Het Wonderland.
Zaterdag 12 Juli 1930
Jaar
gang
No. 41
Voor den Zondag.
De angst der wereld.
Kleine Gave.
Letterkundige bijdragen.
Josephine.
Daar zijn heerlijke oorden op de aarde,
waar het natuurschoon u overweldigt Ja,
daar zijn tooverlanden
Bedenk echter bij het aanschouwen en
genieten, dat er nog een ander tooverland
is; heerlijker, sahooner; een wonderland!
Jacqueline van der Waals zong er van:
„Waar gouden de portalen zijn,
Hoe moeten daar de zalen zijn!"
En wederom:
„Als goudene de gangen zijn,
Hoe groot moet mijn verlangen Zijn
De zalen in te gaan!"
„En weet je," ging Hermien voort, „als we
nu iets aardigs bedenken om aan de juf
frouw te geven, als zij weggaat, dan merkt
ze meteen hoeveel we wel van haar hou
den."
„Dat weet ze toch wel," zei er een uit het
clubje.
„We hebben, geloof ik, nog nooit zoo'n
aardige juffrouw gehad."
Hermien van Dalen antwoordde hier niet
op. „Wat vinden jullie," vroeg ze, „zul
len we de juffrouw bloemen geven of een
cadeautje?"
„•Allebei," riep er een.
„Goed, allebei dan. Wie weet er een
aardig cadeautje?"
„Ik," riep Henny. „We moeten haar een
Psalmboekje geven. Weet je wel, zoo'n
mooi, als er bij Straatman voor het raam
ligt. En dan moeten we voorin allemaal
onze namen schrijven."
„Dat is een fijn idee," zei Gato van
Leeuwen.
En dan moeten we haar ook een tekst
geven, die ze op kan hangen in haar ka
mer. Als ze die dan ziet, denkt ze nog
eens aan ons."
„En de bloemen kunnen we gebruiken om
het lokaal te versieren," zei Hermien nu
weer. „Vinden jullie het allemaal goed, wat
we afgesproken hebbeu?"
„Ja, ja, bestl" klonk het eenstemmige
antwoord.
De eerstvolgende dagen was de klas van
juffrouw van Duuren erg onrustig. Maar
de juffrouw deed maar alsof ze er geen
erg in had. Ze merkte het immers wel, dat
er telkens geheimpjes te behandelen waren?
Ze had het geheele jaar met groot genoegen
in deze klas gewerkt. Nu zou ze volgende
week vertrekken.
O, het afscheid zou haar nog heel wat
kosten. Nog zelden had ze zich zóó ge
hecht gevoeld aan een klasse. Maar ze
moest wel heengaan. Ze kon een plaats als
onderwijzeres in haar geboortestad krijgen.
En haar moeder had aï zoo lang verlangd
haar wat dichterbij te hebben. Nu mocht
ze immers deze gelegenheid niet voorbij
laten gaan? Deze gedachte was het ook
die haar het afscheid wat lichter maakte.
„Juffrouw," zei Hermien van Dalen op
zekeren ochtend, „juffrouw, hebt u mis
schien eer u weggaat nog een avond voor
ons over? We wilden zoo graag voor het
laatst nog een prettigen avond met u heb
ben."
„Zoo," zei juffrouw van Diuuren lachend,
„en wat moet er dan gedaan worden, dien
avond?"
„O, dat weten wij wel, juffrouw," klon
ken ^verschillende stemmen.
„Ja, ja," lachte .juffrouw van Duuren,
„ik heb het wel gemerkt, dat jullie aller
lei geheimen voor me hebben. Niets aardig
van jullie, hoor, plaagde ze. „Maar," voegde
ze pr ernstig aan toe, „ik had er ook al over
gedacht, meisjes, om jullie, eer ik wegga,
eens een avond te vragen. Maar 't kan
heusch niet, hoezeer het me ook spijt Jul
lie zijn met twintigen, en ik heb maar
een kleine kamer. Nog niet eens de helft
van jullie zou ik kunnen ontvangen."
„Dat hoeft ook niet," riep er een en Her
mien zei: „Neen, juffrouw, dat hoeft ook
niet. U hoeft ons niet te ontvangen, maar
wij ontvangen u. We hebben aan de direc
trice gevraagd, of we een avond in ons
lokaal mogen, en de directrice vindt het
goed."
„Ja?" lachte de juffrouw. „Nu, als de
directrice het goed vindt, zal ik het ook wel
goed moeten vinden. Laat eens kijken
Woensdagavond dan? Komt jullie dat ook
goed uit?"
„Ja, juffrouw, best," antwoordden een
een paar stemmen. En Henny Hansen zei:
„Juist prachtig, juffrouw, 's Middags is er
dan immers geen school, dan kunnen wij
au au!"
Henny had een trap op haar teenen gehad.
'tWas juist bijtijds, want anders zou ze
iets van het geheim verklapt hebben.
De juffrouw vroeg ook niet, waarom Hen
ny niet verder ging.
„Nu, zooals afgesproken dan," zei ze.
„Woensdagavond ben ik tot je dienst. En
nu aan het werk meisjes."
De Woensdagavond kwam. Alleraardigst
zag Jiet schoollokaal van juffrouw van Duu
ren ,er uit. Slingers van groen prijkten langs
de wanden en de deuren. Aan de hoeken
van de borden waren kleine bouquetjes
bevestigd en de stoel van de juffrouw was
keurig met groen en bloemen versiert. Een
prachtig bouquet rozen stond op het ta
feltje en in een verborgen hoekje lagen
de cadeautjes te wachten. De meisjes hadden
voor deze gelegenheid haar eenvoudige
schooljurken uitgetrokken en droegen daar
voor in de plaats aardige lichte japonnetjes.
„Hoe laat is het toch?" vroeg een van
de meisjes.
Henny Hansen, die een armbandhorloge
rijk was, zei: „Drie minuten over zeven."
„Al zóó laat?" vroeg Hermien van Da
len.
„Laten we dan goed opletten, hoor.
De juffrouw zou om zeven uur hier zijn,
dus zal ze wel dadelijk komen. Waten jul
lie nu allemaal goed wat je doen moet?"
„Ja, hoor, best," antwoordden de meisjes.
Ér werd geklopt.
„Mag ik binnen komen?" vroeg een stem.
„Ssstssstdaar is ze," werd
er gefluisterd. „Gauw Go, jij moet open
doen."
Coba van Haasteren opende de deur en
toen trad juffrouw van Duuren haar lo
kaal binnen. Verrast bleef ze op den drem
pel staan.
„Maar meisjes," zei ze, „maar meisjes,
hebben jullie er zóóveel drukte van ge
maakt?"
„Wilt iu alstublieft gaan zitten, juffrouw?"
vroeg Hermien van Dalen.
„Ja hoor," lachte de juffrouw, „ik zit
al. Vanavond hebben jullie het maar voor
het zeggen."
Nu trad een der meisjes op de juffrouw
toe en overhandigde haar een tekst, in
Sierlijke lijst. „De Heer is mijn Herder, mij
zal niets ontbreken," las juffrouw van Duu
ren ,langzaam.
Ongemerkt had zich in een hoekje van
het lokaal een groepje van een' zestal meis
jes gevormd. En even later klonk er vanuit
dat hoekje:
De Heer is mijn Herder,
Hij waakt voor mijn ziel,
Hij brengt mij op wegen,
Van goedheid en zegen,
Hij schraagt m' als ik wankel,
Hij draagt m' als ik viel.
En daarna zong een ander groepje:
Houdt gij haar handen beide,
Met kracht omvat,
Geef haar Uw vast geleide
Op 't smalle pad,
Alleen kan zij niet verder,
Eeen enk'le schree;
Neem, trouwe Zieleherder
Haar altijd mee.
Alle meisjes waren onder den indruk
van het gezang gekomen. En ook juffrouw
Van Duuren streed met haar ontroering.
„Meisjes," zei ze, terwijl haar stem licht
beefde, .„meisjes, ik weet niet hoe ik jullie
danken zal. Had ik het al niet geweten, dan
zou deze avond me verteld hebben van
jullie liefde voor mij. Jullie kunt er van
verzekerd zijn, dat ik nooit mijn zesde klasse
zal vergeten. Vanavond hebben jullie me
dat voor goed onmogelijk gemaakt. De
tekst, (lie jullie me gaven, zal ik zóó plaat
sen, dat ik hem dikwijls zien kan. En
meisjes, jullie hebt mij toegezongen van
den Goeden Herder. Maar zullen jullie het
nooit vergeten, dat die Goede Herder ook
jullie Leidsman wil zijn? En dat de levens
weg, dien wij te gaan hebben, alleen veilig
is, als wij dien bewandelen achter onzen
Heiland aan?
Zóó was het ernstige afscheidswoord dat
juffrouw Van Duuren tot haar klasse sprak.
Nog voor de stilte die er door haar
woorden ontstaan was, verbroken werd,
klonk er een kort tikje op de deur, die
onmiddellijk daarna geopend werd.
De vrouw van den concierge stond daar
met een blad vol glazen limonade in de
handen.
„Zie je," lachte juffrouw van Duuren,
„ik heb toch ook maar voor een verrassing
gezorgd. Ik hoop dat het jullie welkom
zal zijn."
„En ofl" riep Henny Hansen.
Maar toen er even later een schaal met
gebakjes werd binnengebracht, steeg de
vreugde ten top.
„Hoera, voor juffrouw van Duuren 1" riep
Hermien van Dalen.
„Leve de gebakjes!" riep een stem.
Wie het was, die dat het eerst zei, wist
eigenlijk niemand. Maar onder algemeen ge
lach werd de roep overgenomen.
„Hoera, voor de gebakjes," klonk er door
het lokaal.
Onder algemeene vroolijkheid werden er
nu allerlei spelletjes gedaan. Zoodoende
vloog de tijd natuurlijk om. En toen om
negen uur juffrouw vau 'Duuren zei:
„Meisjes, nu moeten we er ook weer
over gaan denken om naar huis te gaan,"
had niemand gedacht dat het al zoo laat
was.
Als vanzelf kwam er nu weer een ern
stige stemming onder de meisjes. 0 ja,
de juffrouw zou nog wel een paar dagen
les £even, maar toch, dezen avond voel
den ze als de eigenlijke afscheidsavond.
„Toe Henny, vooruit nou," fluisterde Her
mien haar in het oor.
„Ja, ik ga al," antwoordde Henny. Meteen
trad ze op juffrouw Van Duuren toe en over
handigde haar het mooie Psalmboekje.
„Nu nog al een cadeau?" vroeg de juf
frouw verbaasd. „Ik dank er jullie hartelijk
voor en ik vind het prettig dat jullie juist
dit bedacht hebben. Ik kan het telkens
weer gebruiken. En jullie namen staan er
ook in, zie ik? Dat i3 aardig."
Even was het stil in het lokaal.
Toen zei juffrouw van Duuren: „Laten
we nu, vóór we naar huis gaan, ook nog
een Psalm uit dit boekje zingen. 'kWou
graag voor het laatst met jullie zingen het
eerste en derde vers uit Psalm 146.
En nu zongen allen tezamen:
Prijs den Heer met blijde galmen,
Gij mijn ziel, hebt rijke stof;
'k Zal zoolang ik leef mijn psalmen,
Vroolijk wijden aan Zijn lof.
'kZal zoolang ik 't licht geniet,
Hem verhoogen in mijn lied.
Zalig hij, die in dit leven,
Jacobs God ter hulpe heeft;
Hij, die door den nood gedreven,
Zich tot Hem om troost begeeft;
Die zijn hoop in 'thachlijkst lot,
Vestigt op den Heer zijn God.
Daarna dankte juffrouw Van Duuren den
Heere voor den blijden avond, dien ze met
elkander hadden mogen doorbrengen. Ze
dankte ook voor allen zegen, die ieder vai)
hen zoo mild had ontvangen. En ze smeekte
den Heiland ieder van "hen te willen verge
zellen 'op den verderen .levensweg. Dan al
leen zou het hen immers goed kunnen gaan?
Vóór het huiswaarts gaan, zei juffrouw
Van Duuren:
„Nu heb ik nog ééu verzoek aan jullie.
Hoe zou je er over denken, als wij met
elkaar 'eens een foto lieten maken?
Dat iedereen met dit plan ingenomen was,
spreekt vanzelf. Direct den volgenden 'dag
werd er werk van gemaakt en toen juf
frouw van Duuren enkele dagen later huis
waarts reisde, had zij in haar koffer een
welgeslaagde foto van:
de zesde klasse.
FRANCJNA.
önMisblad;
De moeder van Sisera keek uit
door het venster, en schreeuwde
door de traliën: Waarom vertoeft
zijn wagen te komen?
Richteren 528.
Debora zingt hier haar zegelied.
Zij looft den Heere van het wreken der
wraken in Israël.
Zij jubelt over de uitredding, die Hij gaf
uit de hand van Jabin en Sisera, enaan
het einde van haar machtigen zang laat
zij onverwacht Sisera's moeder spreken.
De moeder, wier hart in snelle slagen klopt
voor haar roemruchten zoon. Haar verbeeldt
zij zich in Sisera's paleis te Haroseth. Zij
is omgeven door haar staatsvrouwen, en
met die hofdames wacht zij den terugkeer
van het leger af, dat uitgetrokken is, om
de opstandige Israëlieten neer te trappen.
Niemand uit dien voornamen vrouwen
kring denkt eerst aan droeve dingen.
Er is zelfs in aller wachten zekerheid
en rust, want wat zal dat uitgemergelde
boerenvolk tegen den onverwinlijken Si
sera, en tegen zijn helden en strijdwagenen
Maarde uren vervliegen, enhet
leger toeft.
Sisera's moeder wordt onrustig. Bange
gedachten flitsen door haar brein, en zij
kan het op haar rustbed niet meer uit
houden. Zij gaat voor het tralievenster
staan, en tuurt en staart, of zij in de
verte geen spietsen ziet blinken en vaan
dels wapperen.
Er is echter op den heirweg geen stof
wolk te zien
Het blijft daarbuiten angstig stil.
Sisera komt niet, en... het moederhart
klopt al sneller. De angst wordt al ster
ker. Wat zou er gebeurd en haar zoon
overkomen zijn?
Is misschienen als zij weer den
weg afspeurt, en weer niets, niets ziet,
kan zij het niet langer uithouden, en
schreeuwt zij door het venster: waarom
vertoeft zijn wagen te komen? Waarom
blijven de gangen van zijn wagen achter?
Waarom talmen zijn paardenMijn
zoon, mijn zoon
Hier hoort ge het schreien van het moe
derhart.
Deze vtouw vraagt niet: waarom komt
het leger niet terug, en waar blijven Ja-
bin's troepen? maar waarom toeft zijn
wagen te komen.
Deze moeder bezit niets dan Sisera. In
hem ligt al haar geluk. Als hij valt, is
haar leven gebroken, en zij kent geen troost
voor haar ziel in Hem, Die teederder dan
een moeder troosten kan en troosten wil.
Die angstige vrouw staat niet alleen.
Zij wordt omringd door een wereld van
menschen, die als zij en met haar vree
zen en wanhopen, en haar bangheid vindt
ge vooral nu terug.
De weduwe, die wierp twee stucxkens in
de kiste,
Geprezen is van Hom, die haren voorraet
wiste;
Elks gaef is aenganaem, die doelt nadat
hij heeft,
God rekent niet hoeveel, maar van hoeveel
men geeft.
JACOBUS RE.VIUS.
Wij leven immers in een wachtende
wereld.
Zij bouwde zulke stoute idealen, want
haar Sisera's waren immers uitgegaan om
het geluk te bemachtigen, en de lichtvolle
toekomst te verzekeren. En op hen, de hel
den, was al haar hoop gevestigd.
Zij verwachtte het van haar wetenschap,
en zij rekende stellig op haar cultuur, en
zij twijfelde niet aan haar volkereneenheid,
en velen zagen den socialistischen heil
staat reeds nabij, maar, maarDe Si
sera's zijn uitgetogen, doch zij komen niet
zegepralend terug.
De dageraad toeft Het blijft nacht, en
de harten der menschen worden gepijnigd
door onrust en angst
Zij kijken zich moe, of de zegewagen
niet aanrolt, maar de dagen vervliegen, en
het blijft angstig stil.
De donkerheid wordt zelfs banger. Nieuwe
catastrophen dreigen, en hoort ge niet de
angstvragen, die over de wereldwegen uitge
schreeuwd worden: waarom toeft zjjn wa
gen te komen?
Zoo mag Gods kind niet vragen.
Zoo angstig mag Zijn volk niet zijn.
Zeker, hij leeft niet over de verschrik
king dezer tijden heen.
Dat is evenzeer zonde. Hij heeft, als God
slaat, pijn te gevoelen. Hg zal, als de won
den .schrijnen, smart lijden.
Tochv lijden en angst jijn twee. Pijn ge-
vgeign en bapg zijn behoeven niet samen
te gaan. Wie het gebeuren beziet in het
ontdekkend schijnsel van 'sHeeren Woord,
heeft zelfs geen reden tot vrees of wan
hoop, want voor hem is het geen vraag,
waarom de wagens van Sisera toeven te
komen.
Voor hem is het geen raadsel, wat de
toekomst zal baren. Voor hem is het niet
onzeker, wat het wereldlot zal zijn.
Hij weet, dat Sisera uitblijft, omdat de
raad des Heeren bestaat, en God de vijan
dige wereld slaat Rij weet dat de gezichts
einder donker is, omdat door bloed en vuur
de toekomst van Christus komen zal.
Hij weet, dat het wereldlot zeker en vei
lig rust in de handen'van zijn God, en...
daarom: geen angstig turen en staren en
roepen.
Hij, die Christus kent, doet andere din
gen.
Hij ziet wel uit en vraagt wel
Doch zijn uitzien is het heilig staren, of
de Bruidegom ook komt en zijn roepen is
de heimweekreet: Kom Heere Jezus, ja kom
haastig.
door J. M. WESTERBRINK—WIRTZ.
In dezen roman worden personen en ver
houdingen geteekend, die vrijwel ieder onze*
ook in eigen omgeving leerde kennen. En er
worden vragen ter oplossing voorgelegd, die
haar zeker antwoord nog niet bij alle lezers
gevonden hebben.
Zoo zal men in dit boek veel ontmoeten,
dat zich ten nauwste aansluit bij ons-zelf
en hij onze omgeving.
Zeker, óók bij onszelf.
Want de schrijfster houdt ons als het
ware telkens den spiegel voor, opdat de
lezer zijn eigen beeld, zijn eigen karakter
duidelijk en scherp zou zien. Sommige blad
zijden dragen de duisternis van schuld en
tekortkoming in een helder licht, dat zijn
ontdekkend schijsel ook over onze daden
spreidt.
Dit boek spreekt van menschen die hoog-
toegemuurd houden het kille hart, dat op
die wijze zijn levenseisch nimmer volbren
gen kan. In een hoogmoedig verweer, dat
zijn grond nergens anders vindt dan in diep
gevoelde hunkering naar liefde en warme
genegenheid die zij noode zoo noode'
missen, wijzen zij van zich af alles, dat
eenige toenadering beteekenen kan. Achter
het masker van onverschilligheid pogen z#
te verbergen den geheimen nood van het
hart, dat door der dagen stilte immer kreunt
om datgene, waarvan het altijd verstoken
bleef.
Het leven staat op één punt gericht, dat
nochtans geen middelpunt, geen steunpunt
kan wezen. O, als er geen keer komt, die
absolute, algeheel» verandering beteekent!
Want op die wijze zal het levensschip
stranden. "Het roer moet om, en gelukkig
degenen, die zulks tijdig zien!
De oude juffrouw Roselaer, de tante van
Josephine, leert de donkere kilte van haar
leven kennen. Hoe arm was, ondanks den
vermeenden rijkdom van het hart, dat achter
hooge muren voor zich alleen zijn kost
bare schatten vergaarde, haar leven geble
ven! Wat had zjj bereikt? Wat was er ge
worden van den grooten levenseisch, die ook
haar gold?
Nu zij dit alles leerde zien met andere
oogen, moest zjj het wel bekennen:
ïk heb me opgesloten in mijzelf, ik héb
miji, kans om met open hand onder de men
schen te treden en te zeggen: „hier is
wat ik heb, ik wil er anderen mee dienen",
verloren
Eigen dwaling leerde ze inzien, eigen
schuld erkennen.
In de eerste dagen van deze nieuwe wen
ding in haar leven, kwam Josephine Rose
laer bij haar tante Mathilda logeeren. En
ook zij, als de oudere vrouw vroeger, voel
de zich sterk in zichzelf. Trotsch wilde
zij zeggen: ik heb niemand noodig.
Juffrouw Roselaer tobde ermee: Als er