Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. Voor de Jeugd. 3 1 X "IT s tJ E E 01 bl èE 2" iwag o as naS£~ »sis! s!12 !j*róss^asiiji 8 TFf^ fe ■i g-g g °i!iSI-f I Door donkere diepten. Een onrustig Geweten, Iets uit de Historie van Sehoondijke Ons Vogelhoekje. K 0 Q g s J i a a ■d H 3~P" H b a a h 03 LÜ fed® H M s ti W *•8 s s Q) a g sg. JU P -cl o g, ti 2 S h *ri 9 s.g$SH d v> "3 W -g S.S73 3 i O QQj d<nrJ 2P m o o i, r .-■g^ss a 1 f i§ a a - "?d s13 r w O *-• fe '3 '9 a tS 03 .a" §"3 "i 0) h Q) A) tÖ(Q h0 rd -• 8 "S d p "-p s, o a -g ^5-B 5 2 -d O ®E?C _5> d Q a,-# j Ht? fl rjbo^cj^'ga^l ftd^o flS,5^ ig aana o^®» w Saa <t> -d h 8£ H o a> S3 00 a a- N kp <P >-« Q) O O d d g u :p? pj O CD ft. S d "C'd Q >1 "d -fj "S a> •rt &w .a a 9 3 O a 5 d d STdT M. •2 Q 0Q FP Q "t? o a 5 0 n 09 a S'Sfi g aJ3 .3 •a^ d d Cd a §S ö-S a 3S d iTHcT d-^ -® raj.l'S 1& ®_,^M-,'2'3 ■a^s|.„8 I-s O J2 j d K j aa .a •x fi ts d p. - fe :=a§.2«g|® d "S d 'S Hoeveel ocderwijzers zijn er niet, die wel, noodgedwongen, een vers van Klpos lazen en een roman van Couperus, maar die u verwonderd aanhooren, als ge hun spreekt van Geerten Gossaert, Willem de Mérode, Thomson, Jacqueline van der Waals." Dr Wielenga uit dezelfde klacht, als hij o m. zegt: „Kn nu is dit mijn klacht, dat aan d:t nieuw belovend begin van christelijke poèzie door ons volk als volk geen waar- deerende aandacht wordt gewijd; dat „onze menschen" tegenover de nieuwe poëzie der onzen van verre blijven staan. Dit gebrek aan waardeering is een onrecht c.nzen jongeren kunstenaars aangedaan, maar ook een noodeloos geestelijk ascetisme, waardoor de gezonde groeikracht van ons volk gehinderd wordt." Toen, nu ruim acht jaar geleden, ,,0p- waartsche Wegen" zijn baanbrekend en lei dinggevend werk begon, werd in de eerste aflevering reeds terstond over den toestand van onze christelijke litteratuur gehandeld onder den titel: Het manco-vraagstuk. Het is ongetwijfeld van belang, nog even naar die begin periode terug te zien, enkele uitspraken aan de werkelijkheid te toetsen. En dan moeten wij toestemmen: er was alle reden tot klacht; maar nimmer mag daarbij vergeten worden, dat, op Gods tijd de wasdom zoo Hij dien schenken wilde zéker komen zou. Er zijn zoo zeggen de verzamelaars van de bloemlezing, en wij onderschrijven het ten volie er zijn sedert genoemde uitspra ken ecnige jaren vergaan, en er is een wolkje als eens mans hand, aan de kunst-horizon van ons Christelijk leven opgekomen. Daar zal wel veel gebed noodig geweest zijn, en nog zal 't een voortdurende bede moeten zijn dat dr hemelen zich weer vullen met de mu ziek aïo cnze kunstenaars kunnen hooren en weergeven. Zou, nu de klacht over algeheele, bitter- betreurde armoede worden mocht een jubel om verkregen bezit, óók de houding van ons volksdeel ten gunste veranderd zijn, zou er een blijde ommekeer gekomen zijn, die alle gebrek aan waardeering veranderde in een dankbaar genieten? Is o houding ten opzichte van dit alles wel de ,-uiste? Behnoren wij tot den kring van perso nen die van geen waardeering weten willen, of scharen wij ons blijde bij degenen die dankbaar plukken de gave vruchten uit eigen hof? Er wordt, door onze christelijke kunste naars, om waardeering gevraagd. Want zij hebben het zoo noodig, dat ons volk hun zange,. leest, leert, kent. Ze hebben 't ver diend: ia, dat hebben ze' zeker! Wp~ v,r ge nog een vreemde zijt in de zen dan vragen wij* u: om welke oor zaak legt ge u deze vrijwillige armoede op? Deze bundel ontsluit u den toegang tot werk van 23 dichters; zij maakt het moge lijk, dat uw eerste kennismaking een vrijwel volledige wordt Wij noemen slechts enkele dichters; wier werk hier vertegenwoordigd is: Martien Be versluis; Jan H. de Groot; Willem de Mé- rode; A. J. D. van Oosten; W. A. P. Smit; Geraen van Suylensteyn. Doordat slechts bijeengezameld is hetgeen in „Opwaartsche Wegen" een plaats vond, beteekent dit een beperking, die aan den bundel alszoodanig echter geen afbreuk doet Aan ieder, die in het werk van onze kun stenaar*! belang stelt, kunnen wij zonder voorbehoud aanraden, deze bloemlezing te koopen. Want, ge zult het ongetwijfeld toestemmen, ge moet dit werk kennen, weten wat het is en biedt, vóórdat ge over deze dingen een oordeel kunt vellen. En we weten het zeker: als ge maar een maal leest wat hier geboden wordt, zal uw oordeel spreken van waardeering, die ge gaarne geeft Alleen reeds om de verzen van Martien Beversluis: De Hulstboom, Het Wad, en De Distel is deze bloemlezing een waardevol bezit Luister slechts: De DisteL Temidden heesters, buigend tot de bloemen groot en zacht, staat zij, een liefste zaad van God, verstooten en veracht In 't licht der heem'len lacht zij niet, geopend noch bereid, op dood of zomer wacht zij niet, zij is van allen tijd. Haar bloeien is het bitt're woord van waarheid, toorn en leed. Men noemt haar in dit lichte oord een bloem, die men vergeet. Wind's wilde streelen baat haar niet noch schaduw wild en wijd, regen's ellende schaadt haar niet, zij is van allen tijd. Rondom haar pronken rank en klaar kelkbrekers, wit en goud. Die neigen 't leven tot elkaar verheerlijkt en vertrouwd. Haar stugge stengels voeren haar tot weerstand en tot strijd. Liefde noch vreugd ontroeren haar. Zij is van allen tijd. VIII. Bertha's moeder is oud geworden. De angst om haar kind laat haar geen oogen- blik los. Lotte en Henk zien het met droefheid en doen hun uiterste best om hun moer- der een weinig vreugde te verschaffen. Zij lezen haar als 't ware iedere wensch van haar oogen en Henk doet op school meer dan ooit zijn best om goede rapporten mee naar huis te brengen. En moeder neemt zich in acht voor haar kinderen en zucht en klaagt niet. Zij tracht zooveel mogelijk opgewekt te zijn. Maar des nachts, als zij met gevouwen handen slapeloos in bed ligt, dan zoekt haar bekommerde moederziel haar verlo ren kind en klaagt zij haar nood aan ha ren God. Op haar nachttafeltje staat een schilde rijtje van Monika en Augustinus. Dat was ook een Moeder die haar afgedwaald kind op haar gebed terug gekregen had en hem had weggebeden uit den poel der zonde waarin hij dreigde te verstikken. Had niet Ambrosius tot Monica gezegd toen zij dreigde te vertwijfelen: „een zoon van zooveel gebed en tranen kan niet ver loren gaanl" Ach, zou Monica wel meer om haar kind gebeden en geweend hebben dan zij het deed? Maanden zijn nu reeds voorbijgegaan sinds zij voor het laatst iets van Bertha hoorde. (Lotte en Henk betwijfelden of hun zus ter nog leefde. 'tWas toch ondenkbaar dat zij in leven was en nooit iets van zich liet hooren. Zij durfden er met moeder niet over spreken, maar zij geloofden vast, dat Bertlia gestorven was. Echter, hun moe der hoopte en hoopte, zooals alleen een moeder hopen kan. De herfst is vroeg gekomen. Een koude gure wind waait door de reeds kale boom takken en over de leege stoppelvelden. 'tls avond en 'tis reeds zoo donker dat Lotte de groote hanglamp in de voorkamer heeft aangestoken. Dikke druppels klette ren daar buiten tegen de ramen. Wie niet beslist buiten moet zijn blijft niet op straat, maar trekt zich terug onder het bescher mende dak bij den warmen kachel. Het is een avond waarop 'het schijnt alsof alle baoze geesten zSjn losgelaten. Henk, die met zijn vingers in de ooren ijverig zit te leeren, kijkt plotseling van zijn boek op. „0 ja, dat is waar ook, ik hoorde vanmorgen dat men het lijk van een vrouw uit het kanaal heeft opgevischt. Men beweerde dat ze opzettelijk in het water zou zijn gesprongen; niemand wist wie het eigenlijk was; 'tschijnt een vreemde te zijn." Hij had het zoo terloops verteld, zon der er verder bij na te denken en ging toen weer verder met zijn werk. Maar moe der keek op met groote oogen waaruit de angst sprak. En haar handen beefden zoo sterk, dat zij niet verder kon naaien. Lotte en Henk bemerkten 't echter niet; beiden waren te zeer in hun werk verdiept In den nacht, die nu volgde, was het haar niet mogelijk den slaap te vatten. Meer malen zat zij rechtop in haar bed en luister de naar den wind, die tot een storm was geworden; de wind, die aan de vensterlui ken rukte en duwde en die met de los geraakte dakpannen scheen te spelen; die in de balken en den schoorsteen kraakte en steunde en die daar buiten de kale boomtakken heen en weer sloeg tot ze kletterend tegen de ruiten en op den grond vielen. Bertha's moeder kan niet slapen, omdat zij voeld dat er met haar kind iets bij zonders moest zijn. Wie Weet, misschien worstelt haar oudste met de zonde, met den dood, ofmisschien ook met God. Het is haar alsof zij haar kind van uit de verte hoort roepen om hulp. En zij kan niets, niets doen om haar "te helpen in de zen bangen nood. „Moeder, verzamel nu al uw krachten. Er is nog iets dat gij kunt doen voor het kind dat God u gegeven heeft. Gij kunt nog bidden! Maar uw liefde moet groot zijn en rein en zonder eenige bitterheid. Uw lief de moet alles kunnen vergeten, wat uw kind u heeft aangedaan. Uw liefde moet zijn als een grondelooze zee, waarin alle schuld van uw kind voor altijd verzinkt! En ja, haar moederliefde is zoo groot! Haar erbarming, haar trouw. En zij wor stelt met God den geheelen nacht, om de ziel van haar kind. Daar binnen ligt een moeder op haar knieën. En buiten loeit de storm met zwaar geluid, dat soms in een angstig klagen schijnt over te gaan (Wordt vervolgd.) In zijn dischgesprelikon deelt Luther het volgende mede: Eens de zon was reeds ondergegaan klopte een man aan de deur van een boerenwoning en verzocht om nachtverblijf. De bewoner, een medelijdend man, gaf hiem verlof binnen te komen en mede aan te zitten aan den eenvoudigen disch. De vreemdeling liet zich dat geen twee maal vragen, maar zette zich aan een hoek je van de tafel, in afwachting, dat de boerin het avondeten opscheppen .zou. Aan den anderen kant zat de boor, terwijl de knecht midden in het vertrek stond, die bezig was een nieuw touw aan de zweep te maken. Een dikke vetkaars stond op tafel, haar onzeker licht verspreidend door de ruime kamer. Plotseling echter begon de kaars te flik keren, omdat er iets aan de pit zat; era. om den knecht er opmerkzaam op te maken, dat hij de kaars moest snuiten, riep de boer: „Jan, een dief!" De knecht zag op, en wilde naar de tafel loepen, om de kaars te snuiten; maar zie! op eens sprong de vreemde gast van zijn stoel, maakte zich hals over kop uit de voeten, en liet in zijn overhaaste vlucht een breekijzer vallen. De boer zag nu, dat hij twee 'dieven, ito het vertrek had gehad: één aan de kaars en één op den stoel aan de tafel. Zóó vlucht ook het kwade geweten voor een schaduw 1 Door A. M. Wessels. Onder de plaatsen, in Zeeuwsch-Vlaande ren behoort Sehoondijke waarlijk niet tot de minste. Gunstig gelegen aan de tramlijn, tusschen Breskens en Oost burg, had het een goede gelegenheid, te ontwikkelen. De gemeente Sehoondijke bevat bijna 't ge- fieele Tweede deel v. d. Prins Willempolder, met de Brugsche dijklanden, den Magdalena- pclder en Nieuwhavenpolder. Toen op den 23sten Januari 1648 de vrede te Munster gesloten werd, was, terwijl de overal in den omtrek aangewonnen pol ders reeds rijke vruchten droegen, deze eens zoo welvarende streek nog een verlaten schor, over welker indijking meermalen was gedacht, maar waartegen de Staten van Zee land zich steeds hadden verzet De tegenwoordige polder van Sehoondijke of Generale Prins Willempolder behoort der halve tot de jongere bedijkingen van weste lijk Zoeuwsch-Vlaanderen. Breskens, Baarzande, Groede, om van de andere polders van het land van Cadzand te zwijgen, waren reeds ingepolderd, maar eindelijk werd ook hier de zaak aangepakt en werd Willem Pietersen Teresteijn, door de besturen van Aardenburg, Sluis en Oostburg, gecommitteerd om met den baljuw Jacob van der Swalmen octrooi voor bedijking te vragen, dat den 23sten Maart 1651 ver leend werd. (Zeel. 111. pag. 563.) Reeds vroeger, in 1650, was het zuidelijk deel, door het herstellen der oude dijken drooggelegd. Spoedig werd nu ook het noor delijk deel bedijkt en do Brugsche vaart af gedamd, waarna de geheele polder naar den Stadhouder Willem II don naam van Prins Willempolder kroeg. Het tegenwoordige Sehoondijke is echter niet het oude. In de oude tijden dool uitma kende van de oude Yeve, werd dit dorp op het laatst der 16e eeuw eon prooi der golven. Er is beweerd, dat dit in 1570 plaats vond, maar Dr J. de .Hullu meent, op grond van oude charters, dat het ge beurde tusschen 15821585. Maar hoe dan, het eerste bloaiende Sehoondijke ging ton ondor. Waar het oude dorp gelegen heeft, laat zich nog ten naastenbij bepalen. In 1659 toch richtte Bartholomeus Dieriks te Oostburg een verzoek tot de SLaton-Ge- neraal, om te mogen hebben „eenig steen gruis van die cude kereke te Sehoondijke, liggende op den 19en kavel van dan- Prins Willempolder." Derhalve moest de kaart van dien tijd er aan te p :s komen en werd op die van Jacob Mogge, die de geheele streek in kaart had gebracht, de 19e kavel gevonden. Kavel 19 nu lag ten oosten van het tegen woordige Sehoondijke, tusschen den weg naar Sasput en den Groenenweg era werd door slechts 2 kavels gescheiden van den weg die van Sehoondijke naar IJzendijke loopt. Derhalve wordt aangenomen, dat het oude Sehoondijke gelegen heeft een kwartier ton zuidoosten i het tegenwoordige aan den Groenen dijkscn en weg. Spoedig na de bedijking vestigden zich op den verschcn bodem de eerste bewoners van het nieuwe Sehoondijke. In 1655 maak ten zij reeds een .vrij aanzienlijk getal uit, Zij moesten echter 4ostijds, bij. gebrek aan een kerk en predikant in da naburige plaat sen ter godsdienstoefening gaan. Op een her haald verzoc aan de Hoeren, van het Vrije werd geanh. oord, dat nu het aantal gezin nen reeds tc-t 70 was gestegen, zij aan dien wens zouden medewerken. De Staten teurden het mede goed, en be paalden het salaris op 500 gulden 's jaars, plus 40 gld voor Classicale onkosten en 60 gld tegemoetkoming in de huishuur, zoo lang er geen pastorie was. Ja de statera gingen nog v« rder en zeiden nog 200 gld toe voor een schoolmeester. Steunende op deze toegezegde bijdragen, werd tot beroeping overgegaan era op 13 Juni 1655 vverd Ds Baldemus do Kouse maker als eerste predikant van Sehoondijke bevestigd. Maar nu kwam de moeilijkheid. Men had nu wel eein predikant, maar geen kerk. Een tijd lang behielp men zich mot oen kamer van een particulier huis, maar aangezien de gemeente in ledental wies, was kerkbouw noodzakelijk Geld had men niet Daarom werd een deputatie gezonden naar Den Haag, om den noodtoestand toe te lichten. Gelukkig hielp het. Een som van f 13000 werd toegestaan, zoodat de bouw kon plaats hebben onder leiding van den Burgemeester van Vlissingen Cornelis Lampsens. Nog altijd komen, aldus Dr de Hullu, de Hervormden van Sehoondijke in hetzelfde kerkgebouw van 1656 ter godsdienstoefening bijeen. In later tijd heeft het spijtig genoeg veel van Zijn schoonheid verloren, want zijn prachtig geschilderde ramen gingen te loor. In het noordwesteinde der geimeente ligt het gehucht Sasput, dus genoemd naar eon sluis of sas in de oude Oostburgsche vaart. Een ander gehucht wordt de Tragel genoemd naar den leidijk van het oude kanaal, waar naar ook een buurt dicht bij het dorp den dam heet. In 1831, toen Staats Vlaanderen als één kamp vormde door verschansingen en in- undatiën versterkt, was er niet ver van. Sehoondijke een fort opgeworpen met hoogo wallen, en diepe grachten, dat echter bij den vrede geslecht is. XIV. Wel heel opmerkelijk, is het een vorig maal geconstateerde feit, dat de één zoo weinig mogelijk, zelfs „niets" wil doen in de opvoeding en de ander soms weer te veel, als het kon, alles zou willen doen. Nu zijn we met dat „niets doen" gauw uit gepraat; voor oen opvoeder, die zich ge bonden weet aan de Heiliga Schrift, is zulk een houding kortweg geoordeeld. De boeken van Mozes, het Spreukenhoek, de verma ningen der apostelen: ze spraken ons alle van onze dure roeping, de opvoeding wal degelijk heel ernstig te nemen. Dus mogen we handhaven: opvoeden is een opzettelijke en dus weloverwogen lei ding geven aan de ontwikkeling onzer kin deren. Ditmaal wil ik eens wijzen op dat woord „o p z e 11 e 1 ij k", hierbij gebruikt Tegenover pen opzettelijke leiding staat namelijk een onopzettelijke. En wat is nu het geval? Elke ouder, elke onderwijzer, elke loeraar,, d'e alleen zou denken aan het opzettelijke in. de opvoeding, dat is dus aan zijn per soonlijke leiding, welbewust gegeven, zou een niet geringe misrekening maken. Het spreekt vanzelf, dat de opvoeders bij hun ernstige taak opzettelijk van die en die middelen gebruik maken. Zóó zelfs, dat ze heel vaak .van te voren rustig en ern- sig overdenken, hoe, op wat manier en met wvlke middelen ze zullen optreden. Maar vergeet toch vooral niet, dat er ook van een onopzettelijke opvoeding kan ge sproken worden. En dat wij daarmee in niet geringe mate rekening hebben te houden. Even een paar voorbeelden, en ge zult me dadelijk toestemmen. Mien tje gaat geregeld met Corrie naar school. En Corrie houdt er nogal van, zoo nu en dan een teel ijk woord te gebruiken. Dat schijnt wel wat fiks te staan! En Mien tje neemt het, ongemerkt, o zoo gauw over! Jantje knikkert zoo graag. En do vriend jes niet minder. Maar daar is er één onder, die het niks erg vindt, eens een klein beetje oneerlijk te doen. En hij doet het met succes! Al spoedig wil Jantje zoo iets ook wel eens probeeren: 'tis toch zoo erg niet! Twee jonge kameraadjes gaan de markt over. Daar hooren ze een koopman in een tentje roepen en schreeuwen. Even luiste ren! Wat. grappig prijst hij zijn waren aan! En de niet bepaald gekuiste taal onthouden ze wonder goed. Straks zeggen ze het na! Ge zegt: ja, die gevalletjes zijn wel te vertienvoudigen! Volkomen waar! Maar ge voelt ge tegelijkertijd niet, dat die onop zettelijke invloeden, hoe toevallig ze ook menigmaal kunnen genoemd worden, dik wijls van veel belang zijn? De ouders en hun medehelpers in het opvoedingswerk mogen hun plan en bestek van opvoeden goed gefundeerd en uitnemend verzorgd gereed hebben en allen ernst aanwenden bij de uitvoering daarvan; zoovele anderen, op straat en op de markt, in gezelschap en hij spel, ook in en vlak bij huis zelfs, oefenen ook hun invloeden uit. Niot opzettelijk, heel toevallig dikwijls, ja, maar volstrekt niet van belang ontbloot. Sterker nogLaten de opvoeders zelf, ja zij persoonlijk, al is het dan onnadenkend en geheel zonder erg, zich niet eens het een of ander ontvallen, dat in 't geheel niet past in hun plan van opvoeding? Onvoor zichtige woorden, verkeerde gebaren, losse scherts soms: maar die hun invloed oefe nen op de misschien even vergeten jonge hoorders? Opvoeder. Beste jongens en meisjes! Men kan, althans te Goes, al goed merken, dat er Koninginnefeesten op komst zijn. Als men op 'toogenblik op straat loopt of Üiuis is, hoort men niets dan klepperen, 's Morgens vroeg als men wakker wordt be gint het al en 's avonds gaat het nog lustig door. Is men toevallig in de buurt van een school als die uitgaat, dan is het geweldig zoo'n lawaai. De grooten klepperen. De kleintjes klepperen. En de meesten heb ben er al heel goed s'lag van en begin nen al aardig de kleppermarsch te leeren. Het belooft wel wat voor September. In De Zeeuw las ik, dat men ook in an dere plaatsen al druk bezig is de feesten voor te hereiden, wat ookgeen wonder is, daar de Zeeuwen altijd echte Oranje klanten zijn geweest. Nu nog even iets over de raadsels. Deze week moesten het eigenlijk prijsraadsels zijn, maar ik zal het maar eens een keer laten verspringen, omdat het de volgende week wel wat lastig is om de briefjes te beant woorden. Ik zou het dan vóór Donderdag al moe ten doen,,maar 'k vrees dat er dan nog niet veel briefjes zijn, -want alle nichtjes en neefjes hebben geen tijd om direct de raad sels op te lossen en een briefje te sturen, dus slaan we nu maar eens een keertje over. Hartelijke groeten van TANTE D0LLIE. Oplossing rebus vorige week. De schaduw van den schoorsteen is naar rechts geteekend, inplaats naar links, zooais de andere schaduwen. Welke vogel is dit? BERTHA. Toen vader ophield met lezen, viel zij hem schreiend om den hals. Maar zacht jes duwde vader haar terug. Hij had nog iets te zeggen. „Vrouw", zei hij, „God heeft mij doen inzien, hoe 'n groot zondaar ik ben. Maar Hij heeft mij ook doen verstaan dat Hij geen lust heeft aan den dood .des zondaars, maar daarin, dat de zondaar zich bekeere en leve. God heeft mij om Zijns lieven Zoons wille al mijn zonden vergeven. Vrouw, wil jij mij nu ook vergeven, dat ik zoo'n slechte man voor je geweest ben era zoo'n slecht vader voor onze kinderen?" Weer viel moeder hem om den hals. Nu liet zij zich niet meer terugduwen. „O man", zei ze, „vergeven heb ik je allang. Als ik dat niet gedaan had, zou ik immers nooit voor je hebbera kunnen bid den? Al die jaren heb ik zonder ophouden voor je gebeden, en nu, nu heeft God mijn gebed zoo heerlijk verhoord." En zacht jes "oegde ze er aan toe: „Mocht dat nu Bertha weten". „Ja, vrouw", zei vader, „ook daarvoor moet ik je nog vergeving vragen, dat ik ja in die ure alleen heb gelaten -aan het sterf bed van ons kind. O, alles zou ik willen geven, als ik dat ongedaan kon maken". Moeder legde haar hand op vaders mond. „Stil nu man", zei ze, „God heeft alles ten beste gekeerd." - - - -

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 12