GROOTMOEDERTJE. I 3! I'! S Sterren nacht. s Q te ri Uit het Zeeuws&fi Verleden Hulst en hare Historie Heldentaai. N - K 3 I o 1 K k -d 8 5 s w CO bank niet, omdat zij uit het kamp der Suffra gettes komt, het kamp van den vijand, dien men met kracht en geweld onderdrukken moet Maar tante Bessie is er ook; zij wordt met reverentie door den rechter behandeld. „Ik wilde trachten haar bestaan in een be tere richting te voerenzegt ze. „En ik ben hier gekomen, Your Honour, ik heb verzocht hier te mogen getuigen, terwille van dit jon ge meisje, dat ik wil redden voor de schan de van de gevangenis. Zij is een slachtoffer van Jane Taylor en de hysterie der Suffra gettes, maar zij is erfelijk belast en niet vol ledig toerekenbaar voor wat zij heeft ge daan. Zij is een zwak, willoos, geëxalteerd schepsel, dat een gemakkelijk werktuig werd in de handen van de furies, die als een geesel en een smaad over Engeland ra zen De vraag, die de rechter aan Joyce's tante stelt: „Wanneer ik dit jonge meisje vrij spreek op grond van uw getuigenis, Mrs Tre- lawney, neemt u dan de verantwoording op u, dat ze zoo gauw mogelijk en voor goed naar Holland teruggaat?" wordt bevestigend door haar beantwoord: „Dat beloof ik. Your Honour kan begrijpen, dat ik niet begeer haar een uur langer in mijn huis 4e hou den dan strikt noodzakelijk is." Duidelijk teekent de schrijfster ons de ver schillen tusschen Jane Taylor, de aanvoer ster der Suffragettes, en Mrs Trelawney, de vrouw van Henry Cornfelt: „Joyce on dervangt de blik, waarmee ze elkaar aan zien; zij huivert er vanhet is alsof ze iets afschuwelijks ontdekt, dat achter alle werkelijkheid ligt en dat niet in woorden is te vervatten. Met haar scherpe intuïtie voelt ze, peilt ze de haat tusschen deze twee wilskrachtige, eerzuchtige, dominee- rende vrouwen; en ze wéét, dat ze nog véél dieper is dan die tusschen de seksen: zóó kunnen alleen twee vrouwen elkaar haten." Maar tante Clara stuurt oom Henry een telegram met de mededeel ing, dat haar nichtje overmorgen vroeg in Holland zal aankomen Zoover ïs het echter niet gekomen. Als oom Henry met zijn nichtje naar het station rijdt, weet deze uit de auto te ontsnap, pen. Nu is ze vrij maar wat te doen. waarheen te gaan? Ze loopt in. diep naden ken, doch opeens wordt ze gearresteerd. Drie suffragettes heeft- men ai, maar er zijn vier ruiten ingesmeten bij Binnenland- sche Zaken; zoo wordt zij voor de vierde suffragette beschouwd, zonder dat zij eenig aandeel in dit optreden had!..... Taco. Cornfelt, zoon van oom Henry, lid van het Parlement, die van, Joyce's ver banning naar Holland, van de rechtzitting, waar zijn moeder haar pleidooi voerde, dat tot doze oplossing van vertrek naar tante Clara leidde, heeïemaal niet afweet, komt haar in haar gevangenschap bezoeken. Hg gelooft, dat alles wel goed kan «orden, als Joyce maar excuus et v.akt aan zijn ouders. Maar ze antwoordt hem, dat zoo iets on mogelijk is: „Ik wil mijn werk voor tos Cause niet opgeven. Juist nu..... nu het er zoo op aan komtnu we op het punt zijn ons doel te b areikeo. Met Sep tember komt de wet in het Lagerhuis en iedereen is overtuigd, dat we een meer derheid" Maar hij valt haar in de rede: „Nonsens, ik vü daar geen woord meer over hooren". Ze kooat vrij. Maar waar moet ze nu heen? Ze gaat naar Jane Taylor.... Er wordt een meeting gehouden, waar ook Tom. Cornfelt het woord voert, fcegea do suffragettes. „Maan en. van Engeland, var. draagt het niet langer!"..,. Jane Taylor ©n Joyce beklimmen het 3.:Jc, da andere suffragettes in het gebouw zijn {gevangen genomen. Zij alleen sign entsaagt Doch ze worden ontdekt; ze komen, konen haar achteraan Joyce raakt haar evenwicht kwft, stort naar omiaag. Haar leven heeft z-'n eind gevonden. „"rocken her aeck' constateerde de po- litteöokter, die zich ©vsr het tengere li chaam hoog, dat op de grocie vierkante ste©- nen van een binnenplaats to pletter was gevallen. „De dood moet onmiddellijk zijn ga woest". Bleeke, ontzette mannengezichten stonden in een wijde kringBuitenging de mare fluisterend om „Krankzinnige roekeloosheid. Een jong kindEen afschrikwekkend voorbeeld, 't zal ze tot bezinning brengen". „Gelooft het niet", zegt de dokter met een ruwe lach. „Het bloed der marte laren is het zaad der revolutie. Honderden anderen voor deze". Zoo is Joyce's Coornvelt's kruistocht ten einde. Maar of het doel, waaraan zij haar leven ten offer bracht, dit alles waard was? A. L. VAN OYEN. Vrij haai het Engelsch. 1) HOOFDSTUK L '4 Was eind November, een mistige, koude dag. We bevinden ons in een wachtkamer van een der groote Londensche hospitalen, geheel gevuld niet menschen, die hun beurt •afwachten, om straks voor den kliniekdokter te verschijnen. Onder hen bevond zich een Kittig, oud vrouwtje, met heldere, blauwe oogen en fnssche, nog blozende wangen, terwijl de vast opeen gesloten lippen een ili.uk, doortastend karakter aanduidden- Ze was klein van postuur, tenger gebouwd en haar kleeding en uiterlijk gaven haar een uiin of meer ouderwetsch voorkomen. Toch •j m <er keurig netjes uit. Heur sneeuwwit 1 iar, dat even onder haar oudmodisch ka- nhoedje kwam uitkijken, omgaf haar voor leid als een zilveren stralenkrans, en deed frissche tint van haar wangen en het p& blauw van haar oogen nog beter itkomen. Ze droeg sen eenvoudige, zwarte i pon, om haar hals was een witte doek gpfcnoopt ^au gr. f, maai helder katoen, ter- wiri oen kleurige, geruite omslagdoek, dia har.r tegen de vinnige koude moest bescher- sffis-'-a, haar h let voltooide. Haar handen stakers in witgaren handschoenen. Zoo stond daar iii een hoekje tusschen al die wach- ïde menschen één van hen en toch ook "«•<- -r niet, want ze viel dadelijk in het oog dl or haar netheid en gezond voorkomen. Het was duidelijk, dat ze zich niet thuis voelde in deze omgeving van meerendeels slordig gekleed e, ruw uitziende menschen dat dit ar-eer ste gang naar de kliniek was. Sommigen der bezoekers, die door hun hou ding verrieden, dat zij tot de haibitués van 'e inrichting behoorden, namen haar nieuws- gitrig. op. Een paar vrouwen, die in haar >nmiddel!ijke nabijheid stonden, typen, zoo- als men ze in de achterbuurten van Landen veel ontmoet met uitgetrapte pan- ioffels, slordig opgemaakte kapsels en er leek en goor uitziend, keken met brutale jaloersche ©ogen op haar neer. Ongetwijfeld vroegen zij zich af, wat dit nietige menschje, dlat er toch zoo welvarend uitzag, in haar En«i"ten zocht. Een van haar vroeg op ruwaEi toon, wat baar scheelde. „Mijn hand hindert me zoo", was het anfc- d. „Ze di et mij zoo'n pijn, mijn heel© arm steekt er van tot aan m'n schouder toe." „Maar memsch, dan heb je rheumatiek, ■maf; ik je zeg.", riep één der vrouwe» uit, „Neen, dat geloof ik niet; malar de dokter aal het me saaks wel vertellen. Weit a", ging ze op vertrouwelijken toon voort, „ik moed nogal vod naaien en nu kan ik de naald zoo slecht vast houden. I;- lig er heelt, pachten van wakker. Zoo krijgt ieder wat, als men oud wordt Een mensct moet mrai blijmoedig zijn lot dragen, ofschoon ik lit ver had, dat de Almachtige mij had op- geJeyd, dat de jijn in mijn linkerhand was". „J* bent zeker naaister van je' vak moe dertje", zei de een man, die hat gesprak had aangehoord „Ja, ien ik hoop maar, dat God .<-• het gebruik ,van mijn hand r*&t. ov.tneorit maar stil, ,k zsl hei gauw g-nc-eg weteu." Ze glimlachte en wendde zich tot "haar buurvrouw, om te vragen hoe het met haar baby ging. Het kind had blijkbaar een oog ziekte, getuige het smalle, min of meer groe- Schitt'rende hemel! Uit duizenden vonken, Hei ml ijk ontstoken door engelenhand, Tintelt uw luister, het nachtkleed omklonken Over de rust van het slapende land. Lichtboden Godes! Atomen Zijns glanzen! Kind'ren Zijns wils! door Zijn adem gevoed Flonker en wiegel, en voer uit uw transenj, Iets van uw reinheid naar 't zondig ge moed! Docht'ren des Nachts! Met vertroostende blikken Schouwt gij ons rusten van hopen en, wee, Van peinzen en bidden, van werken en wikken: 0, deel uw glans aan den zuchtende mee! Toortsen des hemelsdie 't nachtelijk duister Heelend verbreekt en uit zilver gelaat, Neerziet op d'aard, op haar last en haar luister Roer onze ziel, dat zij Gods werk verstaat zelige .verhand, dat om het hoofdje was gewikkeld.. Het was koud en tochtig in de groote wachtkamer, ondanks het groot aantal men schen, da.t er vereenigd was. Menigeen.' werd ongeduldig, en trappelde met den voet of keek verlangend naar de deur, waar telkens een assistent verscheen, om de namen af te roepen van hen, die aan de beurt waren. Eindelijk was het de beurt van het klein© vrouwtje met het witte haar. Bedremmeld trad ze het aangrenzende vertrek 'binnen, waar de dokter aan een groote tafel, met allerlei paperassen overdekt, zat to schrijven. Kort en zakelijk vroeg de medicus haar d© symptomen van haar kwaal, betastte voorzichtig het pijnlijke lichaamsdeel, onder zocht zorgvuldig haar polsgewricht ©n de palm van haar hand en gaf toen zijn oordeel. „Je lijdt aan schrijfkramp, vrouwtje", zei hij beslist. „Maar dokter, neem me niet kwalijk dat ik hef zeg, maar hoe is dat mogelijk. Ik geloof heusch, dat u zich vergist. Als ik tweemaal in het jaar een pen in mijn hand houd, is het veel. Ik ben geen geleerde", voegde ze er glimlachend aan toe. „Dat is wel mogelijk, vrouwtje, maar toch is hef zoo", antwoordde de esculaap. „Vertel me eens. u gaat zeker veel met de naald om, borduurt u veieï?" „Dat zal waar wezen, dokter, ik verdien er mijn brood mee." „En", girig de dokter voort hoeveel uur per dag werkt u wel?" „Zoo het uitkomt, dokter. Ik tel de uren niet weet u. Ik werk, zoolang mijn hand ets vindt om te doen. Hoe meer ik afheb, hoe meer geld er in het laadje komt, dat begrijpt a zeker wel!" „Jat. ja, dat iaat zich verstaan. Wel "t is jammer voor je, maar je zult dat werk aan anderen over moeten laten, juffrouw. Ik zai je een smeerseltje voorschrijven, om de pijn te stillen, daar moet je hand di- maal daags maar flink mee vijven. M-'or is er niet aan te doen". „Maar dokter", klonk het versch, .t, „wat bedoelt u? Aan anderen overlaten? Waar voor? Aan wie? „Net wat ik zeg", was het lakonieke ant woord. U moogt niet langer borduren, dat is eens en vooral uit, „Johnson", ging hij yc-mt, tot den aanwezigen assistent, terwijl hf opstond, tea teeken, dat het gesprek geëindigd was, „w e voigi „Het spijt me wel -. >or je, arme- tobberd, maai praetisch gespreken zul je die hand niet meer kunnen gebruiken. Binnen een paar maanden is a tie kracher uit, wat u er ook aan doei. Maar al& u. zich wat in acht neemt, en uw hand spaart, kortom, t.olk»!ï;en rust geeft, is er wel kan.s, dat het wat kn?er duurt", „Eu... tokte* 'zal i'i dan nooit meer mógen na&isr?, dat ine?-' u toch niet?" „Wel wis ea -Irie. I ja.c-.et het volkomen opgeven, dadelijk te beginnen; wanneer je dat doet, zult u zich misschien heel waf lijden besparen en de ziekte zal minder snel voortwoekeren; zooals ik u zeg, over een öSf3J Cd J> rjh d Q -g-,|-3W -CS W> rl q) L p ój s I® K 3 <S> u 3 O» -s g s &o <S'o <x> Q< g g* ■3 8 $1 u o cö 4S X Q <x> te-a a so 5" t; (D O at; M O 0) -c ft <v >»-£ aj <o t-c bo a 01 CS 5 Ci) - X3 I 53 O <0 SP® 2 5 <u C "o 4 8 to* a> 2 Ctl ■o S o a I •d fe|S |o£ IQ <D <o u H8 BS Kt O O iQ a Mo v b- <DT3 43 t "Sa *2 ca -M d j d N <D w aZ d- b d S-S &o^3 d: o xi ao.S PojO 2 <x> "3. s I 2 00L is |>^!lg O SoJ3^ê-S> poosje zou het toch niet meer gaan". Van lieverlede was de toon van den dokter ge heel anders geworden, hij scheen te be merken, dat dit vrouwtje van een ander slag was, dan zijn gewone patiënten. „Ge bruik nu maar trouw het smeerseltje, draag zorg voor uw gezondheid en houdt moed. Wacht, ik zal u uitlaten." De dokter geleidde het vrouwtje naar da deur, opende deze en toen zij passeerde, groette hij haar beleefd. Hij behandelde haar bijna, of ze een dame was, waarin hij dan ook geen ongelijk had. Nochtans, zij be merkte het nauwelijks, zoo was zij vervuld van het zooeven gehoorde. Als gevoelloos, met afgetrokken blik, baande zij zich een weg door de menschenmenigte in de vacht- kamer, daalde de breede trap af, die naar de straat voerde. „Goede God, wat hebt Gij met mij voor?" mompelde ze, terwijl zij met haastige pasjes haar weg zocht door de donkere, vuile straten. „Zou ik werkelijk het gebruik van mijn hand verliezenZou ik nooit meer kunnen naaien? Het kan niet waar zij'n. Die dokter kan het best mis hebben. Ik zal tenminste vandaag nog maar niets aan Ali son zeggen. God, Gij ziet op Uw kinderen 'neer, wees barmhartig en leg mij deze be proeving niet op!" Juffrouw Kleed, want zoo heette z:j, dacht aan de zes weezen, waar van zij grootmoeder was, en die zij moest groot brengen. Snel ging zij voort. Van nature had ze een opgewekt en blijmoedig hart; trouwens haar geheele voorkomen was een trouwe weerspiegeling van haar karakter. Het duur de dan ook niet lang, of haar zelfvertrou wen keerde .terug. Toen ze, na een doolhof van smalle, glibberige straatjes te rijn door gegaan, eindelijk haar woning bereikt had, was ze weer geheel zichzelf. Haar vertrou wen op Hem, Die haar heur gansche leven behoed had, schonk haar den moed om rus tig de toekomst tegemoet te zien. Juffrouw Reed woonde met haar zes pu pillen in een apartement van de nieuw ge-bouwde étagewoningen in Sparrow Street vlak bij Whitechapel. Het was prettig wonen daar, voor een geringon huurprijs genoten de bewoners alle voordeelen, dia een mo derne woning biedt. Het was er gezond, voor zoover dat 'in een stad als 'Londen mogelijk is, de kamers waren licht en luchtig, het for nuisje in de kleine keuken trok goed, mem had dus geen klagen. Bovendien was juf frouw Reed zoo'n prettig, kittig vrouwtje, dat ze elke woning tot een aangenaam, ge zellig huis zou kunnen maken. Verscheidene jaren had juffrouw Reed in Whte Chape! gewoond, schoon ze het meest van haar naaiwerk betrok uit de groote za, West-End en jaar in jaar uit had ze volop den ouden stempel, ouderwetsch en degelijk. En zoo waz haar werk ook. Voor machine werk koesterde zij een diepe verachting, maar het mooiste, fijne borduurwerk kon men haar veilig toevertrouwen. Ze had dan ook ren goeden naam bij de winkeliers in West-End en jaar in jaar uit had ze volop werk gehad ea genoeg verdiend om haai zes kleinkinderen groot te brengen. Alison, het oudste- meisje, was nu zeventien jaar oud en verdiende haar eigen kost al in een dichtbij gelegen manufacturenwinkel. David bracht ook reeds iedere week een kleinigheid thuis, maar de vier jongere kinderen waren nog geheel afhankelijk van grootje. Ze ge leken allen op haar, die kinderen, allen waren vroo-Iijk van. aard, werkzaam en ze zagen het leven van den lichten kant. „Ik zal me door dien dokter niet laten ontmoedigen en maar eens afwachten wat er van komt", overdacht juffrouw Reed, toen za de trappen naar de vijfde verdieping opklom. ,,'tKan nog best meevallen; heb ik niet altijd geluk gehad in mijn leven?" zeïde ze tot zichzelf. Hijgend en buiten adem bereikte zij tenslotte de verdieping, waai zich haar woning bevond. Met den huissleutel opende ze de deur en begaf zich naar het heldere keukentje. Alles zag er keurig uit, de kachel blonk als een spiegel ©n dei tafel, v arop een helderwit kleed lag, was reeds gedekt. In het vertrek hing de geur van het eten, dat in den oven werd warm gehouden. Toen de oude vrouw zag, dat alles in orde was, trad ze baar slaap kamer binnen, waar ze zich ontdeed van haar omslagdoek, dien ze netjes opvouwde ©n weglegde. Daarna spelde ze haar hoed in een schoonen zakdoek en deze nevens haar han Ischoenen vond een plaatsje op de bovenste plank van de kast. Voor het spiegeltje borstelde ze heur haar wat op, een helder mutsje verving de hoed en daar na spoedde ze zich naar de keuken. De kinderen zouden nu wel spoedig komen. Het duurde dan ook geen tien minuten meer, of de keuken was vol leven en be drijvigheid. De vier jongste kinderen waren uit school gekomen. Harry, de oudste jongen, die bij een boekhandelaar werkte, was naar huis gekomen om te eten en ook Alison, die winkeljuffrouw was in een zaak in Shore- ditch, was onverwacht teruggekeerd. [Wordt vervolgd.) door A. M. VVESSELS. HL Wij begeven ons thans naar het schoonste gebouw van Hulst, de Willebrofduskerk. H-et is een zeer schoon gebouw, reads in 1270 vermeld en door Petrus Walters van Mude begiftigd. Het kapittel van Kortrijk, zoo deel de de gids-kapelaan Deckers mij mede, bezat het jus patronatus, en de Hulster kerk was de hoofdkerk eener uitgestrekte parochie. Eerst komen wij in het voorste gedeelt-a, dat aan de protestanten behoort Wat een groote ruimte voo-r een zoo kleine kerkelijke gemeente. Aan het einde, tegen den dikk-en muur, dien Napoleon heeft laten, metselen, tusschen het Roomsche en. het Protestant- sche deel, staat de kansel. De kapelaan deelde mij mede, dat raeds lang onderhandelingen gaande waren, tus schen het R.-K. kerkbestuur en de Protes- tantsche kerkvoogdij, waarbij eerstgenoemde partij f 100.000 had aangeboden, als de Pro testanten hun vleugel wilden prijsgeven, op dat men d© kathedraal weer geheel in den ouden oorspronkelijken vorm voor den Room- schen eeredienst zou kunnen herstellen. (In middels is deze overgang voor de som van f 120.000 een feit geworden). Na deze bezichtiging volgden wij' den kapelaan-gids naar het Roomsche deel, en namen ook hier kennis van de omgeving. De pracht en praal, die de R.-K. godsdienst zoo kenmerkt, is hier duidelijk "te zien. De gebrandschilderde ramen, waardoor de zon scheen, kwamen prachtig uit In de sacristie liet de kapelaan ons de miskelk zien, van verguld zilver, een prachtig massief stuk, dat door een kunstenaar in vorige eeuwen was vervaardigd. Ik meen, dat deze kelk voor f8000 verzekerd was. 'tls ©en juweel van smeedkunst! Nu wij hier toch bij de geloofsverschillen zijn aangeland, wil ik nu iets mededeelen van de Hervorming in Hulst. En dan zien wij, dat het voor de Hervormden een op bloeien en verwelken was. Uit de meded-ee- lingen van den burgemeester Jacob van Lam- berghe (1692. pag. 230236) en van Dr J. van Vloten in zijn aanteekening-en, weten Wij er toch iets van. 1 Door zekeren Jacob Huyssens, een wegens den godsdienst gebannen Hulstenaar was aan zijn schoonbroer en geloofsverwant Joost van Dale aldaar, een brief geschreven, waarin hij de a.s. komst vain een Geuzenprediker meldde, hem verzoekende, dit aan de Stede lijke regeering van Hulst mede te deetan ©ni hen tevens te verzoeken, aani dezen geien moeilijkheden in den weg te leggen. De Roo-mschgezinde regeering van de ves ting Hulst was hiervoo-r niet te vinden en riep de drie schuttersgilden (van St. Basti- aan, St. Joris en, St. Ohristoffel) onder de wapenen, om met hun bijstand het binnen dringen der Geuzen te beletten. Daar het echter een dmkbe marktdag was, zoodat er dien dag veel vreemd volk in de stad ver- Wacht werd, vreesde de regearing van. EirM, dat als zij den prediker Van der Heijden! weerde, dit slechte gevolgen zou hebben te meer, daai Huijssens in zijn brief had geschreven, dat, als het niet mèt den zin mocht, dan desnoods tegen den zin der Re geering de Hervormde prediking zou plaats hi-bben. Voormiddags van den 26sten kwam d© wagen met den geuzenprediker van dar Bee fden en de zijïien door eenige Axelaars bege leid en door ettelijke Hulstenaren ingehaald» do stad binnen. Volgens dan 60-jarigen fcur- gemeester Pieter Loot was de prediker „om trent 33 jaaren, cort van persona". Zij namen hun middagmaal in „D© Zwaan", aan het welk ook eenige der Hulstenaren deelnamen. Op het St. Willebrorduskerkhof, bride aan de markt en aan de hoofdkerk palende» werd een preekstoel opgeslagen. De regecsranif van Hulst liet echter woten, dat zij niet xeoa dulden, dat, vlak onder de ramen der Wffle- brordskerk, de preek zou worden gehouden. De geuzen, de regeering niet willend© prik kelen, spoedden zich nu naar het schutters hof van St. Bastiaan, waar om drie uur d© prediking plaats vond. Helaas, was er hij van der Heijden ook onheilig vuur op hrit altaar en gebruikte hij de preek, om desa afgodendienst in ©en hatelijk daglicht 11® stellen. Hij wilde spijkers met koppen slaam,, en zond twee personen naar den magistraal! van Hulst, om te verzoeken, de beelden weg te doen. De Roomsche regeering weigerde en voegde er aan toe, dat geweld met eM gekeerd zou worden. Door de geruchten der beeldenstormer^ te Axel verschrikt gewor den, had de magistraat intusschen het kost baarste, dat in de kerk was, het goud «1 zilver, onvindbaar weggeborgen. Door de weigering, werden Jasper van d«r Heijden en zijn aanhangers overmoedig, en stormden de kerk binnen. Spoedig bezwete® het Sacramentshuis, het kruisbeeld, kerksie raden enz. enz. Terwijl zij aan! hét breken warm en kostbare zaken, die niets met da» godsdienst 'te maken hadden, vernielden, kwam de baljuw binnen om poolshoogte tas nemen en na te gaan, welke poorters wn Hulst zich mede aan deze euveldaad sctaï- dig maakten. Nadat er niets meer te ver nielen was, trok men naar het klooster «ter observanten. Daar dit echter jn 1562 door een groeten brand vernield was, was M©r niet veel te bederven. De kapel der zusters van het gasthuis bleef ongemoeid. De regeering van Hulst was zeer gegriafil door jhet optreden van Van der Heijden. Ma deze nu rustig zijn preek had gehouden, was er niets gebeurd, maar nu was bet te ©rg. Dat eischte vergelding. 1 (SM v©8gi) Toen de kerkvader Chrysostoimus uit tót land verbannen werd, zeid© hij: Ik heb nisla te vreezen. jj Als de dood koml, dan is Christus mg® leven, en sterven mijn gewin. Woijd ik var- bannen, dsn ben ik toch nog op aarde), sfei gansch en al mijn Heer en Heiland toebe hoort. Wanneer ik al mijn aardsche berittaogea verlies, dan ben ik toch nog wrigeanaaei,, want ik heb niets in de wereld gebiacM.; daarom ïs het duidelijk, dat ik er ook nfcfca zal uitbrengen. In armoede word ik met Gods hulp hoogmoedig. In mijn huis was geen otnnoodig meubel, en mijn kleedióg is een voudig. Ik heb hij mijn weten niemand ver ongelijkt. Waartoe zou het echter dienen Hang meer te zeggen? Isebel vervolgde Elias en deze viudhWa. Een Egyptisch© vrouw loog en de onsihsft- dige Josel werd in d.e gevangenis gewas-pm. Wanneer mijn vijanden mij v^hanroHn, gaa,t het mij' in deze wereld ais Elias. W®rcl ik in een tuil geworpen, dan! gaat tót icnij als Daniël. Wanneer men mij stearigt, «Is® lijd ik als Stefan us geleden heeft IndfeM men mij- levend verbrandt, daw hen Ik «te Pa'ilus. Want „ik heb gelooid vergenoegd te zijn in. hetgeen ik beu". Dat is heidentaal van het Qn£steli|k geloot Kunt gij, uit eigen ervaring, ook zoo ge tuigen? 1 2

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8