Uit het Zeeuwsch Verleden
Voor de Jeugd.
a
Licht in het donker.
Nellie van Kol f
«■a-S s
Feest in mijn ziel.
e
P
M
H
N
jy
1L
i co
U
Q
o
a
V
O
c 3 S ®<-> 03
Gó t- Q ♦a fi &0
<v a> !z P 3 a
-3-3
U. "S 7n 0) 03
£?O£?<r>C0Mir£-«
JS©JP>G_£<d©
3
a* Z**±*1°é~ s
5^«gg|«g|^öl2§s
cö tao 'O
8S-'
c« c3 a> -♦-> bo
w ,G CÖ -4—
A o 2 ft O d d
N fcD,C O 73
-f? a? A
o
.2
H
x g.2
1
d .a
t, H 60
oJ a e
gc"
SJ®
Cé -ii
o, "O'S
ffl
J O
I
-£? cd r~
m M n
SB
1"° 3
OT O
ot a>
2 03
a)
•2 3
S 5
G
cö
CD
m O a>
CD to)
O
3-2 a-8
p. §3 '2
UU \x> —t
«1 AQ jd 5 2-
0) -J7 o G O 73
o m T3 v-/
3
CD
CD 73
Tfl <D
N
C <D
'P
bo
o <-«
O CD
2 «-a
ftS)C
>5 5Pg
<D *-, C
3 v!
g-S
X! O
CD Q)
cor -
5 gla-Ss
- s -S -3 ft a
"cö <D g
■ri CD CD w
-H r] £-i
O <D
c® O
ca n
02 <D 03
Tfl bo
-ff*
■a -a .2
0J d C T3
Cfl <D2
s- X! p fl
o g
■a ai
m^geepeurd. En, zonder zich een oogenblik
Ie verliezen in bijkamstijfheden, volgt hij
de groote lijn die voert uit koemaner en strijd
let overwinning, en bevrijding. Ge beluistert
fc deze reizangen de spanning die zich van
de burgers meester maakt ais een bode van
den Prins de stad nadert; korte, haastige
woorden, waarbij tijd tot uitleg ontbreekt:
Ongehoord
Raadt mijn hart het bodewoord
'k Weet alles wat ik wilde weten.
Woest verzet tegen de Spaanscha heer
schappij breekt uit in de woorden:
Zijt ge eind'lijk gezonnen
Naar rede te hooren?
Geeft ge eind'lijk gewonnen:
De zaai is verloren?
Als er gunstige wending komt vooc de
frodreigrie veste, is de toon direct heel an
ders, overmoedig bijna:
Laat loopen den Spanjool,
Als hij maar nooit zijn zool
Op Walch'rtn-s grond meer zet
Laat loopen den Spanjool I
Maar beluister daarnaast den reizang van
vrouwen onder de uitdeeling van brood,
en ge bemerkt oen duidelijk onderscheid,
dat ook in de langere, sombere zinnen merk
baar is:
0 aarde's eêlste vrucht, o voedend brood.
Dat daaglijfcs van ons weert den harden
dood,
Hou vindt mijn hand de kracht U weêr te
brekend
Uw smaak zal al mijn levensdagen zijn
Ie elk opstandig leed de medicijn,
JEn mijn verharde hart in tranen weeken!
IR bob één smart geproefd, die feller ia
Ban 't branden van uw zelfverduurd gemia.
De pijn die klein're pijnen doet vergeten:
Berst toen ik, eigen hongeren ten spijt,
Niet stillen kon der kinderen ge krijt,
{Toen leerde ik u te geven en u te eten.
Men leze inzonderheid ook den reizang
van burgers terugkeerend uit de balling
schap on men lette daarbij zeer speciaal
op heit binnenrijm, dat regelmatig in het
(gedicht terugkeert:
Gewijd en door lijden, en dan gezaligd
Mrjfn oogen die mogen mijn vaderstad
Weerzien, met rijker zegen begenadigd
Da>» blinde ballingschap verhoopte of bad.
bi dalen van kwalen en bitt're nachten
Bedroeft Gij, beproeft Grj, o God, Uw lam,
Opdat het straks verdragen, mag Uw prachten
Van aterrebloesem en van zonnevlam.
Neg dreigen te stijgen op noodlots winden
De werkende zwerken van onweer zwaar!
Wij kwamen thuis, nog niet om rust te vin
den.
Maar om gereed te zijn in elk gevaar.
Bij een dichter als Bontens is het wel
aeer moeilijk, uit de vele bundels een keuze
♦o doen. En een bloemlezing is niet in
rïtaat om ten volle een beeld van dit werk
•o geven; zij kan alleen maar opwekken
flm de bundels zelf te lezen en te genieten.
Toch beteckent dit niet, dat des dich
ters levensbescl nuwing de onze is. Wie in
Öeze veronderstelling zich tot 'tlezen van
deze verzen zet, komt bedrogen uit. In Bou
ten»' werk zoo zegt Kramer is geen
plaats voor het Middelaarswerk van Christus,
bet eenige waardoor de in zonde verdorven
aiel herboren wordt ten nieuwen Leven.
Hier is het optimisme van den in schoon
heid levenden kunstenaar, die te weinig
aiet 's levfms bittere werkelijkheid, door een
Paulus, een Augustinus zoo schrijnend door
leden en uitgesproken.
Dit is de armoede van Houtens' poëzie,
die overigens toch zulke rijke schatten bezit.
Yollidigheidshalve willen wij nog even
■wijzen op Boutens' vertalingen uit verschil
lende talen. „Hij speurde de zuivere, tijd-
vrjjK lyriek in de literatuur van alle tijden en
alle talen", is eens gezegd. „Hij beluisterde
de ontroerende stem van 't zoekend men-
achenhart in de kwatrijnen van den Perzi-
schen dichter als in de reien van Aischylos'
treurspel, in de sonnetten der oude Itali
anen als in de mystieke hymnen van No
valis, en hij vertolkte ze in teer-bewogon
klank van eigen rijke taal."
Vertaler van Plato, werd hij het ook in
zijn poëzie, zei Albert Verweij. Dezen invloed
bespeuren wij in tal van verzen; geen won
der ook, want Boutens noemde Plato's wijs
heid „dé diepe bron. vol heelend water."
In de rijen der dichters van onzen tijd
gaat Boutens vooraan.
Dirk Gaster heeft van, hem getuigd: Onder
de groote dichters van onzen tijd, Kloos
en Gorter, Roland Holst en Leopold, is
Boutens de grootste geweest. In hem zien
wij de afsluiting en volvoering van de re
volutie der „Nieuwe Gids".
Zijn naam zal door de minnaars van echte
poëzie steeds met dankbare erkenning ge
noemd worden. Want hij is er steeds1 op uit
geweest, de nederlandsche letteren met zijn
beste krachten te dienen.
in de afgeloopen periode van dertig jaar
heeft hg ons vele kostbare schatten ge
schonken. Welk een prachtige bloei, welke
fijne kleuren in deze verzen I Welk een
fijn natuurgevoel in regels als deze:
De maan is al boven de seringen,
Da stralen hellen de kruinen langs
De nachtegaal houdt zich stil van zingen
Tot de hof verlucht staat van haar glans.
Tot de donkere tuin als een ijilo beker
Tintelt vol licht, dofgouden wijn,
En als slaapwandelaars onzeker
Da rozen ontwaken in den schijn.
Zal deze dichter immer een zwerver blij
ven, niet terugkeeren tot den God van zijn
jeugd? Dan alleen zal het zoekende hart zijn
eeuwige rust vinden, waar het thans van
geen ware rust getuigen kan.
Wanneer hij de oude wegen zoeken gaat,
zal in het land van avondschemering opgaan
de ster van Gods liefde, en den zwerver
den zekeren thuisweg wijzen. Dan alleen
zal hij zingen het lied van de bruid, die
haar Bruidegom beidt.
A. L. van Oyen.
VIL
Twee dagen Later, reeds lang voor 9 uur,
stand Emmy voor het huis van den advocaat
Met gefronst voorhoofd en donkeren blik
ojnrtrving deze haar op zijn kantoor en mon
sterde haar van boven tot beneden. Daar
na wees hij haar weinig vriendelijk haar zit
plaats aan en dicteerde toen lange, inge
wikkelde stukken voor de schrijifmachine.
Eindelijk keek hij op zijn horloge „Ik
moet nu voor een paar uur naar de Recht
bank, en intusschen kunt u deze akten in
orde maken. Als u daarmee gereed zijt, kunt
ge naar huis gaan. Ik zal het werk na
zien en nagaan of alles behoorlijk in orde
is. Is dat het geval, dan kunnen we later
aver een eventueele aanstelling spreken."
Hij ging weg en Emmy zat alleen in de
groote werkkamer. Zij boog zich over de
papieren en gedurende langen tijd werd er
niets anders gehoord dan het zakelijke tik
ken van de schrijfmachine. Een paar maal
slechts werd haar aandacht afgeleid doordat
in den gang daarnaast voetstappen gehoord
werden of een luid spreken in de keuken
tot haar doordrong. In stilte hoopte zij, dat
die goede, vriendelijke dame, die haar den
brief geschreven had en aan wie zij! telkens
weer denken moest, naar haar toe zon ko
men eneven met haar praten zou. Maar
zij kwam üaet.
„Misschien is ze al vertrokken," dacht het
het meisje. Zij was hier immers slechts
voor een paar dagen op bezoek bij haar
broer. Het zou wel jammer zijln, want die
brcer schijnt heel wat minder vriendelijk.
Maar wat zit ik nu toch te denken! Werken
wil ik, onvermoeid werken. En God danken
dat ik eindelijk weer werken kan."
Zij boog zich weer over haar werk en
tikte ijverig verder, maar er scbeem aan de
papieren die de advacaat voor haar had
(neergelegd, geen einde te zullen komen. Zij
keek naar de groote klok die schuin tegen
over haar hing. Het middaguur was reeds
lang verstreken, en daar zij voor ze van
huis ging weinig gegeten had, begon haar
maag te waarschuwen. In haar zenuwachtig
heid, omdat ze weer aan 'twerk zou kun
nen gaan en ook omdat ze niet wist boe
lang ze zou moeten blijven, bad ze geen
broodje meegenomen. Maar hoeveel trek ze
ook begon te krijgen, ze zou het nog wel
een poosje uithouden.
Tak, tak, talc, ging de schrijfmachine
en tik, tik, tik antwoordde de oude klok
aan, den muur. De akten aan haar rechter
hand begonnen te minderen; er waren er
nog slechts een paar over en met een
klein half uurtje zoju ze wel gereed zijn.
Plotseling schrok ze echter op en 3e hand
die het papier wilde grijpen, trok ze met
een schok terug, want half verscholen tus-
schcn de laatste papieren lag een bankbiljet.
Emmy schudde het hoofd. Hoe kon men
toch zoo onvoorzichtig zijn en een bankbiljet
laten slingeren. Ze nam het biljet op en
legde het voorzichtig midden op het groote
schrijfbureau van. den advocaat.
Maar nu gevoelde ze ook, dat ze honger
begon te krijgen. Zij voelde zich onpasse
lijk en zou maar het liefst naar huis ge
gaan zijn om eerst eens behoorlijk te eten.
Maar dat kon niet. Eerst moest het haar
ih;gedragen werk klaar zijn. Vlug ging zij
weer terug naar de machine en werkte alle
stukken af.
Toen ze klaar was ging ze haastig naar
dt n gang om haar mantel aan te trekken,
irfaar daar werd zijl pdoibselingj zoo duizelig,
dat zij zich met beide banden aan de leuning
van do trap moest vasthouden, wilde zij
niet vallen.
Juist op dat oogenblik ging er een deur
epen en de dame, die zooveel moeite voor
haar gedaan had, kwam te voorschijn. Met
schrik zag zij het doodsbleeke meisje tegen
den muur leunen.
„Maar mijn kind, wat is er nu aan de
hand. Was het werk misschien wat veel en
wat zwaax zoo direct na uw ziekte? Gaat
u maar even meezoo. Ik zal even
een kop koffie laten komen."
Dat was oen verkwikking voor het duize
lige meisje. Er kwam weer kleur op haar
wangen en zij stamelde woorden van har-
telijken dank.
„Maar hebt u tot au toe aan één stuk
döoigC'Werkt? En het is bijna drie uurl
En hebt u dan ook geen middageten ge
had. Dat is toch al te erg!"
Emmy, die zich weer heel wat beter
gevoelde, lachte. „Ik heb nog geen gelegen
heid gehad om te eten, Mevrouw, maar ik
voel me nu al weer heel wat beter."
„Maar daar had mijn broer toch aan moe
ten denken. Hij had toch moeten zoggen, dat
u kon gaan eten. Maar zoo zijn de man
nen nu eenmaal."
Emmy stond op en greep haar tasch.
„Ik dank u hartelijk, Mevrouw. Ik ben
nu weer hcelemaal in orde.' En toen, terwijl
groote tranen in haar oogen kwamen: „Zou
er nog een kans zijn, dat ik deze betrekking
krijg? U weet niet, hoeveel daarvan voor
ons afhangt.'
„Ik kan hot werkelijk niet zeggen, kind.
Dat hangt geheel van mijn broer af. Maar
ik zal mijta. beet voor u doen."
„En wanneer zou ik bericht kunnen kxij-
getn,'' vroeg Emmy schuchter.
„Zoodra mijln broer een besluit genomen
heeft, en ik denk niet dat het lang zal du-
rein." Zij drukte het bleeke meisje vriendelijk
de hand en liet haar toen gaan
(Wordt vervolgfl.)
Op 73-jarigett leeftijd is in de aflgieloiopen
dagen te Utrecht overleden. Mevrouw Nellie
van Kol, de weduwe van wijlen het Soc.
Democratische Kamerlid H. van Kol.
In de jaren 1884 tot 1894 nam Nellie
van Kol een voorname plaats in, in de
Socialistische beweging, waar zij met kracht
arbeidde voor de rechten van de vrouw.
Later kwam ei in haar leven een groote
verandering.
f»
PH ---
'*i as
ai
a> d,
a >ocl£a)^£?
o CD a> cd -5
13 WJ.Q II J3 -s «J
13 ft S "3
a 3 m 3 H
S-S SiS
a
ai
2 o
rCl M
a
CD
2 bj°
cö
3
CD
-3
rS F fcd
0
i-O O
<U <D
CD
o,jjN H
S, .3
^<DT3co_CD%~*"d SÓÖ
o Q rö 1: -10 a>
N<D
Sa a a -Ö P ao>W
Z2 fl CD CD '<-? CD
G O o> o> 4J -73 p-
CD
M
p,
8) S "j g
P H Tl d
CO 5 3
P O) Oj
Cö T3 rd
w
CD CÖ
•73 73
<D
co '0
03
CD
Cö
<D 9
S3 f-i CÖ
Q)
- o-S
1 Jf'ö w
CD
CD G
o G
-So®
Kn
m cc
.©•g
N
•Sji.g
co P-t
Ti
'bo
- GrS
G CD 33 >~H p
T" 'r~* O
P-i c? f-t
Q) «-4
:p»
-Q CD Ti "g 3
O 3 O) CD H
«4-4 G f-t O 02 p
öp O
a>
M '•*-* G
<D rG O
a a: -a
a a ft-rt,
■3 a> so
33 "2
o g a a
§5 Swh
CÖ 0 -f?
bo
l||s'
-H P4
fi
NI n3
i M
O G
CÖ
G w
CD CO
bo 73
5 pj
O
'Sd'"
a"0 sp
ago a
Q. r-^ CD
a_g
a a i, ,S
a a -e P
2 o
CU O
c jz
_r
c
s O -c O t
p 2 10 10
Ö- N/lyij
In den tijd dat ziji in de nabijheid van
Breda woonde, kwam zij door den arbeid
van het Leger des Heils in aanraking met
den godsdienst, met het gevolg dat het bij
haar kwam tot volkomen overgave aan den
Heiland, Dien ziji vanaf dat oogenblik is
blijven volgen en van Wien zij ook in
hare geschriften heeft getuigd. Tom werd
het:
Er is feest in mfjji ziel, want de Heiland
kwam in,
met al Zijn liefde en luister."
In haar „Stamelingen", waarin zij met
stagelende klanken den Heere zoekt te lo
ven, getuigt zijl van de diepten van ellen
de en duisternis waarin zij verkeerde.
Uit diepten van ellende, Heerl
ging tot U uit mijn droef geschrei".
Maar het bleef niet bij schreien en kla
gen. Immers:
Met alle kindren Gods, met alle ware vromen
voed ik me aan duisternis en ketkerb'oeii ont
komen,
In Christus ben ik vrij, ja eeuwig vrij' I
En dan volgt de betuiging:
Amen, Heiland, 'k wil U volgen,
volgen, waar Gij mij! ook leidt.
Niet in eigen kracht was zij gekomen
uit de duisternis tot het licht.
Neen, zelf heb ik 'tniet vermocht,
kón mij zelve niet bevrijden.
Het was twijflen, worstlen, schreien, be
ven; haar ziel scheen te bezwijken, tóf zie
riep: „lk laat me gaan; Heer verbreek de
wanhoopskluister 1"
Wondt rlduister werd tot (uister
want ik zag, o Heer, U staan.
Met Uw aanschijln vol erbarmen,
met Uw open liefde-armen
en Gij naamt U mijner aan
Dan wordt het feest in haar ziel; en
vraagt ze: Hoe kan ik U ooit genoeg dan
ken, dat Gij, Heer tot mij kwaamt? D'an
jubelt ze van den schat der wedergeboorte
en heet het:
Gods vreugd is soms zóó overweld'gead
dat het hart er schier onder breekt
Neen, de goud-ene harpen des hemels'
Ze klinken nauw schoon genoeg
om al het heil te bezingen
dat de Wedergeboort in zich droeg 1
Vain die vreugde zingt ze ook als het heef:
Wat is er toch in mij geschied?
Mijn leven is nu louter lied.
Niet altijd schijtot het licht even helder;
teotrns 'komt er het vragen.:»O, Leven van mijln
leven, o mijner ziele Licht, Wil mij toch
nooit verbergen Uw stralend Aangezicht.
Maar het licht breekt weer door. Immers:
1 Gekrookte riet, verbreekt Gij niet; de wiek
die walmt en uit wil gaan, tot helder vlam
men, blaast Gij haar aan.
Daarcm kan zij ook zingen dat niets haar
kan scheiden, leven noch sterven, van 't
heilig erfdeel: de Liefde Gods.
Nu kan niets haar meer hindren, en kan
ze zelfs zingen van den dood, die voor
haar niet meer is de Koning der verschrik
king. Want:
De dood dat is het slotakkoord
Van de harpmuziek van mijn leven;
vain het lied mij te zingen gegeven,
is hij het allerlaatste woo-rd.
Maar als hier vergalmt het slotakkoord
gay au ginds meiodiën aan 'truischen,
al zwellend van fluistren tot bruisen
en juichen en joblen in -eeuwigheid voort.
Nu ruischt mijn leven als harpspel voort,
Al inniger worden de klanken
die Hem loven, aanbidden en danken
De dood is 't blijde slotakkoordl
Er is feest in mijin ziel, want de Heiland
kwam in'
met aj Zijn liefde en luister
Zijn blik hergaf mij het leven weer,
Zijn glimlach verdreef het duister.
En in die ziel waar zoo somber het was,
begonnen er liêkens te zingen;
en als het er jubelt, en als het er kweelf,
dan kan ik mij niét bedwingen,
dan móét ik grijpen naar pen en- papier,
otm armelijk op te vangen
de echo van al dat gekweel en getier,
van al die jubelzangen.
Maar wie er zélf juicht in het feestgenot
van dat heerlijke nieuwe leven,
die weet aan die echo beduidenis
en volle gestalte te geven I
Er is feest in mijn ziel, want de Heiland
kwaan in,
en ik kan het niet voor mij houden!
Ik moet verkonden: „Zet open uw hart,
laat Hem binnen, o jongen en ouden!
En mocht ik de eerste vogel soms zijln,
die zóó kwinkelt en tiert in uw dreven,
o, laat Hem binnen!- en eer gij bet weet
zal uw koor het geleide mij geven!"
Nellie van Kol.
Door A. M. Wessels.
Brandherinneringen uit Ter Goes.
GXV.
Toen wij -onlangs van 'n uitslaanden brand
te Goes getuige waren, rijpte in ons het
•voornemen, in ons Stedelijk Archief etens
een onderzoek in te stellen, op welke wijze
in vroeger eeuwen, de aloude stede Ter
Goes (waar zoo vaak ernstige branden wa
ren, zelfs zoo, dat er geheale stadsgedeel
ten vernield werden) zich weerde, om een
eventueel en brand meester te worden.
Dat was voorzeker geen kleinigheid, want
er waren in Ter Goes en ook in de an
dere Zeeuwsche plaatsen, drie oorzaken, die
de branden zoo vernielend maakten, n.l. de
bouwtrant in onze stad, 't gebrek aan blusch-
middelen en ten slotte de schrik en verwar
ring, die alle krachten verlamden, en 't
vuur den vrijen loop lieten.
Bij de opkomst van Goes, circa het jaar
776 en later in de 13e en 't begin der 14e
eeuw, waren de bouwstoffen: hout, riet en
stroo. Zelfs de muren en poorten, toren®
en rondeelen werden van hout getimmerd.
't Gevaar van Stedebraad was toen echter
niet zoo groot, want de huizen waren laag
en stonden wijd uiteen op ruime erven.
In het midden der 14e eeuw veranderde diti
Goes werd toen-, bij den toenemeindletn bloei,
dichter betimmerd en de huizen grooter,
maar de bouwstoffen Veranderden niet.
Een uitslaande vlam van een enkel huis
was genoeg om door de overwaaiende von
ken een gansche straat in lichte laaie te zet
ten. Bij zulke branden viel aan geen blus-
scheo te denken en zij eindigden slechts
wanneer zij geen voedsel meer vonden.
Bij de groote brandbaarheid der huizen
kwam 't gebrek aan voldoende bluschmidde-
len. Men wist oudtijds niet anders te doen
dan water aandragen met emmers en ketels,
tobben en tonnen, om dit in de vlammen te
gieten, en door 't opwerpen van bedden en
bultzakken te pogen het vuur te smoren.
Kregen echter de vlammen de overhand,
dan joeg de felle gloed de blusscheis op de
vlucht.
Eindelijk waren de schrik en verwarring,
bij 't ontstaan van brand, onbeschrijfelijk.
Zoodra de brandklok klepte, was alles
in de war en de een liep den ander om
ver. De schreeuwers waren vele, de blus-
schers weinigen, 'twas of men meende met
„groet geschrey" den brand te kunnen
blusschen.
't Begon er op te lijken. Velen meenden
„de vuurduivels" te verdrijven door hun
tieren en vloeken en door 'thombammen der
klokken.
Want ook hier speelde het bijgeloof zijta
rol
De een had de heksen uit den schoorsteen
zien springen en met vuurballen zien gooien,
een ander had vuurvogels zien vliegen, een
derde riep, dat hij den duivel met een
pekstok in den brand zag roeren.
Ieder die beangst was, maakte dat hij
weg kwam en liet branden wat brandde.
Maar terwijl deze vluchtten, schoten an
deren, de dieven, toe. Zelfs vielen er meer
malen vechtpartijen voor.
Nadat het vuur, in de 2e helft der 14e
eeuw, dikwijls zijln. overmacht had vertoond
en 't gevaar, door de dichte betimmering
der stad, telkens weer opnieuw moest ge
vreesd worden, begon de stedelijke Magi
straat van Ter Goes maatregelen te bera
men, om den brand te voorkomen, en deze
maatregelen werden in Keuren vasigelegd.
Interessant is de ordonnantie van 1699,
Het werd verboden, vuur te stoken in kar
mers en op zolders, waar geen schoorsteen
was. Het werd verboden brandende kaar
sen tegen den wand te kleven, wat oudtijds
de gewoonte was.
Niemand mocht meer pik ,of teer zieden
binnenshuis. Geen smid mocht smeden na
zeinsondergang.
Er werden Brandmeesters aangesteld, één
voor de groote spuit, staande aan de Noord
zijde yan het Kerkhof, en één voor de kleine
spuit, staande bij de Oostpoort.
De brandmeesters hadden het recht, alle
woningen binnen te treden en alles na te
zien, en ieder moest hun bevelen stipt nako
men. Verzet 'tegien den brandmeester, werd
aangemerkt als verzet "tegen den Magistraat
en streng gestraft.
Iedere brandmeester stelde 's avonds in
zijfai wijk een brandwacht, wier leden op hun
beurt waken moesten.
Een Goesche poorter, die brand ontdekte
in zijn huis, moest terstond op straat loopen
en „brand!" roepen. Op dat geroep en gelui
moesten alle inwoners, die wel ter been wa
rm, „te brande loopen" en bluschgaieed-
schap meebrengen, 'tzij een emmer of een
ketel, een hoosvat of -een gieter.
Ten tijd© van deze ordonnantie waren er
114 Stadsemmers, die over de stad verdeeld
waren, n.l. 24 stuks onder het raadhuis bij
de) voormalige wacht, bij iedere Schutterij
12 stuks, in *t Gasthuis, in 't Weeshuis en
Oude Manhuis ook ieder 12 stuks.
Als er bij nacht brand uitbrak, moest ieder
een brandende lamip voor de deur hangen.
De brandmeesters schaarden al het volk
dat te brande liep en slechts handen aan het
lijf had, in dubbele rijen van den brand
tot aan den waterkant.
Ln het water werden ladders neergelaten,
waarop een persoon die schepte, en de
volle emmers water gingen van hand tot
hajnd, tot ze de vuurzee bereikten.
Men ziet, een zeer gebrekkig hulpmiddel,
maar- tot het midden der 17e eeuw wist
men niets beters.
(Slot volgt.)
Beste Jongens en meisjes,
Belofte maakt schuld. En zoo moet ik
dan weer een aantal prijzen toekennen. Ik
vind het altijld echt gezellig, omdat ik nicht jeu
en neefjes die vroeger teleurgesteld werden,
dan eens kan verrassen, maar het feit, dat
a)nideren, die ik ook graag een prijk gun
de nog moeten wachten, maakt het weer
minder gezellig.
Ik hoop nu maar dat niemand, die al
zoo half op een prijs gerekend had, mij er
boos om aan zal kijlken.
Aan teleurstellingen ontkomt nu eenmaal
niemand, maar over 't geheel hebben we in
■önslaind en dat geldt ook voor de kinderen
nogal niet te klagen.
Denk maar eens aan Rusland, waar de
Christenen op alle miaiïieren worden ver
volgd en "het verboden is van den Heere
Jezus te vertellen.
We mogen dan ook wel heel dankbaar zijh
dat we hier zoo rustig en ongestoord naar
de kerk 'kunnen gaan. We zijln, het nu een
maal gewend om 's Zondags met Vader en
Moeder mee te gaan en 't gebeurt vaak