ioes
DE ZEEUW
KiMASEE
w DE WELFSCHOEN voorkomt het ontstaan van Platvoeten.
Ilan een arm dorp, dat rijk werd
:oen.
3.50.
■is"
TWEEDE BLAD
HET ADRES
A. WIL KING
JACQ. PLOUVIER
ioes
tag.
Wat er deze week voorviel
Zeeuwsche Stemmen.
EX-LIBRIS
CLOETINGHE
- KLIERZIEKTE
Uit de Provincie.
>on 100
ITEDE,
GOES
VLISSINGEN
FEU I LLETON.
S
P
E
0
1
Ui
1
A
L
1
T
VU
IZ.
'S
LEN!
VAN
ZATERDAG 31 MEI 1930. No. 203.
De storm, die opgestoken is naar aan
leiding van de door Minister Reijmer ge
nomen beslissing inzake de verdeeling
van den radio-zendtijd zal nu zoo lang
zamerhand wel gaan tanen.
't Heeft er anders hevig gespookt in de
kringen van de z.g. algemeene omroep-
vereeniging. Zóó hevig, dat het liberale
„Handelsblad" zich over zijne bescherme
lingen ging schamen en dat de sprekers,
die in de Tweede Kamer voor de A.V.R.O.
belangen het pleit voerden, begonnen
met te verklaren, dat zij niet verantwoor
delijk wilden worden gesteld voor wat
van die zijde zooal gezegd was.
Het w$s dan ook wel wat héél erg.
De „Middelb. Crt." die indertijd zoo
vriendelijk was de andere omroeporga
nisaties naar de Mookerheide te verwij
zen, maakte het nog heel schappelijk
als men bedenkt wat er later los kwam.
Als men de verslagen las van de z.g.
protestvergaderingen dan kreeg men
meer den indruk, dat er ruwe Commu
nistische herriemakers aan het woord wa
ren, dan menschen, die zich sterk op
hunne cultureele neigingen laten voor
staan.
Minister Reijmer heeft zich door dat
dwaze geschreeuw niet van de wijs laten
brengen en de Tweede Kamer heeft zich
met overgoote meerderheid achter hem
geplaatst.
De Tweede Kamer, die deze week het
ontwerp tot herziening van de Gemeen
tewet heeft goedgekeurd evenals het ont
werp inzake de arbeidsbemiddeling, is
alweer met verlof gegaan.
De voorgestelde pachtwetten zijn nog
niet voor openbare behandeling gereed
en in verband met de landbouwcrisis
heeft de Regeering blijkbaar ook nog niets
aan de Volksvertegenwoordiging mede te
deelen.
Afwachten blijft voor de betrokkenen
nog steeds de boodschap.
In het buitenland zijn het vooral de
onlusten, in Britsch-Indië die de aan
dacht vragen. Het blijft daar nog maar
steeds spoken en niemand weet wat hier-
uit nog groeien kan.
Voor de Engelsche regeering, wier weg
toch al niet op rozen gaat, is het een
lastig geval, zooals er voor haar meer
lastige gevallen zijn. Wij denken hierbij
aan de steeds toenemende werkloosheid
waartegen zij niets vermag en aan een
tusschentijdsche verkiezing, die deze week
gehouden werd en waarbij de conserva
tieve candidaat met een ongedacht groo-
te meerderheid werd gekozen.
Dat een regeering met groote bijna niet
op te lossen moeilijkheden zit, is erg,
maar haar positie wordt wanhopig als zij
moet zien, dat ze weinig of geen steun
meer vindt bij het volk.
En zóó is het in Engeland.
Een lang leven zal het Labour-kabinet
dan ook wel niet beschoren zijn.
Mei 1930.
Mocht ik in het nummer van 9 Mei
jongstleden uw aandacht vragen voor de
geschiedenis en het nu weer oplevende
gebruik van kunstvolle ex-libris, nu ben
ik in de gelegenheid u er een paar te la
ten zien, van onderscheiden opvatting,
materieel op geheel verschillende wijze
verzorgd.
Het is mij een bijzonder genoegen ook
het boekmerk van een Zeeuw te kruinen
laten zien, als een bewijs, dat ook in ons
gewest >de belangstelling zich gericht heeft
in de opdracht aan een bekwaam teeke
naar om een echt persoonlijk boekmerk te
ontwerpen.
Ik bedoel het hier geproduceerde ex-li
bris van den heer J. G. Massee, die zich
wel mag verheugen in het bezit van een
goed geslaagd eigendomsmerk, met een
geheel eigen, zeer persoonlijk cachet.
Hij liet het in 1927
vervaardigen door
den bekenden Am-
sterdamschen recla
me-ontwerper Wybo
Myer, die ook op dit
gebied zijn sporen
heeft verdiend.
Waartoe dit gesty-
leerde zeilschip? Als
men weet, dat de
eigenaar een race-
zeiler is, zal het per
soonlijk karakter des
te duidelijker tot u
spreken.
De ontwerper heeft
met de even sobere
als sierlijke lijnen 'n
waarlijk voortreffe
lijke teekening gege
ven, welke met het
fraaie onderschrift
in goud verdeeld vlak, één schoon geheel
Den lezer doet het aanstonds denken
aan de woelige Schelde, met erboven de
wijde luchten, aan „die streken van drcom
en oneindigheid", door Ritter in zijn:
„Zeeuwsche Mijmeringen" zoo zuiver ge
schetst. „Het is alsof een onzichtbare
macht de kiel voortstuwt, zacht heft zich
het vaartuig op de weeke ruggen der ba
ren en deint weer neer en de duizende
ruischende wateren vallen over elkander
neer in de duistere ruimte".
Maar bier zijn het de ranke zeilen, die
den minnaar van het watertoerisme tot
trouwe bondgenooten zijn op den tocht
over de blauwe wateren. Ze zwellen van
den stug gen bries, maar het vaartuig ge
hoorzaamt toch aan de geringste bewe
gingen van de hand aan het roer.
Wij zijn dein heer Massee wel zeer
dankbaar, dat hjj verlof gaf zijn waarlik
schitterend boekmerk hier af te drukken.
Wa hebben gezien, dat allerlei mate
riaal den kunstenaar ten dienste staat
voor de vervaardiging van ex-libris.
Hier hebben wij' een teekening, maar
bijv. ook de ets en de kopergravure doen
opgeld op dit terrein van de „kleine"
kunst. Gelijk elke bloem haar eigen geur
heeft, elke stem haar eigen klank, zoo
beeft elk procédé zijn optisch rhythme,
zoo schreef Johan Schwencke. die in
„Den Gulden Winckel" menig artikel over
de ex-libris-kunst. ten beste gaf. Hij wijst
er dan op, dat de ets niet het pijlsdherpe
krasje, het vinnige lijntje bloot weergeeft,
maar door de werking der zuren een flu-
weelachtigen indruk geeft.
'k Heb ook wel een boekmerk gezien,
dat uit gewoon zetmateriaal ontworpen
was. De ontwerper wist inderdaad een
smaakvol geheel te verkrijgen, waarin het
symbolische element niet ontbrak.
Van een bijzondere bekoring zijn ook
de teekeningen van de grafische kunste
nares R. M. Wichers Wierdsma, die zui
ver typografisch kunstwerk wist te schep
pen. De ornamentale kracht van de schoo
ns letters doen het in het haar ex-libris
wel bijzonder goed.
In de vorige beschouwingen hebben wij
al gewaagd van de hout- en linoleumsne
de, nauw verwant, van een bijzondere
geschiktheid voor de ex-libris-kunst. We
wezen er toen al op, dat de kunst van
voor Manufacturen.
Dames- en Kinderconfecfie
Tapijten Gordijnen
Bedden Ledikanten en
aanverwante artikelen is
GOES
HULST
'den Goesenaaaf J. Melse wjjet op een ze
ker kunnen in deze richting, getuige ook
menige proev6 van boekverluchting van
den Taatsten tjjd. Denk slechts _aan het
jongste programma van den Bondsdag
van de Prov. Commissie van het Ned.
J ongelingsverbond.
Van moderne opvatting is ook het werk
van Vijlbrief, van wien wij hier een boek
merk reproduceeren, dat in linoleum ge
sneden werd. De ontwerper heeft hiei
willen uitbeelden het streven van do
moderne jeugd naar een andere samenle
ving, a.l. in de vlucht der vogels boven
de zwarte rookwolken van de fabrieks-
schoorsteenen.
Als een geheel an
dersoortig specimen,
van geheel moderne
opvatting, moge ook
dit ex-libris hier 'n
plaats vinden.
Het gaat er ten
slotte niet om, of
men een boekmerk
meer of minder mooi
vindt, maar of het
fit» 11 L=J waarlijk een kunst-
JjÊÜ 1 'BEg werk mag heeten.
Het ligt voor de
hand, dat in vele ex-
libris uiting wordt
gegeven aan de liefde voor de geestelijke
dingen boven de stoffelijke. Als de Heilige
Schrift als het Boek der boeken wordt
afgebeeld, wijst dat er op, dat voor den
bezitter daar de Bron te vinden is van
alle wijsheid, waaruit alle andere boeken
wijsheid is afgeleid.
Wie van de lezers heeft ook een boek
merk, dat de beschrijving waard is? Ik
houd mij aanbevolen voor een afdruk en
een beschrijving.
En overigens, moge dit praatje over
boekmerken de belangstelling hebben ge-
bad van alle boekenliefhebbers in ons
midden.
Een boek hoe ziet gij zelf een boek,
■Een ding, dat bij Uw huisraad past
En dat ge neerlegt in een hoek,
Of in een fraaie hoekenkast,
Decor, wanneer ge weieens kijkt?
Of geeft gij 't goede boek de eer,
Waar het tenvolle recht op heeft,
Een waardevol bezit en meer,
Een werk, waarin de schrijver leeft,
En met zijn woord Uw geest verrijkt?
KEES VAN DER MEER.
„GELUCKIGH IS HET LANT,
DAER 'T KIND ZIJN MOER VERBRAND."
Bovenstaande dichtregelen zijn van on
zen grooten Vondel en stonden boven
den schoorsteenmantel van den vuur
haard in den stadsschouwburg te Am
sterdam.
Als wij bedenken, dat vroeger, toen men
nog geen steenkolen kende, m den haard
behalve hout ook turf, d.i. gedroogde
derrie, darsink of moer gestookt werd,
dan is de beteekenis van 't korte gedich
tje duidelijk.
Op de meeste plaatsen in Zeeland zit
onder de klei en in Holland meer aan
de oppervlakte laagveen of derrie.
Derrievorming is niet mogelijk in zee
water, daar dit soort veen in stilstaand
water gevormd wordt door de rottende
planten, die naar den bodem zinken. Van
daar ook de naam moer bezinksel.
De toenmalige bodem van deze lage
landen achter den duinwal was dus be
groeid. Op sommige plaatsen moeten er
zelfs boomen gestaan hebben, daar in
den derriegrond soms boomstronken zijn
gevonden.
Toen, vooral in Zeeland, de duinwal
doorbrak en het water het land binnen
drong, vormde zich in den loop der tij
den op die derrielaag nog een laag zee
klei.
Was deze laag dik, en hoog genoeg
voor bewoning, dan werden deze hooge
plaatsen bedijkt, zoodat men zoowel bin
nen- als buitendijks derrie aantreft. Als
de zee de kleilaag door wegspoeling doet
afnemen, dan komt de derrie weer te
voorschijn. Dit kan men nog zien aan
de schorren, die aan 't afnemen zijn.
Men groef eerst derrie voor brandstof
op de schorren, daar dit ongebruikt land
was en de kleilaag, die eerst weggegra-
ven moest worden, niet zoo dik was.
Daar bij de groote uitbreiding van dit
moerdelven de oeververdediging werd
verzwakt, werd in 't begin der 16e eeuw
't derriesteken dicht bij den buitendijk
geheel verboden. Reeds in 1477 waren
in 't Groote Privilege van Maria van
Bourgondië bepalingen gemaakt op het
moer- of darrink-delven-
Nu was men alleen aangewezen op het
delven binnendijks. Later werd bepaald,
dat men op zekeren afstand van den
dijk moest blijven.
Opdat de bevolking niet te veel derrie
uit 't land zou halen, waardoor, naar men
meende, zijn waarde minder werd, gaf
Karei V toestemming om de wegen met
houtgewas te beplanten, teneinde meer
brandstof te hebben.
Hij heeft dat recht aan de geërfden
of bezitters geschonken bij zijn verlofbrief
van 10 Febr. 1527. Zoo de eigenaar van
't aangrenzende land ingebreke bleef, had
de ambachtsheer de bevoegdheid tot plan
ten. Vooral in Walcheren werden daarom
van ouds alle wegen met houtgewas be
plant, 't geen aan 't landschap een bijzon
dere bekoring geeft
Het land, waaruit darrink was gedol
ven, verminderde niet in waarde. Als
bouwland kon het natuurlijk niet meer
gebruikt worden, maar als weiland bleef
het zijn waarde behouden. In 1540 gaf
Jan Bont, destijds klerk en ontvanger
van de Zuidwatering, dan ook een schrif
telijke verklaring, dat zulk land niet
minderwaardig was geworden en dat
steeds het dijkgeschot er van betaald
werd. In het tegenovergestelde geval zou
spoedig vrijstelling van geschot gevraagd
zijn.
Het is te begrijpen, dat de darrinklaag
onder de klei niet overal even dik is.
Waar de zee een geul vormde, werd veen
weggespoeld. Later vormde zich hier een
zandlaag, waarop bij verdere dichtslib-
bing zich ook een kleilaag vormde.
Wij zeiden reeds, dat de regeering zich
reeds vroeg bemoeide met het darrink-
delven. In 1540 reeds moest men toe
stemming vragen aan de overheid om dar
rink te mogen delven in zijn eigen land.
Waren het eerst de keurschepenen der
parochies, die daartoe een certificaat of
octrooi afgaven, later waren het de be
sturen van de 4 wateringen op Walche
ren, die tegen betaling toestemming ga
ven. Zoo moest b.v. in 1581 voor elk blok
king darrink, dat in de Westwatering
werd .geslagen", 18 gr. VI. (f0.45) be
taald worden aan het bestuur dier wa
tering. (De Waard, Archief Polder Wal
cheren, bl. 592). Het geld had vroeger
heel wat meer waarde dan thans. Blijk
baar wilde niet ieder darrinkdelver be
talen, daar later besloten werd de on-
willigen door „parate executie" on
middellijke uitvoering van een vonnis)
te dwingen.
Bij toestemming mocht maar zooveel
darrink gedolven worden, als noodig
was voor „zelfsberninge". Men ging er
echter toe over om de darrink „veynoot-
sche wijze" te delven en er dan handel
mee drijven. Dit laatste werd echter ver
boden volgens de keure van Zeeland.
Bij het delven van derrie ging men
ongeveer op de volgende wijze te werk.
is een vorm van tuberculose. Ver
waarloost deze kwaal dus niet. Leest
wat Dr. J. H. VAN GRAFHORST,
arts, schrijft in zijn brochure„Wen
ken en raadgevingen bij de behande
ling van tuberculose en scrofulose"
over de gunstige resultaten verkregen
met granuline. Deze brochure, die
o.a. talrijke attesten bevat van ge-
neesheeren en genezen paiiënten,
wordt U op aanvrage, in gesloten
enveloppe gratis toegezonden door
de Pharm. Önd. Dr. J. H. VAN GRAF
HORST, Scheveningen, Alkmaorsche-
straat D 9.
Op het stak land, meest weilaad, waa?
men wilde graven, werd eerst een recht
hoek afgebakend, lang pijn. 12 IL 3n
breed pijn. 5 M. Hiervan werd eerst de
bovengrond of teelaarde zorgvuldig af
gestoken. Dan werd de minder vrucht
bare kleilaag weggenomen en eindelijk
kwam de begeerde derrie bloot.
Ha-" ••o £■?-:. ier4"-'*vr-" be
reikt, dan werd Jin de lengte met
een soort van spade eerst in strooken
gestoken en deze in stukxen van 2 tot
3 ulvï. iwiig, Vil -lïw b- 'Cl. SpÜuC
wc"**, dprriepeii genoemd, daar er een
teeken op was, dat. aan
gaf, hoe diep men minstens moest steken.
De dcrricblokken werden uit den put
geworpen en te drogen gelegd. Waren ze
min of meer droog geworden, dan werden
ze meer regelmatig in hoopen gezet om
ze nog beter te doen drogen. Men noemde
die hoopen „schuilhoopen", daar men
er achter kon schuilen voor regen ol
wind.
Deze wijze van darrink „slaan" of del
ven geschiedde ruim 80 jaar geleden nog
in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. In
sommige gemeenten werden toen jaarlijks
7 tot 10 duizend ton derrie gedolven. Men
kende en gebruikte daar toen nog geen
andere soort van turf.
Op Walcheren werd door de arme men
schen toen ook nog gedroogde derrie
als turf gestookt. De Friesche turf was
te duur en zij hadden nog geen kachels.
Deze derrie was echter niet uit de wei
landen afkomstig, maar uit de gedolven
slooten. Zij was dan ook minderwaardig.
Ook was zij niet in regelmatigen vorm ge
stoken. Men noemde die stukken derrie-
„kloeten".
In zeer vele lage weiden op Walcheren
is het nog zeer duidelijk te zien, waar
derrie is gedolven. De oppervlakte dier
weiden vertoonen ongeveer do volgende
oneffenheden:
Toen schrijver dozes voor 'teerst die
ongelijke weiden zag en aan de Walcher-
sche landbouwers de oorzaak hiervan
vroeg, konden deze hem niet inlichten.
Zij begrepen ook, dat de zee wel een
geul kon achterlaten, maar niet derge
lijke oneffenheden.
Na lezing van 't bovenstaande over het
derrie-dolven in vroegere eeuwen, zal het
nu zeker wel ieder duidelijk zijn.
Vóór de invoering van het kadaster,
was elk ambacht of gemeente verdeeld
in blokken, die afzonderlijke namen had
den. Meestal werden ze genoemd naar
personen, die, waarschijnlijk bij de ver
deeling van het. land, er hadden, gewoond.
Men sprak en schreef b.v. van Andries
Matthij3senblok. Ook. hadden sommige
blokken den naam van Molenblok of
Kerkeblok. welke benamingen geen na
dere uitlegging behoeven.
In vele ambachten lag echtor een zgn.
moerblok, zooals b.v. in Ritthenx In 't
ambacht Nieuwerve lag zelfs de „groote
moerblok".
Door ondergeteekende is onderzocht,
waar deze blok ongeveer moet gelegen
hebben en het is hem gebleken, dat 't
grootste deel van dien grooten moer
blok" uit weiland bestaat, waar zeer
duidelijk te zien is, dat er vroeger veel
moer of derrie is gestoken. Ook in an
dere Walchcrsche gemeenten, zooals b.v.
te Zoutelande en Meliskerke, liggen vele
dergelijke weilanden.
(Slot volgt.)
R. B. J. de M.
Aan de gemeente Borssele is een
voorschot uit 's Rijks kas verleend tot
een maximum van f1382, ter verstrek
king aan die vereeniging, in die ge-
paeente uitsluitend werkzaam ter bevor
dering van de verkrijging van onroerend
goed door landarbeiders, voor den aan
koop van onroerend goed om dit het
zij dadelijk, hetzij later, als land in pacht
uit te geven, welk voorschot in 30 jaren
zal worden afgelost; en 'n voorschot tot
een max. van f3436, ter verstrekking aan
da vereeniging, in die gemeente uitslui-
rtgene voor
ijnsplaat in
Schouwsche
d door den
ten kantore
inlichtingen
:t verkochte
ALLEENVERKOOP
3)
door H. Kingmans.
Hertha voelde zich evenwel zóó ver
moeid en neerslachtig, dat zij bijna niet
den moed had, het ziekenhuis voor
eenige uren te verlaten. Maar komaan,
zij moest er maar niet aan toegeven,
aan dat neerdrukkende gevoel. Dan kwam
er heel niets van haar terecht. Boven
dien, zij wist het, het zou zeer teleur
stellend zjjn daarginds, als zij niet kwam.
Zij zou dan maar een trammetje nemen,
dat haar zoo goed als vóór het huis
op den Heemraadsingel bracht. Dan zou
het wel gaan. Als zjj toegaf aan het
gevoel van vermoeidheid, zou het spoedig
gedaan zijn. Het was best mogelijk, zoo
paaide zjj zich dan, dat haar loomheid
en matheid een gevolg was van het
voorjaarsweer. Het kwam meer voor bij
sommige menschen, die daarvoor zeer
vatbaar waren.
Opeens glimlachte Hertha pijnlijk: zij
moes) zich niet zoo dwaas aanstellen en
zich vleien met iets, dat niet waar was.
Nooit, had zij last gehad van de verande
ring der jaargetijde^. Zij moest de wer
kelijkheid onder de oogen zien en durven
erkennen, dat het met haar gezondheid
niet was, zooals het behoorde te zijn. En
daarvan ook de consequenties dragen.
Ja, maar dat beteekende een gaan naar
den dokter om een advies, datzij zich
zelf wel geven kon. Zij hoorde het den
arts al zeggen: rust, zuster, rust, vol
slagen rust; om te beginnen voor eenige
maanden; eens weg uit de omgeving; ga
eens naar bosch en beide; stevige wande
lingen maken en daarna veel en lang sla
pen.
Ja, natuurlijk, dat was het eenige re
cept. Medicijnen had zij niet noodig. Zij
was wat overwerkt; trok zich ook te veel
aan het lijden in het ziekenhuis. Het was
haar onmogelijk, al nam zij het de ver
pleegsters niet kwalijk, onverschillig te
spreken over de talrijke gevallen, die zich
voordeden. Kwam het,.omdat zij zélf reeds
zooveel smart ervareu had; omdat zij
wist, wat het zeggen wilde, dierbare 'be
trekkingen te verliezen?
0, de meest vreugdevolle dagen in haar
ziekenhuieleven waren die, waarop een
geliefde vader of moeder of een dierbaar
kind, hersteld, als het ware gerukt uit
de klauwen des doods, door de betrekkin
gen uit het ziekenhuis werd gehaaid. Dan
kon zij wel springen van vreugde. Terwijl,
wanneer een patiënt de oogen voorgoed
op aarde had gesloten, omdat alle mid
delen hadden gefaald, zij een dag beleef
de, die triest was, als de meest sombere
herfstdag
Neen, niet naar den dokter. Dat 'betee
kende een vonnis, dat zij niet dragen kon.
Weg uit het ziekenhuis, dat wasdat
was, naar zij meende, de reden van haar
bestaan wegnemen!
Wéér schrok zij; waren dat nu over
leggingen? Had zij dan niet geduldig en
geloovig te aanvaarden, wat God haar
zond? Had hij daarmede niet Zijn wijze
bedoelingen? Wat deed het er toe, dat zij
die niet verstond?
„Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij
zult het na dezen verstaan". Als zij zich
daaraan vastklemde, wel, dan kon zij im
mers de mogelijkheid onder de oogen zien,
al was die nog zoo hard?
Maar neen, neen, niet naar den dok
ter! Daar wachtte haar een vonnis. Hij
zou haar zeggen: verlaat, althans voorloo-
pig, mogelijk wel voor altijd, de verple
ging. En dat kon zij niet.
Zij moest volhouden. Niet forceeren na
tuurlijk. Zich zoo rustig mogelijk houden.
En dan straks, in de vacantie, niet, zooals
de bedoeling was, met de Van Laansma's
naar Zwitserland, maar kalm, in Gelder
land bijvoorbeeld, in pension gaan. Vast
sterkte zij weer aan en dan zou het hier,
na de vacantie, weer wel gaan.
Opgewekt door dit voornemen stond
Hertha veerkrachtig op.
Maar des avonds, even tien uur, terug-
keerend van haar bezoek aan den Heem
raadsingel, voelde zij zich nameloos ver
laten, ondanks de groote 'hartelijkheid,
waarmede men haar, als steeds, bij de
Van Laansma's had omringd. Doodelijk
bleek zonk zij, moe en mat, in haar fau
teuil, met hevige hartkloppingen,
„Je bent geheel in de war, Hertha",
zeide zij halfluid. „Mevrouw Van Laan-
sma was ook niet tevreden over je uiter
lijk, al deed je gewild vroolijk en opge
wekt".
Zij ging naar bed. Doch urenlang lag
zij klaar wakker, zoodat zij den anderen
morgen méér moe opstond, dan toen zij
naar bed was gegaan.
HOOFDSTUK n.
Het dorp en zijn dokter.
„En wat wou je dan doen?"
Mevrouw Van Leeuwen keek haar
man, den arts van Zeeduin, vol belangstel
ling aan.
„Ja, wat wou je doen! Dat is nu
juist de vraag. Je moet zelf zeggen, dat
wij met deze toch leeljk weggekomen
zgn. Haar werk is maar zóó, zóó en
zjj kan het met de menschen hier ab
soluut niet vinden. Wij mogen dankbaar
zijn, dat zij vrijwillig verdwijnt van het
tooneel. Ongetwijfeld ziet zij zélf wel
in, dat zij hier niet gewild is. Als wij
nu den gebruikelijken weg volgen en
een oproep plaatsen, dan kunnen wij
het goed treffen, maar er is evenveel
kans, dat er weer zoo'n exemplaar komt,
als wij nu gelukkig kwijt raken. En zulk
een lot wilde ik het dorp voor het ver
volg besparen".
Mevrouw Van Leeuwen glimlachte stil
voor zich heen. Al wat haar man nu had
gezegd, had hij zooeven ook betoogd. En
daarop was haar vraag gevolgd: „En
wat wou je dan doen?"
Zij zeide het evenwel niet, niet al
leen, om hem niet te ontstemmen, maar
ook, omdat zij zeer goed begreep, wat
hem bezielde. Hij bad het doip, waar
hij nu reeds lange jaren de praktijk uit
oefende, lief. En de bewoners stonden
bij hem in een goed blaadje. Vandaar,
dat hij het zoo ontzettend had betreurd,
dat de wijkverpleegster, aangesteld door
het „Groene Kruis", zoo bitter was te
gengevallen. Het was een geluk, dat zq
ontslag had aangevraagd, ingaande over
twee maanden. Dan was men fatsoenlek
van haar af, oordeelde hij.
(Wordt vervolgd.)