Door donkere diepten. Uit het Zeeuwsch Verleden Langs Waleherens Noord weg. Brieven over Opvoeding. Voor de Jeugd. Ons Vogelboekje. BERTHA. zoete tang een milde koestering was voor het hart, dat door zorg en verdriet vaak zoo onzegbaar leed. De wekroep, die zijn oor verheugde, was een „sursum corda" een: de harten omhoog! Dat was de boodschap welke het moede hart zoo zeer behoefde, een tijding, die het vogellied hem bracht: Rijzen doet mijn herte naar den hemel, dan: lijde ik pijne en smerte, 'tleed verlicht ervan. De bloemen waren zijn vrinden; hij, Ga zelle, is de broeder van den natuurmin naar Franciscus. De distel, door velen ge schuwd, wordt door hem niet buiten den kring der geliefden geplaatst Met den naam „Niemandsvriend" noemt hij haar, en zij deelt in de liefde van zijn milde hart. Als hij de bloemen aanschouwde en haar overweldigend-rijke kleurenweelde, deed dit hem zeggen: Mijn hert is als een blomgewas, dat, opengaande of toegeloken, de stralen van de zonne vangt, of kwijnt en pijnt en hangt gebroken! Ja hijzelf is een bloem. Als hij de na tuur beziet, bespeurt hij de weerspiegeling van eigen gemoedsleven. „Mijn hert is als een vrucht, die wast en rijp wordt" En zijn hart keert zich immer naar het licht, als de bloem, die de lichtbron zoekt: Ik ben een blomme en bloeie vóór uwe oogen, geweldig zonnelicht- Als der boom en blijde bloesemtooi de tui nen en velden sierde, gingen de gedachten van de lente hier, naar het land van de eeuwige lente. En de schoonheid in de natuur deed de dichter verlangend uitzien naar het schoon in 's hemels hoven. Daar- benevens spreekt het al van God, den Schep per van al het schoone; en hij vat het saam in dat mooie: Zalig hij die niet te trotsch is om de lessen ga te slaan die van God geschreven staan, 'tzij met bloemen, 'tzij met sterren, 'tzij hier bij ons, 'tzij daar verre, en "tzij ze spreken ofte niet, al de talen die men ziet in den glim van rooze of druive, in den eenvoud van de duive, in de driestheid van een hoen, in den zotten kallekoen, in wat, voor die luisteren wil, spreekt, aan 't herte sprekend, stil: *t wezen, 't werken en 't gebod van den goeden grooten God. Rob. de Graeve zegt in zijn studie over den grooten meester: „Een gedicht kan men eigenlijk nooit van de eerste maal goed lezen. Want slechts bij een herhaling zullen we aanvoelen wat den dichter aangreep toen hij de pen op t papier moest brengen, en begrijpen wat de kunstenaar zeggen wilde toen hij aan t dichten ging. Wanneer we weten, dat elk gedicht, elk waar gedicht, de uitstorting is van een gespannen gemoed, de uitbeelding van een verrukking, de uïtzegging van een fijn en scherp voelenden mensch, dan is 't toch duidelijk, dat wij, gewone lezers, omdat te begrijpen moeten voorbereid zijn Haastige boekenverslinders kunnen geen verzen-minnaars zijn. Maar die voorbereiding van het twee- en driemaal herhalen vóór we genieten, loont de moeite. Duizendvoudig! Schrik dan niet voor een onbegrepen woord. Al is de dichterstaal schijnbaar min eenvoudig, en min verstaanbaar, het ge voel en de ontroering vullen aan wat het verstand niet begrijpt. Wat geeft het, dat Gezelle eens een West- Vlaamsch woord gebruikt, dat we niet gansch verstaan, ons gevoel voor rijm en maatslag en onze zielsverheffing zijn er niet te minder om!" Guido Gezelle is een meester van het woord, een meester is hij ook in het weer geven van klank en geluiden. Zijn luiste rend oor heeft alles opgenomen tot in de fijnste bizonderheden Scherp opgevangen, wist hij het ook te vertolken en weer te geven met een rijkdom van passende woor den: het juiste woord op de eenigjuiste plaats in den zin Ja, er ware wel een af zonderlijke studie te schrijven over den klankenrijkdom in Gezelle's gedichten; en menige merkwaardige vondst zouden wij doen... En bezie vooral het groote verschil, dat zoo duidelijk aan 't licht treedt, terwijl toch over één en hetzelfde onderwerp wordt ge handeld. Gezelle zag een paard voor een zwaar- geladen wagen De spieren spannen; de steenen daveren onder 't gestamp der hoeven; de krakende wielen kreunen hun zang: Uit zijn groote longerpij pen rookt het ros, dat 't schaüwe geeft: stampvoets stoot het, strijf en stevig, dat de stompe steenweg beeft: sterk van lijve, staal in de ooge, kop omhooge, huid ondrooge, voorwaarts voert het, nijg, en trotsch, hossebossend wielgeklots. Maar dan elders: hoeveel zachter. Nu geen geweld, maar den kalmen, rustigen gang. Natuurlijk, want 'tis een begrafenis stoet: Stap voor stap zoo gaan de peerden, traagzaam, treurig, stille en stom, en ze kijken, of 'thun deerde, dikwijls naar hun Meester om. Gezelle's verzen zijn van een zuivere, onvervalschte schoonheid. Wij hopen dit nog nader te zien, als wij een volgend maal nogmaals neerzitten aan de voeten van dezen Meester. IV. Bertha was voortdurend oververmoeid als zij op het kantoor voor den hoogen lesse naar zat en als hare vingers urenlang over de toetsen van de schrijfmachine gleden. Zij zag er bleek en overspannen uit en had meestal diepe kringen onder de oogen. „U krijgt veel te weinig nachtrust, juf frouw Bertha, zei op een goeden dag haar patroon, u jaagt allerlei pretjes na en dan bent u ongeschikt voor uw werk en ver zuimt uw plicht. We kunnen op deze manier niet voortgaan. Wanneer u nog vaker zoo laat op 't kantoor komt, kan ik u niet lan ger gebruiken." Hij was boos en verscheurde een brief, dien zij gedeeltelijk verknoeid had. Zij wierp het hoofd achterover en zette een gezicht alsof ze zich geweldig veron gelijkt gevoelde. En 's avonds in den bios coop toen zij naast den jongen kunstenaar zat, die den laatsten tijd voortdurend bij haar was en alle mogelijke danslokalen en nachtcafé's met haar bezocht, vertelde ze hem, dat het werk op het kantoor haar steeds minder interesseerde en dat ze graag iets anders zou doen dan altijd dien verve lenden kantoorarbeid Hij keek haar vroolijk aan. „O, maar dat is geen bezwaar. Ik kan u gemakkelijk in onze kringen introduceeren. De schilder Goe- dendorp heeft zich reeds lang voor u ge ïnteresseerd. U kent hem wel, die schilder met z'n artistieken kop en z'n lange roode haren. Hij zal u graag als model gebruiken; hij betaalt goed en hij zal u ongetwijfeld zooveel mogelijk vooruithelpen." Maar die filmbeelden joegen in bonte ver scheidenheid voorbij en hamerende jass-mu- ziek, die aan sterke negerbanden in groote oerwouden herinnerde, dreunde haar onop houdelijk in het oor. En dan trachtte de kunstenaar die naast haar zat, haar over te halen met hem mee te gaan naar zijn stamcafé, waar zij den roodharigen schilder zou kunnen ontmoeten. Bertha stemde toe en eenige oogenblikken later zat zij in een omgeving waar het buitengewoon vroolijk en luidruchtig toeging. Het eene glas champagne na het andere werd haar aangeboden en uitgedronken, maar haar bleeke wangen werden niet roo- der. „Lacht u toch mee, juffrouw Bertha! Is het leven niet schoon?" En zij dronken en klonken en deden alles om het meisje in een vroolijke stemming te brengen. Maar Bertha kon niet vroolijk zijn dit maal. Het was haar als hoorde zij telkens het lied, dat zij den laatsten avond thuis hadden gezongen. En dan weer zag zij plot seling het angstige, bezorgde gezicht van hare moeder voor zich, met die groote ern stige oogen, die haar diep in de ziel blik ten. Wat zou haar moeder wel zeggen als zij haar hier in dit woeste, luidruchtige ge zelschap kon zien? Lokkende, fluisterende stemmen troffen haar oor. De schilder bezwoer haar hem in zijn atelier te bezoeken en hem tot model te dienen. Het was erg, erg laat, toen Bertha einde lijk in haar koude kamertje terugkeerde en zich op haar bed liet neervallen. En zoo diep en zwaar was haar slaap, dat haar hospita den volgenden morgen vergeefsche moeite deed om haar wakker te krijgen. Toen zij op haar kantoor kwam een paar uur later dan zij moest beginnen wist ze reeds wat haar te wachten stond. En het verwonderde haar in 't minst niet toen haar patroon haar meedeelde, dat hij zulk een kracht niet langer kon gebruiken. Tegen den eersten van de volgende maand was zij ontslagen. En dat was over een paar dagen. Vermoeid en mechanisch begon Bertha met haar werk. Het was haar alles onver schillig op dit oogenblik. Het zou toch al licht mogelijk zijn in zoo'n groote stad een andere betrekking te vinden! Alleenzou haar patroon een goed getuigschrift willen geven, nu zij wegens onverschilligheid en nalatigheid ontslagen werd? Enwie zou haar nemen zonder een goed getuigschrift? Het werd haar angstig te moede. Geld had ze ook niet meer te vorderen. Zij had immers onlangs reeds om een voorschot op haar salaris gevraagd? Het zag er niet mooi uit voor de toekomst Maar naar huis te- rugkeeren en in „dat kleine nest" een be trekking zoeken, wilde ze ook niet. Neen, dat in geen geval. Nog liever zou ze om een stuk brood bedelen, dan zoo naar hare moeder terugkeeren! En dan die spottende blikken van Lotte en Henk! Neen, neen, dót nooit! Trots wierp zij het hoofd achterover en zette de tanden op elkaar. Zij zouden haar er niet onder krijgen. En dan, ze had hier immers ook nog zoo vele vriendenI Door A. M. Wessels. (Slot) Hierna werd onder leiding der Baronnesse en Domburgs Burgemeester het Kasteel be zichtigd. In de hal zagen wij een schilderij van het kasteel in zijn vroegeren toestand. 'Het Kinderherstellingsoord is zeer practisch in gericht De tocht over de bovenverdieping, het beklimmen van den toren en den trans was zeer zeker interessant Op den trans staande, kregen wij eenig idee van wat het beteekende, als men als torenwachter naar de vijanden moest uit zien. In ieder geval was het een keurig ge zicht De verschillende vertrekken trokken zeer onze aandacht, evenals de zware muren, binnen welke zooveel zal zijn afgespeeld. Als die muren eens spreken konden, zij zouden ons veel verhalen. Daarna reden wij naar Domburg en het gezelschap verspreidde zich. De eene zocht zijn uitspanning aan het strand, de ander in het dorp. Wij voor ons brachten nog een bezoek aan den Hoogen Hilt, vanwaar wij een prachtig gezicht hadden over het eiland. Aan onze voeten ligt het zoo aardige Dom burg in zijn bosschen, waar het kerktoren tje en de roode daken der talrijke villa's boven uit steken. Meer op den achtergrond liggen de dorpen van Walcheren, ingeslo ten door bouw en weilanden, en aan den ver ren horizon rijzen de torens van Middelburg en Veere en de hooge kranen van „de Schel de" te Vlissingen Achter ons ruischt de eindelooze zee. Alvorens het eindpunt van den Noordweg Domburg, te verlaten, willen wij nog iets over deze plaats vertellen. Het was oor spronkelijk in twee deelen gesplitst, n.1. Domburg binnen en Domburg buiten. Het eerste behoorde tot Oostkapelle en Domburg buiten tot Westkapelle. Omtrent het zeer oude geslacht van Dom burg is nog veel onzekers. De eerste Dom- burgsche Edele wordt vermeld in 1271. In 1291 komt Willem van Domburg voor, ter wijl in 1351 zekere Ridder Boudewijn ge noemd wordt. De eerste keur van Domburg is die van Floris IV in 1223. De oude kerk brandde op 10 October 1848 af, doch werd snel herbouwd, zoodat men daarin op 12 Januari 1850 weer godsdienst oefening kon houden. Op den len Juli 1786 bezocht Z. K. H. Willem V Domburg. Vermoedelijk werd er toen ook een ringrijderij gehouden, welk vermaak in Walcheren en Beveland nog steeds in hooge eere is. Wij constateeren dit uit een prentje, waar onder het volgende typische gedichtje: „Zie hier den dorpling nae hongrend ziels verlangen, Zijn vorst, vorstin en kroost, in Domburgs oord ontvangen. Den grijsaard zegent hun, terwijl de jeugd verblijd, Naar d, opgehangen pijp, voor aller oogen rijd." Aangezien de historie van Domburg ta melijk uitgebreid is, hopen wij D.V. in een afzonderlijk artikel terug te komen op de oudheden uit den tempel van de Godinne Nehellennia de Vischafbeelding die op het stadhuis hangt, het Victoriabeeld en op de dea Baronina. Overigens kunnen wij een tocht langs den Noordweg naar Domburg ieder aanraden. Men zal zich niet beklagen, maar stellig het voornemen opvatten „dat zal ik herhalen". Wij besluiten dezen tocht met een versje van den Middelburgschen advocaat Mr Jo- han de Brune, tijdgenoot van Vader Cats, die ook een reis langs den Noordweg naar Domburg bezong en daar arriveerde toen het juist paardenmarkt was: Onlangs, als wij, door het land Reden, naer het Domburgh's zand Juyst en even op dat pas Als het daer de Peerd-marct was: Wat en hoe veel zoetigheidt Onder menght met nuttigheydt Wat vermaeckingh, wat geklucht Diend' ons doen al voor gerucht XIL Ditmaal richt ik mg eens speciaal tot de jeugd, tot de jongens eai de meisjes onder de lezers. 'k Wou het even heibben over de waar deering van bet liefdevolle toewijdingsleven uwer ouders ten opzichte van Uw opvoe ding. Denkt ge daar wel eens over? Och, ge wordt en zijt er al zoo aan gewend, dat ge bet haast niet meer opmerkt. Dat uw ouders u 's morgens wekken; dat ze voor u klaar staan; dat ze eten en drin ken, m klearen voor u bezorgen; dat ze U wij zen op gevaren en op hetgeen dat ge toch vooTal niet vergeten moet; dat zo in b'un gedaehtenleven o zoo dikwijls met a bezig zijn.; dat ze u gedenken in bun gebeden; dat ze 's avonds, in uw bijzijn of zonder dat, ook uw zonden belgden en daarvoor vergeving bidden; dat ze de wacht des Heeren ook over u inroepen ge durende den nacht och, wat neeml de gedachte daaraan vaak maar een klein plaatsje in in het kinderleven! Wel neen, dat weinig daaraan denken komt niet voort uit booze onverschilligheid! Dat zal, gelukkig, nog wel uitzondering zijn. Maar bet is meer onnadenkendheid der zor- gelooze jeugd. Iets gelukkigs ligt daarin. Een wijze beschikking van den Allerhoog ste, den Al wijze! Maar ook ligt er veel in, dat onze jongens en meisjes toch eigen lijk beschamen moet Want bet is toch niet mooi van ons, ala we aan al die toewijding en aan al die ouderlijke zorgen al te weinig denken! Ge gevoelt dat ongetwijfeld oogenblikkedijk, als ge er even bij doordenkt. En ge stemt het mij toe, lichtelijk blozend van schaamte. Gelukkig I Dat dacht ik wel van je. En je ouders, die natuurlijk dezen brief ook lezen, wil ik tegelijkertijd hiermee wat troos ten .Zekerv zjj gelooven bet ook wel., dal je bet niet zoo kwaad bedoelt. En dat je in je hart toch eigenlijk wel zeer waar deert al die ouderlijke liefde en er ook wel dankbaar voor bent. Maar en dit is nu weer voor jullie, mijn jonge vrienden, apart: nu moet je dat ook eens een keertje meer laten mer ken! Neen, je hoeft niet te zeggen: „o moeder, o vader, wat ben ik u toch dank baar voor al uw opoffering!" Maar laten ze het lezen in je oogen; laten ze het eens zien in uw vriendelijke hulpvaardigheid en gewilligheid; laten ze bet ook eens voeden in een kus of handdruk. 0, daar is een ouder zoo blij meel Maak gij ze dan eens een keertje meer blij! Dat is uw roeping! En daar ligt een zegen in! Doe je 'bet? Ik vertrouw bet van jel OPVOEDER. Beste jongens en meisjes! Wat hebben we in de Paaschvacantie toch een heerlijk weer gehad. Al was het Zondag niet zoo mooi, tweeden Paaschdag ging het des te beter en nu van de week was het haast zomer. Er zullen dan ook wel heel wat fiets- en wandeltochtjes gemaakt zijn, denk ik. Ik hoop dat jullie allemaal veel genoten hebt in de vacantie. En nu de volgende week weer met nieu wen moed aan den gang en maar flink je best gedaan, dat de meester niet behoeft te brommen. Ik hoop dat jullie over den uitslag van den wedstrijd tevreden zult zijn; er waren deze keer heel wat nichtjes en neefjes die niet al de raadsels instuurden, dus was het niet zoo heel moeilijk voor me om de prij zen toe te kennen. Als er soms iemand is die het boekje al heeft, en z'n prijsje nog wil ruilen, dan wil ik dat graag direct weten, opdat ik het nog even kan veranderen. Ziezoo jongelui, nu is het woord weer aan jullie. Hartelijk groeten van TANTE DOLLIE. De volgende prijzen zijn toegekend aan: Dahlia „Donkere dagen voor Kerstmis"; Vergeet mij niet „Rimkes rapport"; Boter bloempje „Gerdientje"; Rozeknop „De Bar- melootjes"; Schuil vink „Door donkere dar gen"; Leeuwtje „Zoo'n vreemde jongen"; Witneusje „Brams ontdekkingstocht"; Mul- derinnetje „De roos der wildernis"; Tannie „Nakomertje"; Fiat „Het huisje onder de hooge dennen"; Muldertje „Sterker dan Sim- son"; De Ruyter en W. van Oranje „De pas torie van domine Turner. Troostprijzen: Vaders helper „Toch op Veldzicht"; Watersnip „De blauwe enve loppe". Welke vogel is dit? Vorige keer „Houtduif Oplossing rebus vorige week: Bender-Abbas. Hier volgen de prijs raadsels. 1. Voor de grooteren: Mijn gebeel bestaat uit 45 letters. 41, 19, 33 is een an der woord voor lam. 9, 33, 44, 6 groeit in het water. 23, 24, 32, 7 is zacht. Een 35, 43, 15, 26, 10 is een wapen. 20, 4, 13, 11, 10, 45 gebruikt men op schooL. Een 37, 8, 31, 35 is een vogel. 29, 38, 34, 22, 12, 39 is de hoofdstad van Oostenrijk. Een 14, 42, 18, 5, 25 zwemt in het water. Een 27, 1 28 vangt men in een 3, 36, 40. Een 2, 30, 17, 21, 45 dient voor dekking. Ingez. door Heide bloempje. 2. Voor de kleineren: Mijn geheel bestaat uit 29 letters. 13. 28, 11, 26, 20, 12, 4, is een oesterdorp in Zeeland. 17, 9, 13, 29, 27, 13, 18 is een getal. 12, 19, 19, 14, is een meisjesnaam. 22,15,10,16 is een drank. 21, 25, 8 is niet dik. 1, 6, 2, 24, 5, 23, 8 is een plaats in N.-H. In veel dorpen is nog 3, 7, 14-verlichting. Ingez. door „Boterbloempje". 27) HOOFDSTUK 13. Vader, komt u ook? Nog .een paar weken bleef de toestand van Berlha zoo ongeveer gelijk. Alleen voor moeder was het duidelijk, dat er inwendig een verandering met baar had plaats ge grepen. Ze was vriendelijker en geduldiger dan voorbeen. Van beter worden sprak ze niet meer. Soms kon ze een tijdlang heel stil liggen, terwijl ze met geopende oogen recht voor zich uitkeek. Dan lag er een groote blijdschap op haar gelaat, en het scheen wel, of ze wonderheerlijke dingen zag. Op zekeren middag, toen al de kinderen behalve de jongste^ naar school waren, zei moeder: „Bertha, ik moet toch zoo noodig

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 10