u o 3 .§13 ^l£ ■H ^CI "3 C s I 'I - afcM s^'N-^-a "•afé is fsjll 4 o;S .- *ei!§f 2 g g S>| srf d s> S |1 J Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. Voor de Jeugd. V TT s s 3>§ s S N 1 DAT GOD BESTAAT. Zonsondergang. Veere's overgang naar Oranje. Ons Vogelhoekje. O a tó w H N o 2 O 2! co CO a "- "5 x< 73 C© G - 73 c "F F tj£T3 _r r c 5r! *Z2 'JT 73 öjai £*H §^J®CC fcpgjqfa „p o cu •S SW-« JS Al .2 ,2 M>-£ "5 73 G G ni w «j <q -j ■5^goo®.£fi4,-ïQï-ggrH "Sn^lSs'Ofl jo S G 73 N t-< O, O O ti HGiJ, H8 W I 5 C3 T3 -*-» G cO JP P 73 Q i3 cO CO G .O G cO cO 5 cd ps G t£» cn •Sf t© ©G^-V Grg^ ril V bo^J O r-ï P, G *T ..cs en 5P'© 'H C co X 73 73 73 Pri S g §Mg - U *■53 3 ëffi Êf© s s~ m c a-"3 «£j§ ga" •g^ G 73 co -I—a :3 G 's-« ^4 i> XJ 73 73 G Ck, CO _r t-. ■sl o 2 T-ftM, cj CÜO -S O «-J «H P -*j Oh Cj 73 büt, es cd cS ■O'S-S 1 <-> A\ <-> o K. - bfi S ^3 bDO 3 rQ g ggcj:=?.-d§®®® 2i3.Sxi N.S^5 PL,^ O 01 OD^ G cO o 173 r° N 73 hO ^73 G O OT3^^J =J co :G^73 a g-ë gö 5o -j cO 1 o - .0-3 tD .1 O I "S Cd G 2 G rG rf gJ3 Sb G N G S G g g W3 X c^gStS-ü -G 73 O G bD73 73 73 cO O tn co cO CD ■O O "5 co N C2 60 M"L O g S-Ö P> G -Q) t—i O cO 0^3 G bp£ 2 G -v o -*-; cO as-l" !3 g CO rG -o S o G 00 G G O co oW Sj; '3 8 P H-> G -«"2 73 Q g 3 -G s: tüD ■g c es c S 05 ^3 c a 2^ -*-> cj ïi: d .3 Q a c S a -a .3. :- O Mm i v'' ,:V-V x c. *4 11 - j'4 y <D k 1 1 Q s 7 De stemmen van het verleden spraken Jnide tot den oude. Hij moest zich wel te luisteren zetten; aan zijn oog trokken al die oude beelden voorbij. „Toen moeder er niet meer was om op haar te Jetten, werd Debora koket, licht zinnig, beuzelachtig, altijd klaar om bij het geringste voorwendsel een boodschap te gaan doen in de stad. Hij werd daar kwaad om, gaf haar uitbranders, sloot haar soms op in huis. En op een dag was de dochter stilletjes weggegaan met achterlating van een brief, waarin ze zei, dat ze in betrek king ging bij een bakker uit Sidérat, den broer van een van hare vriendinnen. Welk een ramp, och, och, die vlucht, die stiekeme verlating! Maar dat was het ergste niet Toen de oorlog over was, toen hij meende een beetje geluk te vinden met zijn twee zoons, was de jongste verliefd geraakt op de dochter van de buren. Madeleine Blaché, een roomsch meisje. Ja, een roomsche, die een kerkelijke huwelijksinzegening begeerde en wou, dat de kinderen van haar geloof zou den zijn! En die jongen van hem, de lafaard, de afvallige, had die vernedering aanvaard! O! als hij daaraan terugdacht, tande- knerste de oude Monestié. De gedachte, dat zijn Elie, een roomsch kind had, de ge dachte, dat een Monestié, gedoopt in de Kerk, aan al die poppenkast van de paap- sche afgoderij zou meedoen en zoo voort, al zijn kinderen in het vervolg, die gedachte kèn hij niet verduwen." Als Monestié bij zijn vriend Espinadel op bezoek is, vertelt deze hem hoe ook hij al zijn hoop had gesteld op zijn beide jongens, die in den oorlog gevallen zijn: „Mijn trots had ik gesteld op mijn beide zonen: zij wa ren goed, flink voor hun werk en trouw van hart. En ik zei in mezelf: In het land, dat de Heere ons geeft, zullen zij hun tre den waardiglijk in ons spoor zetten. E11 de Heere heeft dat niet gewild. Hij had hen noodig voor een ander werk en Hij heeft ze weggenomen. Misschien heeft Hij mij willen ontnemen alles, wat de aarde mij nog liet" Over de schaapskooi van de Rouvier ligt een zwarte schaduw gespreid; daar pleegt Josias, de zoon die de eenige hoop van den ouden vader was, het groote en grenzelooze verraad aan zijn vrouw. Nog voor het geboren werd, is het kind al gestorven. Het zwart verraad van den vader beteekende den doodsteek. Maar groot vader noch dochter weten ten volle, wat geheim de schaapskooi van de Rouvier ver bergt Doch de dag komt, dat niets verborgen blijft. De dochter gaat naar haar moeder terug; de grijsaard wacht tot zijn zoon, de verrader, thuiskomt. „Een slag met de bijl recht op zijn schedel zou hem minder heb ben gedeerd dan dit. Eén kind restte hem slechts en dit kind was een handlanger van Satan" En toen, op den avond van dien zwarten dag, de deur dichtviel achter den slech ten zoon, zonk de oude in zijn armstoel neer, naast zijn vereenzaamde haardstede. „Doe den booze uit uw midden weg", zegt de Schrift. Maar zoo denkt Monestié als de booze nu uw zoon is, het laatste kind, dat u rest, dan rukt men zich zijn - eigen vleeach uit. Een matelooze leegte was om hem. Zijn harde, strakke blik scheen te «eggen: „Waarom slaat gij mij, God der wrake? Ik heb in Uwe wegen gewandeld, ik heb Uwe geboden gehouden, ik heb in het zweet mijns aanschijns gearbeid, ik heb mijn kin deren groot gebracht in Uwe vreeze. Waar om slaat gij mij?" Maar neen, zijn verweer loopt toch uit op een overgave. Hij overwint, want zijn geloof verliest de oude Hugenoot niet; zijn godsvertrouwen, zoo fel beproefd, blijft on verwinbaar staan ondanks den stormloop van 'smenschen machtigsten vijand. „Waartoe" zoo roept hij in vertwijfe ling, als hij denkt aan zijn vaderen, „waar toe hebben zij geleden op het rad, en op de galleien, en in de gevangenissen en op de brandstapels! Waartoe! 't Geeft toch alle maal niets! Er is immers geen godsdienst meer, geen fatsoen, geen eerlijkheid? Waar toe zou hij leven? Dan maar sterven, ja! sterven!" Maar Gods lichtglans verdrijft 's harten duisternis. Wanhoops wilde stemmen worden ge stild; het oude geloof zegeviert, ondanks alles! Ja, dat geloof der vaderen, het was in vo rige tijden van zoo uitnemende kracht ge weest Ook nu werd het beproefd, gelou terd. Maar het keurmerk was nog immer van kracht. „God heeft voor zich tijd en middelen. Misschien zou hij, als een barmhartig Va der, den schuldigen zoon weer terugbren gen. Voor God is niets onmogelijk" Dat wordt de belijdenis van den ouden Monestié. En wanneer wij onzen weg zien in dat lijke licht, dan weten we wel zeker, dat er, ondanks alles, nog een blijde toekomst kan dagen. Zou er voor God, die licht gaf in duizend zwarte nachten, iets onmogelijk zijn? En zoo heeft dit boek zijn gezegenden loop begonnen. Dat de wekroep weerklank Yinde in veler hart, dat hij tot bemoediging strekke en tot waarschuwing tevens. Degenen, die een antwoord zoeken op de vragen van onzen verwarden tijd, worden gewezen op zekere mogelijkheden, die er altijd nog zijn óók al zien wij ze niet. Zeker, er zijn kleine smetten aan te wij zen in dit boek, en er rijzen wel enkele be denkingen. Maar wie de groote gaafheid van het geheel geziet, telt kleine tekort komingen niet. Waarlijk: wij zijn vertaler en uitgeefster dankbaar, dat zij den toe gang tot dit werk voor velen ontsloten hebben. A. L. VAN OYEN. God bestaat. Dat zeg ik u niet alleen.. Dat zegt alles u, als ge al de stemmen maar weet te verstaan: de stem van het heelal, de stem van het geweten, de stem van de wetenschap.Luister eens naar hun redenen. En als ge echt vrij denkt, vrij van alle vooroordeel, ben ik zeker, dat ge ze overtuigend vindt Geen werkstuk zonder werkman. Een beeld veronderstelt een beeldhou wer. Hier is een horloge, dus is er een horlogemaker geweest. Klaar staat een goed middagmaal, dus is hier een goede kok of keukenmeid in de buurt Dat spreekt vanzelf. Maar als ge vindt dat een horloge, een auto, e en locomotief, een gouden vaas of wat dan ook een maker noodig heefthoeveel dan te meer dan die wondere machine, 'die de „wereld" heet. En daarom zijn de woorden van den ouden vrijdenker Voltaire nog altijd waar: „Ik denk en denk en denk, Maar kan toch niet gelooven, Dat 't uurwerk van 't heelal, Geen Maker noodig had." En diezelfde ongeloovige zei: „Als men de aarde, de zee, den hemel en den loop der sterren bewondert, moet men blind zijn om bij dit schouwspel niet te duizelen, moet men onnoozel zijn, om den Maker ervan niet te erkennen, moet men dwaas zijn om Hem niet te aanbid den." (Oeuvres, t. XVII, p. 223.) Aristoteles, een van de grootste geesten der oudheid zeide reeds: „Als men de aarde, de zee, den hemel beschouwt, kan men het dan nog betwijfe len, dat er een groote God bestaat, en dat dit alles Zijn werk is?" Hoe grooter het werk, des te grooter da werkman. Knappe menschen leveren knap werk. Domme menschen leveren dom werk. Dat is altijd zoo- aan het maaksel herkent men den maker, zooals men den boom aan zijn vruchten kent Evenals er aan een gave, goede per zikboom geen leelijke sleeuwsche pruimen Toen schoven heen de zware wanden, Der wolken voor Uw aangezicht O God, Gjj doet den hemel branden Van Heilig en geweldig lichtI Rondom staan grauw de donkere randen, Maar midden hen hebt Gij gesticht De vuren poort der hemellanden: Komt Gij nu uit ten laatst gericht? Ach zie, hoe duisternissen kwamen En schoven tot den nacht tesamen. Gij kent, o God, Uw eigen tijd. Wij zagen groot Uw heerlijkheid En ons gebed is zéér verblijd: „Ja kom. Heer Jezus, haastlijk Amen...." W. A". P. SMIT. zullen groeien; evenmin zal een domme mensch veel geleerdheid voor den dag breagen; evenmin zal een knap werkman minderwaardig werk maken; evenmin zal een man zonder kunsttalent een meester stuk klaar krijgen. Maar zie nu eens het heelal. Wat een onbegrijpelijke wonderen van macht, wijs heid en verstandMaar dan volgt dus onverbiddelijk: een wonder-machtige ver standige en wijze Maker. Kijk eens naar de aarde. De aarde is 148 millioen K.M. van de zon verwijderd en loopt met een snelheid van 28 a 30 K.M. per seconde, d.i. meer dan 100.000 K.M. in het uur. Wat zegt ge van zoo'n auto Kijk nu eens naar de zon. De zon is 1 millioen 148 duizend keer zoo zwaar als de aarde en brengt door haar aantrek kingskracht ai de planeten en hun satel lieten in beweging, tot zelfs Neptunus, die 4 milliard 440 K.M. van haar verwijderd is. Wat zegt ge van zoo'n electrische centrale zonder rail of draad? Maar dat is nog niet alles. Laten we ons eens voorstellen, dat we ons op de zon bevinden. En dat we dan lust kregen vandaar uit naar de dichtstbijzijnde ster een wandelingetje te maken of met een groote domper vanuit de zon zoo'n ster retje uit te dooven We zouden voor zoo'n reisje, als we met een treinsnelheid van 120 K.M. per uur gingen, maar eventjes dertig millioen jaren noodig hebben. Of we zouden een domper moeten maken met een stok van 30 milliard K.M. lengte. En dan zouden we met dat stokje nog maar reiken tot de ster, die het allerdichtste bijstaat Er zijn er die 10, die 100 keer verder weg staan van de zon. En vergeet dan niet, dat die werelden er zijn bij milliar- den. In een heel klein hoekje van den hemel in de buurt van de „Tweelingen" ontdek te men er alleen al b.v. meer dan drie duizend. Ook moet gij bedenken, dat de afmetin gen van de sterren ontzaglijk zijn. Als men den „Canopus" b.v. uit het sterrenbeeld „Het schip" (wat nog niet eens de grootste ster is) wou voorstellen als een bol van 100 M. middellijn, dan zou de aarde er uit moe ten zien alseen doperwtje. Merk verder op, dat zij zich bewegen met een veel grooter vaartje dan die van onze aarde waarvan de snelheid toch altijd nog 30 maal zoo groot is als die van een granaat zelfs dan die van de dikke Bertha's. Hou dan nog in het oog, dat die massa's rollen en elkaar ontmoeten en verder rol len, eeuwen aaneen, zonder een haarbreed af te wijken van de baan, die hun is voor geschreven, alles naar getal, orde en regel maat En bedenk dan, welke macht, welk ver stand, welke wijsheid moet Hij bezitten, die ze de ruimte ingeslingerd heeft en ze met zulk een elegante gemakkelijkheid daarlaat wentelen. Welnu, die almachtige Werker, die won der vernuftige uitvinder is God. door A. M. WESSELS. CL. Reeds eenige malen hebben wij een blad zijde uit het Historieboek van het aloude Veere behandeld, thans willen wij wederom iets uit haar verleden mededeelen, n.l. de afschudding van het Spaansche juk. Ook Veere behoorde onder de steden, die al vroeg naar Oranje overgingen. Zij was niet de eerste in ons gewest, want Vlissin- gen had op 6 April 1572 het voorbeeld ge geven. In Vlissingen leefde de hoop, dat deze daad niet onopgemerkt zou blijven en dat Middelburg en Veere, mede stemheb bende steden van Zeeland, dit voorbeeld zou den volgen. Op den overgang van Middel burg was vooreerst geen kijk, maar men begreep zeer goed, dat, wanneer Veere voor Oranje gewonnen was, in Walcheren een hecht steunpunt was verkregen. Eenige Vlissingers trokken naar Veere, teneinde stemming voor Oranje te maken. Zij troffen het goed, want de grond voor hun propaganda was reeds toebereid. Er waren n.l. eenige visschers van Veere bij den Briel gevangen genomen door Span jaarden, doch onmiddellijk na de overgave, hadden de Geuzen hen vrijwillig losgela ten, zonder daar iets voor te eischen, inte gendeel zij gaven hun ook voor de andere Veersche visschers (en dat waren er niet weinig) een boodschap mee, dat zij overal vrij konden visschen en desnoods door de Geuzen beschermd zouden worden. 't Spreekt vanzelf, dat de vrijgekomen vis schers, zoodra zij in Ter Veere aankwamen, deze daad onmiddellijk rondbazuinden. Als de Geuzen ook in Ter Veere regeeren moch ten, nu dan zou een tijdperk van bloei aan breken, dan voelde men niets meer van de Spaansche dwingelandij, welker druk nu kwelde. De Gouverneur van Vlissingen, Jeroni- mus Tseraarts, op de hoogte gebracht, dat er ten opzichte van Oranje, zulk een milde stemming heerschte, besloot van deze ge legenheid gebruik te maken, en trok op 2 Mei vergezeld van Commissaris van Cuijk, met ongeveer 60 soldaten van Vlissingen naar Veere. Hij verscheen voor een der poorten en verzocht toelating in de stad voor zichzelve alleen, teneinde met den magistraat te han delen. Zijn zestig tochtgenooten mochten buiten de wallen blijven. Tseraarts begaf zich naar de Markt, al waar hij het stadhuis binnenging en vroeg of hij met de Vroedschap over een gewich tige zaak mocht onderhandelen. Dit werd toegestaan en de Vlissingsche Gouverneur verscheen in de vergadering. Hij begon aan de Veersche Regeering te vertellen, hoe Vlissingen de zijde van Oranje had gekozen en trachtte hen te over reden, om dit voorbeeld te volgen. Hij twij felde er niet aan of Veere zou bij dien over gang welvaren. Hij verzocht hun dadelijk een besluit te nemen, dan konden de sol daten, die nu buiten de poort stonden te wachten, binnengelaten worden, en zouden zij de Regeering van Veere helpen, om de stad voor Oranje te bewaren. De Regeering van Ter Veere was echter zeer voorzichtig. Zij weigerde op het voor stel in te gaan, bevreesd als zij was voor de geduchte macht van den Koning van Spanje. In ieder geval wilde zij eerst de kat eens uit den boom kijken. Gouverneur Tseraarts, ziende dat zijn voorstel toch geen kans van slagen zou hebben, trok nog dienzelfden avond zeer teleurgesteld naar Vlissingen terug. Niet alzoo de Commissaris v. Cuijk. Die had er nog wel moed op. Hij zou het anders aanpakken. Hij wist in de stad te geraken en zocht de twee visschers op, die in Den Briel waren vrijgelaten. Die koos hij uit, tot bereiking van zijn doel. Hij wees hen er op, dat zij verplicht waren aan de Geuzen om mede te helpen Veere aan de zijde van Oranje te brengen. Nu, daar voor waren zij wel te vinden, de meeste visschers waren voor den Prins. Zij zouden er echter nog eens even op uitgaan, om de stemming der bevolking te polsen. Het duurde niet lang of zij hadden een groepje aanhangers, waar ze op konden rekenen. „Maar!" zeiden ze tegen v. Cuijk, „ons groepje is te zwak, ook als we de 60 man die buiten de poort staan er nog bijrekenden. Maar weet u wat, was hun eindconclusie, ga vlug naar Vlissingen een compagnie soldaten halen, en wij wagen het erop". De opzet van v. Cuijk was gelukt en blijde snelde hij naar Vlissingen om meerdere hulp, die hem gaarne werd meegegeven. Eer dat men in Veere wist, wat er aan de hand was, rukten de Oranjetroepen des morgens Veere binnen. De Magistraat was danig ontstemd door deze verrassing, doch er was niets aan te doen. Maar waar nu de soldaten onder dak te brengen? De Baljuw, Jeronimus de Rollé, kreeg een inval, die zeer bedenkelijke gevolgen had kunnen hebben. Hij gelastte n.l., dat de sol daten in de Domkerk gehuisvest moesten worden. Argeloos voldeed de bezetting aan dit be vel en de Magistrale Kerk was spoedig ge vuld met de gewapende scharen, die blijde waren, dat zij zonder slag of stoot Ter Veere waren binnengerukt Maar toen volvoerde de Veersche Baljuw zijn plan. „Zie zoo!" sprak hij, „de vogels zijn in de kooi, knap als ze er uit komen!" Hij deed de deuren sluiten, zoodat de Geuzen in de val zaten en de Regeering en de Spaansche partij weer meester van den toestand waren. (Wordt vervolgd.) XVL Vaders en Moeders 1 Ge weet nog wel, hoe ik eenige we ken geleden mijn waardeering er over uit sprak, dat ge zoo trouw en zorgzaam uw taak opvat als opvoeder. Want dat is noo dig en het is heerlijk tevens. En toch waarschuwde ik ui in mijn vori- gen brief, toch niet te meenen, dat go moet opvoeden tot uw eigen model. Als of uw kinderen in heel veel opzichten pre cies gelijk moeten worden aan U. Reeds gaf ik u mijn gronden daarvoor op. Maar ik wil hier nog wel eens afzonder lijk vragen: waarom niet? En dan leg ik den nadruk op dat niet. Waarom ge dos geen model van uzelf moogt maken. Kent ge uzelf? Ja, in uw goede eigen schappen well Dat geloof ik graag. Maaï kent ge uzelf ook in uw vele kleine en groote gebreken? Dat is zoo goed en zoo noodig voor een opvoeder. Vooreerst, om des te beter wijs en lankmoedig te kunneD zijn tegenover de jeugd, aan uw zorgeD toevertrouwd. Maar ook, opdat ge voorzichtig zoudt worden in het geven van uzelf als modeL Het heeft ook z'n uitnemend goede zijde, ook eens te erkennen zijn eigen gebreken en zonden, zelfs tegenover de kinderen. Als ge driftig zijt 'en dan wel eens dingen zegt, die beter gezwegen waren; of dingen doet, die beter achterwege waren gebleven; dan moogt ge dat ook wel eens tegen de jeugd erkennen. En er uw spijt over uitdrukken; erkennend, dat dit geen goed voorbeeld is geweest. Want bedenk wel: al zoudt ge zulke dingen verbloemen en willen wegdoezelen, uw kinderen zien ze toch wel. En nu is het eigenaardig: bij uw niet erkennen re kent de jeugd het u wel degelijk tot schuld en wekt het min of meer wrevel in de jonge harten. Maar bij uw erkennen verge ven laat me dit woord hier eens mogen gebruiken) ze het u gaarne. En worden ze gesterkt in de gedachte: zelfs vader en moeder moeten nog strijden tegen Ijej yer- keerde, tegen de zonde; dan moet ik het zeker in nog ernstiger mate doem Merkt ge het nu wel: niet naar uw model, maar naar Gods model moet ge opvoeden. Het kan niet naar het uwe, naar het mijne; niet naar het model van den beste onder ons. Want wij hebben allen veel te veel, dat volstrekt niet als model mag dienen. Mogen we dan niet verwijzen naar ons zelf, naar Godvruchtige menschen, naar Bij- hel heiligen? Ja zeker, dat mogen we en dat moeten we ook dikwijls. Maar dan eer lijk; in dien zin, dat we geen mensch als een volmaakt voorbeeld kunnen geven. Laat ik dat met een bekend voorbeeld mogen duidelijk maken. Als we den „vromen Jozef, rijk in deugd" willen gaan voorhouden als een volmaakt mensch, goed en vroom in alles, dan zullen we daarmee minder be reiken, dan wanneer we hem ook teeke nen in zijn strijd tegen eigen zonden en ge breken. Dan wordt niet Jozef het doelwit, maar het houden van Gods geboden en het wandelen in Zijn wegen. Kjjk, en daarheen moet het nu! De Hei lige Schrift gaat ons daarin altijd weer vóór. Ze teekent ons de geloovigen als menschen; zelfs een Abraham en een Mozes. Eén slechts kon zichzelf en kunnen ook wij altijd als voorbeeld stellen, omdat in Hem geen zonde ooit werd gevonden. Is het voor uw eigen gevoel niet prettig, als ik u afraad, uzelf als model steeds weer te stellen? 'tKan best zijn. Maar als ge even tot uzelf inkeert, moet ge het dan niet toestemmen? Wij moeten als opvoeders ook wel eens wat afleeren! Opvoeder. Beste jongens en meisjes. Wat hebben we heerlijke Pinksterdagen gehad. 'tWas vooral Maandag echt mooi weer om eens van de natuur te genieten en ik denk, dat onder de velen, die de we gen vulden, ook wel heel wat leden van onze familie geweest zullen zijn. Het is terwijl ik dit schrijf prachtig zo merweer; te mooi om lang in huis en achter de krant te zitten, maar ik zal toch maar als naar gewoonte raadsels opgeven. Ze zijn nog al niet moeilijk dit keer. Willen jullie er aan denken, dat het weer de laatste prijsraadsels zijn? Hartelijke groeten hoor, van TANTE DOLLIE. I. Voor de grooteren. Het geheel bestaat uit 43 letters. Voor de 23. 4. 14. 18. 27. 43. 36. worden vele offers gevraagd. Millioenen menschen dienen nog de 9. 31. 29. 1. 41. 37. 25. De 2. 10. 7. 39. 13. 10. 30. wonen op Nieuw- Guinee. De heidenen hebben veel 3. 17. 32. 21. 12. voor booze geesten. Voor de zending mag niemand 8. 9. 40. 19. zijn. Ook den 38. 42. 27. 26. 24. 14. 6. 28. moet het evangelie worden gebracht. 15. 6. 5. 35. 16. 3. 22. 33. 41. 20. 28. is een bekende plaats op Java. II. en 34. zijn medeklinkers. II. Voor de kleineren. Het geheel bestaat uit 29 letters. 13. 14. 9. 8. de naam van een maand. 10. 7. 16. 21. 6. 11. 12. is een getal. 19. 1. 18. 14. 7. 28. 5. doet men als men slaap heeft 6. 24. 3. 22. 28. 15. gebruikt men bij het kampeeren. Alle kinderen houden veel van hun 27. 26. 4, 23. 2. 29. Bij een 17. 20. 14. is de lucht donker. Welke vogel is dit? Vorige keer. „Waterhoentje."

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8