebben zich aan iemand te binden. Dit alles duurde tot zich iemand anders op haar levenspad plaatste. Het aangrenzende buiten werd verkocht en het duurde niet lang of de nieuwe eigenaar kwam bij Klara.'s .ouders op be zoek. Het was een nog jonge man, maar die in heel zijn optreden een scherpe te genstelling vormde-met de jonge menschen die zij tot nu toe ontmoet had. Voor het tennissen had hij weinig inte resse, voor uitgaan had hij weinig tijd en van dansen had hij een beslisten aikeer. Ernstig en rustig, maar steeds opgewekt en vriendelijk ging hij zijn weg. Met groote nauwgezetheid en onvermoeiden ijver wijdde hij zich aan zijn dagelijksehen arbeid. Niets werd nagelaten om het eenigszins vervallen landgoed in betere conditie te brengen; als een vriend leefde hij mee met zijn onder geschikten, die hem, zoo jong als hij was, als een vader vereerden. Klara's vader koesterde al spoedig de grootste hoogachting voor den energieken buurman. Dikwijls kwam de jonge Theo Holtman bij zgn ouderen, meer ervaren col lega, om raad te vragen en van diens voorlichting te profiteeren. Maar het was niet alleen daarom-, dat hij zijn bezoeken dikwijls herhaalde. Met magnetische kracht voelde hij zich tot Klara, die hij herhaaldelijk ontmoette, aangetrokken. Hij vleide haar niet, zooals andere ken nissen dat deden, maar wel zocht hij' gaarne haar gezelschap, en meermalen bleven zijn rustige oogen met welgevallen op haar schoone gestalte rusten. Het kon Klara niet ontgaan, dat de jonge buurman hij haar ouders in hoog aanzien stond en dat zij zijn bezoeken op hoogen prijs stelden. En 't duurde niet laag of het werd haar duidelijk, dat zij hem- voor haar een zeer begeerlijke partij vonden en hem wkt graag als schoonzoon zouden ontvangen. Maar Klare zelf dacht daar anders over. Haar wenschen gingen in de richting van een vroolijke huzaren-officier, een kranige verschijning in zijn mooie uniform. Als zij soms een vergelijking maakte tusschen die twee, dan moest zij erkennen, dat Theo in vele opzichten boven den ander uitstak. Hij was een persoonlijkheid die vertrouwen inboezemde, in tegenstelling van den offi cier, een vroolijke kameraad, maar van wien het gerucht liep, dat zijn wijnrekeningen hoog en zgn speelschulden groot waren. Maar Theo was haar te ernstig en te dege lijk. Zij bemerkte zeer goed, dat hoezeer hij zich ook tot haar aangetrokken gevoelde, haar zorgelooze lichtzinnigheid bij hem niet in den smaak viel. Langzamerhand kwam hierin eenige ver andering. De bezoeken van Bernard Frenkel 'begonnen zeldzamer te worden. Hij had het prettig gevonden het mooie jonge meisje het hof te maken, maar toen het hem dui delijk werd, dat het landgoed van haar vader zeer bezwaard was in verband met geleden verliezen, en dat op een groote bruidschat niet te rekenen viel, begon hij voorzichtig te retireeren. Het was voor zijp positie 'noodzakelijk, dat hij een gouden vo gel in een gouden kooi kreeg. E,n Klara voelde zich diep gekrenkt toen zij hoorde dat hij zich in dezen geest onder zijn vrien den had uitgelaten. In die dagen vond zij, zonder dat er ooit ook maar op gezinspeeld was, steun bij den vriend harer ouders, wiens uitne mende hoedanigheden zij steeds meer leerde waardeeren. De tijd kwam dat Theo Holtman bij haar vader officieel aanzoek deed om 'de hand van Klara. Een aanzoek, dat door hare ouders, die zich meermalen in stilte bezorgd hadden gemaakt om de toekomst van hun dochter,, met blijdschap werd ontvangen. En Klara? Had zij Theo lief? Kon zij met llijdschap en vol vertrouwen haar hand leggen in de zijne? Zij aarzelde. Ze zou hem liefgehad hebben met heel haar hart, als hij maar anders was geweest. Zij zag tot hem op, zij bewonderde hem, zij had.... ja toch, zij had hem lief, maar aan haar idealen beantwoordde hij niet geheel. En toch, een weigerend antwoord geven kon zij niet, wilde zij ook niet. De verloving van Theo en Klara kwam tot stand. (Wordt vervolgd.) door A. M. WESSELS. Het verzonken Borrendamme. Order de Zeeuwsch e eilanden, die de be proevingen van dijkbreuken, watervallen en watervloeden in rijke mate ondervonden, behoort ook het eiland Schouwen. Dit eiland, in het Noorden van ons ge west gelegen, is gedurende de eeuwen schier onafgebroken door het geweld der golven geteisterd. Vroeger was het dan ook veel grooter, en lag het vlak bij Noord-BevelanicL Volgens de .geschiedenisboeken gingen in het tijdvak 1475—1559 alleen 3100 gemeten kostbaar bouwland met bloeiende dorpen, in den waterplas, die den naam van de Roompot draagt, verloren. Wij willen thans iets van Borrendamme (vertellen, dat wij verzameld hebben uit eenige aanteekeningen van den archivaris van Zierikzee, den heer P. D. de Vos, uit de Zeel. HL, uit Dr J. Pot „het beleg van Zierikzee" (Proefschrift) en een JZeeuwsch Jaarboekje van 1836 en meenen dan vrijwel alles bij elkaar te hebben nagespoord, wat er van dit verzonken dorp bekend is. De naam der plaats verscheen voor het eerst in 1297 als Borrendamme, toen in Mei van dit jaar Graaf Jan I aan zijn1 getrouwen Hildecope Hobaxsone het veer van Borrendamme gaf, onder voorwaarde, dat alle lieden in 's Graven dienst zonder v-eergeld zouden overvaren. Ten westen van Zierikzee is nog heden te vinden de Helle- coopsweg. In de Vlaamsche oorlogen werd hier meermal cd gestreden en toen gedurende het beleg van Zierikzee door de Vlamingen in 1304, de Zierikzeeënaars een uitval deden, werd het bij Borrendamme liggende slot Blodenburg door hen genomen en verwoest, zoodat de toenmalige heer Hobuck, die vroe ger veel goeds van den Hollandsóhen Graaf had genoten, maar nu de partij deir Vla mingen was toegedaan, loon naar werken ontving. Toen Graaf Willem JIJ kort daarna Zie rikzee bezocht voer hij „ten Borrendamme over" naar Noord-Beveland. Vlak voor Borrendamme, in de Schelde, vond men vroeger een gors, later Orie- zand genoemd, dat in 1361 onder den naam „Worigezand" ter bedijking werd uitgegeven. Dit smalle eiland, dat door de Vijsekreek nog in twee deelen was gescheiden, had steeds veel van het water te lijden. Omstreeks 1580 was door het wegslaan der dijken dit schor aan den west en noord westkant met enkele duinen voorzien en had toen een lengte van 2400 roeden bij een breedte van 200 roeden. In 1602 op nieuw bedijkt, heeft het echter niet lang meer het hoofd kunnen bovenhouden. Om streeks 1640 was het door de bewoners verlaten en slechts een stelleman met eenige schapen was de laatste bewone-r van deze eenzame plaats, die spoedig daarna ver dween en waarvan de zandplaat Vuilbaard voor de haven van Zierikzee liggende, nog een overblijfsel vormt Door het langzaam afnemen van dezen voormuur werd Borrendamme met de ge hoede zuidkust van Schouwen meer en meer aan het geweld der wateren en stroomen blootgesteld. Een geweldige knak kreeg het eiland op 27 Sept. 1477, tengevolge van den Cosmus en Damianusvloed. Eenige jaren vóór dezen stormvloed, in het jaar 1468, had op den dijk van Borren damme een belangrijke plechtigheid plaats. Toen weid daar "hertog Karei de Stoute door do Poorters van Zierikzee gehuldigd als Graaf van Zeeland. De hertog had toch gehoord, dat er in Zierikzee een besmettelijke ziekte heerschte n.I. de pest, en de hertog, die voor be smetting vreesde, had geen lust rich in de stad te vertoonen, om da,ar de hulde ini ontvangst te nemen. „De Gave Gods" zoo men haar noemde, had reeds velen ten grave doen dalen Derhalve beval hij; dat de ge zonde poorters hem bij Borrendamme zou den komen huldigen Helaas, de plaats Borrendamme stond ten doode opgeschreven Op een schoonon zo merdag, toen niemand er erg in had, 24 Juli 1529, had voor Borrendamme weer een groote grondbraak plaats, waardoor het water vlak bij het dorp kwam-. De rampvolle Si Felix nacht op 5 November 1530 de meest zwarte datum in de Zeouwsche his torie trof ook dit dorp Toch- was het echter nog niet verloren Het gevaar, waar aan dit bedreigde deel bloot stond en dat opnieuw bij den stormvloed van 2 Nov. 1532 bleek, gaf Keizer Karei V aanleiding, om op 20 Augustus 1533 te bevelen, dat de dijk te Borrendamme met drie voet ver hoogd zou worden, terwijl de nood, volgens de Vos zóó groot werd geacht, dat hij, de erkend© en vrome katholiek, verbood giften voor missen, kerken of kloosters te bestemmen, maar beval die aan te wenden tot het versterken der zeewering van Borren damme. (Slot volgt.) Beste neefjes en nichtjes, Zooals we afgesproken hebben geef ik deze week weer raadsels, ik geloof niet, dat ze erg moeilijk zijn, dus dat treffen jullie al weer. 't Verhaal van Onawandah is uit, vonden jullie het mooi? Dat was nog eens een dap pere Indiaan! We krijgen nu weer een paar andere ver haaltjes. Ze zijn niet zoo lang, maar daar om toch wel mooi; ik denk dat ze wel in den smaak zullen vallen. 'tls nu weer zoo'n beetje de tijd van de schoolreisjes, ofschoon er omstreeks Pink steren ook al heel wat scholen uit zijn ge weest, is 'tniet? Ik zie ze hier nog al eens voorbij komen, zoo 's morgens vroeg auto bussen vol en dan gaan er ook nog heel wat met den trein. Een pret dat ze dan hebben 1 Zoo'n dag behoeft de meester heusch geen regels of ander strafwerk op te geven. Nu, 'kgun het jullie best, als je een heel jaar op school flink je best gedaan hebt met elkaar is 't ook fijn om samen, een dagje uit te gaan. In verscheidene dorpen hebben de neefjes en nichtjes „landbouw- verlof'. Zij hebben dus geen vacan- tie om te spelen, doch om te wer ken; maar als zij 's avonds thuis komen en het werk al zoo flink opgeschoten is, denk ik, dat ze het wat heerlijk vinden en dat Vader en Moeder wel erg trotseh op zulke flinke helpers en helpsters zijn. Ik ben er tenminste wel trotseh op, dat er in onzen Babbelhoek zulke flinke nichjes en neefjes zijn. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. Hier volgen de raadsels. I. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 47 letters. De 12. 23. 16. 32 is een berg in 't Oosten. 35. 25. 47. 18. 46 is een familielid. 42. 1. 43. 10 is zwaar. Een 13. 29. 4. 14. 2. 18. heeft scha ren. 30. 36. 27. 9. 24. 11 is een meisjes naam. Een 13. 31. 33. 41. 26 dient om te schieten Een 13. 20. 3. 44. 39. 29 is een slaaf In een 34. 45. 25. S wonen veel menschen. 40. 7. 37. 22. 19 is een plaats in Z.-Holland. De Spanjaarden bedreven veel 6. 5. 37. 38. 28. 21. 17. 15. Ingez. door „Kievit". II. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 13 letters. Een 9. 6. 31eeft onder den grond. Een 1. 7. 3 is een boot. Een 13. 2. 4. 12 is van zand. Een 5. 10. 11. 8 is een zeemonster. O, zing mij nog eenmaal het oude lied Van Christus, mijnen Heerel Van hemelsche dingen, op aarde geschied. Van Zijn liefde, Zgn lijden, Zijn eere. O, zing het mij langzaam, het oude lied! Het moet mij een laafdrank wezen, Wiens verkwikking ik droppel voor droppel geniet En die mg het hart kan genezen. O, zing mij zoo ernstig het oude lied. Dat mijn hart zich voelt boeien en binden; Bedenk, dat gij vóór u een zondaar ziet, Wien Jezus wil zoeken en vinden. O, zing mij toch altijd het oude lied, Dat alleen maar den moed mij kan wekken. Zoo dikwijls in eenige zorg of verdriet, Gij mij waarlijk tot troost wilt verstrekken. 0, zing mij onmiddellijk het oude lied. Zoo ras gij een weinig zoudt vreezen. Dat wat de wereld grootheid hiet, Mij opnieuw tot verzoeking kón wezen! En als mij eens d'adem en 't leven ont vliedt, ter laatste, ontzaglijkster uren, Zing dan voor het laatst mg het oude lied Van een heil, dat oneindig zal duren! N. BEETS. 'tWas vier uur in den middag. Voor wie dit niet weten mocht, werd dat nu toch wel duidelijk gemaakt. Dat deed de vroolijke schooljeugd, die uit de verschil lende scholen naar buiten kwam snellen. Ook de leerlingen van de meisjesschool, die in het Plantsoen stond, verlieten lachend en stoeiend met elkander haar lokalen. En 'tduurde niet lang, of heel het Plantsoen was vervuld van vroolijke meisjesstemmen. Slechts één clubje grootere meisjes maak ten op de algemeene vroolijkheid een uit zonderling. Ernstig pratend met elkander lie pen ze langzaam voort. „Zeg, weet je wat," zei Hermien van Dalen, terwijl ze op een groote, ronde bank wees, laten we hier even gaan zitten. Mis schien kunnen we met elkaar een aardig plannetje bedenken." „Hoe kun je nu iets aardigs bedenken," zei Henny Hansen, „als je juffrouw, waar je zóó op gesteld bent, weggaat." En ze zuchtte diep terwijl ze dit zei. „Dat kun je heel goed, Henny," ant woordde Hermien. „Al doe jij nu zoo som ber, daarom moet je niet denken, dat jij1 de eenige bent, die het naar vindt dat juffrouw van Duuren weg gaat We vinden het allemaal akelig, wat zeggen jullie er van?" en vragend keek Hermien het clubje rond dat zich op de bank had neergezet Met allerlei uitroepen, als: 'tls vervelendI Afschuwelijk! O, ik vind het zoo naar! be tuigden de meisjes haar instemming.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8