IiMikil !P!IKK! nwm4m
-
u
O
al s 1
a-s-sl
Door donkere diepten,
vil.
Onderwerping.
Mijn boot is zoo klein
Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de Jeugd.
O
Q
P5
W
E-i
<3
N
bo 3 cd
o>
-Ü fl W
Q) O» O» O)
bfi bo T3 bo
w d) bil
•2 a
baren leerling, verdient niet minder de be
langstelling van velen. Zij bezitten eigen
schappen, die het lezen van deze werken tot
een genot maken. Verhoeven getuigt ervan:
„Alois Walgrave heeft, na een eerbied
waardig levenswerk van studie en speur
zin, het Leven van Guido Gezelle beschre
ven. Het is een magazijn vol immortellen
geworden, waarvan het bezwaar alleen is,
dat het met te gelijkmatige piëteit werd
ingeboekt Caesar Gezelle was een minder
gewetensvol boekhouder wellicht maar,
naar me voorkomt, een diepe ziener van
het Geval Gezelle door het instinct van
bloed- en zielsverwantschap èn door het aan
durven van legenden. Faalt hij in bepaalde
feiten maar hij moest ook de eerste
spade in den grond steken dan boort de
steekvlam van zijn hartstochtelijk indrin
gend gevoel toch dieper in de stof dan de
evenwichtigheid van Walgrave. Caesar Ge
zelle mengt, met dramatische schilderach
tigheid, wat Judaspenning door de immor
tellen."
Het geschrift van Verhoeven is een rijke
aanwinst voor de Gezel le-litteratuur. Niet
dat hij steeds verrassende, nieuwe vondsten
doet; maar wel om de wijze waarop hij
het licht spreidt over veel gebeurtenissen
in Gezelle's leven, en die gebeurtenissen in
direct verband teekent met den groei van
den kunstenaar, met zijn zorg en verdriet,
zijn strijd en geloof.
Dit boekje zoo zegt de auteur in zijn
woord vooraf heeft geen pretentie, dan
misschien die uiterste en schier onvervul
bare: eenvoudig te zijn.
Het wilde, alleen om het pleizier van
het critisch spel, geen bewuste verwikke
lingen scheppen, en zocht den oorsprong, om
dat daar de bron het helderst is.
In zes hoofdstukken teekent Verhoeven
Gezelles leven en werk: Het geheim van de
wichelroede; Hardlooper voor den Heer; De
kruisweg van het kind; De middelpunt-zoe
kende kracht; De schatgraver der herinne
ring; Vlaanderen's ziel.
Een vlammend pleidooi houdt de schrij
ver nu eens; op deze bladzijde een waardig
protest, op gene een warme en innige hulde.
Met groote liefde heeft Verhoeven alles na
gespeurd, om vooral ook te toonen: Gezelle
uit zijn verzen.
Een prachtige taal en rijke woordkeus sie
ren het geheel; altijd friseh, nergens dor
of eentonig. Een enkel voorbeeld, waarin
men het een en het ander als tegelijk aan
treft, moge hier geboden worden:
„In een opmarsch achter bonkende pau
ken op den heirweg van het heimwee, zoo
als hier; of met afgeknepen strot asemhalend
in een rantsoen gevangenislucht als het zon-
newendend blomke in de oude boekenzaal;
of als de Mimosa bij het sterfbed, verdwaald
uit het land der zon, een triestige Pierrot;
of als een kind in den Meiregen met open
mond bedelend om een „1 eeksken licht"
het is altijd door een zoeken van de Zon.
Het is een langgerekte kreet om de onster
felijkheid, dit eeuwigdurend hunkeren naar
het onwankelbare steunpunt, het knooppunt
der seizoenen. In de gevierendeelde eeu
wigheid, die de kringloop der jaargetijden
is, zocht Gezelle met een zinnelijke vermom
ming van zijn mystieke drift het Besten
dige in den voorbijgang, den geheimzinni-
gen Aanwezige in de wenteling van licht en
donker: de Zon: God.
„O zielenbrand, o Nachtegaal."
Zelden slechts in den hellen dag, in het
bijzijn van de zon, maar in de schemerin
gen van dag en nacht zong die donkere nach
tegaal zijn hymnen van afscheid en be
groeting. Niet de zon, maar de maan wekte
ook in dit late dichterleven de wisseling
van vloed en ebbe. Verblind in de zon
heeft de dichter van den ouderdom zijn op-
atroomend en terugvloeiend heimwee onder
worpen aan de maan, de middernachtzon
der herinnering."
Van het vele, in het belang zijner kin
deren gewrocht, gaat dit eene wel onbetwist
baar vooraan: Gezelle's strijd voor de vrije
taal. Als een uitdaging was zijn woord:
Wie zijt gij die wet geeft
aan 't vrijste dat ooit
de tale aan den mensch werd
gegeven?
Hij, Gezelle, was de apostel van West-
Vlaanderen. Tegen eiken aanval weet hij
zich krachtig te verdedigen, en een gansch
arsenaal staat hem ten dienste. Zijn speur
zin brengt tot altijd meer nieuwe, verras
sende vondsten. Hij houdt boek op uiterst
nauwkeurige wijze: elke aanwinst van be-
teekenis vond zijn plaats in „Loquela", het
blad dat zooals Gezelle in het eerste
nummer schreef ten dienste gesteld wordt
van al degenen, die hun gelegen laten aan
eigene vlaamsche tale, als uitinge van eigen
vlaamsch wezen en leven. En met nadruk
verwijst hij naar hetgeen Lambrecht ten
Kate in 1723 reeds schreef: De taalwetten
zijn, evenals de landwetten, van achteren
te vinden, en niet te maken. „De tale is
de tale, gelijk de sterren de sterren zijn":
dat werd de strijdkreet.
Zeer terecht vraagt Verhoeven aandacht
voor het feit, dat West-Vlaanderen het stam
land is van de vroegste Dietsche bescha
ving. En, zoo zegt hij, het beste wat het
oude Vlaanderen aan kunst en karakter had
afgeworpen, richtte zich herinnerend en
wraakroepend in Gezelle op.
Hij, Gezelle, deed iets, wat vermetel en
onuitvoerbaar was: hij bracht een klok, die
eeuwen had stilgestaan, weer op gang. En
niet alleen in West-Vlaanderen, maar over
al waar een gewesttaai om lijfsbehoud streed
was Gezelle in den geest aanwezig en
stond hij gereed voor iedereen, voor den
Duitscher zoowel als voor den Catalaanschen
dichter Rubio 'y Ors.
Vlaanderen, aldus Verhoeven, heeft een
half eeuw lang geteerd op de weldadige
koppigheid van Gezelle, en de heele Diet
sche stam is er wel bij gevaren.
Het is goed, daarop de aandacht te ves
tigen, en den Vlaamschen meester dank te
weten voor hetgeen hij deed.
A. L. VAN OYEN.
In de groote tentoonstellingszaal scheen
de Maartzon door de hooge breede venster
ruiten. Zonnestralen dansten over den vloer
en over de schilderijen aan den muur.
Er waren nog slechts weinig bezoekers
in de groote zaal. Slechts af en toe een
eenzame kunsthandelaar, of een schilder, die
op zijn gemak het tentoongestelde wilde
bezien.
Twee menschen slenterden langzaam door
de hoofdzaal met het mooie matte boven
licht. „In zaal No 5 hangt mijn successtuk"
zei de schilder en keek Bertha verliefd in
de oogen.
„Maar ik zie daar een bekende met wie
ik noodzakelijk enkele dingen moet bespre
ken. Wees zoo goed en wacht hier een oogen-
blik op deze bank".
Bertha deed het gaarne, want zij voelde
zich oneindig vermoeid en uitgeput. Bij de
vele feestelijkheden, die tot laat in den avond
duurden kwam er van slapen niet veel, voor
al nu een hardnekkige hoest haar voortdu
rend den slaap roofde. Zij nam op een van
de banken plaats en sloot een oogenblik de
oogen. Haar vriend was met een vreemden
heer verder gewandeld, in een druk gesprek
verdiept
Bertha's oogen gleden gedachtenloos en
ietwat vermoeid over de schilderijen daar
voor haar, tot zij plotseling scheen te schrik
ken en opsprong. Zij liep naar de andere
zijde van de zaal, waar een schilderijen-
groep hing van Sidonie Springer. „Aan mijne
moeder" stond er boven.
En daarbij was een schilderij, dat een
aangrijpenden indruk maakte. Bertha kon er
niet genoeg naar kijken. Zij stond daar en
staarde en 't was alsof een rilling haar door
de leden ging.
Wat het dan voor een schilderij was? Op
den donker gehouden achtergrond zat op
een kleine verhooging een moeder en 't was
haar alsof ze op dat oogenblik haar eigen
moeder voor zich zag. Een lichtschijn als
van de opgaande zon viel achter de don
kere moedergestalte. En voor haar knielde
een naakt meisje, arm en ontbloot, het hoofd
met de lange haarlokken, diep over moeders
schoot gebogen. En met de omhoog geheven
handen, klemde dat arme menschenkind, dat
Buig mijn wil naar Uwen wil,
Breek mijn tegenstand, o Heer!
Speen mijn hart en maak het stil
Tot het niets dan U begeer,
U alleen en U geheel,
U voor eeuwig tot Zijn deeL
Breek Gij door mijn doofheid heen
Open de ooren voor Uw woord;
Gij kunt spreken, Gij alleen,
Dat de doode zelfs U hoort,
En zich opricht naar 't geluid,
Van Uw levenswoord: „Kom uit!"
Breek Gij met Uw hemelsch licht,
Door de blindheid mijner ziel.
Ach dat van Uw aangezicht
Mij één straal in de oogen viel,
Om de neevlen, dicht en zwart
Weg te drijven van mijn hart
Breek mijn stug en koud gemoed,
Dat het voor U openga;
Koester het met zonnegloed,
Tot het dorst naar Uw gena,
En met volle teug geniet
't Levend water, dat Gij biedt
niets meer haar eigen scheen te kunnen
noemen, zich angstig vast aan de moeder,
als een, die voor altijd weg moest zinken,
als zij nog niet dit allerlaatste steunpunt
had.
En met een blik van oneindige goedheid
en erbarmen, vol van medelijden boog zich
de moeder over haar verloren kind. De
linkerarm had zij zegenend over het gebo
gen hoofd vóór haar gelegd en met de rech
terhand hield zij den arm van het kind om
klemd, als wilde zij die nooit meer loslaten.
En in de struiken aan beide zijden bloeiden
rozen, groote heerlijke rozen. Onder het schil
derij stonden de woorden: „Gij licht in den
donkeren nacht".
Bertha kon zich niet verroeren; zij was
niet in staat te denken. Krampachtig hiel
den hare handen de koperen stang, die langs
den wand was aangebracht, vast. Zij wan
kelde. En 'twas haar alsof ze vallen zou,
dieper, steeds dieper. Op eenmaal schreeuw
de zij het uit: ,Moeder, o, moeder!" Het
was haar, alsof ze ook naakt was en ont
bloot, als dat kind daar voor haar. Als had
een onzichtbare hand haar al den mooien
opschik van het lichaam getrokken, en als
of ze daar stond in al haar erbarmelijkheid,
met al haar zonde en schuld, arm en el
lendig enalleen.
Ja, alleen, geheel alleen. Zij sprong op en
keek schuw naar alle kanten om zich heen.
Er was op dat oogenblik niemand in de
zaal. In de verte hoorde zij de stem van
den schilder, die nog steeds in druk gesprek
scheen.
Een namelooze angst greep haar aan; neen,
zij kon, zij wilde hem niet meer ontmoeten.
En toch, als hij terugkwam en haar met zijn
eigenaardigen blik aanzag, dan zou zij hem
niet kunnen loslaten. Dan was zij verloren.
Zij wist niet hoe zij uit de groote zaal ge
komen was. Zij holde weg, neen, zij vloog,
tot een vreeselijke hoestbui haar eindelijk
dwong te blijven stilstaan.
In een klein onaanzienlijk café, zette zij
zich eindelijk in en verborgen hoekje neer
om op adem te komen en haar gedachten
te ordenen.
Uit een notitieboekje dat ze bij zich droeg,
scheurde zij een blaadje en met bevende
vingers schreef zij aan den schilder, dien zij
verlaten had: „Ik bid je, zoek mij niet. Als
ik je vertelde waarom ik weg ging zou je
mij toch niet gelooven. Ik verwacht van het
leven niets meer en heb besloten er een einde
aan te maken. Je hebt mij indertijd beloofd
mij te zullen trouwen, maar je hebt je woord
niet gehouden. En nu ga ik weg, voorgoed,
om nooit meer terug te keeren
Zij kon niet verder schrijven, zoo schokte
de hoest haar vermoeide lichaam. Toen zij
een weinig uitgerust was kocht ze een en
veloppe en wierp den brief in de dichtst
bijzijnde brievenbus. Zij was vrij. Maar de
wetenschap, dat zij vrij was, bracht haar
geen verlichting..
(Wordt vervolgd.)
b* b©,£J O ft fl (1) WTj N U) 09 fl m N -2 0 O hfl N
P-t 0
O Q)
Mijn boot is zoo klein en groot is de zee,
Stuur 'tscheepke dan zelf, o Heer en reis
mee!
Met U ben ik veilig in dreigendst gevaar
En vrees ik geen storm en geen
hooggaande baar.
Mijn moed is zoo flauw en de aanval zoo
fel!
De vijand vol list, bescherm mij toch wel,
Ai, laat mij in 't zwaarst van den kamp
niet alleen,
Maar wees een beschutting, een muur om
mij heenl
Mijn tijd is zoo kort en eeuwig duurt lang!
Ik zie nog zooveel, de dood maakt mij
bang,
Verleen mij dan, Heer! waar ik biddend
voor kniel,
Van 't eeuwige leven één vonk in de ziel!
Verloren, verdwaald, door U weer
gezocht;
Gevangen als slaaf, door U weer
gekocht;
'k Heb niets, maar Uw schatten zijn zonder
getal,
*kBen niets, wees Gij Heer dan mijn
eenig en all
Door A. M. Wessels.
De Heerlijkheid Borsselen.
Een der oudste Heerlijkheden van Zeeland,
welker roem tot ver buiten het Zeeuwsche
Gewest bekend was, was voorzeker wel de
Heerlijkheid Borsselen.
Reeds in de 7de eeuw wordt het genoemd,
doch het heeft door den loop der tijden en
de kracht der stormvloeden groote verande
ringen ondergaan. Wie nu een onderzoek
zou instellen naar de Heerlijkheid of de
eilanden Borsselen, zal het nu kwalijk meer
herkennen.
In het verleden was het in twee hoofd-
afdeelingen gesplitst en werd onderscheiden
als Borsselen beoosten en Borsselen bewes
ten Vijfzoden. In het oude West-Borsselen
vond men zes dorpen, n.l. Monster, Sint
Kartrijn, Oostkerk, Westkerk, Wolfaartsdorp
en Te Wijh.
Helaas, alle deze plaatsen gingen ten
onder.
In Oost-Borsselen vond men drie dorpen:
Everinge, Ellewoutsdijk en Coudorpe. Twee
dezer drie dorpen gingen teloor, n.1. Eve
ringe in 1682, toen het met een groot deel
zijner gronden verzwolgen werd, terwijl Cou
dorpe eveneens ontruimd moest worden.
De bewoners dezer laatste plaats vestigden
zich meest te Driewegen.
De geheele Heerlijkheid Borsselen was oor
spronkelijk bezit van een zeer aanzien
lijk geslacht, welks stamhoofden later veel
macht verkregen in Zuid-Beveland. Verschil
lende takken zijn uit dien stam gesproten.
De heeren van Borsselen rekenden zich ge
sproten uit den stam der Swabische Herto
gen. De Heerlijkheid zelve is door hen en
door de geslachten van Beaumont, Lalaing,
Pallandt, Reuzenberg en Borsselen v. d.
Hooge bezeten.
Van het oude eiland Borsselen was het
dorp Monster wel het voornaamste. Hier
hield de Borsselenschen deken of Provisor
zijn verblijf. Hier stond ook „Het huis van
Troye", een Burcht ouder dan Ostende,
waar de Edelen van Borsselen hun verblijf
hielden.
Zooals gezegd waren de Edelen van Bors
selen in groot aanzien. Een van hen nam
deel aan den eersten Kruistocht en wist zich
roemvol te onderscheiden en de orde der
Tempelieren te stichten. Hun afstammelin
gen bleven in het bezit der heerlijkheid tot
in het begin der 14e eeuw, toen zij haar
door vonnis van verbeurdverklaring in
's Graven macht zagen overgaan.
Dat een groot deel van de Heerlijkheid
te loor ging, is volgens Dr Ab Utrecht
Dresselhuis geen wonder. 'tZou waarschijn
lijk niet gebeurd zijn, indien de Ambachts
heer zelve te midden dezer parochianen op
zijn kasteel had gewoond.
Daar dit niet het geval was, werd aan de
dijken weinig aandacht geschonken. 15 Nov.
1530 werden deze door het golvengeweld
bestormd. De schade was zeer aanzienlijk
en de ingezetenen hadden geen geld.
Men wendde zich tot den heer Anthonie
van Lalaing, die 3000 gulden voorschoot,
welke hem binnen twee jaar moesten worden
teruggegeven. Het werk tot herstel begon,
doch werd op St. Andriesdag weggeslagen
en nu lieten de ingelanden den moed zak
ken.
De Heer was tot nieuwe voorschotten niet
genegen, de grondeigenaren waren deels
onwillig, deels onmachtig om hun aandeel
op te brengen en alzoo kregen de wate
ren vrij spel.
Maar zoo kon het toch niet blijven. De
Fam. Lalaing, die eigenaars waren, verkoch
ten nu de gronden in 1615 aan den Magi
straat van Goes. Onmiddellijk sloeg Goes de
handen aan het werk. Onder voorwaarden
profijtelijk voor de stad, werden de gronden
ter bedijking uitgegeven. Aan dit eigendom
van Borsselen heeft Goes nog een paar her
inneringen; op de poort van het Oude Man
huis is n.1. het wapen van Borsselen met het
Goessche verbonden en eveneens op de luid-
klok.
Den 8en Maart 1750 nam het bezit van
Borsselen voor Goes een einde, toen Jhr Jan
van Borsselen eerste Edele van Zeeland,
het erfgoed zijner voorvaderen terugkocht.
Overigens is er niet veel van Borsselen
te vermelden. Aan 't begin van den Monster-
weg ligt een fraaie vluchtheuvel, „de berg
van Troye" genaamd.
Den 19en Dec. 1813 landden daar 120 Fran-
sche militairen, die er een door hen verlaten
batterij vernielden. Andermaal deden de
Franschen er 'n landing in 't begin van Ja
nuari 1814, doch zij werden door eenige En-
gelsche kanonniers onder Mac Terlane en
Hollandsche vrijwilligers onder kapitein D.
Dominicus Jaczn. ontvangen Dezen konden
aanvankelijk de Franschen niet weerstaan
en trokken zich achter het dorp terug in
een sterke stelling. Het dorp lag natuurlijk
nu open voor de Franschen, die het bezetten.
Nu zou men even de stelling nemen, maar
dit ging zoo maar niet De bewoners van
Borsselen vochten dapper voor hun vrijheid.
Inmiddels klonk van de naburige dorpen
het noodgeklep der klokken en in een oog
wenk was een goed aantal gewapende Z.-
Bevelanders op de been, die de Borsselsche
verdediging kwamen versterken ja zelfs
ging men tot den aanval over.
De Fransehein bevreesd het onderspit te
deiven, vluchtten naar hunne schepen, 12
dooden achterlatend. Borsselen moest echter
ook 7 dooden betreuren.
Na dien tijd bleef het dorp voor rampen
bewaard.
Beste Jongens en Meisjes,
Zooals je ziet waren er ditmaal wear
heel wat briefjes te beantwoorden, en daar
ik, geloof ik, nog al lang van stof ben ge
weest zal het wel heel wat ruimte in be
slag nemen.
Maar misschien valt het nog wel wat
mee en dat hoop ik maar voor jullie, of
schoon we de laatste keeren een flink stuk
verhaal hebben gehad.
Sommigen vroegen, of het al gauw uit
is. Nu, dat zal niet zoo heel lang meer
duren, en dan komt er weer een nieuw
verhaal, dat ook heel mooi is.
*t Ligt al klaar, dus kunnen we er zoo
aan beginnen.
Hebben jullie de plaatjes van verleden
week nog uitgeknipt?
Ik heb het gezien van een meisje, die ze
gekleurd had, en dan werd het heusch grap
pig, als ze de verkeerde boenen er onder
zette, of een verkeerd hoofd erop.
Hartelijke groeten van
Tante DOLLIE.
St.-Laurens. „Klaproos". Fijn dat je
nu in de 5de klas zit, nee broertje mag
nu niet één keer thuis blijven van school,
't Kan begrijpen, dat het gezellig was op dat
feest en dan zooveel meisjes. „Noobtiep".
Dat was nog eens heerlijk zoo met vader uit
en toen Dinsdags alweer. Prettig, dat het zoo
helder was, nu konden jullie alles goed zien.
„Rozeknop".Ja, ik weet nog wat goed, dat
„Meiroos" en „Meidoorn" meededen, maken
ze het nog goed? Jij doet ook alweer een
heele poos mee hé. 'tls hier ook erg koud.
„Goudhaantje" en „Winterkoninkje". Nu had
ik het heelemaal mis, hé, maar met de tram
uitgaan is ook wel leuk. Nee, dat heb ik
nog nooit gehoord, dat iemand op Jon
gens" gevraagd werd. Ik mag niet verklap
pen wie „Twee vriendinnetjes" zijn, dat
moet je zelf maar eens vragen. „Klaverblad".
Fijn, dat je over gegaan bent 'k Kan begrij
pen, dat Vader en Moeder ook blij waren.
Nee de nieuwe meester ken ik niet, zit jij bij
hem in de klas? „Kemoffel". Prettig, dat het
broertje zoo goed bevalt op school en jij nu
al in de vierde klas, fijn hoor. Nee, de kin
dertjes in de stad kunnen niet zooveel van
de natuur genieten en ik denk, dat ze er
toch ook wel eens naar verlangen. „Kerk-
laantje". Wat heerlijk, dat je nu weer af en
toe naar buiten mag, bevalt het je goed?
Je bent nu al 'n heele poos in huis geweest.
Heb je al veel sommen voor den meester
gemaakt?
Nieuwdorp. „Boerinnetje" en Juffer
tje". Ja, nu begrijp ik hoe het komt, dat
B. en de andere nichtjes in dezelfde klas
zitten. Al is het niet zulk mooi weer het is
dan toch wel prettig om naar de Zondags
school te gaan, dan waai je tenminste eens
flink uit „Mulderinnetje". 't Hindert niets,
dat je er niet eerder over geschreven hebt,
'k weet nu meteen hoe je het vindt. Wat een
mooie kiek zeg, 'kvind 't echt leuk, dat jeer
mij ook een gestuurd heb. Tannetje kan
het goed hoor. bloemenmeisje". Nog har
telijk gefeliciteerd met je verjaardag. Dat
taschje zal je wel goed kunnen gebruiken.
Heb je een prettigen dag gehad? „Rakkerje".
Je hebt zeker wel heel wat bons op moeten
sparen om zoo'n mooi étui te krijgen, dat
was nog eens een verrassing toen je thuis
kwam. 't 't Is zeker wel snoezig al die jonge
konijntjes, groeien ze al flink? „Dagbloem"
en „Wilde Wingerd". Wat een drukte bij
jullie, anders wel echt gezellig als ze alle
maal weer eens thuiskomen. Ik heb nog
een foto gezien van Oud-Vossemeer, de
schoolkinderen stonden er op, dus daar zal
je broer ook wel bij geweest zijn. „Vaders-
helper". Nog hartelijk gefeliciteerd met Va-
der's verjaardag. Fijn dat jullie 30 April een
optocht hebben gehouden. Mocht jij ook met
een lampion loopen?
Middelburg. „Nachtegaaltje". Ik ge
loof, dat het nogal meevalt met het huis
werk maken. Nee hoor, ik vertel je niet
wie „Salamandertje" is.
Vrouwepolder. „Twee vriendinne
tjes". M. weet al vroeg waar ze van den
zomer naar toe mag, verlang je er al naar?
„Winterkoninkje" vroeg me al wie jullie
waren, maar ik zal het niet verklappen.
Stavenisse. „Muldertje". Ik dacht wel
dat het boekje naar je zin zou zijn, ik heb
het zelf ook al vaak gelezen en 'tis altijd
weer mooi. Leuk dat het met deze konijntjes
beter gaat; je hebt er al heel wat.
Breskens. bonnestraaltje". Ja, 'tis
echt jammer, dat het maar zoo koud blijft,
maar misschien komt er wel gauw veran
dering. Wat kwamen jouw bloemen gauw
boven, zeg.
Colijnsplaat „Zwartoogje". Nog har
telijk gefeliciteerd met T. haar verjaardag,
wat heeft zij een mooie cadeaux gekregen.
Bevalt het S. goed op den naaicursus? Ze
moet nu zeker voor al de meisjes bij jullie
jurken en mantels naaien.
Wolfaartsdijk. „Leeuwtje". Nu, of jij
geboft hebt, tweemaal achter elkaar feest
Dat van het nieuwe stadhuis voncLje zeker
wel het mooist? Fijn, dat er ook aan de
kinderen gedacht werd. Hebben jullie mooi
gezongen?
Kruiningen. „Maarten Tromp". Ja, 't
eerste briefje was wel wat kort maar het
tweede maakte het weer goed. Je mag ook
wel een keer in de veertien dagen schrij-