Uit het Zeeuwseh Verleden Brieven over Opvoeding. Voor de Jeugd. Eeuwigheidslicïit. Whitefield en Wesley. lang voor zijti naam vocht, aan die burgera van Douai, die op 't opperste oogenblik hun bevelhebber Fouquard de Merle bezworen, ten ptrijde te trekken naar de kouters van Vlaanderen Ik dacht aan leper, Audenaarde en Diks- muide, Nieupoort, aan al die steden waar 't volk vrij leefde omdat het Vlaamsch was. Ik dacht aan Brugge, waar de avondzon de oude huizekens tot Vlaamsche schoon heid wijdt, en de steenen van de monumen ten branden in het mirakuleuze schoon- heidsmerk der eeuwen. Ik dacht aan Philips van Artevelde, die tot zijn mannen zegde: Vangt den jongen Koning Karei VI, brengt hem in onze veste, wjj zullen hem Vlaamsch leeren, want al leen dan zal hij beseffen wat een Vlaming voelt I Ik dacht aan allen, die groote kunstenaars Op velerlei gebied, die schoon waren om hun originaliteit, en hun rijkdom betrokken uit de Vlaamsche traditiën, die fier waren zich Vlaming te noemen omdat hun klein volkje vertrapt werd en bespot en veracht en dat het een groote mannelijke daad is steeds de partij der vertrapten te kiezen. Ik dacht" Maar de lezer heeft reeds voldoende be merkt, dat de schrijver Opdebeek een Vla ming was, die als zwaardvechter voor de belangen van zijn land tegenover iederen aanrander gereed stond met zijn woord en zoo zij gevraagd werd zijn daad. In dit eene boek ziet ge dus die beide te zamen gevlochten: liefde tot Vlaanderen om zgn uiterlijk schoon, maar daarnevens liefde tot Vlaanderen, omdat het Vlaanderen is en hij Vlaming. Ge zult hem soms een al te hartstoch telijk verdediger noemen van de Vlaamsche zaak; maar zijn pleidooi hoort ge toch met belangstelling aan. En wie zijn zaak eerlijk en met liefde verdedigt, hij verdient stellig méér onze aandacht dan degenen die door echte of vermeende liefde zich laten voeren tot woorden en daden, die conflict brengen. Toch is het te betreuren, dat deze reis impressies zich niet wat meer tot Vlaanderen zelf, zijn stedenschoon en landschap bepa len. Want het geheel had op die wijze niet onbelangrijk aan waarde gewonnen. Uit dit boek leeren we Opdebeek kennen als een goed opmerker, die het Vlaamsche land in al zijn bloeiende schoonheid vaak in weinig woorden ons voor oogen stelt. Ook hij roept als Gezelle: Och, Vlaanderen, Vlaanderen, ik zie u toch zoo gaarne! Hem ligt niets zoo na aan het hart als het Vlaamsche land. Opdebeek voert den lezer niet door ge heel Vlaanderen; zijn herkenningstocht be paalde zich meer in 't bizonder tot de kust strook. Vaak heeft hij vanaf de duinenrijen uit gezien over de wijde landen, de wijde zeeën! Boven hem de wijde luchten, die zich soms vernauwen in één oogenblik: „De horizon gaat helderkiaar open. Boven ons echter wordt het grijs en donker. Een zwarte wolk spuwt in lange stalen regen uit. Achter het huis, op duistere violette donkerheid van stormlucht, licht de regen boog in zeven heldere kleuren. Hij schiet op uit het dal, uit een donkere krocht als reuzenpilaar van vuur, bochtend in een groe ten zwaai van licht naar den hooge, kleu rend, benedenwaarts, in een woud van kol ken De zee heeft hij gezien als een kalme, |cuivere spiegel, stil als het water in Brug- ges grachten, maar ook zag hij haar door stormwoede opgezweept en rusteloos voort bewogen: „D;ö zee staat woest. Uit verre diepten, uit het hart van den horizon komen de golven pangezet, in dichte rijen, als regimenten in stormpas. Ze zweepen tegen elkander aan, stoeien, vechten, rollen, zwellen tot onmetelijke ba ren, optillend met één zwalp bergen van wateren. 't Schuim spat boven de hoogten, toor nend, ziedend. De oneindigheid ligt vol kui len en spuwende kraters. Over het geweld van millioenen kolken liggen de blauwheid der hemelen en de lach der zon. De dag is nog jong, de kusten van Walcheren en de steenen dijk van Zeebrugge staan klaar en helder in de verte, verlicht als akwa- rellen. De wind heeft de nevelen van den nacht sinds lang verdreven om 't feest in de groote zee. *t Geluid dondert los, breekt de diepten, scheurt de hoogten, ieder baar is een sterkte, die zich op 't strand stuk slaat in een siddering van Dollend schuim. Overal is er gejuich, is er licht en kleur, overal geloei en stormfeest" Ieder, die deze reis-impressies van den onlangs overleden auteur leest, zal genieten van zijn liefdevolle beschrijving, die het schoon en den rijkdom van zijn geliefd Vlaanderen in alle kleuren laat fonkelen. En af wordt er dan wel wat erg veel gesproken over het Vlaamsch en den Vla ming: wij, die van Dietschen stam zijn. kunnen ons wel indenken, hoezeer som mige toestanden hem tot schrijven noopten. Als het moet, vergeven we gaarne wat, en zien we wel iets door de vingers; want „Op reis in Vlaanderen" met Lode Opdebeek be- teekent, dat de zoon ons toegang verleent tot het ouderhuis, en zijn schatten met lief hebbende woorden verklaart A. L. van Oy.eu. H. Zuster Klara wist tot nu toe weinig van het innerlijk leven van juffrouw Stein. Dit speet haar, daar ze den indruk had gekre gen, dat het leven van deze zieke arm was aan .liefde. Zij wist alleen, dat zij vroeg weduwe was geworden en dat haar beide kinderen betrekkelijk jong waren gestorven. Lang j-ustten blikken van de zieke op hare verpleegster. Als bewonderend gle den ze over de lange slanke gestalte, dat blanke mooi gevormde gelaat, waarin een verborgen llgden zekere lijnen bad getrok ken, over dat volle donkere haar, waarin; nog slechts enkele zilveren draadjes zicht baar waren. „In mijn jeugd trouwden zulke mooie meisjes, ais u geweest moet zijn, zuster! Hoe komt het, dat "u verpleegster zift ge worden?" vroeg zij plotseling. Een licht rood kleurde Klara's gezicht en liet het nog jonger schijnen. „Ik geloof, dat er geen gebrek is aan ge trouwde vrouwen, maar er is wel overal behoefte aan verpleegsters, en daar ik ge lukkig gezond ben, zoek ik mijn leven in dit beroep nuttig te besteden. Ik ben nu al 15 jaar in dit werk bezig en het is mij lief geworden." Zuchtend keek de oude vrouw naar het meisje, dat zoo eenvoudig deze verklaring gaf. „Het lijkt mij verschrikkelijk, altijd onder zieken te leven! Arm kind! En dan nog een wees en alleen op de wereld!" Het meestal zoo strakke en koude ge zicht had al sprekende een warme en mede lijdende uitdrukking gekregen. „0, maar ik ben heelemaal niet alleen", antwoordde de zuster. „Ik heb immers altijd mijne zieken en dan zoo vervolgde zij zacht niemand, die den Heiland liefheeft is toch alleen?" De zieke antwoordde niet, maar na een poosje vroeg ze: „maar zuster, was er in uw jeugd dan geen zonneschijn; hebt u nooit liefdesgeluk gekend?" Zij vergat voor een oogenblik hare pijnen bij de ontwakende belangstelling voor de lotgevallen, van hare verpleegster. Een schaduw gleed over Klara's gezicht en in hare groote donkere oogen lag een wereld van stomme smart Vriendelijk zei ze: „we willen nu niet meer zooveel praten juffrouw Stein. U moet nu rusten en probeerem te slapen, fk zal u nog wat druppels geven, die de dokter heeft voorgeschreven; dat zal u goed doen." Daarna schudde zij het kussen op en hielp de zieke een gemakkelijke houding aan te peroan. En toen na eenigen tijd de oude vrouw was ingeslapen, verliet zij zacht jes de kamer. Er waren er immers nog zoo velen, die hare hulp noodig hadden! Zij ging van bed tot bed, gaf hier wat medicijn, nam daar de temperatuur op, assisteerde den dokter en schreef dan haar rapport Zoo gleden de uren voorbijL Maar bij alles wat zij deed, hoorde ze steeds weer de woorden van de zieke vrouw: „In mijn jeugd Klara's jeugd! hoe ver lag die reeds ach ter haar. 0, als zij den .vervlogen tijd nog eenmaal terug had kunnen roepen, hoe anders zou dan haar leven zijn geweest Met heete tra nen dacht zij aan de verloren jaren. Zij had vroeger een groot geluk, dat God haar geschonken had, vast kunnen houden, maar in hare dwaasheid had zij het, toen ze leefde ver van God, achteloos weg laten glijden. Ongetwijfeld was haar tegenwoordig leven rijk en gevuld. Zij was als hoofdverpleegster, wie men groote achting en liefde toedroeg!, in het groote ziekenhuis schier onontbeerlijk. Als zij heenging, dan zou haar plaats niet gemakkelijk te vervullen zijn. Dat bewustzijn stemde haar tot tevreden heid en dankbaarheid. 1 Maar ondanks dat alles, bleef diep in haar hart het verlangen naar het eenmaal verloren, lichtzinnig verspeelde geluk. Zij was nog slechts 35 jaar en een lang leven kon nog voor haar liggenDeze gedachten hielden haar bezig, toen zij zich voor een; korte rust in haar particulier vertrek terug trok. Zachtjes tikte hert kleine klokje op de oude boekenkast, als wilde het door het een tonige tik-tak herinneren aan het verganke lijke van den wegvl uchtenden tijd. Op de vensterbank tusschen de bloeiende planten, zong een kanarievogel zijin hoogste lied, zon der zich van zijn gevangenschap bewust te zijn zooals zoovele menschenkinderen zorgeloos door het leven gaan, zonder zich bewust te zijn van de zondebanden waarin ze gevangen zijn. Het was hier stil en prettig in deze gezel lige omgeving, een waar rustoord na den haastigen en vaak afmjattenden arbeid. Maar de korte sluimering die haar meest al om dezen tijd verkwikte, bleef vandaag achterwege. Zij vond niet de gewenschte rust in deze rustige omgeving. Met gesloten oogen rustte zuster Klara in den gemakkelijken leuningstoel en als in den droom, vertoefden .hare gedachten in lang .vervlogen tijden. (Wordt vervolgd). Iets over de Heerlijkheid Souburg, door A. M. WESSELS. Onder de Walchersehe Heerlijkheden kan met eero ook genoemd worden de Heerlijk heid en het dorp Souburg, dat zoo bizon- der gunstig gelegen is, tusschen de twee steden van het eiland, Vlissingen en Mid delburg. Van welke zijde men het ook nadert, reeds dadelijk ontvangt men den indruk, dat het een deftig bloeiend dorp is. Hoe fraai is dat ruime plein met boomen beplant, waarop het borstbeeld van den grooten kin derschrijver Louwerse prijkt Het hoeft heu genis aan oude dagen en dit wenschen wij even naar voren te brengen. Was Subburg zoo staat de naam in oude documenten in vroeger eeuw niet beroemd om het wonderdoende beeld vani Onze Lieve Vrouwe, in een nis van den toren geplaatst, en waarheen de bedevaart gangers uit het geheele land van Walcheren opgingen, om van hunne kwalen genezen te worden De beeldenstorm wierp het beeld ter aarde en liet alleen de ledige nis. Oost-Souburg is geen heilige plaats meer, maar het heeft nog veel van zijn oude wel vaart, van zijn oud aanzien behouden. De aloude Heerlijkheid Souburg komt reeds van de vroegste tijden voor in de Registers der Utrechtsche kerk. Zij schonk haar naam aan een eigen geslacht van Edelen, de Hee- ren van Souburch, wier naam in de Zeeuw- scbe geschiedenis meermalen wordt genoemd Later in handen gekomen van het aanzien lijke, wijdvertakte geslacht der Van Bazel- W -I ,®S® <D O g £c° lens, ging de Heerlijkheid, in Jiet laatst der vijftiende eeuw, over in handen van de heeren van Bourgondië, afstammelingen van een natuurlijken zoon van hertog Filips vanl Bourgondië. Het kasteel van Souburg herbergde loen meermalen vorstelijk» bezoekers binnen zijn wanden. De jeugdige aartshertog Karei van; Oosten rijk vertoefde er in 1515 en 41 jaar later verscheen er nogmaals dezelfde Karei, de wijdberoemde en geduchte keizer, der we reld en des levens moede, zijn kroon af leggende, om in een klooster, althans eenige rust te vinden. Den Gden September 1556 teekende hij, op het kasteel Souburg, zijn laatste „Or donnantie op 'tpoinct van de Religie". Dit kasteel was dus "des Keizers laatste herberg op Nederlandsch .gebied. Jn 1575 ging de heerlijkheid Souburg over in handen van Philips van Marnix, Heer van St. Alde- gonde, die aan het kasteed nieuwen luister schonk. Zijn naam is het, die nog steeds in de herinnering voorleeft waar van den) „Souburcht" wordt gesproken. De oude burcht van Oost-Souburg heeft gestaan, vol gens Zeel. 111. niet zooals Drasselhuis wil, aan de Noordzijde .van het dorp, doch aan de zuidzijde, waar een blok, geheel rond, den naam van burchtblok draagt, en een weg dien van Burgweg. Jammer, dat alleen maar een gravure meer overig is van het kasteel waar Mar nix als een vader onder zijn kinderen leef de, nadat "de val van Antwerpen, hem de zoo lang genoten populariteit en zijn plaats in de regeering (voor een tijd althans) ver liezen deed. Hier arbeidde hij aan zijn verklaringen, van den Bijbel en aan zijn voortreffelijke^ te zeer miskende psalmberijming, die voor die van Petrus Dathenus moest wijken, of schoon Datheen zelf verklaarde, dat die van Marnix veel beter was dan 'de zijde. Hier te Souburg sleet hij; eenige jaren in rust en vreedzame studiën, totdat hiji straks wederom geroepen werd het staatstooneel te betreden. En de oude Marnix, schoon door tegenwerking en miskenning en velerlei on dank gekrenkt, door huiselijk leed gebogen ging.... waar zijn plicht hem riep. Voor hem was de spreuk „Repos ailleursl" Het oude kasteel overleefde riog bijkans twee eeuwen zijn beroemden eigenaar, den vriend en medestrijder van Qranje, maar het was, of met jlen dood van Marnix, ook de Souburcht tot ondergang werd ge doemd. Het kasteel ging van de eene hand in de andere over en veel werd er aan veranderd. Men. heeft pr gravures van uit 1598, 1609. 1630, 1709, en 1743. Wat een, verschil maakt de eerste met de laatste! Uit de voorhanden jiijnde afbeeldingen kan men zich nog zeer goed een denkbeeld vormen van de uitgestrektheid en den aanleg van het kasteel onder de Borssolens en Bourgondiërs. Na den dood van Marnix (15 Deo. 1598) werd hij .als eigenaar van het kasteel op gevolgd door "zijn zoon Jacob. Toen deze echter, na een bezit van anderhalve maand op 27 Jan. 1599 overleed, gingen heerlijkheid en kasteel over op de dochter van] dezen, Walburg, die in 1616 huwde met Willem van Oldenbarnevelt, beer van ,Stoutenburg. In 1638 werd alles aan de stad Middelburg verkocht, die het kasteel verhuurde. Er weid echter niets meer aan onderhou den. Op 5 Sept. 1783 is het voor f 1530 voor afbraak verkocht en in datzelfde jaar gesloopt. Jammer dat dit historisch monu ment verloren moest gaan. Ook West-Souburg, dat vroeger een groo teren luister bezat, is thans niet groot. Wat was dat vroeger anders I De weleer zoo schoone berk, met vele altaren en praal graven en gedenksteenen versierd, door Mar nix hersteld en waarin zijn lijk ter ruste werd gelegd, werd in' 1833 voor afbraak verkocht. Wel heeft men betwist, dat hij in deze kerk begraven is. Hij moet pchter eerst te Leiden ter aarde zijn besteld, doch! later heeft men zijn lichaam naar West-Sou- burgs Kerk gebracht. Zoo is ook de grootheid van bet verleden ondergegaan. Kasteel, berk, beiden zijn ver dwenen. Een gedeelte van West-Souburg is in 1807, volgens het tractaat van Fontainebleau, bij Vlissingen gevoegd, waarvoor Souburg in 1824 van Vlissingen f4000 schadevergoeding kreeg. Voorts kan ik ieder aanraden Jiet dorp te bezoeken. Ook de oude kerk, wier stich tingsbrief reeds dateert van April 1250. Van af den Ritthemschen weg heeft men er een fraai gezicht op. Een tochtje er heen is een dankbaar werk! Zooals hekend, hebben de bekende Engel- sche methodisten Whitefield en Wesley soms scherp tegenover elkaar gestaan. Dit belette echter niet, dat zij elkaar toch ook als dienstknechten Gods wisten te waar- deeren i In zijn mooie hoekje over John Wesley vertelt Dr van Nes o.m. het volgende: Het gebeurde eens, dat aan Whitefield door een zijner aanhangers gevraagd werd „Wat dunkt u? Zouden wij Wesley wel in den hemel zien?" „Ik vrees van niet," luidde het ant woord, juist, zooals het werd verwacht. Doch de blijdschap van den liefdeloozen vrager werd aanmerkelijk getemperd', toen Whitefield voortging: „Ik vrees van niet, want Wesley zal zeker 'heel dicht bij den troon zijn, en wij zullen op zulk een afstand staan, dat wij hem nauwelijks zullen kunnen zien." Zoo ipordeelde zegt Dr van Nes de rechte Clalvinist, die, juist omdat hij al de eer aan God gaf, had geleerd ootmoedig te zijn. f En zijn oordeel is de schoonste lofrede, die immer op John Wesley kan gehouden worden. XVIII. Men heeft zeker wel al lang begrepen, dat de bedoeling van mijn brieven over Opvoeding niet is een wetenschappelijke be handeling van de Opvoedkunde te geven. Ook al zou ik dat kunnen doen, wat ik natuurlijk niet gaarne wil beweren, dan nog zou het er hier de plaats niet voor zijn. Ik wil voornamelijk practische wenken geven op het terrein van de opvoeding; ik wil trachten van raad te dienen, bemoediging te geven; op fouten en op goede dingen wil ik wijzen, om daardoor hopelijk velen te ge rieven. Maar dat neemt niet weg, dat ik toch ook wel eens, op eenvoudige wijze, wil pra ten over opvoeding en opvoedkunde, zooals die zich in de historie ontwikkeld hebben. Ook dat kan zeer leerzaam zijn en ons als opvoeders in meer dan één zin van dienst zijn. 1 Daarom heb ik, naast het behandelen van dagelijksche practische gevalletjes, ook reeds een keer gewezen op de moeilijkheid, maar ook op de heerlijkheid van het werk der opvoeding. Ook over het breede terrein, denk aan het lichamelijk en het geestelijk belang onzer kinderen, hebben we een keer gehan deld. Voorts hebber we samen ook eens gepraat over de vraag: wat is opvoeding nu eigenlijk; en ik heb u gewezen op de opzet telijke zoowel als op de onopzettelijke opvoe ding. Bovendien hebben we er elkander aan herinnerd, dat niet wij, maar dat God zelf ons zal zeggen, wat we ons als doelwit heb ben te stellen bij ons opvoedingswerk; met andere woorden, dat niet ons eigen model, doch Gods model ons voor oogen moet staan. i Ditmaal willen we even wijzen op de nood zakelijkheid der opvoeding. Hebt ge er wel eens bij doorgedacht, hoe buitengewoon hulpbehoevend een jong kind is, lichamelijk en geestelijk nog wel? Het jonge vischje kan reeds dadelijk zwemmen en in eigen behoeften voorzien. Het jonge vogeltje vliegt betrekkelijk spoedig uit en heeft gauw zijn wasdom bereikt. Maar onze kinderen heb ben jaren lang werk. Sprak de opvoed! kundige Comenius pr niet van, dat een mensch eigenlijk vier en twintig jaren noo dig heeft, om zijn volle ontwikkeling te be reiken? Hiermee is wel duidelijk de noodza kelijkheid der opvoeding geïllustreerd. Te meer komt dit nog uit, als we letten, naast de lichamelijke, ook op de geestelijke ontwikkeling, de zoo moeizame ontplooiing van het geestes- of zieieleven van den jon gen mensch, redelijk en zedelijk en gods dienstig. Zou daar opzettelijke leiding niet noodzakelijk zijn? Maar als ge dan nog let op de veld en steeds meerder wordende eischen van het praktische leven, dat altijd maar drin gender lichamelijk en geestelijk wél toege ruste menschen vraagt, 'dan zult ge zeker niet ontkennen de noodzakelijkheid der op voeding. En nog zijn wij niet aan het einde. Het zwaarst nog moet wegen de eisch onzes Gods, die op schier elke bladzijde van Zijn Woord ons wijst op het noodzakelijke van de Hem welgevallige toerusting onzer kin deren tot hun levensdoel. En om die nood zakelijkheid onvergetelijk te maken, leggen we als ouders bij den heiligen doop onzer kinderen de plechtige belofte af, ze te on derwijzen of te doen onderwijzen naar eisch des Heeren. Noodzakelijk is de opvoeding! Nog meer, als we bij al het voorgaande nu ook nog herinneren aan het droeve en vreese- lijke feit der zonde. Is de mensch geschaf pen om met lichaam en ziel God te dienen; door de zonde is hij daartoe onmachtig en, wat erger is, onwillig geworden. En zoo is te meer noodzakelijk geworden een opvoe ding tot een nieuwe gehoorzaamheid, om in de wegen des Heeren te wandelen, Hem iwelbehagelrjk en tot Zijn eere. Gaat dan ons gebed wel dagelijks op, om bij dien noodzakelijken arbeid de hier zeker onmis bare zegen en leiding des Allerhoogsten te mogen ondervinden? OPVOEDER. Beste jongens en meisjes! Uit de briefjes, die ik ontving is nu wel gebleken, dat de meesten er niets op tegen hebben, dat we voorloopig niet iedere week een raadsel hebben. Een paar ijverige nicht jes vonden 't jammer, maar de zomertijd is nu eenmaal een lastige tijd om geregeld ce raden en te schrijven en daarom zullen we nu maar zoo half en half vacantienemen. Jullie behoeft dus deze week niet te schrij ven; wel de volgende week als de raadsels weer geplaatst worden. De zomertijd is een prettige tijd, vooral wanneer het weer zoo mooi is als de laat ste weken. Jammer, dat het op sommige plaatsen zoo vreeselijk geonweerd heeft In Zeeland zijn we er gelukkig nogal goed afgekomen, tenminste voorzoover ik er van gehoord heb. In den Bijbel komt op een paar plaatsen een machtige beschrijving voor van het on- wee:, waaruit blijkt, hoe we dit natuur verschijnsel hebben te beschouwen. Wie van jullie weet te zeggen waar we die beschrij ving kunnen vinden? Schrijf het me de volgende week maar eens tegelijk met de oplossing van de raad sels. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. Serooskerke. „Korenbloempje en Blauwoog". Ja, de anderen hebben ook ai heel wat over het feest geschreven, 't Was zeker wel een mooi gezicht, toen het dorp heelemaal verlicht was. En of jullie het troffen, dat je den volgenden dag zoo heer lijk uit kon slapen. „Parker", je hebt do legkaart goed uitgezocht en keurig gekleurd, ging het nogal gemakkelijk? Jij bent er goed afgekomen met den wedstrijd, dat je zoo maar twee dingen tegelijk kreeg. „Sam en Piet". Hartelijk gefeliciteerd met S. zijn ver jaardag, wat zijn er deze maand bij jullie nog

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8