u
o
3
.§13
^l£
■H ^CI "3 C s I 'I
- afcM s^'N-^-a
"•afé
is
fsjll
4
o;S .-
*ei!§f
2 g
g
S>| srf d s> S
|1
J
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
Voor de Jeugd.
V
TT
s s
3>§
s
S N
1
DAT GOD BESTAAT.
Zonsondergang.
Veere's overgang naar Oranje.
Ons Vogelhoekje.
O
a
tó
w
H
N
o
2
O
2!
co
CO
a
"- "5 x<
73 C©
G
-
73
c "F F tj£T3 _r r c
5r! *Z2 'JT 73 öjai
£*H §^J®CC
fcpgjqfa „p o cu
•S SW-« JS Al .2 ,2 M>-£ "5
73
G
G ni
w «j <q -j
■5^goo®.£fi4,-ïQï-ggrH
"Sn^lSs'Ofl jo S
G 73
N t-<
O, O
O ti
HGiJ,
H8 W I
5
C3
T3 -*-» G
cO JP P
73 Q i3
cO
CO
G
.O
G
cO
cO
5
cd
ps
G
t£»
cn
•Sf t©
©G^-V
Grg^
ril V
bo^J
O
r-ï
P, G
*T
..cs
en
5P'© 'H
C co
X 73 73 73 Pri
S
g
§Mg
- U
*■53
3 ëffi Êf©
s
s~ m
c a-"3
«£j§ ga"
•g^
G 73 co -I—a
:3 G 's-« ^4
i> XJ 73 73
G Ck,
CO
_r t-.
■sl
o 2
T-ftM,
cj CÜO -S
O
«-J «H
P
-*j
Oh Cj
73
büt,
es
cd cS
■O'S-S
1 <-> A\ <-> o
K. -
bfi S
^3
bDO 3
rQ
g
ggcj:=?.-d§®®®
2i3.Sxi N.S^5 PL,^
O
01
OD^
G
cO
o 173 r°
N 73 hO ^73
G
O OT3^^J
=J
co :G^73
a g-ë gö 5o
-j cO 1
o - .0-3
tD
.1 O I
"S Cd
G
2
G rG
rf
gJ3 Sb
G N
G
S G g g
W3 X
c^gStS-ü
-G 73 O G
bD73 73 73 cO O
tn
co
cO
CD
■O
O "5
co N
C2
60 M"L
O g S-Ö
P>
G -Q)
t—i
O cO
0^3
G
bp£
2
G
-v o -*-;
cO
as-l"
!3 g
CO rG
-o
S
o
G
00 G G
O
co
oW Sj;
'3 8
P
H-> G
-«"2
73 Q
g 3
-G s:
tüD
■g c es c
S 05 ^3 c
a
2^
-*-> cj
ïi: d
.3
Q a c
S
a -a .3.
:-
O
Mm i
v'' ,:V-V x
c.
*4
11
-
j'4 y
<D
k 1
1
Q
s 7
De stemmen van het verleden spraken
Jnide tot den oude. Hij moest zich wel te
luisteren zetten; aan zijn oog trokken al die
oude beelden voorbij.
„Toen moeder er niet meer was om op
haar te Jetten, werd Debora koket, licht
zinnig, beuzelachtig, altijd klaar om bij het
geringste voorwendsel een boodschap te
gaan doen in de stad. Hij werd daar kwaad
om, gaf haar uitbranders, sloot haar soms
op in huis. En op een dag was de dochter
stilletjes weggegaan met achterlating van
een brief, waarin ze zei, dat ze in betrek
king ging bij een bakker uit Sidérat, den
broer van een van hare vriendinnen. Welk
een ramp, och, och, die vlucht, die stiekeme
verlating!
Maar dat was het ergste niet Toen de
oorlog over was, toen hij meende een beetje
geluk te vinden met zijn twee zoons, was
de jongste verliefd geraakt op de dochter
van de buren. Madeleine Blaché, een
roomsch meisje. Ja, een roomsche, die een
kerkelijke huwelijksinzegening begeerde en
wou, dat de kinderen van haar geloof zou
den zijn! En die jongen van hem, de lafaard,
de afvallige, had die vernedering aanvaard!
O! als hij daaraan terugdacht, tande-
knerste de oude Monestié. De gedachte, dat
zijn Elie, een roomsch kind had, de ge
dachte, dat een Monestié, gedoopt in de
Kerk, aan al die poppenkast van de paap-
sche afgoderij zou meedoen en zoo voort,
al zijn kinderen in het vervolg, die gedachte
kèn hij niet verduwen."
Als Monestié bij zijn vriend Espinadel op
bezoek is, vertelt deze hem hoe ook hij al
zijn hoop had gesteld op zijn beide jongens,
die in den oorlog gevallen zijn: „Mijn trots
had ik gesteld op mijn beide zonen: zij wa
ren goed, flink voor hun werk en trouw
van hart. En ik zei in mezelf: In het land,
dat de Heere ons geeft, zullen zij hun tre
den waardiglijk in ons spoor zetten.
E11 de Heere heeft dat niet gewild. Hij
had hen noodig voor een ander werk en
Hij heeft ze weggenomen. Misschien heeft
Hij mij willen ontnemen alles, wat de aarde
mij nog liet"
Over de schaapskooi van de Rouvier ligt
een zwarte schaduw gespreid; daar pleegt
Josias, de zoon die de eenige hoop van den
ouden vader was, het groote en grenzelooze
verraad aan zijn vrouw.
Nog voor het geboren werd, is het kind
al gestorven. Het zwart verraad van den
vader beteekende den doodsteek. Maar groot
vader noch dochter weten ten volle, wat
geheim de schaapskooi van de Rouvier ver
bergt
Doch de dag komt, dat niets verborgen
blijft. De dochter gaat naar haar moeder
terug; de grijsaard wacht tot zijn zoon, de
verrader, thuiskomt. „Een slag met de bijl
recht op zijn schedel zou hem minder heb
ben gedeerd dan dit. Eén kind restte hem
slechts en dit kind was een handlanger van
Satan"
En toen, op den avond van dien zwarten
dag, de deur dichtviel achter den slech
ten zoon, zonk de oude in zijn armstoel
neer, naast zijn vereenzaamde haardstede.
„Doe den booze uit uw midden weg", zegt
de Schrift. Maar zoo denkt Monestié
als de booze nu uw zoon is, het laatste kind,
dat u rest, dan rukt men zich zijn - eigen
vleeach uit. Een matelooze leegte was om
hem. Zijn harde, strakke blik scheen te
«eggen:
„Waarom slaat gij mij, God der wrake? Ik
heb in Uwe wegen gewandeld, ik heb Uwe
geboden gehouden, ik heb in het zweet
mijns aanschijns gearbeid, ik heb mijn kin
deren groot gebracht in Uwe vreeze. Waar
om slaat gij mij?"
Maar neen, zijn verweer loopt toch uit
op een overgave. Hij overwint, want zijn
geloof verliest de oude Hugenoot niet; zijn
godsvertrouwen, zoo fel beproefd, blijft on
verwinbaar staan ondanks den stormloop
van 'smenschen machtigsten vijand.
„Waartoe" zoo roept hij in vertwijfe
ling, als hij denkt aan zijn vaderen, „waar
toe hebben zij geleden op het rad, en op de
galleien, en in de gevangenissen en op de
brandstapels! Waartoe! 't Geeft toch alle
maal niets! Er is immers geen godsdienst
meer, geen fatsoen, geen eerlijkheid? Waar
toe zou hij leven? Dan maar sterven, ja!
sterven!"
Maar Gods lichtglans verdrijft 's harten
duisternis.
Wanhoops wilde stemmen worden ge
stild; het oude geloof zegeviert, ondanks
alles!
Ja, dat geloof der vaderen, het was in vo
rige tijden van zoo uitnemende kracht ge
weest Ook nu werd het beproefd, gelou
terd. Maar het keurmerk was nog immer
van kracht.
„God heeft voor zich tijd en middelen.
Misschien zou hij, als een barmhartig Va
der, den schuldigen zoon weer terugbren
gen. Voor God is niets onmogelijk"
Dat wordt de belijdenis van den ouden
Monestié.
En wanneer wij onzen weg zien in dat
lijke licht, dan weten we wel zeker, dat
er, ondanks alles, nog een blijde toekomst
kan dagen.
Zou er voor God, die licht gaf in duizend
zwarte nachten, iets onmogelijk zijn?
En zoo heeft dit boek zijn gezegenden
loop begonnen. Dat de wekroep weerklank
Yinde in veler hart, dat hij tot bemoediging
strekke en tot waarschuwing tevens.
Degenen, die een antwoord zoeken op de
vragen van onzen verwarden tijd, worden
gewezen op zekere mogelijkheden, die er
altijd nog zijn óók al zien wij ze niet.
Zeker, er zijn kleine smetten aan te wij
zen in dit boek, en er rijzen wel enkele be
denkingen. Maar wie de groote gaafheid
van het geheel geziet, telt kleine tekort
komingen niet. Waarlijk: wij zijn vertaler
en uitgeefster dankbaar, dat zij den toe
gang tot dit werk voor velen ontsloten
hebben.
A. L. VAN OYEN.
God bestaat. Dat zeg ik u niet alleen..
Dat zegt alles u, als ge al de stemmen
maar weet te verstaan: de stem van het
heelal, de stem van het geweten, de stem
van de wetenschap.Luister eens naar
hun redenen. En als ge echt vrij denkt,
vrij van alle vooroordeel, ben ik zeker,
dat ge ze overtuigend vindt
Geen werkstuk zonder werkman.
Een beeld veronderstelt een beeldhou
wer. Hier is een horloge, dus is er
een horlogemaker geweest. Klaar staat een
goed middagmaal, dus is hier een goede
kok of keukenmeid in de buurt
Dat spreekt vanzelf.
Maar als ge vindt dat een horloge,
een auto, e en locomotief, een gouden
vaas of wat dan ook een maker noodig
heefthoeveel dan te meer dan die
wondere machine, 'die de „wereld" heet.
En daarom zijn de woorden van den
ouden vrijdenker Voltaire nog altijd waar:
„Ik denk en denk en denk,
Maar kan toch niet gelooven,
Dat 't uurwerk van 't heelal,
Geen Maker noodig had."
En diezelfde ongeloovige zei:
„Als men de aarde, de zee, den hemel
en den loop der sterren bewondert, moet
men blind zijn om bij dit schouwspel niet
te duizelen, moet men onnoozel zijn, om
den Maker ervan niet te erkennen, moet
men dwaas zijn om Hem niet te aanbid
den." (Oeuvres, t. XVII, p. 223.)
Aristoteles, een van de grootste geesten
der oudheid zeide reeds:
„Als men de aarde, de zee, den hemel
beschouwt, kan men het dan nog betwijfe
len, dat er een groote God bestaat, en dat
dit alles Zijn werk is?"
Hoe grooter het werk, des te grooter
da werkman.
Knappe menschen leveren knap werk.
Domme menschen leveren dom werk. Dat
is altijd zoo- aan het maaksel herkent men
den maker, zooals men den boom aan zijn
vruchten kent
Evenals er aan een gave, goede per
zikboom geen leelijke sleeuwsche pruimen
Toen schoven heen de zware wanden,
Der wolken voor Uw aangezicht
O God, Gjj doet den hemel branden
Van Heilig en geweldig lichtI
Rondom staan grauw de donkere randen,
Maar midden hen hebt Gij gesticht
De vuren poort der hemellanden:
Komt Gij nu uit ten laatst gericht?
Ach zie, hoe duisternissen kwamen
En schoven tot den nacht tesamen.
Gij kent, o God, Uw eigen tijd.
Wij zagen groot Uw heerlijkheid
En ons gebed is zéér verblijd:
„Ja kom. Heer Jezus, haastlijk Amen...."
W. A". P. SMIT.
zullen groeien; evenmin zal een domme
mensch veel geleerdheid voor den dag
breagen; evenmin zal een knap werkman
minderwaardig werk maken; evenmin zal
een man zonder kunsttalent een meester
stuk klaar krijgen.
Maar zie nu eens het heelal. Wat een
onbegrijpelijke wonderen van macht, wijs
heid en verstandMaar dan volgt dus
onverbiddelijk: een wonder-machtige ver
standige en wijze Maker.
Kijk eens naar de aarde. De aarde is
148 millioen K.M. van de zon verwijderd
en loopt met een snelheid van 28 a 30
K.M. per seconde, d.i. meer dan 100.000
K.M. in het uur. Wat zegt ge van
zoo'n auto
Kijk nu eens naar de zon. De zon is 1
millioen 148 duizend keer zoo zwaar als
de aarde en brengt door haar aantrek
kingskracht ai de planeten en hun satel
lieten in beweging, tot zelfs Neptunus, die
4 milliard 440 K.M. van haar verwijderd
is. Wat zegt ge van zoo'n electrische
centrale zonder rail of draad?
Maar dat is nog niet alles. Laten we
ons eens voorstellen, dat we ons op de
zon bevinden. En dat we dan lust kregen
vandaar uit naar de dichtstbijzijnde ster
een wandelingetje te maken of met een
groote domper vanuit de zon zoo'n ster
retje uit te dooven
We zouden voor zoo'n reisje, als we
met een treinsnelheid van 120 K.M. per
uur gingen, maar eventjes dertig millioen
jaren noodig hebben. Of we zouden een
domper moeten maken met een stok van
30 milliard K.M. lengte. En dan zouden
we met dat stokje nog maar reiken tot
de ster, die het allerdichtste bijstaat
Er zijn er die 10, die 100 keer verder
weg staan van de zon. En vergeet dan
niet, dat die werelden er zijn bij milliar-
den.
In een heel klein hoekje van den hemel
in de buurt van de „Tweelingen" ontdek
te men er alleen al b.v. meer dan drie
duizend.
Ook moet gij bedenken, dat de afmetin
gen van de sterren ontzaglijk zijn. Als men
den „Canopus" b.v. uit het sterrenbeeld „Het
schip" (wat nog niet eens de grootste ster
is) wou voorstellen als een bol van 100 M.
middellijn, dan zou de aarde er uit moe
ten zien alseen doperwtje.
Merk verder op, dat zij zich bewegen met
een veel grooter vaartje dan die van onze
aarde waarvan de snelheid toch altijd
nog 30 maal zoo groot is als die van een
granaat zelfs dan die van de dikke
Bertha's.
Hou dan nog in het oog, dat die massa's
rollen en elkaar ontmoeten en verder rol
len, eeuwen aaneen, zonder een haarbreed
af te wijken van de baan, die hun is voor
geschreven, alles naar getal, orde en regel
maat
En bedenk dan, welke macht, welk ver
stand, welke wijsheid moet Hij bezitten, die
ze de ruimte ingeslingerd heeft en ze met
zulk een elegante gemakkelijkheid daarlaat
wentelen.
Welnu, die almachtige Werker, die won
der vernuftige uitvinder is God.
door
A. M. WESSELS.
CL.
Reeds eenige malen hebben wij een blad
zijde uit het Historieboek van het aloude
Veere behandeld, thans willen wij wederom
iets uit haar verleden mededeelen, n.l. de
afschudding van het Spaansche juk.
Ook Veere behoorde onder de steden, die
al vroeg naar Oranje overgingen. Zij was
niet de eerste in ons gewest, want Vlissin-
gen had op 6 April 1572 het voorbeeld ge
geven. In Vlissingen leefde de hoop, dat
deze daad niet onopgemerkt zou blijven en
dat Middelburg en Veere, mede stemheb
bende steden van Zeeland, dit voorbeeld zou
den volgen. Op den overgang van Middel
burg was vooreerst geen kijk, maar men
begreep zeer goed, dat, wanneer Veere voor
Oranje gewonnen was, in Walcheren een
hecht steunpunt was verkregen.
Eenige Vlissingers trokken naar Veere,
teneinde stemming voor Oranje te maken.
Zij troffen het goed, want de grond voor
hun propaganda was reeds toebereid. Er
waren n.l. eenige visschers van Veere bij
den Briel gevangen genomen door Span
jaarden, doch onmiddellijk na de overgave,
hadden de Geuzen hen vrijwillig losgela
ten, zonder daar iets voor te eischen, inte
gendeel zij gaven hun ook voor de andere
Veersche visschers (en dat waren er niet
weinig) een boodschap mee, dat zij overal
vrij konden visschen en desnoods door de
Geuzen beschermd zouden worden.
't Spreekt vanzelf, dat de vrijgekomen vis
schers, zoodra zij in Ter Veere aankwamen,
deze daad onmiddellijk rondbazuinden. Als
de Geuzen ook in Ter Veere regeeren moch
ten, nu dan zou een tijdperk van bloei aan
breken, dan voelde men niets meer van de
Spaansche dwingelandij, welker druk nu
kwelde.
De Gouverneur van Vlissingen, Jeroni-
mus Tseraarts, op de hoogte gebracht, dat
er ten opzichte van Oranje, zulk een milde
stemming heerschte, besloot van deze ge
legenheid gebruik te maken, en trok op 2
Mei vergezeld van Commissaris van Cuijk,
met ongeveer 60 soldaten van Vlissingen
naar Veere.
Hij verscheen voor een der poorten en
verzocht toelating in de stad voor zichzelve
alleen, teneinde met den magistraat te han
delen. Zijn zestig tochtgenooten mochten
buiten de wallen blijven.
Tseraarts begaf zich naar de Markt, al
waar hij het stadhuis binnenging en vroeg
of hij met de Vroedschap over een gewich
tige zaak mocht onderhandelen.
Dit werd toegestaan en de Vlissingsche
Gouverneur verscheen in de vergadering.
Hij begon aan de Veersche Regeering te
vertellen, hoe Vlissingen de zijde van
Oranje had gekozen en trachtte hen te over
reden, om dit voorbeeld te volgen. Hij twij
felde er niet aan of Veere zou bij dien over
gang welvaren. Hij verzocht hun dadelijk
een besluit te nemen, dan konden de sol
daten, die nu buiten de poort stonden te
wachten, binnengelaten worden, en zouden
zij de Regeering van Veere helpen, om de
stad voor Oranje te bewaren.
De Regeering van Ter Veere was echter
zeer voorzichtig. Zij weigerde op het voor
stel in te gaan, bevreesd als zij was voor
de geduchte macht van den Koning van
Spanje. In ieder geval wilde zij eerst de
kat eens uit den boom kijken.
Gouverneur Tseraarts, ziende dat zijn
voorstel toch geen kans van slagen zou
hebben, trok nog dienzelfden avond zeer
teleurgesteld naar Vlissingen terug.
Niet alzoo de Commissaris v. Cuijk. Die
had er nog wel moed op. Hij zou het anders
aanpakken. Hij wist in de stad te geraken
en zocht de twee visschers op, die in Den
Briel waren vrijgelaten. Die koos hij uit,
tot bereiking van zijn doel.
Hij wees hen er op, dat zij verplicht waren
aan de Geuzen om mede te helpen Veere
aan de zijde van Oranje te brengen. Nu, daar
voor waren zij wel te vinden, de meeste
visschers waren voor den Prins. Zij zouden
er echter nog eens even op uitgaan, om de
stemming der bevolking te polsen.
Het duurde niet lang of zij hadden een
groepje aanhangers, waar ze op konden
rekenen. „Maar!" zeiden ze tegen v. Cuijk,
„ons groepje is te zwak, ook als we de
60 man die buiten de poort staan er nog
bijrekenden. Maar weet u wat, was hun
eindconclusie, ga vlug naar Vlissingen een
compagnie soldaten halen, en wij wagen het
erop".
De opzet van v. Cuijk was gelukt en blijde
snelde hij naar Vlissingen om meerdere hulp,
die hem gaarne werd meegegeven.
Eer dat men in Veere wist, wat er aan
de hand was, rukten de Oranjetroepen des
morgens Veere binnen.
De Magistraat was danig ontstemd door
deze verrassing, doch er was niets aan te
doen. Maar waar nu de soldaten onder dak
te brengen?
De Baljuw, Jeronimus de Rollé, kreeg een
inval, die zeer bedenkelijke gevolgen had
kunnen hebben. Hij gelastte n.l., dat de sol
daten in de Domkerk gehuisvest moesten
worden.
Argeloos voldeed de bezetting aan dit be
vel en de Magistrale Kerk was spoedig ge
vuld met de gewapende scharen, die blijde
waren, dat zij zonder slag of stoot Ter Veere
waren binnengerukt
Maar toen volvoerde de Veersche Baljuw
zijn plan.
„Zie zoo!" sprak hij, „de vogels zijn in
de kooi, knap als ze er uit komen!" Hij deed
de deuren sluiten, zoodat de Geuzen in de
val zaten en de Regeering en de Spaansche
partij weer meester van den toestand waren.
(Wordt vervolgd.)
XVL
Vaders en Moeders 1
Ge weet nog wel, hoe ik eenige we
ken geleden mijn waardeering er over uit
sprak, dat ge zoo trouw en zorgzaam uw
taak opvat als opvoeder. Want dat is noo
dig en het is heerlijk tevens.
En toch waarschuwde ik ui in mijn vori-
gen brief, toch niet te meenen, dat go
moet opvoeden tot uw eigen model. Als
of uw kinderen in heel veel opzichten pre
cies gelijk moeten worden aan U. Reeds gaf
ik u mijn gronden daarvoor op.
Maar ik wil hier nog wel eens afzonder
lijk vragen: waarom niet? En dan leg ik
den nadruk op dat niet. Waarom ge dos
geen model van uzelf moogt maken.
Kent ge uzelf? Ja, in uw goede eigen
schappen well Dat geloof ik graag. Maaï
kent ge uzelf ook in uw vele kleine en
groote gebreken? Dat is zoo goed en zoo
noodig voor een opvoeder. Vooreerst, om
des te beter wijs en lankmoedig te kunneD
zijn tegenover de jeugd, aan uw zorgeD
toevertrouwd. Maar ook, opdat ge voorzichtig
zoudt worden in het geven van uzelf als
modeL
Het heeft ook z'n uitnemend goede zijde,
ook eens te erkennen zijn eigen gebreken en
zonden, zelfs tegenover de kinderen. Als ge
driftig zijt 'en dan wel eens dingen zegt,
die beter gezwegen waren; of dingen doet,
die beter achterwege waren gebleven; dan
moogt ge dat ook wel eens tegen de jeugd
erkennen. En er uw spijt over uitdrukken;
erkennend, dat dit geen goed voorbeeld is
geweest.
Want bedenk wel: al zoudt ge zulke
dingen verbloemen en willen wegdoezelen,
uw kinderen zien ze toch wel. En nu is
het eigenaardig: bij uw niet erkennen re
kent de jeugd het u wel degelijk tot schuld
en wekt het min of meer wrevel in de
jonge harten. Maar bij uw erkennen verge
ven laat me dit woord hier eens mogen
gebruiken) ze het u gaarne. En worden
ze gesterkt in de gedachte: zelfs vader en
moeder moeten nog strijden tegen Ijej yer-
keerde, tegen de zonde; dan moet ik het
zeker in nog ernstiger mate doem
Merkt ge het nu wel: niet naar uw model,
maar naar Gods model moet ge opvoeden.
Het kan niet naar het uwe, naar het mijne;
niet naar het model van den beste onder
ons. Want wij hebben allen veel te veel,
dat volstrekt niet als model mag dienen.
Mogen we dan niet verwijzen naar ons
zelf, naar Godvruchtige menschen, naar Bij-
hel heiligen? Ja zeker, dat mogen we en dat
moeten we ook dikwijls. Maar dan eer
lijk; in dien zin, dat we geen mensch als
een volmaakt voorbeeld kunnen geven. Laat
ik dat met een bekend voorbeeld mogen
duidelijk maken. Als we den „vromen Jozef,
rijk in deugd" willen gaan voorhouden als
een volmaakt mensch, goed en vroom in
alles, dan zullen we daarmee minder be
reiken, dan wanneer we hem ook teeke
nen in zijn strijd tegen eigen zonden en ge
breken. Dan wordt niet Jozef het doelwit,
maar het houden van Gods geboden en
het wandelen in Zijn wegen.
Kjjk, en daarheen moet het nu! De Hei
lige Schrift gaat ons daarin altijd weer
vóór. Ze teekent ons de geloovigen als
menschen; zelfs een Abraham en een Mozes.
Eén slechts kon zichzelf en kunnen ook
wij altijd als voorbeeld stellen, omdat in
Hem geen zonde ooit werd gevonden.
Is het voor uw eigen gevoel niet prettig,
als ik u afraad, uzelf als model steeds
weer te stellen? 'tKan best zijn. Maar als
ge even tot uzelf inkeert, moet ge het dan
niet toestemmen? Wij moeten als opvoeders
ook wel eens wat afleeren!
Opvoeder.
Beste jongens en meisjes.
Wat hebben we heerlijke Pinksterdagen
gehad. 'tWas vooral Maandag echt mooi
weer om eens van de natuur te genieten
en ik denk, dat onder de velen, die de we
gen vulden, ook wel heel wat leden van
onze familie geweest zullen zijn.
Het is terwijl ik dit schrijf prachtig zo
merweer; te mooi om lang in huis en achter
de krant te zitten, maar ik zal toch maar
als naar gewoonte raadsels opgeven. Ze zijn
nog al niet moeilijk dit keer.
Willen jullie er aan denken, dat het weer
de laatste prijsraadsels zijn?
Hartelijke groeten hoor, van
TANTE DOLLIE.
I. Voor de grooteren.
Het geheel bestaat uit 43 letters.
Voor de 23. 4. 14. 18. 27. 43. 36. worden vele
offers gevraagd.
Millioenen menschen dienen nog de 9. 31.
29. 1. 41. 37. 25.
De 2. 10. 7. 39. 13. 10. 30. wonen op Nieuw-
Guinee.
De heidenen hebben veel 3. 17. 32. 21. 12.
voor booze geesten.
Voor de zending mag niemand 8. 9. 40. 19.
zijn.
Ook den 38. 42. 27. 26. 24. 14. 6. 28. moet
het evangelie worden gebracht.
15. 6. 5. 35. 16. 3. 22. 33. 41. 20. 28. is
een bekende plaats op Java.
II. en 34. zijn medeklinkers.
II. Voor de kleineren.
Het geheel bestaat uit 29 letters.
13. 14. 9. 8. de naam van een maand.
10. 7. 16. 21. 6. 11. 12. is een getal.
19. 1. 18. 14. 7. 28. 5. doet men als men
slaap heeft
6. 24. 3. 22. 28. 15. gebruikt men bij het
kampeeren.
Alle kinderen houden veel van hun 27.
26. 4, 23. 2. 29.
Bij een 17. 20. 14. is de lucht donker.
Welke vogel is dit?
Vorige keer.
„Waterhoentje."