fTxf s»s.|s. s 4 Zaterdag 5 Juli 1930 Voor den Zondag. Letterkundige bijdragen. s XXX Jaar gang No. 40 t? H* H-»- M) 00 CD CO CO xxxxx J_ 1 »>«1 K A m- •g S P H o S- BR-a g 5' pf s.<*> 5* g «S S f 7 CD 4» to to CO to «D 00 CO H B 6*3 §*E e? S t i c I e s g ex S. I P- O e»* r 09 ▼eel Terjaardagen op komst Ik mag wel een kalender aanschaffen waar ik ze allemaal opschrijf dan kan ik ze tenminste onthou den. „De Ruiter en Willem v. Oranje". Zus je begreep er zeker nog niet veel van, dat se jarig was, maar jullie wel toen je des avonds chocolademelk kreeg. Pannekoe ken is zeker S. z'n lievelingskostje. „Kie vit en Duifke". Dat raadsel heb ik wel door gekeken, maar het was niet zoo geschikt voor ons, dat gebeurt wel eens meer hoor. Misschien kan ik de nieuwe wel beter ge bruiken. Oostkapelle. „Watersnip". Dus jij hebt het ook al druk. Hooien lijkt me anders een reuze leuk werkje hoor, dat vindt jij zeker ook wel prettig of help jij liever aard beien plukken? St--Laureni „Rozeknop". Van ürie- beenloopen heb ik nog nooit gehoord. Schrijf je me eens hoe dat gaat, ik ben er erg nieuwsgierig naar. Heb je een mooi prijsje gehad? Jouw gevangene moest wel een lange wandeling maken, maar hij kwam er gelukkig toch uit „Klaproos". Ze waren zeker wel erg nieuwsgierig, wat jij voor ging lezen, ik had het wel eens willen zien. Ja, ik hoop ook maar, dat je trouw moe blijft doen, er zijn nichtjes en neefjes, die al heel wat prijsjes hebben gehad. „Kla verblad". Daar had je broer gelijk aan, dat het een bijzonder mooi boek is en 't verveelt nooit om 'tnog eens over te lezen. De an dere nichtjes en neefjes vinden het raadsel ook niet altijd even gauw, hoor. Nieuwdorp. „Boerinnetje". Ja, bij ons heeft het ook geregend van de week, maar niet zoo erg. Jammer, dat de bloemen zoo omwaaien, 'tis zeker erg vlak bij jul- Wat is dat nu?ik zag toch duidelijk een visch aan den haak spartelen, en nu is ze verdwenen en de visch die ik zooeven gevangen had is ook weg! Kunnen jullie soms de twee visschen vinden? Ik niet, maar probeeren jullie het eens. lie. Bij ons is de tuin meer beschut, dus heb je daar niet zooveel last van. „Juffer tje". Wil je Tine ook van mij feliciteeren, hoe oud is ze geworden? Ik kan begrijpen, dat je nieuwsgierig bent naar je prijsje, nu *t zal best meevallen. „Rakkertje". Leuk, dat je boekje juist kwam, terwijl je zat te schrij ven. Vindt je het nu niet prettig, dat je niet iedere week hoeft te schrijven, nu je het zoo druk hebt? 'tls zeker wel stil bij jullie thuis. Rilland. „Africaantje". Dank je wel voor de kiek, ik vind haar erg leuk zeg en zoo mooi duidelijk. Nu, je hebt veel cadeaux ge had hoor, de vriendinnen vonden het zeker ook wel leuk, dat jullie op de bleek moch ten eten. Ja, je mag het raadsel en den brief nu wel samen sturen. „Vinkje". Vindt jij het zoo gezellig om lange brieven te krij gen, nu ik ook hoor. Liesje vind ik erg mooi, wat heb je haar een mooi jurkje ge geven en dan die leuke kousen en schoen tjes, 't staat echt snoezig. Heb ik het nu goed gedaan? Vrouwepolder. „Twee Vriendinne tjes". Jullie hebt nu een lange vacantie. Gaan jullie samen bessen plukken? Moeder zal wel niet vragen of je het prettig vindt, want als er zooveel te doen is, moeten de kleintjes ook meehelpen. Misschien gaan jullie van den zomer nog wel uit. Middelburg. „Nachtegaaltje". Dat ben ik niet van je gewend, zoo'n ongezellig brief je. Hadt je niet veel tijd, of was je van plan om er nog een te schrijven? Goes. „Duinroosjo". Dat plaatje zal v,el mooi zijn geworden, mogen jullie op school ook verf gebruiken? Leuk zeg al die plan tjes. Je moet er zeker zelf voor zorgen. Heb je al veel Oost-Indische kers? „Roosje". Dan had ik je eigenlijk maar een boek over Mi- chiel de Ruyter moeten geven. Help het me maar onthouden. Fijn, dat je nu ook een badpak hebt, wanneer ga je nu zwemmen? Wie weet of je niet een boek voor je verjaar dag krijgt. „Reseda". Dat waren ze niet alle maal met je eens, dat dat raadsel zoo moei lijk was, maar 't scheelt wel eens hé, den eenen keer heb je het direct en soms moet je zoo lang naar een paar woorden zoeken. „Stormvogel". Heb jij al zoo veel aardbeien gegeten, nu ik ook hoor. Als je het liever wilt, mag je het groote raad sel wel alleen inzenden, maai* ais je het kunt vinden zou ik het kleine er toch maar bij doen. „Erica". Ja hoor ik heb ook veel genoten, 't Is nu anders niet zoo heel warm meer, en 's avonds vooral is het heerlijk koel. „Gladio lus". Wat heb jij veel cade aux gehad, zeg. 'kZou haast jaloersch worden. Je vindt bet nu zeker wel dubbel zoo fijn om te gaan zwemmen, nu je al die mooie spullen hebt. „lalbot en Fiat". 'tGing zoo best op één blaadje hé, an ders is er toch altijd nog een witte kant over. Dus juilie in''-ben ook gezwommen, gaat het al goed? Oudelande. „Moeders Jongste". Ja, Schoorl is erg mooi, ik ben er meer dan eens geweest. De ansicht heb ik omvangen hoor, was het een gezellig uitstapje? Het feuil'eton las ik ook, lijkt her- nieuwe je nog al mooi? Op 't 7' ndingsfeest ben ik niet geweest, 'kwas toen juist uit de stad. Kamperland. „Zang vogeltje". Wat heb jij geno ten zeg, ja in Rotterdam is veel te zien, heel wat meer dan in Kamperland, maar ik zfu er toch niet graag willen wonen. Waarom schrijf je zus nu niet meer, jullie kunnen toch wel sa men meedoen? Wolf aartsdijk. „Prins Maurits". Dank je wel voor de foto, dat vind ik nog eens echt leuk. Het zijn zeker allemaal kinderen van jullie schooL Ja,'t misschien dan maar beter, dat je het raad sel wat vaker instuurt, dein raak je het tenminste ook niet kwijt St-Maartensdij k. A-del aart je". De raadsels hadt je goed hoor. Prettig, dat je weer een raadsel voor me maakt is het al gauw klaar? 'kBen nieuwsgierig hoe het wordt ,A- en L." Natuurlijk mogen jullie ook meedoen. Ja, dat gebeurt wel meer ,dat de neefjes het al zoo lang van plan zijn. Bedenken jullie ook een schuilnaam, en dan wil ik graag je leeftijd nog weten. Die post zegel was zeker voor antwoord, maar ik stuur de jongens nooit een brief, dus had je dat niet behoeven te doen. Rijswijk. „Witneusje". Ja, 'tzal bij jul lie nu wel erg warm zijn, jullie hadden dus toch ook een vrijen dag, en dat is wel eens leuk. Blijf je de heele vacantie in Zeeland? Z a a m s 1 a g. „De Jonge Landbouwer'Vt Is wel wat laat, maar ik wil je toch ook nog feliciteeren met je verjaardag. Zijn er ook nog vriendjes wezen spelen? Ja, 't regent hier ook af en toe een beetje maar veel is het niet hoor. 'e-H. H. kinderen. „Madeliefje". Wat ongezellig, dat je niets wist te schrijven, misschien weet je een volgenden keer wel weer wat meer, hé. Hebben jullie ook land- bouwvacantie? Aagtekerke. „Meidoorn en Agaath". Gelukkig maar dat A. niet met den hooi wagen mee moest anders waren de raadsels er vast bij ingeschoten. M. vindt het anders wei leuk denk ik, om zoo boven op het hooi mee te rijden. Onawandah. 6) (Slot.) Eindelijk zagen zij dein rook uit den schoorsteen tusschem de heuvels opstijgen en de kano aan den oever vastmakend, sprongen zij aan lanxi, vurig verlangend om thuis te komen, na den moeilijken en ge vaarlijken1 tocht. Toen Onawandah met zijn voeten den grond raakte, voelde bij, dat hij niet verder kon. en met de armen uitgestrekt naar de pastorie, welker verlichte vensters hem even vriendelijk en gastvrij toelachten, als toen de verdwaalde knaap ze voor de eerste maal had gezien, riep hij met een aandoenlijke blijdschap in zijn reeds half gebroken stem: „Gaat heenIk kan nietZegt aan goeden vader, Onawandah niet liegen, niet vergetenHij zijn belofte gehouden Toen viel hij op op het gras neer en lag daar, alsof hij dood was, terwijl Ruben, de zorg voor hun redder aan Eunice toever trouwend, zoo vlug als zijn vermoeide voe ten hem draven konden, naar huis liep, om hulp te halen. Het kleine meisje deed wat zij kon, zij schepte water om zijn bleeke lippen te be vochtigen, waschte de schrijnende wond waaruit, het bloed van den moedigen knaap wegvloeide met een stuk van haar gescheurd rokje en ging naast hem zitten met zijn hoofd in haar arm, hem. moed insprekend, „cxadat vader nu zeker wel komen zou". Maar de arme Onawandah kon niet meer; bij zag op naar het lieve, bezorgde gezichtje dat zich over hem heen boog en fluisterde teeder: „Zal Wild Roosje Onawadah niet vergeten?" Toen verduisterde het licht in zijn oogen en zijn laatste ademtocht vlood heen in een glimlach voor haar. Toen de predikant en zijn volk kwamen aahloopen vol onuitsprekelijke verbazingen blijdschap en verlangend om te helpen, von den zij Eunice bitter schreiend, terwijl de Indiaan daar neerlag met een glimlach om de lippen, als een oorlogsheld, gevallen in den strijd. „O, mijn vrienden, die heidensche knaap heeft ons een les geleerd, die wij nimmer mogen vergeten. Laat ons zijn deugden na volgen en zijn naam in eere houden", zei de predikant diep bewogen, terwijl hij zijn snikkend dochtertje aan het hart drukte en op het verbleekt gelaat aan zijn voeten een blik sloeg, welsprekender dan woorden. Allen voelden, dat, en zelfs de oude Becky wijdde een zucht vol wroeging en naberouw aan den knaap, die zoo trouw zijn woord gehouden en de verloren kinderen terugge bracht. had. Zij begroeven hem dicht bij de plek, waar bij gevallen was en jarenlang werd het een zame heuveltje onder den grooten eik door liefhebbende handen groen en frisch gehou den. Altijd bloeiden er de wilde rozen en het zacht gemurmel van de Lange Pijn boomrivier was het liefelijkst sluimerlied voor den moedigen, trouwen Onawadah. ÖHDASS B LADI De kloppende Heiland. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Openb. 3:30 a. Wat 'n beeld van licht en liefdel De verbcerlij'kte Heiland, Die op den troon des Vaders zit, wil aan de deur van uw levenswoning staan, en den zwaren klop per op de poort laten vallen, en wach ten wachten om binnengelaten te wor den. Welk een lieflijke verschijning I En toch, wat een donker beeld 1 Wat een sombere achtergrond! Want Christus staat aan gesloten deu ren. En op welke poort moet Hij kloppen? Soms op de poortdeuren van een verhar de zondaarsziel, die zich voor Hem ge sloten houdt, en Hem niet wil binnenlaten? Ge zoudt het verwachten, maarJezus predikt dit woord niet tot Zijn vijanden, doch tot de gemeente van Laodicea, en Hij klopt aan de deur van Zijn eigen kerk! De kerk van Laodicea had door zonde en inzinking de poorten voor haar Koning dichtgeworpen. .Uitwendig bloeide zij, en viel er weinig op haar aan te merken. Zij ontwikkelde zich, en nam onder de Azia tische kerken een belangrijke plaats in, maar innerlijk deugde het in die gemeente niet De aardsche welvaart, die in deze weelde- stad genooten werd, drong het geestelijke le ven en de eeuwige belangen op den ach tergrond, en als de verhoogde Heer uit den hemel aan deze kerk Zijn brief richt, is er niets, niets, waarin Hij haar prijzen kan. Wel moet Hij haar scherp bestraffen. Omdat zij lauw en lusteloos en onverschil lig is. Om haar zelfvoldaanheid en eigengerech tigheid. Omdat zij meent rijk en verrijkt te zijn, en geens dings gebrek te hebben, en niet weet, dat zij ellendig is, en jammerlijk en arm, en blind en naakt En door al deze zonden zijn de deuren gesloten. Maar.... Jezus klopt. Christus geeft de gemeente van Laodi cea niet prijs. En Hij laat u, die uw hart voor Hem toesloot, niet aan uzelf over. O, gij hadt, evenals die trage en zelf voldane belijders uit Klein-Azië, verdiend, dat Hij de deuren gesloten hield, en zich met Zijn genade terugtrok, maar wat Hij eenmaal greep, laat Hj} niet weer los; Hij klopt. En Hij laat bij dat kloppen zelfs Zijn stem hooren, en als Hij klopt, doet Hij dit niet haastig. Hij snelt niet vluchtig voorbij In Jezus is geen gejaagdheid. Hij is niet als wij, ongeduldig, en gaat niet, alsi ge op Zijn MEDEWERKEN TEN GOEDE. Een Godt-vergetem memscih verschrickt van alle dingen, En is niet s'élden droef als vrome luyen 'singeing Sijn hert is altijt bangh, sijn sinnen gantscih versaeght, Hij vlucht al menighmael al werd hij niet gejaeght Een meosch met Godt versoeat die heeft >aen adder wesen, Die is in sijh gemoet van alle schriok genezen, Sijn geest voelt 's Hemels troost dat hem tot vrede dient, Voor Godt en schrickt hy niet, het is sym beste vrient; Noch is hy min beschroomt oock voor de booste memchen, Al smeden zij bedrock, zij doen niet datse wens ch en, Godt hout haer in den1 bant; doch hoe hét immer gaet, Wat van den Hoeve komt, en doet geen menschen quaet. JACOB CATS. eersten klop niet opent, vertoornd verder, maar Hij staat aan de deur. Hij blijft toeven. Hij klopt, o zoo lang. Hij klopt onop houdelijk, ook al kreeg Hij keer op keer geen gehoor. Hij klopt, zoolang het heden der gena de zijn lokkend licht over uw pad werpt, totdatdat heden voorbij is, en Hij des kloppens moede heengaat, en het te laat is. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Ziet gij dien kloppenden Heiland? Vraag toch niet, waarin ge dat kloppen beluisteren kunt, want het klinkt in iedere Evangelieprediking, en in elk vermaan, en in talie levensleidingen, en in de vele wel daden, die Hij u schenkt, en in de be proevingen en slagen, waarmede Hij u te genkomt, en in alle wereldontroering. Hoort 'gij? Laat gij Jezus binnen? Denk aan het voorbeeld der heilige stad. Drie 'jaren lang heeft de Heiland aan haar deur gestaan en geklopt, en hoe menig maal heeft Hij haar kinderen bijeen willen vergaderen, gelijk de hen haar kiekens, maar zij heeft niet gewild. En omdat zij nidt wil, gaat Jezus van haar, en „zie, uw huis worde uw woest gelaten". O, 'laat dan den Heiland niet tevergeefs kloppen. Zoo gij uw ziel voor Hem niet ontsluit, gij zult eens staan aan Zijn deur, en klop pen en-roepen: Heere, Heere, doe ons open, doch Hij zal zeggen: Ik ken u niet, van waar gij zijt. Maar, hoort gij, en ontsluit gij voor Hem uw hart, en doet gij de deur open: Hij zal tot u inkomen, en met u avondmaal houden, en gij met Hem. Op reis door Vlaanderen door LODE OPDEBEEK. Junil In de luchten de teer-blauwe schoon heid van den jongen, groeienden zomerI Te velde de groote schreeaw van het was sende leven. Korengolven zwaar van vrucht, deinend onder warme winden, bloemen langs gracht en wegel. Over heggen, hoornen en oude hoeven de schitterende klaarheid van 't pure zonnelicht Het schoone Vlaanderen ligt open voor al de streelingen van de zon. Dit panorama van Vlaanderen ontrolt zich voor uw oog, als ge Lode Opdebeek's reis impressies leest Zij dateeren rond 1920, dus kort na de louleringsjaren van den wereldoorlog. Overal waren er nog de open wonden; maar ondanks den baaierd van puin ont dekte zijn oog toch ailerwege rijke schoor^ heid, die de treurnis over al wat verloren ging, voor zoover dit mogelgk was, kwam verzachten. Hij gevoelde het als een diepe zekerheid, die dankbaar en blij stemt: Vlaan deren staat uit zijn doodslaap op, het leeft, zijn schoonheid gaat herbloeien. Op de puin- hoopen van het oude bezit bouwt onver poosd een nieuwe, jonge menschheid haar krachtigste en mooiste idealen. De hechtd grondslagen, in verre eeuwen gelegd, zul len weer dragen de trotsche bouwwerken* die immer een deel van Vlaanderen» rijkste bezit zijn geweest De schrijver ging naar Brugge. Voor hem, die gaarne luistert naar de stem der eeuwen, die helder en onver zwakt tot ons spreekt, is de gang naar Brugge een pelgrimstocht Een pelgrims tocht naar de schoone doode, Hie leeft Zooals een legende, een schoone sage hoe vaak zij ons ook verteld werd steeds aan bekoring wint, zoo is Brugge de ouda bekende, die bij elk nieuw bezoek rijker schoonheid en luister spreidt In het boek van onze herinnering vult elk bezoek aan Brugge een nieuwe bladzg: elke ontmoeting wordt een feest! Ge bezoekt Brugge en hoor: de muziek der klokken speelt in de luchten. „Des avonds zit ik zoo vertelt Opdö* beek op de Groote Markt te Brugge achter den rug van de twee groote Vlaarcf- sche belden, te luisteren naar den zang van den beiaard, klinkend uit den ranken Halle toren die, uit het licht der duizenden lam pe- aar den blauwen maannacht school als èen reuzenbloem. De „Vlaamsche Leeuw" droppelde over de stad en ik hoorde 'tallen kante meezingen: Zij zullen hem niet temmen Zoolang een Vlaming leeft!.... En ik dacht aan dat Vlaamsche verleden, dat daar staat in de geschiedenis der vol keren als een vlammende trofee van mei> schelijke grootheid, aan dat volk dat eeuwen

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 7