De vacantie van Frits Verkerk.
Zaterdag 2 Augustus 1930
Jaar
gang
No. 44
Voor den Zondag.
De God Jacobs.
De wilde Wingerd.
Letterkundige bijdragen.
V rou wenkruistocht.
Ierseke. „Slaapmutsje" en „Sneeuw
klokje". Dat het neefje nog zoo erg klein
was wist ik niet, nee dan zal het nog wel
niet veel lachen. Wat zijn jullie fijn uitge
weest Ja, er is daar heel wat te zien. Jul
lie hadden zeker ook wel eens een kijkje
op de tentoonstelling willen nemen. „Bo
terbloempje". Hoe heet het broertje nu, Wil
lem of Louis, of heeft het soms twee na
men, ik denk haast wel, dat het zoo zal
zijn. Ben je nu al blij, dat je met Septem
ber weer naar school kunt gaan, daar zou
ik vast nog maar niet aan denken. ,3eu-
kenootje". Dan heb ik het toch mis gehad.
Je vindt het toch niet erg, dat ik dacht,
dat je een jongen was? Jij hebt een pret
tige vacantie, eerst het nichtje bij jou en
dan jij met het nichtje mee. Wat zullen
jullie een pret maken met z'n tweeën.
Serooskerke. „Korenbloempje". Jij
treft het, dat je al in de zevende zit, dat
zal wel een gezellige fietstocht worden. Ik
heb dien tocht van den zomer ook al eens
gemaakt, nu 'tis er erg mooi, hoor. De
zusjes vinden het zeker wel jammer, dat
zij niet mee mogen. „Blauwoogje". Ja hoor,
ik heb ook vacantie, maar niet zoo lang
als jij. Dus je vindt het niet prettig, dat
we geen raadsels hebben, 't is zoo Septem
ber hoor, en dan mag je je hart er weer
aan ophalen. „Kievit en Duifje". Nog harte
lijk gefeliciteerd met D. z'n verjaardag. Krijg
Ik na de vacantie ook eens een briefje, dat
hij zelf heeft geschreven, dat zou ik erg
prettig vinden, 't Hoeft niet zoo'n lange te
zijn. Ja, 't heeft hier ook veel geregend, maar
nu is 't gelukkig weer mooi weer. „Willem
van Oranje" en „De Ruiter". Jullie helpt
Vader flink, dat merk ik wel. Het is zeker
heel wat, als je 10 schoven hebt gesneden?
Wat zullen jullie gesmuld hebben van die
heerlijke koeken. 'tWas zeker wel een heel
werk voor Moeder. Het briefje van Sam
«n Piet is er niet bij. Hebben zij vergeten
het er in te doen?
Kamperland. „Zangvogeltje en Lees
graag". Gezellig, dat jullie nu samen gaat
doen. Ik zal het eens nakijken of deze naam
er al is, ik geloof haast van wel. Van het
„Tweetal" hoor ik ook niets meer. 'k Wist
niet, dat K. ziek was, is ze nu weer heele-
maal beter? Doe haar de groeten maar eens
van mij.
Middelburg. „Nachtegaaltje". Nu heb
ik er een goed idee van hoe de uitvoering
is geweest. Het is 'n heel programma. Was
je niet verlegen, toen jullie alleen moesten
zingen? Fijn, dat jij ook mee mag doen met
den optocht, wat zullen jullie er dan leuk
uitzien. Nee, ik zal niet verklappen welk
sprookje het is.
Breskens. „Zonnestraaltje". Er was niet
een Ietter te weinig in het raadsel, maar
jij had de oplossing fout Het moet niet zijn:
hebben een scheen, maar: hebben wenschen.
Raad het nog maar eens over, dan zal het
wel goed komen.
Goes. „Roosje". Ja, *t was maar een kort
briefje deze keer. Je schreef, dat je net thuis
was, ben je dan al uit logeeren geweest?
Jamer, dat je het „Zondagsblad" kwijt was,
maar zonder onderdeden mocht het ook
wel voor een keer. „Reseda". Wat heerlijk,
dat je ook over bent, en dan zoo'n goed rap
port. 'tls zeker een knappe klas, dat er nie
mand is blijven zitten. Het lijkt me ook niets
prettig als er een van de vriendinnetjes in
de klas achter moet blijven.
St-Laurens. „Klaproos". Ja, je was
één keer mis met schrijven, maar zoo erg is
het niet, ik ben er heel niet boos om, hoor.
Het boekje is dus naar je zin, leuk, dat jij
dat van Klaverblad ook mocht lezen, nu
krijgt hij het jouwe zeker ook als „Roze-
knop" het uit heeft. „Rozeknop". Je briefje
was nog prachtig op tijd, hoor. Wat heerlijk,
dqt jullie toch nog mooi weer hadden in
Vlissingen, anders is er ook niet veel aan
hé. Driebeenloopen lijkt me echt leuk, het
zal wel heel wat gelach geven als er tel
kens een paar vallen. „Noobtiep". Jullie
hebt maar een heele poos vacantie zeg. Ja,
om te vliegeren moet je 'nmooien dag uitzoe
ken. Je hebt zeker wel een mooien vlieger,
heb je hem zelf gemaakt? Leuk, dat je me
een foto stuurde, maar je kijkt wel wat boos,
wou je met dien mijnheer gaan vechten?
„Goudhaantje en Winterkoninkje". W. zal
wel een prettige vacantie hebben, zoo maar
twee weken uit Waar wonen tante en Groot
moeder? En G. helpt Vader flink op het land.
Je mag wel voorzichtig zijn, dat je je niet in
de beenen snijdt met de sikkel. Nee, voor
September hoef je niet meer te schrijven.
„Klaverblad". Nu jij bent ook al vroeg op
de K. V. Die opstellen zullen in het
begin niet meevallen, maar dat gaat met
alle kinderen zoo, dus als het niet zoo heel
mooi is zullen ze het je niets kwalijk ne
men. Vind je het prettig om in de vacantie
jarig te zijn?
Zaamslag. „De Jonge Landbouwer". Is
het bij jullie Zaterdag alleen mooi weer
geweest, bij ons Zondag ook. Gezellig, dat
dat neefje bij jullie is, hij moest anders een
heele reis maken om er te komen. Jij hebt
natuurlijk eerst je konijnen laten bewon
deren, vond hij ze niet flink?
Wolfaartsdijk. „Leeuwtje". Prettig
dat ik voor de vacantie nog iets van je hoor.
Nu, ik hoop ook maar, dat het wat beter
weer wordt, voor jullie jongens is 'theeie-
maal vervelend om in huis te zitten, meis
jes kunnen nog wel eens een handwerkje
doen. „Maarten Tromp". Ik wist het nieuwe
adres niet, anders had ik het er wel opge
zet, maar het is gelukkig toch nog terecht
gekomen. Eigenlijk had ik het maar wat
later moeten sturen, dan had je het mooi
op regendagen in de vacantie kunnen lezen.
C o 1 ij n s p 1 a a t. „Zwartoogje". De vacan
tie begint erg laat bij jullie, maar dat is
niets, want als de anderen dan alweer naar
school zijn, hebben jullie heerlijk nog vrij.
Je vriendinnetje moet je maar eens te lo
geeren vragen, dat zou nog eens leuk zijn.
Schrijven jullie elkaar veel brieven?
Bruinisse. „Tannie". Ben je nu al in
B.? 'kHoop maar, dat ze daar ook „De
Zeeuw" lezen, anders krijg je m'n briefje
niet, of stuurt Moeder de krant naar je
toe? Kom je nooit eens bij je oom in Goes
logeeren, dan zou ik je vast wel eens in de
kerk zien.
Vrouwepolder. „De twee vriendinne
tjes". Jammer, dat jullie niet samen uit kun
nen, dat zou ook wel leuk zijn. Maar nu
zullen jullie ook wel veel genieten, denk
ik, je moet elkaar maar eens een langen
brief schrijven, en als je dan weer thuis
bent heb je elkaar natuurlijk heel wat te
vertellen.
Bergen op Zoom. „Loolaantje". Ik ben
ook erg nieuwsgierig of je over bent gegaan,
dat zal wel, hé. 'kZal maar geduld hebben
tot September, dan hoor ik het wel van je.
Dat zou leuk zijn zeg, als ik je toevallig zag
als je hier voorbij komt, maar het duurt
nog zoo lang, 'kweet niet of ik het wel
kan onthouden.
's-H. H. kinderen. „Madeliefje", 'kGe
loof niet, dat ik het zoo naar zou vinden
om een een reisje naar Indië te maken,
je hebt dan zooveel te zien, het vervelen
valt wel mee, geloof ik. Nu is de fietstocht
al voor den derden keer verregend. Heb
ben jullie weer voor Zaterdag afgesproken?
Dat boek ken ik niet
Rilland. „Africaantje". Je staat erg leuk
op de kiek hoor, is het bij jullie in den
tuin gedaan? Leuk zeg, van die kaart, maar
ik begrijp het niet erg hoe 'tmet die sol
daatjes zit, als je er eerst 35 moet sturen
en je krijgt er dan 15 terug, dan heb je er
toch verlies bij?
Stavenisse. „Wat ga jij lang uit zeg,
geniet je al heerlijk van de zeelucht? Je
mag zeker wel iederen dag naar het strand.
Ja, Vader zal het wel druk hebben, nu hij
voor jouw konijnen moet zorgen, eigenlijk
had je ze maar mee moeten nemen.
Nieuwdorp. „Juffertje". Je moet maar
eens tegen een Oom of Tante zeggen, dat
ze in een andere plaats moeten gaan wonen,
dan kun jij er logeeren en dan ben je ook
op reis geweest Maar zonder op reis te gaan
kan je ook wel plezier hebben, zoo eens
een dagje uit is wat prettig. „Boerinnetje".
Wat hebben jullie een heerlijke dag gehad.
Er waren heel wat meisjes, hé. Nee, ik ben
nog nooit in die kerk geweest Fijn, dat
jullie ook een prijs hadden, en dan nog wel
de eerste. Dat bekertje moet jullie maar op
tafel zetten, als je vereeniging hebt dan
kunnen jullie altijd weer aan dien dag te
rugdenken. „Rakkertje". Ik denk niet dat
ik in de vacantie in N. kom, maar als het
wel zoo is, breng ik je vast eens een be
zoek. Het is nogal gemakkelijk te vinden,
ik zal het goed onthouden hoor. Dat zal wel
een heel feest zijn, als jullie naar Vlissingen
gaan. „Vaders helper". Dat was niet zoo
prettig bij jullie, twee zieken tegelijk, ge
lukkig, dat Moeder weer heelemaal beter
is, en jij ook bijna, als het weer mooi wordt,
mag je zeker wel weer naar buiten. Doe je
de groeten terug aan Vader en Moeder?
St-Maartensdijk. „Adelaartje". Wat
heb jij een mooi raport gehad, nu zal dat
ééne cijfer na de vacantie ook wel beter
zijn, je vindt het zeker niet zoo erg prettig
om iederen dag een uur te schrijven. Ge
lukkig, dat de dagen zoo lang zijn, er blijft
nu toch nog genoeg tijd over om te spelen.
„Muldertje". En vond je het erg lastig om
het raadsel alleen te zoeken? 'k Ben benieuwd
of het andere „Muldertje" het ook heeft ge
vonden. 'k Heb geen briefje van hem gekre
gen, misschien heeft hij het wel vergeten.
Ga jij ook nog uit in de vacantie?
HOOFDSTUK I.
De vacantie.
'tWas acht uur in den morgen. Peinzend
stond Frits Verkerk, een twaalfjarige jon
gen, voor het raam van een bovenwoning,
in een van de drukste gedeelten van Am
sterdam. Hoewel het nog vroeg in dev
morgen was, gaf toch dit stadsdeel al eev
zeer levendig aanzien.
Groentenkooplui en melkbezorgers, bak
kers en venters met allerlei koopwaren,
waren reeds druk aan den gang. En daar-
tusschen bewogen zich de talrijke wielrij
ders en voetgangers, die zich naar hun
werkplaats of kantoor spoedden.
En boven al dit rumoer uit klonk telkens
weer het scherpe signaalfluitje van de elec-
trische trams.
'tWas niet met een vroolijk oog, dat
Frits Verkerk dit alles aanzag.
Hij hield niets van die drukte en dat
geschreeuw. Veel meer verlangde hij naai
de stilte van de bosschen en de hei.
Misschien kwam het wel door ongewoonte
dat Frits niet van de stad hield. Hij woonde
met zijn ouders nog maar een half jaartje in
Amsterdam. En dan nog wel op een bo
venhuis. Geen wonder dus, dat hij hun
ruime woning en grooten tuin, zoo vlak bij
de bosschen miste.
Als hij er tegen moeder over klaagde,
troostte zij hem telkens weer. Ze zei, dat hij
best aan de stad zou leeren wennen. Er
waren immers zooveel menschen die hier
wonen moesten? En dan, ze hadden toch
waarlijk geen reden tot klagen, maar veel
meer om dankbaar te zijn. Op 't dorp waar
ze gewoond hadden, was er geen werk
meer voor vader. Jarenlang was vader
daar rentmeester geweest van een groot
landgoed. Maar de zoons van den land
eigenaar waren nu zoover dat ze zelf hun
goederen konden beheeren. Moesten vader
en moeder en ook Frits dan niet dankbaar
zijn dat vader door bemiddeling van zijn
vroegeren patroon hier een goede plaats
op het fabriekskantoor van een van mijn-
heer's vrienden had gekregen?
Zeker, 't was jammer, dat ze de bosschen
en de hei, het huis en den tuin missen
moesten, maar daar was nu niets aan te
doen. Flits moest ook niet altijd letten op
'tgeen hij missen moest, maar op hetgeen
God hem nog schonk. Als vader nu eens
werkloos was gebleven?"
Zoo sprak moeder dan met haar jongen
en Frits moest haar gelijk geven.
Zeker, 't was zooals moeder zei, maar
toch vond hij 'thier niets prettig.
Daarbij kwam, dat Frits een jongen met
een eenigszins teruggetrokken karakter was.
Zoodoende had hij op de school, die hij
hier in de stad bezocht, zich nog geen
vrienden gemaakt. O ja, in 'tdorp waar
hij gewoond had, daar kenden de jongens
hem wel. En daar waren het allemaal zjjn
vrienden geweest. Maar hier op deze
school, had zich nog niemand in 't bijzonder
met Frits bemoeid. En hij, van zijn kant, ging
liever alleen naar huis dan te vragen: „Loop
je mee?"
(Wondt vervolgd.)
ÖÖ5 BLAD!
De Heere der heirscharen is met
ons; de God Jakobs is ons een
hoog vërtrek. Psalm 46 8.
De bijbelheiligen zijn geen volmaakte
menschen geweest Gods Woord teekent ons
geen figuren, die in het zondig menschenge-
slacht niet voorkomen.
We denken aan een Petrus, aan een Da
vid, aan een Jakob. Vooral aan Jakob, die
zoo'n slecht karakter had, die loog en be
droog, wien 't telkens om zijn voordeel te
doen was. Lees zijn geschiedenis in het boek
Genesis maar eens na.
En tochde Schrift noemt onzen God
telkens de God Jakobs. In den Psalmenbun
del wel achtmaal.
In den Bijbel worden aan den Allerhoog
ste tal van heerlijke namen gegeven. Maar
de naam van den God Jakobs is toch wel een
van de meest troostvolle.
De God JakobsDe God van zoo'n man,
van zoo'n leugenaar, van zoo'n bedrieger,
van zoo'n egoïst
De God van Henoch, vaif den man, die
met God wandelde, ja, dat zou men kun
nen verstaan. De God van Johannes den
Dooper, den wegbereider des Heeren, of
de God van Johannes, den apostel der lief-
da Zulke namen zouden wij uitkiezen.
De Schrift doet anders. Die spreekt van
den God Jakobs.
In dien naam ligt een wereld van erbar-
ming uitgedrukt.
Ja, het is zooals Paulus schrijft: „Het
is niet desgenen, die wil, noch desgenen
die loopt, maar des ontfermenden Gods".
Jakob wilde niet naar God luisteren. Ja
kob wandelde niet in de wegen des Heeren.
En toch is God met barmhartigheid over
hem bewogen geweest.
De God Jakobs... O, wat een rijke sprake
gaat er van dezen naam uitl Wat een be
moediging voor het zondaarshart!
Als God zoo genadig is, dat Hij Zich met
dien naam wil noemen, dan zal Hij Zich ook
over ons ontfermen.
Wat zou er bij ons van een Henoch, van
een Abraham, van een Johannes te vinden
zijn? Wel heel weinig. Maar een Jakob woont
in ons aller hart.
De God JakobsIn dezen naam schit
tert het vrijmachtig welbehagen van den
Allerhoogste, Die van snoode zondaars hel
den maakt.
Jakob is niet Jakob gebleven. Jakob is
Israël geworden. Of beter gezegd: God heeft
uit Jakob een Israël gemaakt Ware dit niet
gebeurd, dan zou de naam van den God
Jakobs nooit geschreven zijn geworden.
Zoo Jakob zichzelf gebleven ware, hij zou
op het pad des verderfs zijn ondergang ge
vonden hebben. Maar God was met hem,
zijn leven lang. God wilde Zich in dezen
zondigen mensch verheerlijken. Daarin Zijn
Een krank en schamel hout,
Het minste van het woud,
Door ied'ren wind geslingerd,
Reikte ik mijn ranken uit,
Weerstaan, maar nooit gestuit,
Een dorre, wilde wingerd.
Geen mensch die naar mij zag,
Alwaar ik kroop of lag,
Mijn groen ging alles dekken.
Tot in dit woest revier
De goede hovenier
Mij wijs kwam. stekken!
Hij plantte me in zijn tuin,
Leidde, dan recht, dan schuin,
Mijn loot de muren over.
Nu siert zijn hooge huis
Rondom met zwaar geruisch
Een vloed van bloeiend lover.
Al ben 'k verminkt en krom,
Hij wist hoe onder 'tmom
Van dorheid 'thart versmachtte.
Nu hij mij kweekend nam,
Verlicht ik met mijn vlam
De dagen en de nachten.
WILLEM DE MERODE.
wederbarende genade op het luisterrijkst te
voorschijn doen komen.
We zijn van nature allen Jakobs. Nog
slechter. Nog zondiger.
Maar de God Jakobs leeft nog.
Hij kan ook ons boos en verdorven hart
wederbaren en ons langs moeilijke wegen
brengen naar de plaats, waar we wezen
moeten. Van Bèth-El naar Pniël.
Evenals Jakob zijn we tot hinken en tot
zinken ieder oogenblik gereed.
Maar de God Jakobs kan ons genade en
kracht geven. Kan uit onze Jakobsnatuur
een Israëlsgestalte doen voortkomen. Kan
ons van een slechten Jakob een vromen
Israël, van een gewetenloozen bedrieger een
held Gods doen worden.
De stroom van Gods genade vloeit nog
even rijkelijk en Zijn almachtige arm be
schermt nog altijd de vromen en redt hun
zielen van den dood.
Dat wij dan met Hem worstelen! Dat wij
met Jakob zeggen: „Ik zal u niet laten
gaan, tenzij Gij mij zegentl" Dan doorleven
wij ons Pniël. Dan wordt onze ziel gered.
Dan gaat de zon voor ons op.
En als dan de dag der benauwdheden
komt, is de Heere der heirscharen met ons.
De God Jakobs is ons een hoog vertrek.
door Jo van Ammeis-Külleir.
HL
De moederlooze Joyce Coornvelt komt uit
Kaapstad, waar haar vader, Louis Coorn
velt, redacteur van een socialistisch blad ist,
naar Ledden, het aloude centrum, het vader
huis van de Coornvelt-familie.
Aan tante Clara wordt de taak opgelegd
©en jong meisje t© vormen tot eon „nieuw6
vrouw", tot eon breed-ontwikkeld, vrij den
kend en zelfstandig handelend wezen, één
van het komende, sterke en. dappere geslacht,
dat de groote, pas begonnen taak der vrou
wen zou voltooien. Het geslacht, „dat da
vrouwen van ©en bekrompen knechtschap,
ld© wereld van een dom en slaafsah vooroor
deel moest zuiveren en de gelijkheid van
man en vrouw volkomen, maken". Zoo had
Clara's broer Louis het in zijn idealistisch®
en altijd wat hoogdravende brieven gefor
muleerd. „Jij zult dat kunnen, Clara.; jQ,
die zelf onder de slavernij van je vrouw-»
zijjn hebt gezucht en geleden en dia zooveel
van je loven had kunnen maken, wanneer
je vrij was geweest!"
Vijf jaar van 1903 tot 1908 brengt
Joyce door in hot huis van haar tante;
Maar met do studie op het gymnasium heeft
ze nogal moeite, en omdat ze vroeger altijd
Engelsch gesproken had (haar moeder was
een Engelsche) zou ©en verblijf in Engeland
gedurende enkele maanden ongetwijfeld prao-
tisch nut hebben. En bovendien wjjl zo
weinig ambitie voor baar werk toonde, eert
loome leerlinge was zou hot mogelijk zjja,
dat de lust tot werken en zich nuttig-maken
in haar gewekt werd.
Een gelukkige oplossing wordt gevonden
Hein Coornvelt, Clara's neef de geliefd®
van haar jeugd woont sinds 1874 ill
Lotorien; hij doet het voorstel, dat Joyce go-
durende haar verblijf in Engeland te zijn-en
huize zal wonen. Van zijn vrouw en zijn
beide dochters zal ze veei kunnen leerefl
van het „social work" (bet sociale werk)
waarmede haar leven voor oen groot deel
gevuld is. 1
Gevoelig is ze in hooge mate, Joycs
Coornvelt, overgevoelig soms. Wolk een on
zegbaar medelijden welde er in haar hart
met de menschen, die armoe ledenZoa
vaak voelde zij diep in zich het besef te
moeten helpen, en dan kón ze niet „Gö-
.zonden te zijn om te helpen en niet t®
weten hoe
De wil-tot-de-daad ontbreekt haaf, oor
deelde tante Clara, de groote, machtige wil
van de moderne vrouw, om haar leven in
dienst te stellen vain een ideaal.
Zij hoopt, dat een verblijf in Engeland, ii>-
zomderbeid de arbeid in neef Henry's huis,
©n in de clubs, ziekenhuizen, rusthuizen enz.
die zijn vrouw in het East End van Lon
den stichtte, Joyce zullen vormen tot zulk
een vrouw-van-de-daad, een vrouw met een