ioes DE ZEEUW KiMASEE w DE WELFSCHOEN voorkomt het ontstaan van Platvoeten. Ilan een arm dorp, dat rijk werd :oen. 3.50. ■is" TWEEDE BLAD HET ADRES A. WIL KING JACQ. PLOUVIER ioes tag. Wat er deze week voorviel Zeeuwsche Stemmen. EX-LIBRIS CLOETINGHE - KLIERZIEKTE Uit de Provincie. >on 100 ITEDE, GOES VLISSINGEN FEU I LLETON. S P E 0 1 Ui 1 A L 1 T VU IZ. 'S LEN! VAN ZATERDAG 31 MEI 1930. No. 203. De storm, die opgestoken is naar aan leiding van de door Minister Reijmer ge nomen beslissing inzake de verdeeling van den radio-zendtijd zal nu zoo lang zamerhand wel gaan tanen. 't Heeft er anders hevig gespookt in de kringen van de z.g. algemeene omroep- vereeniging. Zóó hevig, dat het liberale „Handelsblad" zich over zijne bescherme lingen ging schamen en dat de sprekers, die in de Tweede Kamer voor de A.V.R.O. belangen het pleit voerden, begonnen met te verklaren, dat zij niet verantwoor delijk wilden worden gesteld voor wat van die zijde zooal gezegd was. Het w$s dan ook wel wat héél erg. De „Middelb. Crt." die indertijd zoo vriendelijk was de andere omroeporga nisaties naar de Mookerheide te verwij zen, maakte het nog heel schappelijk als men bedenkt wat er later los kwam. Als men de verslagen las van de z.g. protestvergaderingen dan kreeg men meer den indruk, dat er ruwe Commu nistische herriemakers aan het woord wa ren, dan menschen, die zich sterk op hunne cultureele neigingen laten voor staan. Minister Reijmer heeft zich door dat dwaze geschreeuw niet van de wijs laten brengen en de Tweede Kamer heeft zich met overgoote meerderheid achter hem geplaatst. De Tweede Kamer, die deze week het ontwerp tot herziening van de Gemeen tewet heeft goedgekeurd evenals het ont werp inzake de arbeidsbemiddeling, is alweer met verlof gegaan. De voorgestelde pachtwetten zijn nog niet voor openbare behandeling gereed en in verband met de landbouwcrisis heeft de Regeering blijkbaar ook nog niets aan de Volksvertegenwoordiging mede te deelen. Afwachten blijft voor de betrokkenen nog steeds de boodschap. In het buitenland zijn het vooral de onlusten, in Britsch-Indië die de aan dacht vragen. Het blijft daar nog maar steeds spoken en niemand weet wat hier- uit nog groeien kan. Voor de Engelsche regeering, wier weg toch al niet op rozen gaat, is het een lastig geval, zooals er voor haar meer lastige gevallen zijn. Wij denken hierbij aan de steeds toenemende werkloosheid waartegen zij niets vermag en aan een tusschentijdsche verkiezing, die deze week gehouden werd en waarbij de conserva tieve candidaat met een ongedacht groo- te meerderheid werd gekozen. Dat een regeering met groote bijna niet op te lossen moeilijkheden zit, is erg, maar haar positie wordt wanhopig als zij moet zien, dat ze weinig of geen steun meer vindt bij het volk. En zóó is het in Engeland. Een lang leven zal het Labour-kabinet dan ook wel niet beschoren zijn. Mei 1930. Mocht ik in het nummer van 9 Mei jongstleden uw aandacht vragen voor de geschiedenis en het nu weer oplevende gebruik van kunstvolle ex-libris, nu ben ik in de gelegenheid u er een paar te la ten zien, van onderscheiden opvatting, materieel op geheel verschillende wijze verzorgd. Het is mij een bijzonder genoegen ook het boekmerk van een Zeeuw te kruinen laten zien, als een bewijs, dat ook in ons gewest >de belangstelling zich gericht heeft in de opdracht aan een bekwaam teeke naar om een echt persoonlijk boekmerk te ontwerpen. Ik bedoel het hier geproduceerde ex-li bris van den heer J. G. Massee, die zich wel mag verheugen in het bezit van een goed geslaagd eigendomsmerk, met een geheel eigen, zeer persoonlijk cachet. Hij liet het in 1927 vervaardigen door den bekenden Am- sterdamschen recla me-ontwerper Wybo Myer, die ook op dit gebied zijn sporen heeft verdiend. Waartoe dit gesty- leerde zeilschip? Als men weet, dat de eigenaar een race- zeiler is, zal het per soonlijk karakter des te duidelijker tot u spreken. De ontwerper heeft met de even sobere als sierlijke lijnen 'n waarlijk voortreffe lijke teekening gege ven, welke met het fraaie onderschrift in goud verdeeld vlak, één schoon geheel Den lezer doet het aanstonds denken aan de woelige Schelde, met erboven de wijde luchten, aan „die streken van drcom en oneindigheid", door Ritter in zijn: „Zeeuwsche Mijmeringen" zoo zuiver ge schetst. „Het is alsof een onzichtbare macht de kiel voortstuwt, zacht heft zich het vaartuig op de weeke ruggen der ba ren en deint weer neer en de duizende ruischende wateren vallen over elkander neer in de duistere ruimte". Maar bier zijn het de ranke zeilen, die den minnaar van het watertoerisme tot trouwe bondgenooten zijn op den tocht over de blauwe wateren. Ze zwellen van den stug gen bries, maar het vaartuig ge hoorzaamt toch aan de geringste bewe gingen van de hand aan het roer. Wij zijn dein heer Massee wel zeer dankbaar, dat hjj verlof gaf zijn waarlik schitterend boekmerk hier af te drukken. Wa hebben gezien, dat allerlei mate riaal den kunstenaar ten dienste staat voor de vervaardiging van ex-libris. Hier hebben wij' een teekening, maar bijv. ook de ets en de kopergravure doen opgeld op dit terrein van de „kleine" kunst. Gelijk elke bloem haar eigen geur heeft, elke stem haar eigen klank, zoo beeft elk procédé zijn optisch rhythme, zoo schreef Johan Schwencke. die in „Den Gulden Winckel" menig artikel over de ex-libris-kunst. ten beste gaf. Hij wijst er dan op, dat de ets niet het pijlsdherpe krasje, het vinnige lijntje bloot weergeeft, maar door de werking der zuren een flu- weelachtigen indruk geeft. 'k Heb ook wel een boekmerk gezien, dat uit gewoon zetmateriaal ontworpen was. De ontwerper wist inderdaad een smaakvol geheel te verkrijgen, waarin het symbolische element niet ontbrak. Van een bijzondere bekoring zijn ook de teekeningen van de grafische kunste nares R. M. Wichers Wierdsma, die zui ver typografisch kunstwerk wist te schep pen. De ornamentale kracht van de schoo ns letters doen het in het haar ex-libris wel bijzonder goed. In de vorige beschouwingen hebben wij al gewaagd van de hout- en linoleumsne de, nauw verwant, van een bijzondere geschiktheid voor de ex-libris-kunst. We wezen er toen al op, dat de kunst van voor Manufacturen. Dames- en Kinderconfecfie Tapijten Gordijnen Bedden Ledikanten en aanverwante artikelen is GOES HULST 'den Goesenaaaf J. Melse wjjet op een ze ker kunnen in deze richting, getuige ook menige proev6 van boekverluchting van den Taatsten tjjd. Denk slechts _aan het jongste programma van den Bondsdag van de Prov. Commissie van het Ned. J ongelingsverbond. Van moderne opvatting is ook het werk van Vijlbrief, van wien wij hier een boek merk reproduceeren, dat in linoleum ge sneden werd. De ontwerper heeft hiei willen uitbeelden het streven van do moderne jeugd naar een andere samenle ving, a.l. in de vlucht der vogels boven de zwarte rookwolken van de fabrieks- schoorsteenen. Als een geheel an dersoortig specimen, van geheel moderne opvatting, moge ook dit ex-libris hier 'n plaats vinden. Het gaat er ten slotte niet om, of men een boekmerk meer of minder mooi vindt, maar of het fit» 11 L=J waarlijk een kunst- JjÊÜ 1 'BEg werk mag heeten. Het ligt voor de hand, dat in vele ex- libris uiting wordt gegeven aan de liefde voor de geestelijke dingen boven de stoffelijke. Als de Heilige Schrift als het Boek der boeken wordt afgebeeld, wijst dat er op, dat voor den bezitter daar de Bron te vinden is van alle wijsheid, waaruit alle andere boeken wijsheid is afgeleid. Wie van de lezers heeft ook een boek merk, dat de beschrijving waard is? Ik houd mij aanbevolen voor een afdruk en een beschrijving. En overigens, moge dit praatje over boekmerken de belangstelling hebben ge- bad van alle boekenliefhebbers in ons midden. Een boek hoe ziet gij zelf een boek, ■Een ding, dat bij Uw huisraad past En dat ge neerlegt in een hoek, Of in een fraaie hoekenkast, Decor, wanneer ge weieens kijkt? Of geeft gij 't goede boek de eer, Waar het tenvolle recht op heeft, Een waardevol bezit en meer, Een werk, waarin de schrijver leeft, En met zijn woord Uw geest verrijkt? KEES VAN DER MEER. „GELUCKIGH IS HET LANT, DAER 'T KIND ZIJN MOER VERBRAND." Bovenstaande dichtregelen zijn van on zen grooten Vondel en stonden boven den schoorsteenmantel van den vuur haard in den stadsschouwburg te Am sterdam. Als wij bedenken, dat vroeger, toen men nog geen steenkolen kende, m den haard behalve hout ook turf, d.i. gedroogde derrie, darsink of moer gestookt werd, dan is de beteekenis van 't korte gedich tje duidelijk. Op de meeste plaatsen in Zeeland zit onder de klei en in Holland meer aan de oppervlakte laagveen of derrie. Derrievorming is niet mogelijk in zee water, daar dit soort veen in stilstaand water gevormd wordt door de rottende planten, die naar den bodem zinken. Van daar ook de naam moer bezinksel. De toenmalige bodem van deze lage landen achter den duinwal was dus be groeid. Op sommige plaatsen moeten er zelfs boomen gestaan hebben, daar in den derriegrond soms boomstronken zijn gevonden. Toen, vooral in Zeeland, de duinwal doorbrak en het water het land binnen drong, vormde zich in den loop der tij den op die derrielaag nog een laag zee klei. Was deze laag dik, en hoog genoeg voor bewoning, dan werden deze hooge plaatsen bedijkt, zoodat men zoowel bin nen- als buitendijks derrie aantreft. Als de zee de kleilaag door wegspoeling doet afnemen, dan komt de derrie weer te voorschijn. Dit kan men nog zien aan de schorren, die aan 't afnemen zijn. Men groef eerst derrie voor brandstof op de schorren, daar dit ongebruikt land was en de kleilaag, die eerst weggegra- ven moest worden, niet zoo dik was. Daar bij de groote uitbreiding van dit moerdelven de oeververdediging werd verzwakt, werd in 't begin der 16e eeuw 't derriesteken dicht bij den buitendijk geheel verboden. Reeds in 1477 waren in 't Groote Privilege van Maria van Bourgondië bepalingen gemaakt op het moer- of darrink-delven- Nu was men alleen aangewezen op het delven binnendijks. Later werd bepaald, dat men op zekeren afstand van den dijk moest blijven. Opdat de bevolking niet te veel derrie uit 't land zou halen, waardoor, naar men meende, zijn waarde minder werd, gaf Karei V toestemming om de wegen met houtgewas te beplanten, teneinde meer brandstof te hebben. Hij heeft dat recht aan de geërfden of bezitters geschonken bij zijn verlofbrief van 10 Febr. 1527. Zoo de eigenaar van 't aangrenzende land ingebreke bleef, had de ambachtsheer de bevoegdheid tot plan ten. Vooral in Walcheren werden daarom van ouds alle wegen met houtgewas be plant, 't geen aan 't landschap een bijzon dere bekoring geeft Het land, waaruit darrink was gedol ven, verminderde niet in waarde. Als bouwland kon het natuurlijk niet meer gebruikt worden, maar als weiland bleef het zijn waarde behouden. In 1540 gaf Jan Bont, destijds klerk en ontvanger van de Zuidwatering, dan ook een schrif telijke verklaring, dat zulk land niet minderwaardig was geworden en dat steeds het dijkgeschot er van betaald werd. In het tegenovergestelde geval zou spoedig vrijstelling van geschot gevraagd zijn. Het is te begrijpen, dat de darrinklaag onder de klei niet overal even dik is. Waar de zee een geul vormde, werd veen weggespoeld. Later vormde zich hier een zandlaag, waarop bij verdere dichtslib- bing zich ook een kleilaag vormde. Wij zeiden reeds, dat de regeering zich reeds vroeg bemoeide met het darrink- delven. In 1540 reeds moest men toe stemming vragen aan de overheid om dar rink te mogen delven in zijn eigen land. Waren het eerst de keurschepenen der parochies, die daartoe een certificaat of octrooi afgaven, later waren het de be sturen van de 4 wateringen op Walche ren, die tegen betaling toestemming ga ven. Zoo moest b.v. in 1581 voor elk blok king darrink, dat in de Westwatering werd .geslagen", 18 gr. VI. (f0.45) be taald worden aan het bestuur dier wa tering. (De Waard, Archief Polder Wal cheren, bl. 592). Het geld had vroeger heel wat meer waarde dan thans. Blijk baar wilde niet ieder darrinkdelver be talen, daar later besloten werd de on- willigen door „parate executie" on middellijke uitvoering van een vonnis) te dwingen. Bij toestemming mocht maar zooveel darrink gedolven worden, als noodig was voor „zelfsberninge". Men ging er echter toe over om de darrink „veynoot- sche wijze" te delven en er dan handel mee drijven. Dit laatste werd echter ver boden volgens de keure van Zeeland. Bij het delven van derrie ging men ongeveer op de volgende wijze te werk. is een vorm van tuberculose. Ver waarloost deze kwaal dus niet. Leest wat Dr. J. H. VAN GRAFHORST, arts, schrijft in zijn brochure„Wen ken en raadgevingen bij de behande ling van tuberculose en scrofulose" over de gunstige resultaten verkregen met granuline. Deze brochure, die o.a. talrijke attesten bevat van ge- neesheeren en genezen paiiënten, wordt U op aanvrage, in gesloten enveloppe gratis toegezonden door de Pharm. Önd. Dr. J. H. VAN GRAF HORST, Scheveningen, Alkmaorsche- straat D 9. Op het stak land, meest weilaad, waa? men wilde graven, werd eerst een recht hoek afgebakend, lang pijn. 12 IL 3n breed pijn. 5 M. Hiervan werd eerst de bovengrond of teelaarde zorgvuldig af gestoken. Dan werd de minder vrucht bare kleilaag weggenomen en eindelijk kwam de begeerde derrie bloot. Ha-" ••o £■?-:. ier4"-'*vr-" be reikt, dan werd Jin de lengte met een soort van spade eerst in strooken gestoken en deze in stukxen van 2 tot 3 ulvï. iwiig, Vil -lïw b- 'Cl. SpÜuC wc"**, dprriepeii genoemd, daar er een teeken op was, dat. aan gaf, hoe diep men minstens moest steken. De dcrricblokken werden uit den put geworpen en te drogen gelegd. Waren ze min of meer droog geworden, dan werden ze meer regelmatig in hoopen gezet om ze nog beter te doen drogen. Men noemde die hoopen „schuilhoopen", daar men er achter kon schuilen voor regen ol wind. Deze wijze van darrink „slaan" of del ven geschiedde ruim 80 jaar geleden nog in Oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. In sommige gemeenten werden toen jaarlijks 7 tot 10 duizend ton derrie gedolven. Men kende en gebruikte daar toen nog geen andere soort van turf. Op Walcheren werd door de arme men schen toen ook nog gedroogde derrie als turf gestookt. De Friesche turf was te duur en zij hadden nog geen kachels. Deze derrie was echter niet uit de wei landen afkomstig, maar uit de gedolven slooten. Zij was dan ook minderwaardig. Ook was zij niet in regelmatigen vorm ge stoken. Men noemde die stukken derrie- „kloeten". In zeer vele lage weiden op Walcheren is het nog zeer duidelijk te zien, waar derrie is gedolven. De oppervlakte dier weiden vertoonen ongeveer do volgende oneffenheden: Toen schrijver dozes voor 'teerst die ongelijke weiden zag en aan de Walcher- sche landbouwers de oorzaak hiervan vroeg, konden deze hem niet inlichten. Zij begrepen ook, dat de zee wel een geul kon achterlaten, maar niet derge lijke oneffenheden. Na lezing van 't bovenstaande over het derrie-dolven in vroegere eeuwen, zal het nu zeker wel ieder duidelijk zijn. Vóór de invoering van het kadaster, was elk ambacht of gemeente verdeeld in blokken, die afzonderlijke namen had den. Meestal werden ze genoemd naar personen, die, waarschijnlijk bij de ver deeling van het. land, er hadden, gewoond. Men sprak en schreef b.v. van Andries Matthij3senblok. Ook. hadden sommige blokken den naam van Molenblok of Kerkeblok. welke benamingen geen na dere uitlegging behoeven. In vele ambachten lag echtor een zgn. moerblok, zooals b.v. in Ritthenx In 't ambacht Nieuwerve lag zelfs de „groote moerblok". Door ondergeteekende is onderzocht, waar deze blok ongeveer moet gelegen hebben en het is hem gebleken, dat 't grootste deel van dien grooten moer blok" uit weiland bestaat, waar zeer duidelijk te zien is, dat er vroeger veel moer of derrie is gestoken. Ook in an dere Walchcrsche gemeenten, zooals b.v. te Zoutelande en Meliskerke, liggen vele dergelijke weilanden. (Slot volgt.) R. B. J. de M. Aan de gemeente Borssele is een voorschot uit 's Rijks kas verleend tot een maximum van f1382, ter verstrek king aan die vereeniging, in die ge- paeente uitsluitend werkzaam ter bevor dering van de verkrijging van onroerend goed door landarbeiders, voor den aan koop van onroerend goed om dit het zij dadelijk, hetzij later, als land in pacht uit te geven, welk voorschot in 30 jaren zal worden afgelost; en 'n voorschot tot een max. van f3436, ter verstrekking aan da vereeniging, in die gemeente uitslui- rtgene voor ijnsplaat in Schouwsche d door den ten kantore inlichtingen :t verkochte ALLEENVERKOOP 3) door H. Kingmans. Hertha voelde zich evenwel zóó ver moeid en neerslachtig, dat zij bijna niet den moed had, het ziekenhuis voor eenige uren te verlaten. Maar komaan, zij moest er maar niet aan toegeven, aan dat neerdrukkende gevoel. Dan kwam er heel niets van haar terecht. Boven dien, zij wist het, het zou zeer teleur stellend zjjn daarginds, als zij niet kwam. Zij zou dan maar een trammetje nemen, dat haar zoo goed als vóór het huis op den Heemraadsingel bracht. Dan zou het wel gaan. Als zjj toegaf aan het gevoel van vermoeidheid, zou het spoedig gedaan zijn. Het was best mogelijk, zoo paaide zjj zich dan, dat haar loomheid en matheid een gevolg was van het voorjaarsweer. Het kwam meer voor bij sommige menschen, die daarvoor zeer vatbaar waren. Opeens glimlachte Hertha pijnlijk: zij moes) zich niet zoo dwaas aanstellen en zich vleien met iets, dat niet waar was. Nooit, had zij last gehad van de verande ring der jaargetijde^. Zij moest de wer kelijkheid onder de oogen zien en durven erkennen, dat het met haar gezondheid niet was, zooals het behoorde te zijn. En daarvan ook de consequenties dragen. Ja, maar dat beteekende een gaan naar den dokter om een advies, datzij zich zelf wel geven kon. Zij hoorde het den arts al zeggen: rust, zuster, rust, vol slagen rust; om te beginnen voor eenige maanden; eens weg uit de omgeving; ga eens naar bosch en beide; stevige wande lingen maken en daarna veel en lang sla pen. Ja, natuurlijk, dat was het eenige re cept. Medicijnen had zij niet noodig. Zij was wat overwerkt; trok zich ook te veel aan het lijden in het ziekenhuis. Het was haar onmogelijk, al nam zij het de ver pleegsters niet kwalijk, onverschillig te spreken over de talrijke gevallen, die zich voordeden. Kwam het,.omdat zij zélf reeds zooveel smart ervareu had; omdat zij wist, wat het zeggen wilde, dierbare 'be trekkingen te verliezen? 0, de meest vreugdevolle dagen in haar ziekenhuieleven waren die, waarop een geliefde vader of moeder of een dierbaar kind, hersteld, als het ware gerukt uit de klauwen des doods, door de betrekkin gen uit het ziekenhuis werd gehaaid. Dan kon zij wel springen van vreugde. Terwijl, wanneer een patiënt de oogen voorgoed op aarde had gesloten, omdat alle mid delen hadden gefaald, zij een dag beleef de, die triest was, als de meest sombere herfstdag Neen, niet naar den dokter. Dat 'betee kende een vonnis, dat zij niet dragen kon. Weg uit het ziekenhuis, dat wasdat was, naar zij meende, de reden van haar bestaan wegnemen! Wéér schrok zij; waren dat nu over leggingen? Had zij dan niet geduldig en geloovig te aanvaarden, wat God haar zond? Had hij daarmede niet Zijn wijze bedoelingen? Wat deed het er toe, dat zij die niet verstond? „Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan". Als zij zich daaraan vastklemde, wel, dan kon zij im mers de mogelijkheid onder de oogen zien, al was die nog zoo hard? Maar neen, neen, niet naar den dok ter! Daar wachtte haar een vonnis. Hij zou haar zeggen: verlaat, althans voorloo- pig, mogelijk wel voor altijd, de verple ging. En dat kon zij niet. Zij moest volhouden. Niet forceeren na tuurlijk. Zich zoo rustig mogelijk houden. En dan straks, in de vacantie, niet, zooals de bedoeling was, met de Van Laansma's naar Zwitserland, maar kalm, in Gelder land bijvoorbeeld, in pension gaan. Vast sterkte zij weer aan en dan zou het hier, na de vacantie, weer wel gaan. Opgewekt door dit voornemen stond Hertha veerkrachtig op. Maar des avonds, even tien uur, terug- keerend van haar bezoek aan den Heem raadsingel, voelde zij zich nameloos ver laten, ondanks de groote 'hartelijkheid, waarmede men haar, als steeds, bij de Van Laansma's had omringd. Doodelijk bleek zonk zij, moe en mat, in haar fau teuil, met hevige hartkloppingen, „Je bent geheel in de war, Hertha", zeide zij halfluid. „Mevrouw Van Laan- sma was ook niet tevreden over je uiter lijk, al deed je gewild vroolijk en opge wekt". Zij ging naar bed. Doch urenlang lag zij klaar wakker, zoodat zij den anderen morgen méér moe opstond, dan toen zij naar bed was gegaan. HOOFDSTUK n. Het dorp en zijn dokter. „En wat wou je dan doen?" Mevrouw Van Leeuwen keek haar man, den arts van Zeeduin, vol belangstel ling aan. „Ja, wat wou je doen! Dat is nu juist de vraag. Je moet zelf zeggen, dat wij met deze toch leeljk weggekomen zgn. Haar werk is maar zóó, zóó en zjj kan het met de menschen hier ab soluut niet vinden. Wij mogen dankbaar zijn, dat zij vrijwillig verdwijnt van het tooneel. Ongetwijfeld ziet zij zélf wel in, dat zij hier niet gewild is. Als wij nu den gebruikelijken weg volgen en een oproep plaatsen, dan kunnen wij het goed treffen, maar er is evenveel kans, dat er weer zoo'n exemplaar komt, als wij nu gelukkig kwijt raken. En zulk een lot wilde ik het dorp voor het ver volg besparen". Mevrouw Van Leeuwen glimlachte stil voor zich heen. Al wat haar man nu had gezegd, had hij zooeven ook betoogd. En daarop was haar vraag gevolgd: „En wat wou je dan doen?" Zij zeide het evenwel niet, niet al leen, om hem niet te ontstemmen, maar ook, omdat zij zeer goed begreep, wat hem bezielde. Hij bad het doip, waar hij nu reeds lange jaren de praktijk uit oefende, lief. En de bewoners stonden bij hem in een goed blaadje. Vandaar, dat hij het zoo ontzettend had betreurd, dat de wijkverpleegster, aangesteld door het „Groene Kruis", zoo bitter was te gengevallen. Het was een geluk, dat zq ontslag had aangevraagd, ingaande over twee maanden. Dan was men fatsoenlek van haar af, oordeelde hij. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 5