T s Ons Vogelboekje. a o Jaar gang No. 25 Voor den Zondag. NOCHTANS. VERNIEUWING. Letterkundige bijdragen. Ridder en Heilige. Het leven van St. Franciscus van Assisi jullie goed geraden. „Klaverbloem." Jij bent ook hartelijk welkom in onze familie. Je krijgt er nu ineens beel wat nichtjes en neetjes bij!. De raadsels en do schuilnaam zijn goed. „Noobtiep." Dat vind ik erg aar dig van je., dat je K. iederen dag opzoekt. Dian moeit je beun zeker alles van school vertellen. Je raadsel gebruik ik metoen maaf, ik heb er nog wel meer, maar die zijn nogal groot. „Aster." Dat vind ik prettig, dat jij ook mee wilt doen, er zijn er nooit te veel hoor, maar stuur je dan in 't vervolg je briefje wat eerder. Rilland. „Africaantje." Leuk hé, al die brieven? Ja, Mies kon het goed, maar zulke lange hoef je mij niet te schrijven hoor. Ben je nog naar het feest van de M.V- geweest? 'tWas zeker wel gezellig? „Vinkje.' Wat is die pop van jou ai oud; je Moeder heelt er vroeger zeker ook al mee gespeeld. Speel je veel met je poppen en maak je er ook wel eens kleertjes voor? Is de verkoud heid al weer over? _'s Gravenpolder. „Doornroosje." Ik heb wel eens postzegels opgespaard en toen hadden we er heel wat; heb jij er al veel? Je hebt de raadsels goed ingestuurd. De teekening vind ik ook heel mooi. „Viooltje." Je teekening was best hoor; ja zoo is het niet erg gemakkelijk. Fijn dat Moeder weer opknapt. Is ze al eens buiten geweest? „Hei debloempje." Wie Doornroosje is mag ik niet verklappen, daar moet je maar eens achter zien te komen. Ja, 'tis een heel werk, al die briefjes, maar 'tis toch pret tiger dan waaneer er zoo weinig meedoen. 'sH. H. kinderen. „Vergeet mij niet." Leuk, dat jij het boekje ook mocht lezen. Nee, allemaal tegelijk dat gaat niet, een andere keer ben jij weer eens aan de beurt. „Boerinnetje." 'tig niets erg dat je niet zoo vlug kunt lezen, dan heb je het ook' niet zoo gauw uit. Ja hoor, ik heb vroeger ook wel geknikkerd. „Madeliefje." Dus jij wordt een huishoudstertje? Nu Moeder zal het voortaan wel gemakkelijk hebben als ze zoo'n flinke hulp er bij heeft. Oostkapelle. „Watersnip." Vindt jij de tijd ook al zoo_ vlug gaan, maar dan zullen die vijf weken voor het vacantie is .ook wel gauw om zijn. Groote menschen kunnen ook niet altijd zulke lange brieven schrijven hoor. lerseke. „Fruitjongetje." Jammer dat je niet naar de ouderavond kon; dat was een beele teleurstelling voor je. Ben je nu weer beelemaal beier? „Mulderinnetje." Je raad sel vind ik erg leuk, maar je hebt het toch niet zelf bedacht, of wel? De teekening was goed, nee je hoefde hem niet te kleuren. „Slaapmutsje en Sneeuwklloikfe." Ja, ik had die handwerken wel eens^graag willen zien, ik wist niet, dat jullie zUike mooie dingen maakten. Jammer dat jullie er niet allebei heenmochten. „Boterbloempje." Fijn dat jul lie naar de ouderavond zijn geweest; je vond 't zeker wel leuk om er te zingen. Wat heb jij veel sigarenbandjes zeg; 'tis al een heele verzameling. „Melkmeisje." Worden de schriften ook allemaal tentoongesteld? Jij had zeker wel een heel mooi cijfer. Ik geloof dat jullie dien avond allemaal ge noten hebt. Serooskerke. „Valdez." lastig als de krant weg is hé. Je had het goed onthouden hoor. Gaat je broer in Middelburg op de .A.- schoöl? „Speurzin." Dom van je om het te vergeten, maar 'kbeb nu toch een lange brief gehad. Wat kunnen jullie over b:eede slo.oten springen; ik zou het je niet nadoen hoor. „Piet Hein". Daar had ik niet op gerekend, nog een brief van je uit S. te Jcrfgen. Wanneer ga je nu weg, of weet je het nog niet. Dat trof je dus, dat het juist eien boek was over Vadert. Gesch. „Koren bloempje en Blauwoog." Ja, 'twas verleden week al mooi weer om te fietsen, maar 'tis nu weer heel wat kouder. Het plaatje is mooi pvergeteekend hoor. „Parkeer." Waar woont die tante? Ook in Serooskerke? Dat was een heele visite. Dp andere neefjes zijn ook al naar de film geweest, 'twas mooi hé? Goes. „Stormvogel." Ja, het verhaal van „Bertha" is voorloopig nog niet uit. Vindf je dat prettig Heb jij ook al kleppers gehad? Het is nog niet zoo gemakkelijk hé? Gaat het al goed? „Moeders hulp." Prettig dat het boekje naar je zin is, want ik weet vooruit nojit of de nichtjes het al gelezen hebben en of ze het wel mooi zullen vin den. „Blondine." Vonden jullie het niet leuk, dat je allebei op hetzelfde feestje was. Zit je op school in dezelfde klas als Roosje? „Erica." Dus jullie hebben ook al gauw ouderavond. Fiji dat je in de hoogste klas klas zit. Ben je een jurkje voor de pop aan 't haken, of wordt het genaaid? „Zee meeuw". Heb jij' ook al kleppers gekregen of ben je daar al wat te groot voer? Jij bent een mooie hoor, om m'n briefje zoo over te schrijven. „Rasihviooltje." Dat was zeker wel toevallig, maar ik dacht het wel, want het is nogal een onbekend boek. Fijn, dat je nu toch nog nr 1 van de klas beat. „Gladiolus." Ik dacht heusch al dat je niet meer meedeed, omdat je een paar keer niet geschreven "hebt. Ja, dat feestje lijkt mg oofe wel leuk. „Talbot en Fiat." Wat zagen jullie brieven er de laatste keer netjes uit. Misschien dat Fiat nu de volgende keer wel een prijsje krijgt. „Roosje.'" Ja trof het wel, dat je die Zaterdag niet zoo veT hoefde te loopen. Je was zéker wel moe? Neen, een boek lezen dat je niet begrijpt is niet prettig; dan kan je beter maar wat wachten. „Klaproosje en Anemoontje." Nog hartelijk gefeliciteerd met zusjes' verjaardag, hoe oud is ze geworden? Krijg i'k het briefje een volgende keer wat vroeger, het was nu wed wat erg laat St. Maartensdijk. „Adelaartje." Je moet maar gauw weer eens een raadsel ma ken, en dan niet meer hetzelfde als een ander nichtje, maar dan was dat van jouw nu toch aan de beurt. B r u i n i s s e. „Tannie." Flink dat jij ook al zelf een raadsel hebt gemaakt, vond je het moeilijk. Je moet een anderen keer maar wat vroeger aan je briefje beginnen, dan is het ook niet zoo gauw bedtijd. Ridderkerk. „Maaike." Jij bent ook hartelijk welkom in ons hoekje. We heb ben nu al verscheidene nichtjes die niet in Zeeland wonen. Als je de groote raadsels op kunt lossen, mag je wel met de grooteren meedoen. Rijswijk. „Tuinman en Witneusje." Ja hoor, jullie zullen ook wel eens een prijsje krijgen. Stuur het raadsel maar eens, als het dan geschikt is zal ik het plaatsen. Welke vogel is dit? Vorige week: Schollevaar. Hier volgen de raadsels. I. Voor de grooteren. Mijn geheel bestaat uit 50 letters: Onze provincie bestaat uit 22. 32. 41. en 9. 30. 44. 38. Een 4. 8. 13. 17. 36. 29. is een vogel. 12. 20. 42. 39. is een meisjesnaam. 31. 37. 15. 1. 1. 43. 16. 14. 33. 21. is een stad in Zeeland. Een 25. 18. 27. is een boom. Met een 1. 2. 3. 23. 46. 50. knipt men. 6. 47. 39. 16. 1. is een jongens naam. De 29. 5. 19. is een rivier. 7. 11. 34. 28. 26. 24 zijn hoog. Dordrecht ligt aan de 45. 49. 4. 35. 10. 40. 18. 48. is een m. Ingez. door „Boerinnetje". II. Voor do kleineren: Mijn geheel bestaat uit 29 letters Een 12. 6. 22. 24 is aan een huis. Do bakker gebruikt do 10. 18. 28. 26. 21. 10. 11. 15 is niot zuur. Een 1. 14. 9. 6. 8 is een vervoermiddel. Een 13. 27. 5. 9. 7. 20 is aan de hand. Onder aan een vlieger is een 17. 25. 2. 14. 24. 29. Vcor veel kinderen is in den 3. 23. 4. 8 oen zandbak. 16 is een medeklinker. Ingez. doior „Noobtiep". BERTHA. 22) o— Toch wilde de slaap niet komen en, na een paai' uurtjes begon de koorts opnieuw. Toen de zusier kwam, vond ze de tempera tuur vrij hoog. 's Middags, toen de kinde ren weer naar school waren, vroeg moeder buurvrouw Punt of ze een uurtje bij Bertha wilde blijven, dan kon zij even naar me vrouw van Dalen gaan. Terstond was buurvrouw bereid moeders plaats in te nemen. Vriendelijk werd moeder door mevrouw van Dalen ontvangen. Mevrouw luisterde heed deelnemend naar alles wat moeder haar van Bertha's ziekte kon vertellen. Ze liet duidelijk blijken, dat ze het meisje genegen was. V oor moeder heenging vroeg mevrouw of het niet mogelijk zou zijn dat, zoolang Bertha ziek was, Cato na schooltijd wat met Emmy en Nora kwam spelen of wat bood schappen doen. Graag stemde moeder dit toe. blij, dat ze mevrouw toch nog wat kon helpen. Toen ging ze heen, nadat ze met mevrouw had afgesproken, dat Cato iederen middag om vier uur en Woensdag en Zaterdag den heelen middag zou komen. HOOFDSTUK XI. Zuster Clara. Buurvrouw Punt stond voor de bedstede en sprak kalmeerend tegen Bertha, toen moeder haar huisje weer 'binnenkwam. Moe der zag terstond, dat de koorts weer aan het rijzen was. Hoe is ze geweest, buur vrouw?" vroeg ze zachtjes aan juffrouw Punt. „O, al den tijd, dat je weg was, vrij rustig, maar nu begint ze net weer te woe len en te draaien, en spreekt ze allerlei onsamenhangende woorden." Moeder zuchtte; ,,'kZal blij zijn, als de dokter er vanavond weer is geweest", zei zp gedrukt. Toen de kinderen uit school kwamen, liet moeder hen gauw een boterham eten, zoo als zo gewoon waren, en stuurde hen toen nog een poosje naar buiten, 't Moest rustig zijn voor Bertha. Gelukkig was het nu beter weer dan den vorigen dag. Cato vroeg: „Moeder, kan ik u ook hel pen?" „Op het oogenblik niet Cato", had moe der geantwoord, „maar je moet toch maar even hier blijven. Als 3e kleintjes buiten zijn, heb ik je wat te zeggen." Nu waren de kinderen weg,en Cato zat bij moeder. Wat het wel was, dat moeder baar moest zeggen? Waar is de boerin? 03 CO co CO CD =3 CL. CO CD x s O 9 T t Nochtans zag Hg hunne benauwd heid aan, als Hij hun geschrei h oord-a Psalm '106:44. In den 106en Pgalm komt tweemaal een omwending' in den gedachtangang, die door haar plotseling optreden beide malen ver rast. Deze Psalm toch zet in met een „Halle lujah", dat doet verwachten ben loflied. In de eerste 5 verzen gaat de dichter dan ook metterdaad in dien toon van lofzegging voort. Een lofzegging, die uitloopt in een gebed: „Gedenk mijner, o Heere, naar het welbe hagen tot Uw volk". En .dat gebed beoogt dan in het einde: „opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel". Maar dan opeens zwijgt die toon van lof en dank om plaats te maken voor een belijdenis van zanden: „Wij hebben gezon digd, mitsgaders onze vaderen". En zoo gaat het door, heel den Pgalm, met de schuldbe lijdenis over verzondigde weldaden, verzon- digde lankmoedigheid, verzondigde genade Gods. En even onverwacht breekt dan in de laatste vijf verzen door deze donkere wol ken van zonde en schuld en oordeel het vertroostend licht van Gods barmhartigr heden, waardoor de dichter zich in het gebed weer kan opheffen tot de lofverhef fing van den Heere, Israëls God. 'En zoo kan deze Psalm weer eindigen in het „Halle lujah" waarmede hij aanhief. Maar dan eerst komt de volle beteekenis van dat „Hal lelujah" tot zijn recht. De hier gebruikte vorm is geheel in over eenstemming met den aard der zaak, die or door uitgedrukt wordt Want zoo ligt toch de weg van Gods schuldvergevende genade. De zonde is niet maar een vergrijp tegen een formeel gezag, waaraan we nu eenmaal onderworpen zijn. Neen, de zonde is een aanranding van Gods majesteit. Niet alleen van de majesteit van 'Zijn almacht, maar evenzeer van de majesteit en grootheid van zijn liefde en goedheid. Wat is hier anders te verwachten, dan dat de Heere -het nu moede zal zijn? „Hij heeft 'hen menigmaal gered; maar zij verbitterden Hem door hun nen raad, en werden uitgeteerd door hunne ongerechtigheid. Maar hier treedt nu bet „nochtans" van Gcds ontfermingen in. Er is geen uitkomst meer. Ze zijn be nauwd van allen kant De weg is toege- muurd. Nergens is meer een uitweg. Er blijft hun niets meer over dan te schreien uit hunne benauwdheid Maar dat geschrei verkondigt hun schuld. 0. waarlijk, zij kunnen niet verwachten, dat hun geschrei den Heere nog tot barm hartigheid zal bewegen. „Nochtans zag Hij hunne benauwdheid God vernieuwe ons aller hart Tot oprecht gelooven, Lijdzaam zijn bij zorg en smart Met het oog naar boven. Lietde, meest en eerst voor Hem, Trouw in 't luisteren naar Zijn stern, Vroolijk dankbaar leven En Hem eer te geven. God vernieuwe in ons gemoed 't Minnen van den naasten, IJver om in tegenspoed Tot zijn hulp te haasten, Liefde, niet met woord, maar daad, Deemis waar 'them kwalijk gaat, Vreugd, bij zijn verblijden, Afschuw van benijden. Die ons wat Hij noodig acht Tot een christelijk leven, Door zijn goddelijke kracht Rijklijk heeft gegeven, Hij vernieuwe ons vroeg en spa D'invloed van Zijn heilgena, En, 't verderf ontvloden, Trouw aan Zijn geboden! NICOLAAS BEETS. aan, als Hij hun gieschrei hoorde". God hoorde hun geschrei. En toen, toen zag Hij niet hunne zonden aan, .maar hunne benauwdheid. Hij zag over bun zon den en schuld heen- En toen dacht Hij tot hun best aan Zijn vert-ond. Hij dacht niet aan hun verbreken van Zijn verbond, dat was hun ten kwade geworden. Maar Hij dacht aan Zijn verbond tot hun best Hij bleef getrouw, Hf bleef Dezelfde. Dat is het heilgoheim van Gods ontfer mingen. En nu is het ook een eeuwige verlos sing. Dit „nochtans" opent de uitweg naar een redding, die door geen zonde meer onge daan wordt gemaakt, maar uitloopt op don lof des Ileeren, van nu aan tot in eeuwig heid Daarom is er plaats voor het vertrou wend en geloovig gebed: „Verlos ons, Heere enze God, en verzamel ons uit <je heide nen, opdat wij den Naam Uwer heiligheid loven, ons beroemende in ,Uwen lof." Voor ons eigen geloofsleven gaat het den zelfden weg. Want dat verzondigen van Gods weldaden van Zijn lankmoedigheid en goedertierenheid, is het bedrijf van iederen zondaar, die onder het licht van Gods genadeverbomd leeft. Maar als het dan vroeg of laat komt tot die bangheid der ziel, waarin wij geen uit komst meer zien, dan opent het Evangelie ens in het kruis van Golgotha de deur van dat „nochtans" van Gods ontfermingen. Dan is er redding;, eeuwige redding. Dan wordt onze ziel van haar benauwdheid ont heven. Dan is des Heeren lof in onzen mond en in ons hart. Amen, Hallelujah! door A. M. van de Laar Krafft. i Zouden de helden slechts gevonden wor den onder degenen die met onstuimige* jubel en eerbewijzen worden begroet, wier namen langen tijd leven op veler lippen? Immers neen. Want groot is het getal dergenen, die nooit op den voorgrond tra den, die met een plaats in de stilte tevre den waren, en wier naam nagenoeg onbe kend is gebleven. Maar juist zf hebben vaak groote daden verricht En al achten zijzelf hun werk veelal gering, omdat het gedaan werd in het volle besef van hun plicht, het waa van groote en verstrekkende beteekenia. Palmtak en lauwerkrans ontvingen zf niet, maar om voorbeeld en werk zien talloos velen in dankbare bewondering tot hen op, en noemen hun naam met den eerbied, daaraan verschuldigd. Zouden slechts diegenen tot de groote wereldhervormers moeten gerekend worden, wier namen in het marmer werden gegrift, opdat verre nageslachten van hun invloed en macht zouden weten, die aansp raak ma ken op den naam: mannen van het gowetd? Immers neen. Want groot is bet getal der genen, die in alle stilte hebben gearbeid, die alleen door woord en voorbeeld, niet door macht of geweld, hebben geheerscht. En als wij de namen noemen van do velen, die met hun sterken wil, hun prachtig voor beeld voor landen en volken van groote be teekenis geweest zijd, die met vaak! geringe kracht tot groote dingen in staat waren, dajn vragen wij of ook zij1 niet tot de groote wereldhervormers moeten gerekend worden, tot de groote figuren van de menschheid. Want een leven in de stilte is daardoor nog niet zonder beteekenis. En een plaats op den achtergrond ia om die reden nog niet o^belatigrijk. f De geschiedenis leert, dat ook hf die geen ruchtbaarheid zoekt voor zijln daden, een held kan zijn in de volle beteekenis van het woord; en zf toont dat een werk, in stilte en eenzaamheid begonnen., vaak geworden is de kiem van een machtige beweging. Tot de laatste groep personen mag zeker ook gerekend worden Franciscus van AssisL Een man van het geweld was hijl niet; dat zijn naam nog genoemd wordt eeuwen na zijn dood, vindt niet in machtsvertoon ziJu oorzaak. Uiterlijke pracht en eerbetoon sc'huwde hf; niets wilde hf liever zijn; dan Gods nederige discipel. En tocb zien we dat hij, die zich te rugtrok in de diepste armoede, die afstand deed van persoonlijk en gemeenschappelijk) bezit, gevolgd werd door tientallen, honder den, duizenden; een wassende stroom, (lie

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 5