GROOTMOEDERTJE.
I
3!
I'!
S
Sterren nacht.
s
Q
te ri
Uit het Zeeuws&fi Verleden
Hulst en hare Historie
Heldentaai.
N
- K
3 I
o 1
K
k -d
8 5
s w
CO
bank niet, omdat zij uit het kamp der Suffra
gettes komt, het kamp van den vijand, dien
men met kracht en geweld onderdrukken
moet
Maar tante Bessie is er ook; zij wordt
met reverentie door den rechter behandeld.
„Ik wilde trachten haar bestaan in een be
tere richting te voerenzegt ze. „En ik ben
hier gekomen, Your Honour, ik heb verzocht
hier te mogen getuigen, terwille van dit jon
ge meisje, dat ik wil redden voor de schan
de van de gevangenis. Zij is een slachtoffer
van Jane Taylor en de hysterie der Suffra
gettes, maar zij is erfelijk belast en niet vol
ledig toerekenbaar voor wat zij heeft ge
daan. Zij is een zwak, willoos, geëxalteerd
schepsel, dat een gemakkelijk werktuig
werd in de handen van de furies, die als een
geesel en een smaad over Engeland ra
zen
De vraag, die de rechter aan Joyce's tante
stelt: „Wanneer ik dit jonge meisje vrij
spreek op grond van uw getuigenis, Mrs Tre-
lawney, neemt u dan de verantwoording
op u, dat ze zoo gauw mogelijk en voor goed
naar Holland teruggaat?" wordt bevestigend
door haar beantwoord: „Dat beloof ik. Your
Honour kan begrijpen, dat ik niet begeer
haar een uur langer in mijn huis 4e hou
den dan strikt noodzakelijk is."
Duidelijk teekent de schrijfster ons de ver
schillen tusschen Jane Taylor, de aanvoer
ster der Suffragettes, en Mrs Trelawney,
de vrouw van Henry Cornfelt: „Joyce on
dervangt de blik, waarmee ze elkaar aan
zien; zij huivert er vanhet is alsof ze
iets afschuwelijks ontdekt, dat achter alle
werkelijkheid ligt en dat niet in woorden
is te vervatten. Met haar scherpe intuïtie
voelt ze, peilt ze de haat tusschen deze
twee wilskrachtige, eerzuchtige, dominee-
rende vrouwen; en ze wéét, dat ze nog véél
dieper is dan die tusschen de seksen: zóó
kunnen alleen twee vrouwen elkaar haten."
Maar tante Clara stuurt oom Henry
een telegram met de mededeel ing, dat haar
nichtje overmorgen vroeg in Holland zal
aankomen
Zoover ïs het echter niet gekomen. Als
oom Henry met zijn nichtje naar het station
rijdt, weet deze uit de auto te ontsnap,
pen. Nu is ze vrij maar wat te doen.
waarheen te gaan? Ze loopt in. diep naden
ken, doch opeens wordt ze gearresteerd.
Drie suffragettes heeft- men ai, maar er
zijn vier ruiten ingesmeten bij Binnenland-
sche Zaken; zoo wordt zij voor de vierde
suffragette beschouwd, zonder dat zij eenig
aandeel in dit optreden had!.....
Taco. Cornfelt, zoon van oom Henry, lid
van het Parlement, die van, Joyce's ver
banning naar Holland, van de rechtzitting,
waar zijn moeder haar pleidooi voerde, dat
tot doze oplossing van vertrek naar tante
Clara leidde, heeïemaal niet afweet, komt
haar in haar gevangenschap bezoeken. Hg
gelooft, dat alles wel goed kan «orden, als
Joyce maar excuus et v.akt aan zijn ouders.
Maar ze antwoordt hem, dat zoo iets on
mogelijk is: „Ik wil mijn werk voor tos
Cause niet opgeven. Juist nu..... nu het
er zoo op aan komtnu we op het
punt zijn ons doel te b areikeo. Met Sep
tember komt de wet in het Lagerhuis en
iedereen is overtuigd, dat we een meer
derheid" Maar hij valt haar in de rede:
„Nonsens, ik vü daar geen woord meer
over hooren".
Ze kooat vrij. Maar waar moet ze nu
heen? Ze gaat naar Jane Taylor....
Er wordt een meeting gehouden, waar
ook Tom. Cornfelt het woord voert, fcegea
do suffragettes. „Maan en. van Engeland, var.
draagt het niet langer!"..,.
Jane Taylor ©n Joyce beklimmen het 3.:Jc,
da andere suffragettes in het gebouw zijn
{gevangen genomen. Zij alleen sign entsaagt
Doch ze worden ontdekt; ze komen,
konen haar achteraan
Joyce raakt haar evenwicht kwft, stort
naar omiaag. Haar leven heeft z-'n eind
gevonden.
„"rocken her aeck' constateerde de po-
litteöokter, die zich ©vsr het tengere li
chaam hoog, dat op de grocie vierkante ste©-
nen van een binnenplaats to pletter was
gevallen. „De dood moet onmiddellijk zijn
ga woest".
Bleeke, ontzette mannengezichten stonden
in een wijde kringBuitenging de mare
fluisterend om
„Krankzinnige roekeloosheid. Een jong
kindEen afschrikwekkend voorbeeld, 't
zal ze tot bezinning brengen".
„Gelooft het niet", zegt de dokter
met een ruwe lach. „Het bloed der marte
laren is het zaad der revolutie. Honderden
anderen voor deze".
Zoo is Joyce's Coornvelt's kruistocht ten
einde.
Maar of het doel, waaraan zij haar leven
ten offer bracht, dit alles waard was?
A. L. VAN OYEN.
Vrij haai het Engelsch.
1)
HOOFDSTUK L
'4 Was eind November, een mistige, koude
dag. We bevinden ons in een wachtkamer
van een der groote Londensche hospitalen,
geheel gevuld niet menschen, die hun beurt
•afwachten, om straks voor den kliniekdokter
te verschijnen. Onder hen bevond zich een
Kittig, oud vrouwtje, met heldere, blauwe
oogen en fnssche, nog blozende wangen,
terwijl de vast opeen gesloten lippen een
ili.uk, doortastend karakter aanduidden- Ze
was klein van postuur, tenger gebouwd en
haar kleeding en uiterlijk gaven haar een
uiin of meer ouderwetsch voorkomen. Toch
•j m <er keurig netjes uit. Heur sneeuwwit
1 iar, dat even onder haar oudmodisch ka-
nhoedje kwam uitkijken, omgaf haar voor
leid als een zilveren stralenkrans, en deed
frissche tint van haar wangen en het
p& blauw van haar oogen nog beter
itkomen. Ze droeg sen eenvoudige, zwarte
i pon, om haar hals was een witte doek
gpfcnoopt ^au gr. f, maai helder katoen, ter-
wiri oen kleurige, geruite omslagdoek, dia
har.r tegen de vinnige koude moest bescher-
sffis-'-a, haar h let voltooide. Haar handen
stakers in witgaren handschoenen. Zoo stond
daar iii een hoekje tusschen al die wach-
ïde menschen één van hen en toch ook
"«•<- -r niet, want ze viel dadelijk in het oog
dl or haar netheid en gezond voorkomen.
Het was duidelijk, dat ze zich niet thuis
voelde in deze omgeving van meerendeels
slordig gekleed e, ruw uitziende menschen
dat dit ar-eer ste gang naar de kliniek was.
Sommigen der bezoekers, die door hun hou
ding verrieden, dat zij tot de haibitués van
'e inrichting behoorden, namen haar nieuws-
gitrig. op. Een paar vrouwen, die in haar
>nmiddel!ijke nabijheid stonden, typen, zoo-
als men ze in de achterbuurten van Landen
veel ontmoet met uitgetrapte pan-
ioffels, slordig opgemaakte kapsels en er
leek en goor uitziend, keken met brutale
jaloersche ©ogen op haar neer. Ongetwijfeld
vroegen zij zich af, wat dit nietige menschje,
dlat er toch zoo welvarend uitzag, in haar
En«i"ten zocht. Een van haar vroeg op ruwaEi
toon, wat baar scheelde.
„Mijn hand hindert me zoo", was het anfc-
d. „Ze di et mij zoo'n pijn, mijn heel©
arm steekt er van tot aan m'n schouder
toe."
„Maar memsch, dan heb je rheumatiek,
■maf; ik je zeg.", riep één der vrouwe» uit,
„Neen, dat geloof ik niet; malar de dokter
aal het me saaks wel vertellen. Weit a",
ging ze op vertrouwelijken toon voort, „ik
moed nogal vod naaien en nu kan ik de
naald zoo slecht vast houden. I;- lig er
heelt, pachten van wakker. Zoo krijgt ieder
wat, als men oud wordt Een mensct moet
mrai blijmoedig zijn lot dragen, ofschoon
ik lit ver had, dat de Almachtige mij had op-
geJeyd, dat de jijn in mijn linkerhand was".
„J* bent zeker naaister van je' vak moe
dertje", zei de een man, die hat gesprak
had aangehoord
„Ja, ien ik hoop maar, dat God .<-• het
gebruik ,van mijn hand r*&t. ov.tneorit
maar stil, ,k zsl hei gauw g-nc-eg weteu."
Ze glimlachte en wendde zich tot "haar
buurvrouw, om te vragen hoe het met haar
baby ging. Het kind had blijkbaar een oog
ziekte, getuige het smalle, min of meer groe-
Schitt'rende hemel! Uit duizenden vonken,
Hei ml ijk ontstoken door engelenhand,
Tintelt uw luister, het nachtkleed omklonken
Over de rust van het slapende land.
Lichtboden Godes! Atomen Zijns glanzen!
Kind'ren Zijns wils! door Zijn adem gevoed
Flonker en wiegel, en voer uit uw transenj,
Iets van uw reinheid naar 't zondig ge
moed!
Docht'ren des Nachts! Met vertroostende
blikken
Schouwt gij ons rusten van hopen en, wee,
Van peinzen en bidden, van werken en
wikken:
0, deel uw glans aan den zuchtende mee!
Toortsen des hemelsdie 't nachtelijk duister
Heelend verbreekt en uit zilver gelaat,
Neerziet op d'aard, op haar last en haar
luister
Roer onze ziel, dat zij Gods werk
verstaat
zelige .verhand, dat om het hoofdje was
gewikkeld..
Het was koud en tochtig in de groote
wachtkamer, ondanks het groot aantal men
schen, da.t er vereenigd was. Menigeen.' werd
ongeduldig, en trappelde met den voet of
keek verlangend naar de deur, waar telkens
een assistent verscheen, om de namen af
te roepen van hen, die aan de beurt waren.
Eindelijk was het de beurt van het klein©
vrouwtje met het witte haar. Bedremmeld
trad ze het aangrenzende vertrek 'binnen,
waar de dokter aan een groote tafel, met
allerlei paperassen overdekt, zat to schrijven.
Kort en zakelijk vroeg de medicus haar
d© symptomen van haar kwaal, betastte
voorzichtig het pijnlijke lichaamsdeel, onder
zocht zorgvuldig haar polsgewricht ©n de
palm van haar hand en gaf toen zijn oordeel.
„Je lijdt aan schrijfkramp, vrouwtje", zei
hij beslist.
„Maar dokter, neem me niet kwalijk dat ik
hef zeg, maar hoe is dat mogelijk. Ik geloof
heusch, dat u zich vergist. Als ik tweemaal
in het jaar een pen in mijn hand houd, is
het veel. Ik ben geen geleerde", voegde ze
er glimlachend aan toe.
„Dat is wel mogelijk, vrouwtje, maar toch
is hef zoo", antwoordde de esculaap. „Vertel
me eens. u gaat zeker veel met de naald
om, borduurt u veieï?"
„Dat zal waar wezen, dokter, ik verdien
er mijn brood mee."
„En", girig de dokter voort hoeveel
uur per dag werkt u wel?"
„Zoo het uitkomt, dokter. Ik tel de uren
niet weet u. Ik werk, zoolang mijn hand
ets vindt om te doen. Hoe meer ik afheb,
hoe meer geld er in het laadje komt, dat
begrijpt a zeker wel!"
„Jat. ja, dat iaat zich verstaan. Wel
"t is jammer voor je, maar je zult dat werk
aan anderen over moeten laten, juffrouw.
Ik zai je een smeerseltje voorschrijven, om
de pijn te stillen, daar moet je hand
di- maal daags maar flink mee vijven.
M-'or is er niet aan te doen".
„Maar dokter", klonk het versch, .t, „wat
bedoelt u? Aan anderen overlaten? Waar
voor? Aan wie?
„Net wat ik zeg", was het lakonieke ant
woord. U moogt niet langer borduren, dat
is eens en vooral uit, „Johnson", ging hij
yc-mt, tot den aanwezigen assistent, terwijl
hf opstond, tea teeken, dat het gesprek
geëindigd was, „w e voigi
„Het spijt me wel -. >or je, arme- tobberd,
maai praetisch gespreken zul je die hand
niet meer kunnen gebruiken. Binnen een
paar maanden is a tie kracher uit, wat u
er ook aan doei. Maar al& u. zich wat in
acht neemt, en uw hand spaart, kortom,
t.olk»!ï;en rust geeft, is er wel kan.s, dat
het wat kn?er duurt",
„Eu... tokte* 'zal i'i dan nooit meer
mógen na&isr?, dat ine?-' u toch niet?"
„Wel wis ea -Irie. I ja.c-.et het volkomen
opgeven, dadelijk te beginnen; wanneer je
dat doet, zult u zich misschien heel waf
lijden besparen en de ziekte zal minder snel
voortwoekeren; zooals ik u zeg, over een
öSf3J
Cd J> rjh d Q
-g-,|-3W
-CS W> rl
q) L p ój
s I®
K 3
<S> u 3 O»
-s g s &o
<S'o
<x>
Q<
g
g*
■3 8
$1
u
o cö
4S X
Q
<x>
te-a a
so 5" t;
(D O
at; M
O 0)
-c ft
<v >»-£
aj <o
t-c bo
a
01 CS 5
Ci) -
X3
I 53
O <0
SP®
2 5
<u C
"o
4 8
to*
a>
2
Ctl
■o S o
a I
•d
fe|S
|o£
IQ
<D
<o u
H8
BS
Kt
O
O
iQ
a Mo
v b- <DT3 43
t "Sa
*2
ca
-M d
j
d N
<D
w aZ d- b d S-S
&o^3 d: o xi ao.S PojO
2
<x>
"3.
s
I 2 00L
is |>^!lg
O
SoJ3^ê-S>
poosje zou het toch niet meer gaan". Van
lieverlede was de toon van den dokter ge
heel anders geworden, hij scheen te be
merken, dat dit vrouwtje van een ander
slag was, dan zijn gewone patiënten. „Ge
bruik nu maar trouw het smeerseltje, draag
zorg voor uw gezondheid en houdt moed.
Wacht, ik zal u uitlaten."
De dokter geleidde het vrouwtje naar da
deur, opende deze en toen zij passeerde,
groette hij haar beleefd. Hij behandelde haar
bijna, of ze een dame was, waarin hij dan
ook geen ongelijk had. Nochtans, zij be
merkte het nauwelijks, zoo was zij vervuld
van het zooeven gehoorde. Als gevoelloos,
met afgetrokken blik, baande zij zich een
weg door de menschenmenigte in de vacht-
kamer, daalde de breede trap af, die naar
de straat voerde.
„Goede God, wat hebt Gij met mij voor?"
mompelde ze, terwijl zij met haastige pasjes
haar weg zocht door de donkere, vuile
straten. „Zou ik werkelijk het gebruik van
mijn hand verliezenZou ik nooit meer
kunnen naaien? Het kan niet waar zij'n.
Die dokter kan het best mis hebben. Ik zal
tenminste vandaag nog maar niets aan Ali
son zeggen. God, Gij ziet op Uw kinderen
'neer, wees barmhartig en leg mij deze be
proeving niet op!" Juffrouw Kleed, want zoo
heette z:j, dacht aan de zes weezen, waar
van zij grootmoeder was, en die zij moest
groot brengen.
Snel ging zij voort. Van nature had ze
een opgewekt en blijmoedig hart; trouwens
haar geheele voorkomen was een trouwe
weerspiegeling van haar karakter. Het duur
de dan ook niet lang, of haar zelfvertrou
wen keerde .terug. Toen ze, na een doolhof
van smalle, glibberige straatjes te rijn door
gegaan, eindelijk haar woning bereikt had,
was ze weer geheel zichzelf. Haar vertrou
wen op Hem, Die haar heur gansche leven
behoed had, schonk haar den moed om rus
tig de toekomst tegemoet te zien.
Juffrouw Reed woonde met haar zes pu
pillen in een apartement van de nieuw
ge-bouwde étagewoningen in Sparrow Street
vlak bij Whitechapel. Het was prettig wonen
daar, voor een geringon huurprijs genoten
de bewoners alle voordeelen, dia een mo
derne woning biedt. Het was er gezond, voor
zoover dat 'in een stad als 'Londen mogelijk
is, de kamers waren licht en luchtig, het for
nuisje in de kleine keuken trok goed, mem
had dus geen klagen. Bovendien was juf
frouw Reed zoo'n prettig, kittig vrouwtje,
dat ze elke woning tot een aangenaam, ge
zellig huis zou kunnen maken.
Verscheidene jaren had juffrouw Reed in
Whte Chape! gewoond, schoon ze het meest
van haar naaiwerk betrok uit de groote za,
West-End en jaar in jaar uit had ze volop
den ouden stempel, ouderwetsch en degelijk.
En zoo waz haar werk ook. Voor machine
werk koesterde zij een diepe verachting,
maar het mooiste, fijne borduurwerk kon
men haar veilig toevertrouwen. Ze had dan
ook ren goeden naam bij de winkeliers in
West-End en jaar in jaar uit had ze volop
werk gehad ea genoeg verdiend om haai
zes kleinkinderen groot te brengen. Alison,
het oudste- meisje, was nu zeventien jaar
oud en verdiende haar eigen kost al in een
dichtbij gelegen manufacturenwinkel. David
bracht ook reeds iedere week een kleinigheid
thuis, maar de vier jongere kinderen waren
nog geheel afhankelijk van grootje. Ze ge
leken allen op haar, die kinderen, allen
waren vroo-Iijk van. aard, werkzaam en ze
zagen het leven van den lichten kant.
„Ik zal me door dien dokter niet laten
ontmoedigen en maar eens afwachten wat
er van komt", overdacht juffrouw Reed,
toen za de trappen naar de vijfde verdieping
opklom. ,,'tKan nog best meevallen; heb
ik niet altijd geluk gehad in mijn leven?"
zeïde ze tot zichzelf. Hijgend en buiten
adem bereikte zij tenslotte de verdieping,
waai zich haar woning bevond. Met den
huissleutel opende ze de deur en begaf zich
naar het heldere keukentje. Alles zag er
keurig uit, de kachel blonk als een spiegel
©n dei tafel, v arop een helderwit kleed lag,
was reeds gedekt. In het vertrek hing de
geur van het eten, dat in den oven werd
warm gehouden. Toen de oude vrouw zag,
dat alles in orde was, trad ze baar slaap
kamer binnen, waar ze zich ontdeed van
haar omslagdoek, dien ze netjes opvouwde
©n weglegde. Daarna spelde ze haar hoed
in een schoonen zakdoek en deze nevens
haar han Ischoenen vond een plaatsje op
de bovenste plank van de kast. Voor het
spiegeltje borstelde ze heur haar wat op,
een helder mutsje verving de hoed en daar
na spoedde ze zich naar de keuken. De
kinderen zouden nu wel spoedig komen.
Het duurde dan ook geen tien minuten
meer, of de keuken was vol leven en be
drijvigheid.
De vier jongste kinderen waren uit school
gekomen. Harry, de oudste jongen, die bij
een boekhandelaar werkte, was naar huis
gekomen om te eten en ook Alison, die
winkeljuffrouw was in een zaak in Shore-
ditch, was onverwacht teruggekeerd.
[Wordt vervolgd.)
door A. M. VVESSELS.
HL
Wij begeven ons thans naar het schoonste
gebouw van Hulst, de Willebrofduskerk. H-et
is een zeer schoon gebouw, reads in 1270
vermeld en door Petrus Walters van Mude
begiftigd. Het kapittel van Kortrijk, zoo deel
de de gids-kapelaan Deckers mij mede, bezat
het jus patronatus, en de Hulster kerk was
de hoofdkerk eener uitgestrekte parochie.
Eerst komen wij in het voorste gedeelt-a,
dat aan de protestanten behoort Wat een
groote ruimte voo-r een zoo kleine kerkelijke
gemeente. Aan het einde, tegen den dikk-en
muur, dien Napoleon heeft laten, metselen,
tusschen het Roomsche en. het Protestant-
sche deel, staat de kansel.
De kapelaan deelde mij mede, dat raeds
lang onderhandelingen gaande waren, tus
schen het R.-K. kerkbestuur en de Protes-
tantsche kerkvoogdij, waarbij eerstgenoemde
partij f 100.000 had aangeboden, als de Pro
testanten hun vleugel wilden prijsgeven, op
dat men d© kathedraal weer geheel in den
ouden oorspronkelijken vorm voor den Room-
schen eeredienst zou kunnen herstellen. (In
middels is deze overgang voor de som van
f 120.000 een feit geworden).
Na deze bezichtiging volgden wij' den
kapelaan-gids naar het Roomsche deel, en
namen ook hier kennis van de omgeving.
De pracht en praal, die de R.-K. godsdienst
zoo kenmerkt, is hier duidelijk "te zien. De
gebrandschilderde ramen, waardoor de zon
scheen, kwamen prachtig uit In de sacristie
liet de kapelaan ons de miskelk zien, van
verguld zilver, een prachtig massief stuk, dat
door een kunstenaar in vorige eeuwen was
vervaardigd. Ik meen, dat deze kelk voor
f8000 verzekerd was. 'tls ©en juweel van
smeedkunst!
Nu wij hier toch bij de geloofsverschillen
zijn aangeland, wil ik nu iets mededeelen
van de Hervorming in Hulst. En dan zien
wij, dat het voor de Hervormden een op
bloeien en verwelken was. Uit de meded-ee-
lingen van den burgemeester Jacob van Lam-
berghe (1692. pag. 230236) en van Dr J.
van Vloten in zijn aanteekening-en, weten Wij
er toch iets van. 1
Door zekeren Jacob Huyssens, een wegens
den godsdienst gebannen Hulstenaar was aan
zijn schoonbroer en geloofsverwant Joost van
Dale aldaar, een brief geschreven, waarin
hij de a.s. komst vain een Geuzenprediker
meldde, hem verzoekende, dit aan de Stede
lijke regeering van Hulst mede te deetan ©ni
hen tevens te verzoeken, aani dezen geien
moeilijkheden in den weg te leggen.
De Roo-mschgezinde regeering van de ves
ting Hulst was hiervoo-r niet te vinden en
riep de drie schuttersgilden (van St. Basti-
aan, St. Joris en, St. Ohristoffel) onder de
wapenen, om met hun bijstand het binnen
dringen der Geuzen te beletten. Daar het
echter een dmkbe marktdag was, zoodat er
dien dag veel vreemd volk in de stad ver-
Wacht werd, vreesde de regearing van. EirM,
dat als zij den prediker Van der Heijden!
weerde, dit slechte gevolgen zou hebben
te meer, daai Huijssens in zijn brief had
geschreven, dat, als het niet mèt den zin
mocht, dan desnoods tegen den zin der Re
geering de Hervormde prediking zou plaats
hi-bben.
Voormiddags van den 26sten kwam d©
wagen met den geuzenprediker van dar Bee
fden en de zijïien door eenige Axelaars bege
leid en door ettelijke Hulstenaren ingehaald»
do stad binnen. Volgens dan 60-jarigen fcur-
gemeester Pieter Loot was de prediker „om
trent 33 jaaren, cort van persona". Zij namen
hun middagmaal in „D© Zwaan", aan het
welk ook eenige der Hulstenaren deelnamen.
Op het St. Willebrorduskerkhof, bride aan
de markt en aan de hoofdkerk palende»
werd een preekstoel opgeslagen. De regecsranif
van Hulst liet echter woten, dat zij niet xeoa
dulden, dat, vlak onder de ramen der Wffle-
brordskerk, de preek zou worden gehouden.
De geuzen, de regeering niet willend© prik
kelen, spoedden zich nu naar het schutters
hof van St. Bastiaan, waar om drie uur d©
prediking plaats vond. Helaas, was er hij
van der Heijden ook onheilig vuur op hrit
altaar en gebruikte hij de preek, om desa
afgodendienst in ©en hatelijk daglicht 11®
stellen. Hij wilde spijkers met koppen slaam,,
en zond twee personen naar den magistraal!
van Hulst, om te verzoeken, de beelden weg
te doen.
De Roomsche regeering weigerde en
voegde er aan toe, dat geweld met eM
gekeerd zou worden. Door de geruchten der
beeldenstormer^ te Axel verschrikt gewor
den, had de magistraat intusschen het kost
baarste, dat in de kerk was, het goud «1
zilver, onvindbaar weggeborgen.
Door de weigering, werden Jasper van d«r
Heijden en zijn aanhangers overmoedig, en
stormden de kerk binnen. Spoedig bezwete®
het Sacramentshuis, het kruisbeeld, kerksie
raden enz. enz. Terwijl zij aan! hét breken
warm en kostbare zaken, die niets met da»
godsdienst 'te maken hadden, vernielden,
kwam de baljuw binnen om poolshoogte tas
nemen en na te gaan, welke poorters wn
Hulst zich mede aan deze euveldaad sctaï-
dig maakten. Nadat er niets meer te ver
nielen was, trok men naar het klooster «ter
observanten. Daar dit echter jn 1562 door
een groeten brand vernield was, was M©r
niet veel te bederven. De kapel der zusters
van het gasthuis bleef ongemoeid.
De regeering van Hulst was zeer gegriafil
door jhet optreden van Van der Heijden. Ma
deze nu rustig zijn preek had gehouden,
was er niets gebeurd, maar nu was bet te
©rg. Dat eischte vergelding. 1
(SM v©8gi)
Toen de kerkvader Chrysostoimus uit tót
land verbannen werd, zeid© hij: Ik heb nisla
te vreezen. jj
Als de dood koml, dan is Christus mg®
leven, en sterven mijn gewin. Woijd ik var-
bannen, dsn ben ik toch nog op aarde), sfei
gansch en al mijn Heer en Heiland toebe
hoort.
Wanneer ik al mijn aardsche berittaogea
verlies, dan ben ik toch nog wrigeanaaei,,
want ik heb niets in de wereld gebiacM.;
daarom ïs het duidelijk, dat ik er ook nfcfca
zal uitbrengen.
In armoede word ik met Gods hulp
hoogmoedig. In mijn huis was geen
otnnoodig meubel, en mijn kleedióg is een
voudig. Ik heb hij mijn weten niemand ver
ongelijkt. Waartoe zou het echter dienen Hang
meer te zeggen?
Isebel vervolgde Elias en deze viudhWa.
Een Egyptisch© vrouw loog en de onsihsft-
dige Josel werd in d.e gevangenis gewas-pm.
Wanneer mijn vijanden mij v^hanroHn,
gaa,t het mij' in deze wereld ais Elias. W®rcl
ik in een tuil geworpen, dan! gaat tót icnij
als Daniël. Wanneer men mij stearigt, «Is®
lijd ik als Stefan us geleden heeft IndfeM
men mij- levend verbrandt, daw hen Ik «te
Pa'ilus. Want „ik heb gelooid vergenoegd
te zijn in. hetgeen ik beu".
Dat is heidentaal van het Qn£steli|k
geloot
Kunt gij, uit eigen ervaring, ook zoo ge
tuigen? 1 2