IiMikil !P!IKK! nwm4m - u O al s 1 a-s-sl Door donkere diepten, vil. Onderwerping. Mijn boot is zoo klein Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de Jeugd. O Q P5 W E-i <3 N bo 3 cd o> -Ü fl W Q) O» O» O) bfi bo T3 bo w d) bil •2 a baren leerling, verdient niet minder de be langstelling van velen. Zij bezitten eigen schappen, die het lezen van deze werken tot een genot maken. Verhoeven getuigt ervan: „Alois Walgrave heeft, na een eerbied waardig levenswerk van studie en speur zin, het Leven van Guido Gezelle beschre ven. Het is een magazijn vol immortellen geworden, waarvan het bezwaar alleen is, dat het met te gelijkmatige piëteit werd ingeboekt Caesar Gezelle was een minder gewetensvol boekhouder wellicht maar, naar me voorkomt, een diepe ziener van het Geval Gezelle door het instinct van bloed- en zielsverwantschap èn door het aan durven van legenden. Faalt hij in bepaalde feiten maar hij moest ook de eerste spade in den grond steken dan boort de steekvlam van zijn hartstochtelijk indrin gend gevoel toch dieper in de stof dan de evenwichtigheid van Walgrave. Caesar Ge zelle mengt, met dramatische schilderach tigheid, wat Judaspenning door de immor tellen." Het geschrift van Verhoeven is een rijke aanwinst voor de Gezel le-litteratuur. Niet dat hij steeds verrassende, nieuwe vondsten doet; maar wel om de wijze waarop hij het licht spreidt over veel gebeurtenissen in Gezelle's leven, en die gebeurtenissen in direct verband teekent met den groei van den kunstenaar, met zijn zorg en verdriet, zijn strijd en geloof. Dit boekje zoo zegt de auteur in zijn woord vooraf heeft geen pretentie, dan misschien die uiterste en schier onvervul bare: eenvoudig te zijn. Het wilde, alleen om het pleizier van het critisch spel, geen bewuste verwikke lingen scheppen, en zocht den oorsprong, om dat daar de bron het helderst is. In zes hoofdstukken teekent Verhoeven Gezelles leven en werk: Het geheim van de wichelroede; Hardlooper voor den Heer; De kruisweg van het kind; De middelpunt-zoe kende kracht; De schatgraver der herinne ring; Vlaanderen's ziel. Een vlammend pleidooi houdt de schrij ver nu eens; op deze bladzijde een waardig protest, op gene een warme en innige hulde. Met groote liefde heeft Verhoeven alles na gespeurd, om vooral ook te toonen: Gezelle uit zijn verzen. Een prachtige taal en rijke woordkeus sie ren het geheel; altijd friseh, nergens dor of eentonig. Een enkel voorbeeld, waarin men het een en het ander als tegelijk aan treft, moge hier geboden worden: „In een opmarsch achter bonkende pau ken op den heirweg van het heimwee, zoo als hier; of met afgeknepen strot asemhalend in een rantsoen gevangenislucht als het zon- newendend blomke in de oude boekenzaal; of als de Mimosa bij het sterfbed, verdwaald uit het land der zon, een triestige Pierrot; of als een kind in den Meiregen met open mond bedelend om een „1 eeksken licht" het is altijd door een zoeken van de Zon. Het is een langgerekte kreet om de onster felijkheid, dit eeuwigdurend hunkeren naar het onwankelbare steunpunt, het knooppunt der seizoenen. In de gevierendeelde eeu wigheid, die de kringloop der jaargetijden is, zocht Gezelle met een zinnelijke vermom ming van zijn mystieke drift het Besten dige in den voorbijgang, den geheimzinni- gen Aanwezige in de wenteling van licht en donker: de Zon: God. „O zielenbrand, o Nachtegaal." Zelden slechts in den hellen dag, in het bijzijn van de zon, maar in de schemerin gen van dag en nacht zong die donkere nach tegaal zijn hymnen van afscheid en be groeting. Niet de zon, maar de maan wekte ook in dit late dichterleven de wisseling van vloed en ebbe. Verblind in de zon heeft de dichter van den ouderdom zijn op- atroomend en terugvloeiend heimwee onder worpen aan de maan, de middernachtzon der herinnering." Van het vele, in het belang zijner kin deren gewrocht, gaat dit eene wel onbetwist baar vooraan: Gezelle's strijd voor de vrije taal. Als een uitdaging was zijn woord: Wie zijt gij die wet geeft aan 't vrijste dat ooit de tale aan den mensch werd gegeven? Hij, Gezelle, was de apostel van West- Vlaanderen. Tegen eiken aanval weet hij zich krachtig te verdedigen, en een gansch arsenaal staat hem ten dienste. Zijn speur zin brengt tot altijd meer nieuwe, verras sende vondsten. Hij houdt boek op uiterst nauwkeurige wijze: elke aanwinst van be- teekenis vond zijn plaats in „Loquela", het blad dat zooals Gezelle in het eerste nummer schreef ten dienste gesteld wordt van al degenen, die hun gelegen laten aan eigene vlaamsche tale, als uitinge van eigen vlaamsch wezen en leven. En met nadruk verwijst hij naar hetgeen Lambrecht ten Kate in 1723 reeds schreef: De taalwetten zijn, evenals de landwetten, van achteren te vinden, en niet te maken. „De tale is de tale, gelijk de sterren de sterren zijn": dat werd de strijdkreet. Zeer terecht vraagt Verhoeven aandacht voor het feit, dat West-Vlaanderen het stam land is van de vroegste Dietsche bescha ving. En, zoo zegt hij, het beste wat het oude Vlaanderen aan kunst en karakter had afgeworpen, richtte zich herinnerend en wraakroepend in Gezelle op. Hij, Gezelle, deed iets, wat vermetel en onuitvoerbaar was: hij bracht een klok, die eeuwen had stilgestaan, weer op gang. En niet alleen in West-Vlaanderen, maar over al waar een gewesttaai om lijfsbehoud streed was Gezelle in den geest aanwezig en stond hij gereed voor iedereen, voor den Duitscher zoowel als voor den Catalaanschen dichter Rubio 'y Ors. Vlaanderen, aldus Verhoeven, heeft een half eeuw lang geteerd op de weldadige koppigheid van Gezelle, en de heele Diet sche stam is er wel bij gevaren. Het is goed, daarop de aandacht te ves tigen, en den Vlaamschen meester dank te weten voor hetgeen hij deed. A. L. VAN OYEN. In de groote tentoonstellingszaal scheen de Maartzon door de hooge breede venster ruiten. Zonnestralen dansten over den vloer en over de schilderijen aan den muur. Er waren nog slechts weinig bezoekers in de groote zaal. Slechts af en toe een eenzame kunsthandelaar, of een schilder, die op zijn gemak het tentoongestelde wilde bezien. Twee menschen slenterden langzaam door de hoofdzaal met het mooie matte boven licht. „In zaal No 5 hangt mijn successtuk" zei de schilder en keek Bertha verliefd in de oogen. „Maar ik zie daar een bekende met wie ik noodzakelijk enkele dingen moet bespre ken. Wees zoo goed en wacht hier een oogen- blik op deze bank". Bertha deed het gaarne, want zij voelde zich oneindig vermoeid en uitgeput. Bij de vele feestelijkheden, die tot laat in den avond duurden kwam er van slapen niet veel, voor al nu een hardnekkige hoest haar voortdu rend den slaap roofde. Zij nam op een van de banken plaats en sloot een oogenblik de oogen. Haar vriend was met een vreemden heer verder gewandeld, in een druk gesprek verdiept Bertha's oogen gleden gedachtenloos en ietwat vermoeid over de schilderijen daar voor haar, tot zij plotseling scheen te schrik ken en opsprong. Zij liep naar de andere zijde van de zaal, waar een schilderijen- groep hing van Sidonie Springer. „Aan mijne moeder" stond er boven. En daarbij was een schilderij, dat een aangrijpenden indruk maakte. Bertha kon er niet genoeg naar kijken. Zij stond daar en staarde en 't was alsof een rilling haar door de leden ging. Wat het dan voor een schilderij was? Op den donker gehouden achtergrond zat op een kleine verhooging een moeder en 't was haar alsof ze op dat oogenblik haar eigen moeder voor zich zag. Een lichtschijn als van de opgaande zon viel achter de don kere moedergestalte. En voor haar knielde een naakt meisje, arm en ontbloot, het hoofd met de lange haarlokken, diep over moeders schoot gebogen. En met de omhoog geheven handen, klemde dat arme menschenkind, dat Buig mijn wil naar Uwen wil, Breek mijn tegenstand, o Heer! Speen mijn hart en maak het stil Tot het niets dan U begeer, U alleen en U geheel, U voor eeuwig tot Zijn deeL Breek Gij door mijn doofheid heen Open de ooren voor Uw woord; Gij kunt spreken, Gij alleen, Dat de doode zelfs U hoort, En zich opricht naar 't geluid, Van Uw levenswoord: „Kom uit!" Breek Gij met Uw hemelsch licht, Door de blindheid mijner ziel. Ach dat van Uw aangezicht Mij één straal in de oogen viel, Om de neevlen, dicht en zwart Weg te drijven van mijn hart Breek mijn stug en koud gemoed, Dat het voor U openga; Koester het met zonnegloed, Tot het dorst naar Uw gena, En met volle teug geniet 't Levend water, dat Gij biedt niets meer haar eigen scheen te kunnen noemen, zich angstig vast aan de moeder, als een, die voor altijd weg moest zinken, als zij nog niet dit allerlaatste steunpunt had. En met een blik van oneindige goedheid en erbarmen, vol van medelijden boog zich de moeder over haar verloren kind. De linkerarm had zij zegenend over het gebo gen hoofd vóór haar gelegd en met de rech terhand hield zij den arm van het kind om klemd, als wilde zij die nooit meer loslaten. En in de struiken aan beide zijden bloeiden rozen, groote heerlijke rozen. Onder het schil derij stonden de woorden: „Gij licht in den donkeren nacht". Bertha kon zich niet verroeren; zij was niet in staat te denken. Krampachtig hiel den hare handen de koperen stang, die langs den wand was aangebracht, vast. Zij wan kelde. En 'twas haar alsof ze vallen zou, dieper, steeds dieper. Op eenmaal schreeuw de zij het uit: ,Moeder, o, moeder!" Het was haar, alsof ze ook naakt was en ont bloot, als dat kind daar voor haar. Als had een onzichtbare hand haar al den mooien opschik van het lichaam getrokken, en als of ze daar stond in al haar erbarmelijkheid, met al haar zonde en schuld, arm en el lendig enalleen. Ja, alleen, geheel alleen. Zij sprong op en keek schuw naar alle kanten om zich heen. Er was op dat oogenblik niemand in de zaal. In de verte hoorde zij de stem van den schilder, die nog steeds in druk gesprek scheen. Een namelooze angst greep haar aan; neen, zij kon, zij wilde hem niet meer ontmoeten. En toch, als hij terugkwam en haar met zijn eigenaardigen blik aanzag, dan zou zij hem niet kunnen loslaten. Dan was zij verloren. Zij wist niet hoe zij uit de groote zaal ge komen was. Zij holde weg, neen, zij vloog, tot een vreeselijke hoestbui haar eindelijk dwong te blijven stilstaan. In een klein onaanzienlijk café, zette zij zich eindelijk in en verborgen hoekje neer om op adem te komen en haar gedachten te ordenen. Uit een notitieboekje dat ze bij zich droeg, scheurde zij een blaadje en met bevende vingers schreef zij aan den schilder, dien zij verlaten had: „Ik bid je, zoek mij niet. Als ik je vertelde waarom ik weg ging zou je mij toch niet gelooven. Ik verwacht van het leven niets meer en heb besloten er een einde aan te maken. Je hebt mij indertijd beloofd mij te zullen trouwen, maar je hebt je woord niet gehouden. En nu ga ik weg, voorgoed, om nooit meer terug te keeren Zij kon niet verder schrijven, zoo schokte de hoest haar vermoeide lichaam. Toen zij een weinig uitgerust was kocht ze een en veloppe en wierp den brief in de dichtst bijzijnde brievenbus. Zij was vrij. Maar de wetenschap, dat zij vrij was, bracht haar geen verlichting.. (Wordt vervolgd.) b* b©,£J O ft fl (1) WTj N U) 09 fl m N -2 0 O hfl N P-t 0 O Q) Mijn boot is zoo klein en groot is de zee, Stuur 'tscheepke dan zelf, o Heer en reis mee! Met U ben ik veilig in dreigendst gevaar En vrees ik geen storm en geen hooggaande baar. Mijn moed is zoo flauw en de aanval zoo fel! De vijand vol list, bescherm mij toch wel, Ai, laat mij in 't zwaarst van den kamp niet alleen, Maar wees een beschutting, een muur om mij heenl Mijn tijd is zoo kort en eeuwig duurt lang! Ik zie nog zooveel, de dood maakt mij bang, Verleen mij dan, Heer! waar ik biddend voor kniel, Van 't eeuwige leven één vonk in de ziel! Verloren, verdwaald, door U weer gezocht; Gevangen als slaaf, door U weer gekocht; 'k Heb niets, maar Uw schatten zijn zonder getal, *kBen niets, wees Gij Heer dan mijn eenig en all Door A. M. Wessels. De Heerlijkheid Borsselen. Een der oudste Heerlijkheden van Zeeland, welker roem tot ver buiten het Zeeuwsche Gewest bekend was, was voorzeker wel de Heerlijkheid Borsselen. Reeds in de 7de eeuw wordt het genoemd, doch het heeft door den loop der tijden en de kracht der stormvloeden groote verande ringen ondergaan. Wie nu een onderzoek zou instellen naar de Heerlijkheid of de eilanden Borsselen, zal het nu kwalijk meer herkennen. In het verleden was het in twee hoofd- afdeelingen gesplitst en werd onderscheiden als Borsselen beoosten en Borsselen bewes ten Vijfzoden. In het oude West-Borsselen vond men zes dorpen, n.l. Monster, Sint Kartrijn, Oostkerk, Westkerk, Wolfaartsdorp en Te Wijh. Helaas, alle deze plaatsen gingen ten onder. In Oost-Borsselen vond men drie dorpen: Everinge, Ellewoutsdijk en Coudorpe. Twee dezer drie dorpen gingen teloor, n.1. Eve ringe in 1682, toen het met een groot deel zijner gronden verzwolgen werd, terwijl Cou dorpe eveneens ontruimd moest worden. De bewoners dezer laatste plaats vestigden zich meest te Driewegen. De geheele Heerlijkheid Borsselen was oor spronkelijk bezit van een zeer aanzien lijk geslacht, welks stamhoofden later veel macht verkregen in Zuid-Beveland. Verschil lende takken zijn uit dien stam gesproten. De heeren van Borsselen rekenden zich ge sproten uit den stam der Swabische Herto gen. De Heerlijkheid zelve is door hen en door de geslachten van Beaumont, Lalaing, Pallandt, Reuzenberg en Borsselen v. d. Hooge bezeten. Van het oude eiland Borsselen was het dorp Monster wel het voornaamste. Hier hield de Borsselenschen deken of Provisor zijn verblijf. Hier stond ook „Het huis van Troye", een Burcht ouder dan Ostende, waar de Edelen van Borsselen hun verblijf hielden. Zooals gezegd waren de Edelen van Bors selen in groot aanzien. Een van hen nam deel aan den eersten Kruistocht en wist zich roemvol te onderscheiden en de orde der Tempelieren te stichten. Hun afstammelin gen bleven in het bezit der heerlijkheid tot in het begin der 14e eeuw, toen zij haar door vonnis van verbeurdverklaring in 's Graven macht zagen overgaan. Dat een groot deel van de Heerlijkheid te loor ging, is volgens Dr Ab Utrecht Dresselhuis geen wonder. 'tZou waarschijn lijk niet gebeurd zijn, indien de Ambachts heer zelve te midden dezer parochianen op zijn kasteel had gewoond. Daar dit niet het geval was, werd aan de dijken weinig aandacht geschonken. 15 Nov. 1530 werden deze door het golvengeweld bestormd. De schade was zeer aanzienlijk en de ingezetenen hadden geen geld. Men wendde zich tot den heer Anthonie van Lalaing, die 3000 gulden voorschoot, welke hem binnen twee jaar moesten worden teruggegeven. Het werk tot herstel begon, doch werd op St. Andriesdag weggeslagen en nu lieten de ingelanden den moed zak ken. De Heer was tot nieuwe voorschotten niet genegen, de grondeigenaren waren deels onwillig, deels onmachtig om hun aandeel op te brengen en alzoo kregen de wate ren vrij spel. Maar zoo kon het toch niet blijven. De Fam. Lalaing, die eigenaars waren, verkoch ten nu de gronden in 1615 aan den Magi straat van Goes. Onmiddellijk sloeg Goes de handen aan het werk. Onder voorwaarden profijtelijk voor de stad, werden de gronden ter bedijking uitgegeven. Aan dit eigendom van Borsselen heeft Goes nog een paar her inneringen; op de poort van het Oude Man huis is n.1. het wapen van Borsselen met het Goessche verbonden en eveneens op de luid- klok. Den 8en Maart 1750 nam het bezit van Borsselen voor Goes een einde, toen Jhr Jan van Borsselen eerste Edele van Zeeland, het erfgoed zijner voorvaderen terugkocht. Overigens is er niet veel van Borsselen te vermelden. Aan 't begin van den Monster- weg ligt een fraaie vluchtheuvel, „de berg van Troye" genaamd. Den 19en Dec. 1813 landden daar 120 Fran- sche militairen, die er een door hen verlaten batterij vernielden. Andermaal deden de Franschen er 'n landing in 't begin van Ja nuari 1814, doch zij werden door eenige En- gelsche kanonniers onder Mac Terlane en Hollandsche vrijwilligers onder kapitein D. Dominicus Jaczn. ontvangen Dezen konden aanvankelijk de Franschen niet weerstaan en trokken zich achter het dorp terug in een sterke stelling. Het dorp lag natuurlijk nu open voor de Franschen, die het bezetten. Nu zou men even de stelling nemen, maar dit ging zoo maar niet De bewoners van Borsselen vochten dapper voor hun vrijheid. Inmiddels klonk van de naburige dorpen het noodgeklep der klokken en in een oog wenk was een goed aantal gewapende Z.- Bevelanders op de been, die de Borsselsche verdediging kwamen versterken ja zelfs ging men tot den aanval over. De Fransehein bevreesd het onderspit te deiven, vluchtten naar hunne schepen, 12 dooden achterlatend. Borsselen moest echter ook 7 dooden betreuren. Na dien tijd bleef het dorp voor rampen bewaard. Beste Jongens en Meisjes, Zooals je ziet waren er ditmaal wear heel wat briefjes te beantwoorden, en daar ik, geloof ik, nog al lang van stof ben ge weest zal het wel heel wat ruimte in be slag nemen. Maar misschien valt het nog wel wat mee en dat hoop ik maar voor jullie, of schoon we de laatste keeren een flink stuk verhaal hebben gehad. Sommigen vroegen, of het al gauw uit is. Nu, dat zal niet zoo heel lang meer duren, en dan komt er weer een nieuw verhaal, dat ook heel mooi is. *t Ligt al klaar, dus kunnen we er zoo aan beginnen. Hebben jullie de plaatjes van verleden week nog uitgeknipt? Ik heb het gezien van een meisje, die ze gekleurd had, en dan werd het heusch grap pig, als ze de verkeerde boenen er onder zette, of een verkeerd hoofd erop. Hartelijke groeten van Tante DOLLIE. St.-Laurens. „Klaproos". Fijn dat je nu in de 5de klas zit, nee broertje mag nu niet één keer thuis blijven van school, 't Kan begrijpen, dat het gezellig was op dat feest en dan zooveel meisjes. „Noobtiep". Dat was nog eens heerlijk zoo met vader uit en toen Dinsdags alweer. Prettig, dat het zoo helder was, nu konden jullie alles goed zien. „Rozeknop".Ja, ik weet nog wat goed, dat „Meiroos" en „Meidoorn" meededen, maken ze het nog goed? Jij doet ook alweer een heele poos mee hé. 'tls hier ook erg koud. „Goudhaantje" en „Winterkoninkje". Nu had ik het heelemaal mis, hé, maar met de tram uitgaan is ook wel leuk. Nee, dat heb ik nog nooit gehoord, dat iemand op Jon gens" gevraagd werd. Ik mag niet verklap pen wie „Twee vriendinnetjes" zijn, dat moet je zelf maar eens vragen. „Klaverblad". Fijn, dat je over gegaan bent 'k Kan begrij pen, dat Vader en Moeder ook blij waren. Nee de nieuwe meester ken ik niet, zit jij bij hem in de klas? „Kemoffel". Prettig, dat het broertje zoo goed bevalt op school en jij nu al in de vierde klas, fijn hoor. Nee, de kin dertjes in de stad kunnen niet zooveel van de natuur genieten en ik denk, dat ze er toch ook wel eens naar verlangen. „Kerk- laantje". Wat heerlijk, dat je nu weer af en toe naar buiten mag, bevalt het je goed? Je bent nu al 'n heele poos in huis geweest. Heb je al veel sommen voor den meester gemaakt? Nieuwdorp. „Boerinnetje" en Juffer tje". Ja, nu begrijp ik hoe het komt, dat B. en de andere nichtjes in dezelfde klas zitten. Al is het niet zulk mooi weer het is dan toch wel prettig om naar de Zondags school te gaan, dan waai je tenminste eens flink uit „Mulderinnetje". 't Hindert niets, dat je er niet eerder over geschreven hebt, 'k weet nu meteen hoe je het vindt. Wat een mooie kiek zeg, 'kvind 't echt leuk, dat jeer mij ook een gestuurd heb. Tannetje kan het goed hoor. bloemenmeisje". Nog har telijk gefeliciteerd met je verjaardag. Dat taschje zal je wel goed kunnen gebruiken. Heb je een prettigen dag gehad? „Rakkerje". Je hebt zeker wel heel wat bons op moeten sparen om zoo'n mooi étui te krijgen, dat was nog eens een verrassing toen je thuis kwam. 't 't Is zeker wel snoezig al die jonge konijntjes, groeien ze al flink? „Dagbloem" en „Wilde Wingerd". Wat een drukte bij jullie, anders wel echt gezellig als ze alle maal weer eens thuiskomen. Ik heb nog een foto gezien van Oud-Vossemeer, de schoolkinderen stonden er op, dus daar zal je broer ook wel bij geweest zijn. „Vaders- helper". Nog hartelijk gefeliciteerd met Va- der's verjaardag. Fijn dat jullie 30 April een optocht hebben gehouden. Mocht jij ook met een lampion loopen? Middelburg. „Nachtegaaltje". Ik ge loof, dat het nogal meevalt met het huis werk maken. Nee hoor, ik vertel je niet wie „Salamandertje" is. Vrouwepolder. „Twee vriendinne tjes". M. weet al vroeg waar ze van den zomer naar toe mag, verlang je er al naar? „Winterkoninkje" vroeg me al wie jullie waren, maar ik zal het niet verklappen. Stavenisse. „Muldertje". Ik dacht wel dat het boekje naar je zin zou zijn, ik heb het zelf ook al vaak gelezen en 'tis altijd weer mooi. Leuk dat het met deze konijntjes beter gaat; je hebt er al heel wat. Breskens. bonnestraaltje". Ja, 'tis echt jammer, dat het maar zoo koud blijft, maar misschien komt er wel gauw veran dering. Wat kwamen jouw bloemen gauw boven, zeg. Colijnsplaat „Zwartoogje". Nog har telijk gefeliciteerd met T. haar verjaardag, wat heeft zij een mooie cadeaux gekregen. Bevalt het S. goed op den naaicursus? Ze moet nu zeker voor al de meisjes bij jullie jurken en mantels naaien. Wolfaartsdijk. „Leeuwtje". Nu, of jij geboft hebt, tweemaal achter elkaar feest Dat van het nieuwe stadhuis voncLje zeker wel het mooist? Fijn, dat er ook aan de kinderen gedacht werd. Hebben jullie mooi gezongen? Kruiningen. „Maarten Tromp". Ja, 't eerste briefje was wel wat kort maar het tweede maakte het weer goed. Je mag ook wel een keer in de veertien dagen schrij-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8