Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
Voor de Jeugd.
3
1
X
"IT
s
tJ
E
E
01
bl
èE
2" iwag o as naS£~
»sis!
s!12 !j*róss^asiiji 8
TFf^
fe
■i
g-g g
°i!iSI-f I
Door donkere diepten.
Een onrustig Geweten,
Iets uit de Historie van Sehoondijke
Ons Vogelhoekje.
K
0
Q
g s
J i
a
a
■d
H
3~P"
H
b a
a
h
03
LÜ
fed®
H
M
s
ti W
*•8 s
s
Q)
a g
sg. JU
P -cl
o g, ti 2 S
h *ri 9
s.g$SH
d v> "3 W -g
S.S73 3
i O
QQj d<nrJ 2P m o o i,
r .-■g^ss a 1 f i§ a a -
"?d
s13
r
w O *-• fe
'3 '9 a
tS 03
.a" §"3
"i
0) h Q)
A) tÖ(Q h0
rd
-• 8 "S d p "-p s, o a -g
^5-B
5 2
-d O
®E?C _5> d Q a,-# j Ht? fl
rjbo^cj^'ga^l ftd^o flS,5^
ig aana o^®» w
Saa
<t> -d
h 8£
H o
a> S3 00
a a-
N
kp
<P
>-« Q)
O
O
d
d g u :p? pj
O CD
ft. S d "C'd
Q >1
"d -fj "S a>
•rt &w .a a
9 3 O
a 5 d d
STdT
M.
•2 Q
0Q
FP
Q "t?
o a 5 0
n 09
a S'Sfi
g aJ3
.3
•a^
d d
Cd
a
§S ö-S
a 3S
d iTHcT
d-^
-® raj.l'S
1& ®_,^M-,'2'3
■a^s|.„8 I-s
O J2
j d K
j aa
.a
•x fi
ts d p. - fe
:=a§.2«g|®
d "S d 'S
Hoeveel ocderwijzers zijn er niet, die wel,
noodgedwongen, een vers van Klpos lazen
en een roman van Couperus, maar die u
verwonderd aanhooren, als ge hun spreekt
van Geerten Gossaert, Willem de Mérode,
Thomson, Jacqueline van der Waals."
Dr Wielenga uit dezelfde klacht, als hij
o m. zegt: „Kn nu is dit mijn klacht, dat aan
d:t nieuw belovend begin van christelijke
poèzie door ons volk als volk geen waar-
deerende aandacht wordt gewijd; dat „onze
menschen" tegenover de nieuwe poëzie der
onzen van verre blijven staan.
Dit gebrek aan waardeering is een onrecht
c.nzen jongeren kunstenaars aangedaan,
maar ook een noodeloos geestelijk ascetisme,
waardoor de gezonde groeikracht van ons
volk gehinderd wordt."
Toen, nu ruim acht jaar geleden, ,,0p-
waartsche Wegen" zijn baanbrekend en lei
dinggevend werk begon, werd in de eerste
aflevering reeds terstond over den toestand
van onze christelijke litteratuur gehandeld
onder den titel: Het manco-vraagstuk.
Het is ongetwijfeld van belang, nog even
naar die begin periode terug te zien, enkele
uitspraken aan de werkelijkheid te toetsen.
En dan moeten wij toestemmen: er was
alle reden tot klacht; maar nimmer mag
daarbij vergeten worden, dat, op Gods tijd
de wasdom zoo Hij dien schenken wilde
zéker komen zou.
Er zijn zoo zeggen de verzamelaars van
de bloemlezing, en wij onderschrijven het
ten volie er zijn sedert genoemde uitspra
ken ecnige jaren vergaan, en er is een wolkje
als eens mans hand, aan de kunst-horizon
van ons Christelijk leven opgekomen. Daar
zal wel veel gebed noodig geweest zijn, en
nog zal 't een voortdurende bede moeten zijn
dat dr hemelen zich weer vullen met de mu
ziek aïo cnze kunstenaars kunnen hooren
en weergeven.
Zou, nu de klacht over algeheele, bitter-
betreurde armoede worden mocht een jubel
om verkregen bezit, óók de houding van ons
volksdeel ten gunste veranderd zijn, zou
er een blijde ommekeer gekomen zijn, die alle
gebrek aan waardeering veranderde in een
dankbaar genieten?
Is o houding ten opzichte van dit alles
wel de ,-uiste?
Behnoren wij tot den kring van perso
nen die van geen waardeering weten willen,
of scharen wij ons blijde bij degenen die
dankbaar plukken de gave vruchten uit
eigen hof?
Er wordt, door onze christelijke kunste
naars, om waardeering gevraagd. Want zij
hebben het zoo noodig, dat ons volk hun
zange,. leest, leert, kent. Ze hebben 't ver
diend: ia, dat hebben ze' zeker!
Wp~ v,r ge nog een vreemde zijt in de
zen dan vragen wij* u: om welke oor
zaak legt ge u deze vrijwillige armoede op?
Deze bundel ontsluit u den toegang tot
werk van 23 dichters; zij maakt het moge
lijk, dat uw eerste kennismaking een vrijwel
volledige wordt
Wij noemen slechts enkele dichters; wier
werk hier vertegenwoordigd is: Martien Be
versluis; Jan H. de Groot; Willem de Mé-
rode; A. J. D. van Oosten; W. A. P. Smit;
Geraen van Suylensteyn.
Doordat slechts bijeengezameld is hetgeen
in „Opwaartsche Wegen" een plaats vond,
beteekent dit een beperking, die aan den
bundel alszoodanig echter geen afbreuk doet
Aan ieder, die in het werk van onze kun
stenaar*! belang stelt, kunnen wij zonder
voorbehoud aanraden, deze bloemlezing te
koopen.
Want, ge zult het ongetwijfeld toestemmen,
ge moet dit werk kennen, weten wat het
is en biedt, vóórdat ge over deze dingen
een oordeel kunt vellen.
En we weten het zeker: als ge maar een
maal leest wat hier geboden wordt, zal uw
oordeel spreken van waardeering, die ge
gaarne geeft Alleen reeds om de verzen
van Martien Beversluis: De Hulstboom, Het
Wad, en De Distel is deze bloemlezing een
waardevol bezit Luister slechts:
De DisteL
Temidden heesters, buigend tot
de bloemen groot en zacht,
staat zij, een liefste zaad van God,
verstooten en veracht
In 't licht der heem'len lacht zij niet,
geopend noch bereid,
op dood of zomer wacht zij niet,
zij is van allen tijd.
Haar bloeien is het bitt're woord
van waarheid, toorn en leed.
Men noemt haar in dit lichte oord
een bloem, die men vergeet.
Wind's wilde streelen baat haar niet
noch schaduw wild en wijd,
regen's ellende schaadt haar niet,
zij is van allen tijd.
Rondom haar pronken rank en klaar
kelkbrekers, wit en goud.
Die neigen 't leven tot elkaar
verheerlijkt en vertrouwd.
Haar stugge stengels voeren haar
tot weerstand en tot strijd.
Liefde noch vreugd ontroeren haar.
Zij is van allen tijd.
VIII.
Bertha's moeder is oud geworden. De
angst om haar kind laat haar geen oogen-
blik los.
Lotte en Henk zien het met droefheid
en doen hun uiterste best om hun moer-
der een weinig vreugde te verschaffen. Zij
lezen haar als 't ware iedere wensch van
haar oogen en Henk doet op school meer
dan ooit zijn best om goede rapporten mee
naar huis te brengen.
En moeder neemt zich in acht voor haar
kinderen en zucht en klaagt niet. Zij
tracht zooveel mogelijk opgewekt te zijn.
Maar des nachts, als zij met gevouwen
handen slapeloos in bed ligt, dan zoekt
haar bekommerde moederziel haar verlo
ren kind en klaagt zij haar nood aan ha
ren God.
Op haar nachttafeltje staat een schilde
rijtje van Monika en Augustinus. Dat was
ook een Moeder die haar afgedwaald kind
op haar gebed terug gekregen had en hem
had weggebeden uit den poel der zonde
waarin hij dreigde te verstikken.
Had niet Ambrosius tot Monica gezegd
toen zij dreigde te vertwijfelen: „een zoon
van zooveel gebed en tranen kan niet ver
loren gaanl" Ach, zou Monica wel meer
om haar kind gebeden en geweend hebben
dan zij het deed?
Maanden zijn nu reeds voorbijgegaan sinds
zij voor het laatst iets van Bertha hoorde.
(Lotte en Henk betwijfelden of hun zus
ter nog leefde. 'tWas toch ondenkbaar dat
zij in leven was en nooit iets van zich
liet hooren. Zij durfden er met moeder
niet over spreken, maar zij geloofden vast,
dat Bertlia gestorven was. Echter, hun moe
der hoopte en hoopte, zooals alleen een
moeder hopen kan.
De herfst is vroeg gekomen. Een koude
gure wind waait door de reeds kale boom
takken en over de leege stoppelvelden.
'tls avond en 'tis reeds zoo donker dat
Lotte de groote hanglamp in de voorkamer
heeft aangestoken. Dikke druppels klette
ren daar buiten tegen de ramen. Wie niet
beslist buiten moet zijn blijft niet op straat,
maar trekt zich terug onder het bescher
mende dak bij den warmen kachel. Het is
een avond waarop 'het schijnt alsof alle
baoze geesten zSjn losgelaten.
Henk, die met zijn vingers in de ooren
ijverig zit te leeren, kijkt plotseling van
zijn boek op. „0 ja, dat is waar ook, ik
hoorde vanmorgen dat men het lijk van een
vrouw uit het kanaal heeft opgevischt. Men
beweerde dat ze opzettelijk in het water
zou zijn gesprongen; niemand wist wie het
eigenlijk was; 'tschijnt een vreemde te zijn."
Hij had het zoo terloops verteld, zon
der er verder bij na te denken en ging
toen weer verder met zijn werk. Maar moe
der keek op met groote oogen waaruit de
angst sprak. En haar handen beefden zoo
sterk, dat zij niet verder kon naaien. Lotte
en Henk bemerkten 't echter niet; beiden
waren te zeer in hun werk verdiept
In den nacht, die nu volgde, was het haar
niet mogelijk den slaap te vatten. Meer
malen zat zij rechtop in haar bed en luister
de naar den wind, die tot een storm was
geworden; de wind, die aan de vensterlui
ken rukte en duwde en die met de los
geraakte dakpannen scheen te spelen; die
in de balken en den schoorsteen kraakte
en steunde en die daar buiten de kale
boomtakken heen en weer sloeg tot ze
kletterend tegen de ruiten en op den grond
vielen.
Bertha's moeder kan niet slapen, omdat
zij voeld dat er met haar kind iets bij
zonders moest zijn. Wie Weet, misschien
worstelt haar oudste met de zonde, met
den dood, ofmisschien ook met God.
Het is haar alsof zij haar kind van uit
de verte hoort roepen om hulp. En zij kan
niets, niets doen om haar "te helpen in de
zen bangen nood.
„Moeder, verzamel nu al uw krachten.
Er is nog iets dat gij kunt doen voor het
kind dat God u gegeven heeft. Gij kunt nog
bidden! Maar uw liefde moet groot zijn
en rein en zonder eenige bitterheid. Uw lief
de moet alles kunnen vergeten, wat uw
kind u heeft aangedaan. Uw liefde moet zijn
als een grondelooze zee, waarin alle schuld
van uw kind voor altijd verzinkt!
En ja, haar moederliefde is zoo groot!
Haar erbarming, haar trouw. En zij wor
stelt met God den geheelen nacht, om de
ziel van haar kind.
Daar binnen ligt een moeder op haar
knieën.
En buiten loeit de storm met zwaar geluid,
dat soms in een angstig klagen schijnt over
te gaan
(Wordt vervolgd.)
In zijn dischgesprelikon deelt Luther het
volgende mede:
Eens de zon was reeds ondergegaan
klopte een man aan de deur van een
boerenwoning en verzocht om nachtverblijf.
De bewoner, een medelijdend man, gaf hiem
verlof binnen te komen en mede aan te
zitten aan den eenvoudigen disch.
De vreemdeling liet zich dat geen twee
maal vragen, maar zette zich aan een hoek
je van de tafel, in afwachting, dat de boerin
het avondeten opscheppen .zou. Aan den
anderen kant zat de boor, terwijl de knecht
midden in het vertrek stond, die bezig was
een nieuw touw aan de zweep te maken. Een
dikke vetkaars stond op tafel, haar onzeker
licht verspreidend door de ruime kamer.
Plotseling echter begon de kaars te flik
keren, omdat er iets aan de pit zat; era. om
den knecht er opmerkzaam op te maken, dat
hij de kaars moest snuiten, riep de boer:
„Jan, een dief!"
De knecht zag op, en wilde naar de tafel
loepen, om de kaars te snuiten; maar zie!
op eens sprong de vreemde gast van zijn
stoel, maakte zich hals over kop uit de
voeten, en liet in zijn overhaaste vlucht
een breekijzer vallen.
De boer zag nu, dat hij twee 'dieven, ito
het vertrek had gehad: één aan de kaars en
één op den stoel aan de tafel.
Zóó vlucht ook het kwade geweten voor
een schaduw 1
Door A. M. Wessels.
Onder de plaatsen, in Zeeuwsch-Vlaande
ren behoort Sehoondijke waarlijk niet tot
de minste. Gunstig gelegen aan de tramlijn,
tusschen Breskens en Oost burg, had het een
goede gelegenheid, te ontwikkelen.
De gemeente Sehoondijke bevat bijna 't ge-
fieele Tweede deel v. d. Prins Willempolder,
met de Brugsche dijklanden, den Magdalena-
pclder en Nieuwhavenpolder.
Toen op den 23sten Januari 1648 de
vrede te Munster gesloten werd, was, terwijl
de overal in den omtrek aangewonnen pol
ders reeds rijke vruchten droegen, deze eens
zoo welvarende streek nog een verlaten
schor, over welker indijking meermalen was
gedacht, maar waartegen de Staten van Zee
land zich steeds hadden verzet
De tegenwoordige polder van Sehoondijke
of Generale Prins Willempolder behoort der
halve tot de jongere bedijkingen van weste
lijk Zoeuwsch-Vlaanderen.
Breskens, Baarzande, Groede, om van de
andere polders van het land van Cadzand
te zwijgen, waren reeds ingepolderd, maar
eindelijk werd ook hier de zaak aangepakt
en werd Willem Pietersen Teresteijn, door de
besturen van Aardenburg, Sluis en Oostburg,
gecommitteerd om met den baljuw Jacob
van der Swalmen octrooi voor bedijking
te vragen, dat den 23sten Maart 1651 ver
leend werd. (Zeel. 111. pag. 563.)
Reeds vroeger, in 1650, was het zuidelijk
deel, door het herstellen der oude dijken
drooggelegd. Spoedig werd nu ook het noor
delijk deel bedijkt en do Brugsche vaart af
gedamd, waarna de geheele polder naar den
Stadhouder Willem II don naam van Prins
Willempolder kroeg.
Het tegenwoordige Sehoondijke is echter
niet het oude. In de oude tijden dool uitma
kende van de oude Yeve, werd dit dorp
op het laatst der 16e eeuw eon prooi der
golven. Er is beweerd, dat dit in 1570
plaats vond, maar Dr J. de .Hullu meent,
op grond van oude charters, dat het ge
beurde tusschen 15821585.
Maar hoe dan, het eerste bloaiende
Sehoondijke ging ton ondor.
Waar het oude dorp gelegen heeft, laat
zich nog ten naastenbij bepalen.
In 1659 toch richtte Bartholomeus Dieriks
te Oostburg een verzoek tot de SLaton-Ge-
neraal, om te mogen hebben „eenig steen
gruis van die cude kereke te Sehoondijke,
liggende op den 19en kavel van dan- Prins
Willempolder."
Derhalve moest de kaart van dien tijd
er aan te p :s komen en werd op die van
Jacob Mogge, die de geheele streek in kaart
had gebracht, de 19e kavel gevonden.
Kavel 19 nu lag ten oosten van het tegen
woordige Sehoondijke, tusschen den weg naar
Sasput en den Groenenweg era werd door
slechts 2 kavels gescheiden van den weg
die van Sehoondijke naar IJzendijke loopt.
Derhalve wordt aangenomen, dat het oude
Sehoondijke gelegen heeft een kwartier ton
zuidoosten i het tegenwoordige aan den
Groenen dijkscn en weg.
Spoedig na de bedijking vestigden zich op
den verschcn bodem de eerste bewoners
van het nieuwe Sehoondijke. In 1655 maak
ten zij reeds een .vrij aanzienlijk getal uit,
Zij moesten echter 4ostijds, bij. gebrek aan
een kerk en predikant in da naburige plaat
sen ter godsdienstoefening gaan. Op een her
haald verzoc aan de Hoeren, van het Vrije
werd geanh. oord, dat nu het aantal gezin
nen reeds tc-t 70 was gestegen, zij aan
dien wens zouden medewerken.
De Staten teurden het mede goed, en be
paalden het salaris op 500 gulden 's jaars,
plus 40 gld voor Classicale onkosten en
60 gld tegemoetkoming in de huishuur, zoo
lang er geen pastorie was. Ja de statera
gingen nog v« rder en zeiden nog 200 gld
toe voor een schoolmeester.
Steunende op deze toegezegde bijdragen,
werd tot beroeping overgegaan era op 13
Juni 1655 vverd Ds Baldemus do Kouse
maker als eerste predikant van Sehoondijke
bevestigd.
Maar nu kwam de moeilijkheid. Men had
nu wel eein predikant, maar geen kerk. Een
tijd lang behielp men zich mot oen kamer
van een particulier huis, maar aangezien de
gemeente in ledental wies, was kerkbouw
noodzakelijk
Geld had men niet Daarom werd een
deputatie gezonden naar Den Haag, om den
noodtoestand toe te lichten. Gelukkig hielp
het. Een som van f 13000 werd toegestaan,
zoodat de bouw kon plaats hebben onder
leiding van den Burgemeester van Vlissingen
Cornelis Lampsens.
Nog altijd komen, aldus Dr de Hullu,
de Hervormden van Sehoondijke in hetzelfde
kerkgebouw van 1656 ter godsdienstoefening
bijeen. In later tijd heeft het spijtig genoeg
veel van Zijn schoonheid verloren, want
zijn prachtig geschilderde ramen gingen te
loor.
In het noordwesteinde der geimeente ligt
het gehucht Sasput, dus genoemd naar eon
sluis of sas in de oude Oostburgsche vaart.
Een ander gehucht wordt de Tragel genoemd
naar den leidijk van het oude kanaal, waar
naar ook een buurt dicht bij het dorp den
dam heet.
In 1831, toen Staats Vlaanderen als één
kamp vormde door verschansingen en in-
undatiën versterkt, was er niet ver van.
Sehoondijke een fort opgeworpen met hoogo
wallen, en diepe grachten, dat echter bij
den vrede geslecht is.
XIV.
Wel heel opmerkelijk, is het een vorig
maal geconstateerde feit, dat de één zoo
weinig mogelijk, zelfs „niets" wil doen in
de opvoeding en de ander soms weer te
veel, als het kon, alles zou willen doen.
Nu zijn we met dat „niets doen" gauw uit
gepraat; voor oen opvoeder, die zich ge
bonden weet aan de Heiliga Schrift, is zulk
een houding kortweg geoordeeld. De boeken
van Mozes, het Spreukenhoek, de verma
ningen der apostelen: ze spraken ons alle
van onze dure roeping, de opvoeding wal
degelijk heel ernstig te nemen.
Dus mogen we handhaven: opvoeden is
een opzettelijke en dus weloverwogen lei
ding geven aan de ontwikkeling onzer kin
deren.
Ditmaal wil ik eens wijzen op dat woord
„o p z e 11 e 1 ij k", hierbij gebruikt Tegenover
pen opzettelijke leiding staat namelijk een
onopzettelijke. En wat is nu het geval?
Elke ouder, elke onderwijzer, elke loeraar,,
d'e alleen zou denken aan het opzettelijke
in. de opvoeding, dat is dus aan zijn per
soonlijke leiding, welbewust gegeven, zou
een niet geringe misrekening maken.
Het spreekt vanzelf, dat de opvoeders bij
hun ernstige taak opzettelijk van die en
die middelen gebruik maken. Zóó zelfs, dat
ze heel vaak .van te voren rustig en ern-
sig overdenken, hoe, op wat manier en met
wvlke middelen ze zullen optreden.
Maar vergeet toch vooral niet, dat er ook
van een onopzettelijke opvoeding kan ge
sproken worden. En dat wij daarmee in niet
geringe mate rekening hebben te houden.
Even een paar voorbeelden, en ge zult
me dadelijk toestemmen.
Mien tje gaat geregeld met Corrie naar
school. En Corrie houdt er nogal van, zoo
nu en dan een teel ijk woord te gebruiken.
Dat schijnt wel wat fiks te staan! En Mien
tje neemt het, ongemerkt, o zoo gauw over!
Jantje knikkert zoo graag. En do vriend
jes niet minder. Maar daar is er één onder,
die het niks erg vindt, eens een klein beetje
oneerlijk te doen. En hij doet het met
succes! Al spoedig wil Jantje zoo iets ook
wel eens probeeren: 'tis toch zoo erg niet!
Twee jonge kameraadjes gaan de markt
over. Daar hooren ze een koopman in een
tentje roepen en schreeuwen. Even luiste
ren! Wat. grappig prijst hij zijn waren aan!
En de niet bepaald gekuiste taal onthouden
ze wonder goed. Straks zeggen ze het na!
Ge zegt: ja, die gevalletjes zijn wel te
vertienvoudigen! Volkomen waar! Maar ge
voelt ge tegelijkertijd niet, dat die onop
zettelijke invloeden, hoe toevallig ze ook
menigmaal kunnen genoemd worden, dik
wijls van veel belang zijn? De ouders en hun
medehelpers in het opvoedingswerk mogen
hun plan en bestek van opvoeden goed
gefundeerd en uitnemend verzorgd gereed
hebben en allen ernst aanwenden bij de
uitvoering daarvan; zoovele anderen, op
straat en op de markt, in gezelschap en hij
spel, ook in en vlak bij huis zelfs, oefenen
ook hun invloeden uit. Niot opzettelijk, heel
toevallig dikwijls, ja, maar volstrekt niet van
belang ontbloot.
Sterker nogLaten de opvoeders zelf,
ja zij persoonlijk, al is het dan onnadenkend
en geheel zonder erg, zich niet eens het
een of ander ontvallen, dat in 't geheel niet
past in hun plan van opvoeding? Onvoor
zichtige woorden, verkeerde gebaren, losse
scherts soms: maar die hun invloed oefe
nen op de misschien even vergeten jonge
hoorders?
Opvoeder.
Beste jongens en meisjes!
Men kan, althans te Goes, al goed merken,
dat er Koninginnefeesten op komst zijn.
Als men op 'toogenblik op straat loopt
of Üiuis is, hoort men niets dan klepperen,
's Morgens vroeg als men wakker wordt be
gint het al en 's avonds gaat het nog lustig
door.
Is men toevallig in de buurt van een
school als die uitgaat, dan is het geweldig
zoo'n lawaai.
De grooten klepperen.
De kleintjes klepperen. En de meesten heb
ben er al heel goed s'lag van en begin
nen al aardig de kleppermarsch te leeren.
Het belooft wel wat voor September.
In De Zeeuw las ik, dat men ook in an
dere plaatsen al druk bezig is de feesten
voor te hereiden, wat ookgeen wonder
is, daar de Zeeuwen altijd echte Oranje
klanten zijn geweest.
Nu nog even iets over de raadsels. Deze
week moesten het eigenlijk prijsraadsels zijn,
maar ik zal het maar eens een keer laten
verspringen, omdat het de volgende week
wel wat lastig is om de briefjes te beant
woorden.
Ik zou het dan vóór Donderdag al moe
ten doen,,maar 'k vrees dat er dan nog niet
veel briefjes zijn, -want alle nichtjes en
neefjes hebben geen tijd om direct de raad
sels op te lossen en een briefje te sturen,
dus slaan we nu maar eens een keertje
over.
Hartelijke groeten van
TANTE D0LLIE.
Oplossing rebus vorige week.
De schaduw van den schoorsteen is naar
rechts geteekend, inplaats naar links, zooais
de andere schaduwen.
Welke vogel is dit?
BERTHA.
Toen vader ophield met lezen, viel zij
hem schreiend om den hals. Maar zacht
jes duwde vader haar terug. Hij had nog
iets te zeggen.
„Vrouw", zei hij, „God heeft mij doen
inzien, hoe 'n groot zondaar ik ben. Maar Hij
heeft mij ook doen verstaan dat Hij geen
lust heeft aan den dood .des zondaars, maar
daarin, dat de zondaar zich bekeere en
leve. God heeft mij om Zijns lieven Zoons
wille al mijn zonden vergeven. Vrouw, wil
jij mij nu ook vergeven, dat ik zoo'n slechte
man voor je geweest ben era zoo'n slecht
vader voor onze kinderen?"
Weer viel moeder hem om den hals. Nu
liet zij zich niet meer terugduwen.
„O man", zei ze, „vergeven heb ik je
allang. Als ik dat niet gedaan had, zou ik
immers nooit voor je hebbera kunnen bid
den? Al die jaren heb ik zonder ophouden
voor je gebeden, en nu, nu heeft God
mijn gebed zoo heerlijk verhoord." En zacht
jes "oegde ze er aan toe: „Mocht dat nu
Bertha weten".
„Ja, vrouw", zei vader, „ook daarvoor
moet ik je nog vergeving vragen, dat ik ja
in die ure alleen heb gelaten -aan het sterf
bed van ons kind. O, alles zou ik willen
geven, als ik dat ongedaan kon maken".
Moeder legde haar hand op vaders mond.
„Stil nu man", zei ze, „God heeft alles
ten beste gekeerd."
- -
- -