Uit het Zeeuwseh Verleden
Brieven over Opvoeding.
Voor de Jeugd.
Eeuwigheidslicïit.
Whitefield en Wesley.
lang voor zijti naam vocht, aan die burgera
van Douai, die op 't opperste oogenblik hun
bevelhebber Fouquard de Merle bezworen,
ten ptrijde te trekken naar de kouters van
Vlaanderen
Ik dacht aan leper, Audenaarde en Diks-
muide, Nieupoort, aan al die steden waar 't
volk vrij leefde omdat het Vlaamsch was.
Ik dacht aan Brugge, waar de avondzon
de oude huizekens tot Vlaamsche schoon
heid wijdt, en de steenen van de monumen
ten branden in het mirakuleuze schoon-
heidsmerk der eeuwen.
Ik dacht aan Philips van Artevelde, die
tot zijn mannen zegde: Vangt den jongen
Koning Karei VI, brengt hem in onze veste,
wjj zullen hem Vlaamsch leeren, want al
leen dan zal hij beseffen wat een Vlaming
voelt I
Ik dacht aan allen, die groote kunstenaars
Op velerlei gebied, die schoon waren om
hun originaliteit, en hun rijkdom betrokken
uit de Vlaamsche traditiën, die fier waren
zich Vlaming te noemen omdat hun klein
volkje vertrapt werd en bespot en veracht
en dat het een groote mannelijke daad is
steeds de partij der vertrapten te kiezen.
Ik dacht"
Maar de lezer heeft reeds voldoende be
merkt, dat de schrijver Opdebeek een Vla
ming was, die als zwaardvechter voor de
belangen van zijn land tegenover iederen
aanrander gereed stond met zijn woord en
zoo zij gevraagd werd zijn daad.
In dit eene boek ziet ge dus die beide te
zamen gevlochten: liefde tot Vlaanderen om
zgn uiterlijk schoon, maar daarnevens liefde
tot Vlaanderen, omdat het Vlaanderen is
en hij Vlaming.
Ge zult hem soms een al te hartstoch
telijk verdediger noemen van de Vlaamsche
zaak; maar zijn pleidooi hoort ge toch met
belangstelling aan. En wie zijn zaak eerlijk
en met liefde verdedigt, hij verdient stellig
méér onze aandacht dan degenen die door
echte of vermeende liefde zich laten voeren
tot woorden en daden, die conflict brengen.
Toch is het te betreuren, dat deze reis
impressies zich niet wat meer tot Vlaanderen
zelf, zijn stedenschoon en landschap bepa
len. Want het geheel had op die wijze niet
onbelangrijk aan waarde gewonnen.
Uit dit boek leeren we Opdebeek kennen
als een goed opmerker, die het Vlaamsche
land in al zijn bloeiende schoonheid vaak
in weinig woorden ons voor oogen stelt.
Ook hij roept als Gezelle: Och, Vlaanderen,
Vlaanderen, ik zie u toch zoo gaarne! Hem
ligt niets zoo na aan het hart als het
Vlaamsche land.
Opdebeek voert den lezer niet door ge
heel Vlaanderen; zijn herkenningstocht be
paalde zich meer in 't bizonder tot de kust
strook.
Vaak heeft hij vanaf de duinenrijen uit
gezien over de wijde landen, de wijde zeeën!
Boven hem de wijde luchten, die zich soms
vernauwen in één oogenblik:
„De horizon gaat helderkiaar open. Boven
ons echter wordt het grijs en donker. Een
zwarte wolk spuwt in lange stalen regen
uit. Achter het huis, op duistere violette
donkerheid van stormlucht, licht de regen
boog in zeven heldere kleuren. Hij schiet
op uit het dal, uit een donkere krocht als
reuzenpilaar van vuur, bochtend in een groe
ten zwaai van licht naar den hooge, kleu
rend, benedenwaarts, in een woud van kol
ken
De zee heeft hij gezien als een kalme,
|cuivere spiegel, stil als het water in Brug-
ges grachten, maar ook zag hij haar door
stormwoede opgezweept en rusteloos voort
bewogen:
„D;ö zee staat woest. Uit verre diepten, uit
het hart van den horizon komen de golven
pangezet, in dichte rijen, als regimenten in
stormpas.
Ze zweepen tegen elkander aan, stoeien,
vechten, rollen, zwellen tot onmetelijke ba
ren, optillend met één zwalp bergen van
wateren.
't Schuim spat boven de hoogten, toor
nend, ziedend. De oneindigheid ligt vol kui
len en spuwende kraters. Over het geweld
van millioenen kolken liggen de blauwheid
der hemelen en de lach der zon. De dag is
nog jong, de kusten van Walcheren en
de steenen dijk van Zeebrugge staan klaar
en helder in de verte, verlicht als akwa-
rellen.
De wind heeft de nevelen van den nacht
sinds lang verdreven om 't feest in de groote
zee. *t Geluid dondert los, breekt de diepten,
scheurt de hoogten, ieder baar is een
sterkte, die zich op 't strand stuk slaat in
een siddering van Dollend schuim. Overal is
er gejuich, is er licht en kleur, overal
geloei en stormfeest"
Ieder, die deze reis-impressies van den
onlangs overleden auteur leest, zal genieten
van zijn liefdevolle beschrijving, die het
schoon en den rijkdom van zijn geliefd
Vlaanderen in alle kleuren laat fonkelen.
En af wordt er dan wel wat erg veel
gesproken over het Vlaamsch en den Vla
ming: wij, die van Dietschen stam zijn.
kunnen ons wel indenken, hoezeer som
mige toestanden hem tot schrijven noopten.
Als het moet, vergeven we gaarne wat, en
zien we wel iets door de vingers; want „Op
reis in Vlaanderen" met Lode Opdebeek be-
teekent, dat de zoon ons toegang verleent
tot het ouderhuis, en zijn schatten met lief
hebbende woorden verklaart
A. L. van Oy.eu.
H.
Zuster Klara wist tot nu toe weinig van
het innerlijk leven van juffrouw Stein. Dit
speet haar, daar ze den indruk had gekre
gen, dat het leven van deze zieke arm was
aan .liefde. Zij wist alleen, dat zij vroeg
weduwe was geworden en dat haar beide
kinderen betrekkelijk jong waren gestorven.
Lang j-ustten blikken van de zieke
op hare verpleegster. Als bewonderend gle
den ze over de lange slanke gestalte, dat
blanke mooi gevormde gelaat, waarin een
verborgen llgden zekere lijnen bad getrok
ken, over dat volle donkere haar, waarin;
nog slechts enkele zilveren draadjes zicht
baar waren.
„In mijn jeugd trouwden zulke mooie
meisjes, ais u geweest moet zijn, zuster!
Hoe komt het, dat "u verpleegster zift ge
worden?" vroeg zij plotseling.
Een licht rood kleurde Klara's gezicht
en liet het nog jonger schijnen.
„Ik geloof, dat er geen gebrek is aan ge
trouwde vrouwen, maar er is wel overal
behoefte aan verpleegsters, en daar ik ge
lukkig gezond ben, zoek ik mijn leven in dit
beroep nuttig te besteden. Ik ben nu al
15 jaar in dit werk bezig en het is mij lief
geworden."
Zuchtend keek de oude vrouw naar het
meisje, dat zoo eenvoudig deze verklaring
gaf. „Het lijkt mij verschrikkelijk, altijd onder
zieken te leven! Arm kind! En dan nog een
wees en alleen op de wereld!"
Het meestal zoo strakke en koude ge
zicht had al sprekende een warme en mede
lijdende uitdrukking gekregen.
„0, maar ik ben heelemaal niet alleen",
antwoordde de zuster. „Ik heb immers altijd
mijne zieken en dan zoo vervolgde zij
zacht niemand, die den Heiland liefheeft
is toch alleen?"
De zieke antwoordde niet, maar na een
poosje vroeg ze: „maar zuster, was er in
uw jeugd dan geen zonneschijn; hebt u
nooit liefdesgeluk gekend?" Zij vergat voor
een oogenblik hare pijnen bij de ontwakende
belangstelling voor de lotgevallen, van hare
verpleegster.
Een schaduw gleed over Klara's gezicht
en in hare groote donkere oogen lag een
wereld van stomme smart
Vriendelijk zei ze: „we willen nu niet
meer zooveel praten juffrouw Stein. U moet
nu rusten en probeerem te slapen, fk zal u
nog wat druppels geven, die de dokter heeft
voorgeschreven; dat zal u goed doen."
Daarna schudde zij het kussen op en
hielp de zieke een gemakkelijke houding
aan te peroan. En toen na eenigen tijd de
oude vrouw was ingeslapen, verliet zij zacht
jes de kamer.
Er waren er immers nog zoo velen, die
hare hulp noodig hadden! Zij ging van bed
tot bed, gaf hier wat medicijn, nam daar
de temperatuur op, assisteerde den dokter
en schreef dan haar rapport
Zoo gleden de uren voorbijL Maar bij alles
wat zij deed, hoorde ze steeds weer de
woorden van de zieke vrouw: „In mijn
jeugd
Klara's jeugd! hoe ver lag die reeds ach
ter haar.
0, als zij den .vervlogen tijd nog eenmaal
terug had kunnen roepen, hoe anders zou
dan haar leven zijn geweest Met heete tra
nen dacht zij aan de verloren jaren.
Zij had vroeger een groot geluk, dat God
haar geschonken had, vast kunnen houden,
maar in hare dwaasheid had zij het, toen
ze leefde ver van God, achteloos weg laten
glijden.
Ongetwijfeld was haar tegenwoordig leven
rijk en gevuld. Zij was als hoofdverpleegster,
wie men groote achting en liefde toedroeg!,
in het groote ziekenhuis schier onontbeerlijk.
Als zij heenging, dan zou haar plaats niet
gemakkelijk te vervullen zijn.
Dat bewustzijn stemde haar tot tevreden
heid en dankbaarheid. 1
Maar ondanks dat alles, bleef diep in
haar hart het verlangen naar het eenmaal
verloren, lichtzinnig verspeelde geluk. Zij
was nog slechts 35 jaar en een lang leven
kon nog voor haar liggenDeze gedachten
hielden haar bezig, toen zij zich voor een;
korte rust in haar particulier vertrek terug
trok.
Zachtjes tikte hert kleine klokje op de
oude boekenkast, als wilde het door het een
tonige tik-tak herinneren aan het verganke
lijke van den wegvl uchtenden tijd. Op de
vensterbank tusschen de bloeiende planten,
zong een kanarievogel zijin hoogste lied, zon
der zich van zijn gevangenschap bewust
te zijn zooals zoovele menschenkinderen
zorgeloos door het leven gaan, zonder zich
bewust te zijn van de zondebanden waarin
ze gevangen zijn.
Het was hier stil en prettig in deze gezel
lige omgeving, een waar rustoord na den
haastigen en vaak afmjattenden arbeid.
Maar de korte sluimering die haar meest
al om dezen tijd verkwikte, bleef vandaag
achterwege. Zij vond niet de gewenschte
rust in deze rustige omgeving.
Met gesloten oogen rustte zuster Klara
in den gemakkelijken leuningstoel en als
in den droom, vertoefden .hare gedachten
in lang .vervlogen tijden.
(Wordt vervolgd).
Iets over de Heerlijkheid Souburg,
door A. M. WESSELS.
Onder de Walchersehe Heerlijkheden kan
met eero ook genoemd worden de Heerlijk
heid en het dorp Souburg, dat zoo bizon-
der gunstig gelegen is, tusschen de twee
steden van het eiland, Vlissingen en Mid
delburg.
Van welke zijde men het ook nadert,
reeds dadelijk ontvangt men den indruk, dat
het een deftig bloeiend dorp is. Hoe fraai
is dat ruime plein met boomen beplant,
waarop het borstbeeld van den grooten kin
derschrijver Louwerse prijkt Het hoeft heu
genis aan oude dagen en dit wenschen wij
even naar voren te brengen.
Was Subburg zoo staat de naam in
oude documenten in vroeger eeuw niet
beroemd om het wonderdoende beeld vani
Onze Lieve Vrouwe, in een nis van den
toren geplaatst, en waarheen de bedevaart
gangers uit het geheele land van Walcheren
opgingen, om van hunne kwalen genezen
te worden De beeldenstorm wierp het beeld
ter aarde en liet alleen de ledige nis.
Oost-Souburg is geen heilige plaats meer,
maar het heeft nog veel van zijn oude wel
vaart, van zijn oud aanzien behouden.
De aloude Heerlijkheid Souburg komt reeds
van de vroegste tijden voor in de Registers
der Utrechtsche kerk. Zij schonk haar naam
aan een eigen geslacht van Edelen, de Hee-
ren van Souburch, wier naam in de Zeeuw-
scbe geschiedenis meermalen wordt genoemd
Later in handen gekomen van het aanzien
lijke, wijdvertakte geslacht der Van Bazel-
W -I
,®S®
<D O g
£c°
lens, ging de Heerlijkheid, in Jiet laatst der
vijftiende eeuw, over in handen van de
heeren van Bourgondië, afstammelingen van
een natuurlijken zoon van hertog Filips vanl
Bourgondië.
Het kasteel van Souburg herbergde loen
meermalen vorstelijk» bezoekers binnen zijn
wanden.
De jeugdige aartshertog Karei van; Oosten
rijk vertoefde er in 1515 en 41 jaar later
verscheen er nogmaals dezelfde Karei, de
wijdberoemde en geduchte keizer, der we
reld en des levens moede, zijn kroon af
leggende, om in een klooster, althans eenige
rust te vinden.
Den Gden September 1556 teekende hij,
op het kasteel Souburg, zijn laatste „Or
donnantie op 'tpoinct van de Religie".
Dit kasteel was dus "des Keizers laatste
herberg op Nederlandsch .gebied. Jn 1575
ging de heerlijkheid Souburg over in handen
van Philips van Marnix, Heer van St. Alde-
gonde, die aan het kasteed nieuwen luister
schonk. Zijn naam is het, die nog steeds
in de herinnering voorleeft waar van den)
„Souburcht" wordt gesproken. De oude
burcht van Oost-Souburg heeft gestaan, vol
gens Zeel. 111. niet zooals Drasselhuis wil,
aan de Noordzijde .van het dorp, doch aan
de zuidzijde, waar een blok, geheel rond,
den naam van burchtblok draagt, en een
weg dien van Burgweg.
Jammer, dat alleen maar een gravure
meer overig is van het kasteel waar Mar
nix als een vader onder zijn kinderen leef
de, nadat "de val van Antwerpen, hem de
zoo lang genoten populariteit en zijn plaats
in de regeering (voor een tijd althans) ver
liezen deed.
Hier arbeidde hij aan zijn verklaringen,
van den Bijbel en aan zijn voortreffelijke^
te zeer miskende psalmberijming, die voor
die van Petrus Dathenus moest wijken, of
schoon Datheen zelf verklaarde, dat die van
Marnix veel beter was dan 'de zijde.
Hier te Souburg sleet hij; eenige jaren in
rust en vreedzame studiën, totdat hiji straks
wederom geroepen werd het staatstooneel te
betreden. En de oude Marnix, schoon door
tegenwerking en miskenning en velerlei on
dank gekrenkt, door huiselijk leed gebogen
ging.... waar zijn plicht hem riep. Voor hem
was de spreuk „Repos ailleursl"
Het oude kasteel overleefde riog bijkans
twee eeuwen zijn beroemden eigenaar, den
vriend en medestrijder van Qranje, maar
het was, of met jlen dood van Marnix,
ook de Souburcht tot ondergang werd ge
doemd. Het kasteel ging van de eene hand
in de andere over en veel werd er aan
veranderd. Men. heeft pr gravures van uit
1598, 1609. 1630, 1709, en 1743. Wat een,
verschil maakt de eerste met de laatste!
Uit de voorhanden jiijnde afbeeldingen kan
men zich nog zeer goed een denkbeeld
vormen van de uitgestrektheid en den aanleg
van het kasteel onder de Borssolens en
Bourgondiërs.
Na den dood van Marnix (15 Deo. 1598)
werd hij .als eigenaar van het kasteel op
gevolgd door "zijn zoon Jacob. Toen deze
echter, na een bezit van anderhalve maand
op 27 Jan. 1599 overleed, gingen heerlijkheid
en kasteel over op de dochter van] dezen,
Walburg, die in 1616 huwde met Willem van
Oldenbarnevelt, beer van ,Stoutenburg.
In 1638 werd alles aan de stad Middelburg
verkocht, die het kasteel verhuurde.
Er weid echter niets meer aan onderhou
den. Op 5 Sept. 1783 is het voor f 1530
voor afbraak verkocht en in datzelfde jaar
gesloopt. Jammer dat dit historisch monu
ment verloren moest gaan.
Ook West-Souburg, dat vroeger een groo
teren luister bezat, is thans niet groot.
Wat was dat vroeger anders I De weleer
zoo schoone berk, met vele altaren en praal
graven en gedenksteenen versierd, door Mar
nix hersteld en waarin zijn lijk ter ruste
werd gelegd, werd in' 1833 voor afbraak
verkocht. Wel heeft men betwist, dat hij
in deze kerk begraven is. Hij moet pchter
eerst te Leiden ter aarde zijn besteld, doch!
later heeft men zijn lichaam naar West-Sou-
burgs Kerk gebracht.
Zoo is ook de grootheid van bet verleden
ondergegaan. Kasteel, berk, beiden zijn ver
dwenen.
Een gedeelte van West-Souburg is in 1807,
volgens het tractaat van Fontainebleau, bij
Vlissingen gevoegd, waarvoor Souburg in
1824 van Vlissingen f4000 schadevergoeding
kreeg.
Voorts kan ik ieder aanraden Jiet dorp
te bezoeken. Ook de oude kerk, wier stich
tingsbrief reeds dateert van April 1250. Van
af den Ritthemschen weg heeft men er een
fraai gezicht op.
Een tochtje er heen is een dankbaar
werk!
Zooals hekend, hebben de bekende Engel-
sche methodisten Whitefield en Wesley
soms scherp tegenover elkaar gestaan.
Dit belette echter niet, dat zij elkaar toch
ook als dienstknechten Gods wisten te waar-
deeren i
In zijn mooie hoekje over John Wesley
vertelt Dr van Nes o.m. het volgende:
Het gebeurde eens, dat aan Whitefield
door een zijner aanhangers gevraagd werd
„Wat dunkt u? Zouden wij Wesley wel
in den hemel zien?"
„Ik vrees van niet," luidde het ant
woord, juist, zooals het werd verwacht.
Doch de blijdschap van den liefdeloozen
vrager werd aanmerkelijk getemperd', toen
Whitefield voortging:
„Ik vrees van niet, want Wesley zal
zeker 'heel dicht bij den troon zijn, en wij
zullen op zulk een afstand staan, dat wij
hem nauwelijks zullen kunnen zien."
Zoo ipordeelde zegt Dr van Nes de
rechte Clalvinist, die, juist omdat hij al
de eer aan God gaf, had geleerd ootmoedig
te zijn. f
En zijn oordeel is de schoonste lofrede,
die immer op John Wesley kan gehouden
worden.
XVIII.
Men heeft zeker wel al lang begrepen,
dat de bedoeling van mijn brieven over
Opvoeding niet is een wetenschappelijke be
handeling van de Opvoedkunde te geven.
Ook al zou ik dat kunnen doen, wat ik
natuurlijk niet gaarne wil beweren, dan nog
zou het er hier de plaats niet voor zijn. Ik
wil voornamelijk practische wenken geven
op het terrein van de opvoeding; ik wil
trachten van raad te dienen, bemoediging
te geven; op fouten en op goede dingen wil
ik wijzen, om daardoor hopelijk velen te ge
rieven.
Maar dat neemt niet weg, dat ik toch
ook wel eens, op eenvoudige wijze, wil pra
ten over opvoeding en opvoedkunde, zooals
die zich in de historie ontwikkeld hebben.
Ook dat kan zeer leerzaam zijn en ons als
opvoeders in meer dan één zin van dienst
zijn. 1
Daarom heb ik, naast het behandelen van
dagelijksche practische gevalletjes, ook reeds
een keer gewezen op de moeilijkheid, maar
ook op de heerlijkheid van het werk der
opvoeding. Ook over het breede terrein, denk
aan het lichamelijk en het geestelijk belang
onzer kinderen, hebben we een keer gehan
deld. Voorts hebber we samen ook eens
gepraat over de vraag: wat is opvoeding nu
eigenlijk; en ik heb u gewezen op de opzet
telijke zoowel als op de onopzettelijke opvoe
ding. Bovendien hebben we er elkander aan
herinnerd, dat niet wij, maar dat God zelf
ons zal zeggen, wat we ons als doelwit heb
ben te stellen bij ons opvoedingswerk; met
andere woorden, dat niet ons eigen model,
doch Gods model ons voor oogen moet
staan. i
Ditmaal willen we even wijzen op de nood
zakelijkheid der opvoeding. Hebt ge er wel
eens bij doorgedacht, hoe buitengewoon
hulpbehoevend een jong kind is, lichamelijk
en geestelijk nog wel? Het jonge vischje
kan reeds dadelijk zwemmen en in eigen
behoeften voorzien. Het jonge vogeltje vliegt
betrekkelijk spoedig uit en heeft gauw zijn
wasdom bereikt. Maar onze kinderen heb
ben jaren lang werk. Sprak de opvoed!
kundige Comenius pr niet van, dat een
mensch eigenlijk vier en twintig jaren noo
dig heeft, om zijn volle ontwikkeling te be
reiken? Hiermee is wel duidelijk de noodza
kelijkheid der opvoeding geïllustreerd.
Te meer komt dit nog uit, als we letten,
naast de lichamelijke, ook op de geestelijke
ontwikkeling, de zoo moeizame ontplooiing
van het geestes- of zieieleven van den jon
gen mensch, redelijk en zedelijk en gods
dienstig. Zou daar opzettelijke leiding niet
noodzakelijk zijn?
Maar als ge dan nog let op de veld
en steeds meerder wordende eischen van
het praktische leven, dat altijd maar drin
gender lichamelijk en geestelijk wél toege
ruste menschen vraagt, 'dan zult ge zeker
niet ontkennen de noodzakelijkheid der op
voeding.
En nog zijn wij niet aan het einde. Het
zwaarst nog moet wegen de eisch onzes
Gods, die op schier elke bladzijde van Zijn
Woord ons wijst op het noodzakelijke van
de Hem welgevallige toerusting onzer kin
deren tot hun levensdoel. En om die nood
zakelijkheid onvergetelijk te maken, leggen
we als ouders bij den heiligen doop onzer
kinderen de plechtige belofte af, ze te on
derwijzen of te doen onderwijzen naar eisch
des Heeren.
Noodzakelijk is de opvoeding! Nog meer,
als we bij al het voorgaande nu ook
nog herinneren aan het droeve en vreese-
lijke feit der zonde. Is de mensch geschaf
pen om met lichaam en ziel God te dienen;
door de zonde is hij daartoe onmachtig
en, wat erger is, onwillig geworden. En zoo
is te meer noodzakelijk geworden een opvoe
ding tot een nieuwe gehoorzaamheid, om
in de wegen des Heeren te wandelen, Hem
iwelbehagelrjk en tot Zijn eere. Gaat dan
ons gebed wel dagelijks op, om bij dien
noodzakelijken arbeid de hier zeker onmis
bare zegen en leiding des Allerhoogsten te
mogen ondervinden?
OPVOEDER.
Beste jongens en meisjes!
Uit de briefjes, die ik ontving is nu wel
gebleken, dat de meesten er niets op tegen
hebben, dat we voorloopig niet iedere week
een raadsel hebben. Een paar ijverige nicht
jes vonden 't jammer, maar de zomertijd
is nu eenmaal een lastige tijd om geregeld
ce raden en te schrijven en daarom zullen
we nu maar zoo half en half vacantienemen.
Jullie behoeft dus deze week niet te schrij
ven; wel de volgende week als de raadsels
weer geplaatst worden.
De zomertijd is een prettige tijd, vooral
wanneer het weer zoo mooi is als de laat
ste weken. Jammer, dat het op sommige
plaatsen zoo vreeselijk geonweerd heeft
In Zeeland zijn we er gelukkig nogal goed
afgekomen, tenminste voorzoover ik er van
gehoord heb.
In den Bijbel komt op een paar plaatsen
een machtige beschrijving voor van het on-
wee:, waaruit blijkt, hoe we dit natuur
verschijnsel hebben te beschouwen. Wie van
jullie weet te zeggen waar we die beschrij
ving kunnen vinden?
Schrijf het me de volgende week maar
eens tegelijk met de oplossing van de raad
sels.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
Serooskerke. „Korenbloempje en
Blauwoog". Ja, de anderen hebben ook ai
heel wat over het feest geschreven, 't Was
zeker wel een mooi gezicht, toen het dorp
heelemaal verlicht was. En of jullie het
troffen, dat je den volgenden dag zoo heer
lijk uit kon slapen. „Parker", je hebt do
legkaart goed uitgezocht en keurig gekleurd,
ging het nogal gemakkelijk? Jij bent er goed
afgekomen met den wedstrijd, dat je zoo
maar twee dingen tegelijk kreeg. „Sam en
Piet". Hartelijk gefeliciteerd met S. zijn ver
jaardag, wat zijn er deze maand bij jullie nog