Zaterdag 17 Mei 1930 44e Jaar gang No. 33 Voor den Zondag. Daarom zal de Heere wachten. "Voor bedroefden. Letterkundige bijdragen. „Guido Gezelle" Ten. Ffjn, dat jullie nu dichter bij het dorp gaan wonen. Ridderkerk. „Vaderslieveling" en „Meiroosje". Nee daar kan ik niets aan veranderen, dat jullie de krant zoo laat krijgen, dan moet je bij de redactie zijn. Ik geloof dat V. al goed orgel kan spelen. Kan M. het ook al? St-Maartenadijk. „Adelaartje". Ja, jij zal het plaatsje wel gemakkelijk hebben kunnen raden. Gelukkig, dat je zoo'n mooi rapport had. Is de verkoudheid al wat over? Aagtekerke. „Pauw en Zwaluw". Nee hoor, ik had het niet met opzet gedaan, maar het was een vergissing, dom hé. Wat is P. fijn uit geweest, het was zeker wel heerlijk op de boot Wat heeft Z. in de va- cantie gedaan? „Agaath" en „Meidoorn". En was Keesje erg lastig of viel het nog al mee. Aardig, dat jullie allebei overgegaan zijn. Ja, de raadsels waren allemaal goed. Nog hartelijk gefeliciteerd met M. zijn ver jaardag. 's-H. H. kinderen. „Vergeet mij niet". Vindt je het boekje mooi of heb je er nog niet in gelezen? Dank je wel voor 't kiekje, je staat er goed op hoor. 'kVind het altijd erg leuk, als ik kiekjes krijg. „Madeliefje". Dat was een feestelijke brief, eerst muziek en toen een kopje thee met een koekje, ik hoorde je zus spelen en 't koekje smaakte heerlijk. Nee hoor, ik kan geen poesje ge bruiken, 'tis anders wel leuk, hé, zoo'n jong katje. „Ria". Nog hartelijk gefelici teerd met Vader's verjaardag. Mocht je hem ook een cadeautje geven? Ja, de anderen vonden dat raadsel ook nog al moeilijk. Kamperland. „Zangvogeltje". Nee,nu N. uit is zal er wel niet van schrijven ko men, ik vind het heel prettig, dat jij het nu in haar plaats wil doen. Wil je een anderen sschuilnaam hebben? IJ z e n d ij k e. „Wim". Ja hoor, je bent al erg ver op schooL Ga je er 't volgend jaar al af? Je moet maar eens met een van je vriendjes ruilen, dan kan jij een poosje in de stad wonen. Ierseke. „Fruitjongetje". Fijn zeg, dat je een nieuwe fiets hebt, en dan direct er al op naar Goes. Rijdt hij prettig? Ja, mijn bloemen komen ook al boven, 't gaat nog wel niet zoo hard, maar er zijn toch al heel wat groene blaadjes te zien. „Boterbloempje". Ja, dat was een vergissing. Dus je vond het boek wel mooi, nu dat dacht ik wel, want ik weet van een ander meisje, dat het gelezen heeft en die vond het ook zoo mooi. Kortgene. „Azalia". Ja, ik vind het wel wat jammer, dat je niet meer mee doet, maar 'k ben er niet boos om, hoor. We hebben een heele poos genoegelijk gebab beld en je briefjes waren meestal erg gezel lig. Stuur je me van deü zomer nog eens een ansicht? R ij s w ij k. „Witneusje". Je briefje was wel op 't nippertje, maar er waren nog een paar laatkomertjes, dus zal ik ze nog maar beantwoorden. Je tuintje wordt zeker wel erg mooi, wat heb je er allemaal wel in? Seraoskerke. „Kievit". Natuurlijk vind ik het zoo goed, je broertje mag ook mee doen, je moet hem dan maar wat helpen. Nu met Pinkster kan ik niet komen, want dan heb ik al andere plannen. „De Ruiter" en „\V. v. Oranje". Jammer dat De R. er niet hij kon zijn, wat zal dat een feest zijn geweest, alle kinderen chocolademelk. Ja, *t is echt leuk voor jullie om iederen middag bij Grootmoeder te gaan eten. „Sam" en „Piet". Allemaal hartelijk gefeliciteerd met Grootmoeder's verjaardag, het was zeker wel een heele drukte. Hebben jullie heerlijk van den tulband gesnoept? Prettig zeg, dat jullie het vee in de wei mochten helpen bren gen. „Korenbloempje" en „Blauwoog". Dat is niet zoo mooi, dat K. een bril moet dragen, maar het zal wel gauw wennen en dan is het niet zoo erg meer. Ja, 't blijft nog maar steeds koud. „Speurzin". Ik be grijp best, dat je niet altijd mee kunt blijven doen, vooral nu je van school af bent en je werk hebt Maar gelukkig komen er steeds weer jongeren voor in de plaats. Misschien hoor ik toch nog wel eens iets van je als je eens tijd over hebt „Parker". En heb je je vriendje een langen brief geschreven, dat doe je zeker ook niet iedere week. Nu, jul lie moeten veel tegelijk leeren. Ken je het altijd? Rilland. „Africaantje". Doet de duim nog veel pijn of gaat het alweer wat beter. Je kimt tenminste al weer schrijven en dat vind ik prettig. Moeder vindt het zeker wel heerlijk als jullie ook wat meehelpen. Oostkapelle. „Watersnip". Ja, de brief jes van de nichtjes en neefjes zijn altijd heel verschillend. Schrijf jij ze alleen of helpt iemand je erbij. Goes. „Roosje". Ja, 'twordt nu echt mooi overal, je vond het zeker wel fijn, dat je naar je oom mocht. Je had meteen maar een kiekje van Hannie moeten nemen toen ze achter de kippen aan draafde. „Blon dine". Nu, dat, was niet zoo naar dat de raadsels gemakkelijk waren, of houdt jij er meer van om er lang naar te zoeken? Nee, 'tis tegenwoordig niet zulk prettig weer, maar 'k geloof, dat het nu toch iets beter wordt „Duinroosje". Jij bent ook hartelijk welkom hoor. Ik vind je nog niets te oud, er zijn er wel, die onder zijn als jij. Roosjes zijn er wel in ons hoekje, maar een Duinroosje toch nog niet „Gladiolus" „Tal bot" en „Fiat". Nu, ik had het heeleraaal mis van die treden, leuk dat G. met haar vriendinnetjes is geweest Jullie hebt vast wel veel pret gehad. Nee, 't andere kon ik niet meer krijgen, maar dit is ook een mr.oi verhaaltje, dus zooveel geeft het dan niet „Stormvogel". Dat hoor ik haast nooit van de neefjes, dat ze gaan visschen, maar jij hebt er geloof ik nogal liefhebberij in. Heb je er al veel gevangen? „Reseda". 'kWist niet, dat je ziek was, is 't nu weer heelemaal beter? Fijn, dat jij seringen in je tuintje hebt, prachtige bloemen zijn dat hé. 's- Gravenpolder. „Belia". Ja, 't is wel koud den laatsten tijd en als de kachel dan niet meer brandt op school valt het niet mee. Fijn dat jullie zoo'n mooi lokaal heb ben, de meester vindt het zeker wel heerlijk om in z'n nieuwen stoel te zitten. „Viooltje". Wat ben jij een knappert zeg, nog altijd No. 1 overgegaan. Nu ga je natuurlijk weer je best doen, dat het 't volgend jaar ook zoo is. Het raadsel van 3 Mei had je niet goed. Hier volgen de raadsels. L Voor de grooteren. Mijn geheel besaat uit 39 lpffpro 19. 2. 31. 13. 28. 9. 6. is een stadje in Limburg. Te 1. 38. 8. 28. 25. is een cacaofabriek. De visscher gebruikt een 39. 15. 30. Een 3. 37. 36. 10. is een stom dier. 14. 11. 20. komt van een varken. Ieder huis heeft een 22. 12. 21. 27. Een 33. 16. 23. 32. 9. ge bruikt men om te rijgen. 7. 29. 24. 35. 4. is niet laat Een 17. 5. 34. 18. is een ves tingwerk. Ingez. door „Erica". II. Voor de kleineren. Bij mevrouw van Dalen had Cato nu ook Bertha's plaats ingenomen. Tot aan de groote vacantie was zij er altijd na school tijd heengegaan. Maar toen was zij op school even ver als Bertha een jaar daarvoor. Ze was twaalf jaar en had zes klassen doorloopen. Nu was moeder met mevrouw overeen gekomen, dat Cato in het vervolg voor heele dagen bij haar zou komen. Graag had moeder in deze verandering toegestemd en Cato zelf wilde niets liever. Die eerste middag, dat vader weer thuis was, vloog om. Met belangstelling luister- de vader naar de verhalen der kinderen over alles, wat er in zijn afwezigheid was voorgevallen. Af en toe kwam er eens een buur binnen- loopen, om hem goeden dag te zeggen. 'tWas of iedereen hem door zijn ongeval en het verlies, dat hij had geleden, veel vriendelijker gezind was dan vroeger. De kinderen mochten ter eere van vaders thuis komst wat langer opblijven. Maar eindelijk werd het toch hun bedtijd. Vader zag toe toen moeder hen uitkleed de en hun gebedjes liet opzeggen. En één voor één liet moeder hen danken, dat vader weer hersteld was thuisgekomen. Allen tegelijk gingen ze naar boven, ook Cato „Ze was moe.", zei ze. Moeder ging mee <om hen toe te stop pen. Na een kwartiertje kwam ze weer beneden en weldra werd toen boven alles stil. Vader en moeder bleven samen nog wat praten. Maar eindelijk zei moeder: „Zou den wij pok maar niet naar bed gaan, man? Je zult wel moe wezen." „Ja, vrouw, dat is goed," antwoordde vader. „Maar wil je mij eerst even den Bij bel aangeven?" „De Bijbel?" herhaalde moeder werktui gelijk. Toen stond ze «op, nam hem van de kast en legde hem voor vader neer. Men kon zien, dat De Gunst nog niet thuis was in den Bijbel, want hij bladerde lang voor hij gevonden had, wat hij zocht. Toen las hij „Loof den Heere, mijhe ziel, en al wat Welke fout heeft de teekenaar van bovenstaand plaatje gemaakt? Mijn geheel bestaat uit 25 letters. De koeien 7. 14. 21. 18. 2. 9. Het varken 4. 17. 5. 15. 22. 1. 16. 3. is de naam van een maand. 12. 24 19. 25. 6. is een familielid. Vlissingen heeft een zee- 20. 11. 23. 2. 17. 13. 5. 8. 10 is een jongensnaam. BERTHA. 29) o- Moeder begon een kopje thee in te schen ken en Cato kreeg een trommel met koek jes uit de kast „Dat is een verrassing, Cato," zei moeder. „Hoe kom je er aan?" „Mevrouw heeft ze meegegeven, moeder. Maar ik heb ze zoolang weggestopt, want ik wilde u verrassen." Liefkozend streek moeder haar langs het haar. Zij merkte het wel: sinds Bertha er niet meer was, deed Cato al haar best, moe der zooveel mogelijk het gemis van haar zusje te vergoeden. Zij was nu immes de oudste? binnen in mij is, Zijnen heiligen Naam. Loof den Heere, mijne ziel, en vergeet geene van Zijne weldaden; Die al uw on gerechtigheid vergeeft; Die al uw krankheden geneest, Die uw leven verlost van het ver derf, Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheid Soms scheen het, alsof vader de ontroe ring te machtig zou worden. Zijn stem ha perde telkens, toen hij las: „Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigi- heden. Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt zich de Heere over de genen die Hem vreezen Zoo las vader den heelen honderd derden Psalm. Met oogen vol tranen zat moeder te luisteren, maar haar hart jubelde. O, nu begreep ze het: God had haar gebed verhoord. Nu was haar man waarlijk tot den Heere bekeerd. Nu zou alles, alles goed worden. (Slot volgt.) ÖNDA<ÜBLAD En daarom zal de Heere wachten, opdat Hij u genadig zij. Jesaja 30:18. Zoo op het eerste hooren doet dit woord van den profeet een weinig vreemd aan. Bij eenig nadenken ligt er echter een rijke leering in omtrent Gods handelingen met zijn menschenkinderen, en inzonderheid met zijn volk. Want zeker, dit verstaan we wel, onze boete en beterschap kan niet zoo maar uit onszelf voortkomen. Daarvoor is het zon- daarshart te diep verdorven. Het kan van zijn afkeerigheid van den levenden God niet terugkomen uit zichzelf. Een zondaar blijft God ontwijken, en ontvluchten, zoolang als hij kan. Zoolang, totdat God hem stilhoudt op zijn weg, hem in de engte drijft, en hem noodzaakt om met zijn God te spreken. Dan brengt God hem tot de erkenning van zijn zonde en afkeerigheid. Dan wekt God in hem die wondere omkeering van hart en wandel, waardoor hij van een God- verlater weer wordt een God-zoeker. Maar dan: Volhardt hij na die eerste be keering in het zoeken van zijn God? Dwaalt hij daarna nooit weer af? Is het dan niet meer mogelijk, dat hij zich van zijn God opnieuw afkeert? Helaas, de ondervinding leert het wel an ders. En Gods eigen Woord zegt het ook wel anders. In Oud- en Nieuw Testament beide. Wat dit Woord ons verhaalt van het volk Israël, is maar al te veel onze eigen geschie denis. Dan, na zulk een hernieuwde afwijking komt de Heere opnieuw met zijn ontdekkend en bestraffend Woord den zondaar opzoe ken O, het zou rechtvaardig zijn, als God dit verzondigen van ontvangen genade onmid- delijk strafte met den afwijker onherroepe lijk uit te sluiten van zijn genade en van zijn heil. Maar dat doet de Heere niet Hij stelt zijn oordeel uit Hij wacht Hij wacht of de zondaar ook zijn inner- lijken onvrede erkent, en de oorzaak ervan bedenkt, en met vernieuwde boetvaardig heid en belijdenis van zijn overtreding tot Hem wederkeert En zoo niet dan houdt de Heere de uitlating van zijn genade over zulk een afkeerige in, dan twist Hij met zijn afkeerig kind, met zijn afkeerig volk En als ook dit niet baat, dan pleit Gods Geest bij het afkeerig hart met Wet en Evangelie beide. Door hem voor te houden Gods rechtvaardige straf over de zonde. Door hem te bidden: Bekeer u, want waar om zoudt gij sterven? Door hem voor te hou den Gods onveranderlijke genade: Hij ver geeft toch menigvuldiglijk. En dan wacht God weer, wat zijn Woord bij den afkeerigen zondaar, bij zijn afge keerde kind zal uitwerken. Grijp moed, o hart, wil uit de diepten rijzen, Weêr breke 't licht der hope door; Nog leeft uw God. Hij zal den uitweg wijzen, Ofschoon een pad in 't donker zich verloor. Hij zag uw rouw, de heete tranenbeken, Die het verdoolde kind vergoot. Hij wil niet, dat het hart in smart zal breken, Het hart dat eens Zijn liefdevreugd genoot Hoe diep gij zonkt, Hij wil het u vergeven, Hij kan u redden uit uw nood. Hij wil uw wederkeer. Hij wil uw eeuwig leven, Hij heeft geen lust, geloof het, in uw dood. O, zoo gij 'twist, hoezeer Zijn Vaderharte Naar uw terugkeer vriendlijk dorst, Dan baandet ge u een weg door al uw smarte, En wierpt u weenend aan uws Vaders borst P. HUET. Maar doet de Heere dan onderwijl niets aan het hart van zijn afkeerig kind, van zijn afkeerig volk? Het schijnt wel zoo. Maar toch is dat wachten van den Heere niet een werkeloos wachten. Integendeel, Hij blijft door zijn Geest het beginsel van levensvernieuwing, dat Hij in het hart gewekt had, bewaren voor versten ven. Maar Hij gunt den zondaar, dien Hij onder zijn Goddelijke bewerking heeft, ook geen rust. Laat den Heilige Israëls van ons ophouden, zoo hebben ze durven zeggen. Welnu de Heere zal zwijgen. Zwijgen, en wachten. Maar ook daarbij vindt het afgekeerde volk van God geen vrede. Zoolang ze die stem nog hoorden, werd hun tegenspraak ge prikkeld. Maar nu, die stilte, dat zwijgen is zoo afmattend. Ze kunnen het er niet bij uithou den. En dan is er tenslotte het critieke oogen- blik daar, waarop ze voor altoos met God zouden brekenMaar neen, dat kan niet Dat laat God niet toe, en op dat beslissend oogenblik geeft zijn genade den doorslag. Dan gaan ze weer naar den Heere vragen. En dan is zijn genade ook gewis. „Gewis- selijk zal Hij u genadig zijn op de stem uws geroeps; zoo haast hij die hooren zal, zal Hij u antwoorden." Maar dan is er ook diepe en oprechte droefheid in het hart van wie aldus opnieuw tot den Heere wederkeert. Beschaamdheid, dat we Hem zoo lang hebben laten' wach ten. Beschaamdheid, te meer omdat Hij zoo lang wilde wachten, en in dat wachten ons toch niet ten eenenmale verliet. Dan gaan we Hem meer volhardend aan hangen. Want in 't afwijken van den Heere ligt geen heil. Integendeel: „Welgeluk zalig zijn allen, die Hem verwach- t e n". 1830—1930 door BERNARD VERHOEVEN. Vlaanderen heeft gevierd het eeuwfeest van Gezelle's geboorte. Zij zijn dankbare kinderen, hebben getui genis afgelegd van de liefde, die zij koeste ren voor hem, die de vader van het nieuwe Vlaanderen is. In hem immers begroette Vlaanderen zijn nieuwen dageraad, in hem werd wakker de wekroep tot bevrijding. Terugblikkend naar den aanvang, één eeuw geleden, wijst men dankbaar en blij de op het heerlijke, herscheppende werk, dat Vlaanderens vader voor zijn kinderen wrocht. Het bloedspoor van -zijn leven, blijft in herinnering, en, voortgaande op den ingeslagen weg, onderkennen de vol gelingen alom den invloed, dien de Meester gewekt heeft door woord en werk. Gezelle. Dat woord, die naam beteekent voor Vlaan deren een dageraad, een keerpunt, een re volutie! Het woord, dat deze profeet sprak, ging lijnrecht in tegen het oude; de weg, zoo als hij hem wees, nam een geheel andere én een betere wending. Op een keerpunt stond hij, en streed. Hij zag den morgenstond, en blijde profe teerde hij dien. Angst om den dood van volk en taal pij nigde hem, en luide predikte hij de revo lutie. Guido Gezelle: vader van het nieuwe Vlaanderen. Maar sterker nog heeft Hugo Verriest het gezegd: „Guido Gezelle is Vlaanderen's zieL" Aan den dank en de bewondering, die alom voor den grooten dichter gevonden wordt, geeft Bernard Verhoevens bekroon de studie op voortreffelijke wijze uiting. Verhoeven is er in geslaagd om ons niet alleen een beeld te geven van den dichter in de lijst van gebeurtenissen en omstan digheden, maar behalve dat spreekt hij woorden van bewondering en hulde. En daarin is hij geworden de stem van duizen den, die in den rijken schat van Gezelle's verzen steun en troost hebben gevonden, maar ook van degenen, die dezen grooten kunstenaar minnen om zijn werk. De Jury, bestaande uit Cyriel Verschaeve, Emmanuel de Bom, Jozef Muls en Herman Robbers, prijst het werk van Verhoeven als „hét Gezelle-boek, een voortreffelijk ge schenk aan ons volk bij het eeuwfeest van den grooten dichter". Inderdaad: de lof, welke dezen auteur ge bracht wordt, is geheel verdiend. En voor wie zich een juist beeld van Gezelle wil vormen, is deze studie onmisbaar. Zeker, ook het boek van Caesar Gezelle, Guido's neef, is niet zonder beteekenis, en het geschrift van Alois Walgrave, den dank-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 7