Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de Jeugd. a Licht in het donker. Nellie van Kol f «■a-S s Feest in mijn ziel. e P M H N jy 1L i co U Q o a V O c 3 S ®<-> 03 Gó t- Q ♦a fi &0 <v a> !z P 3 a -3-3 U. "S 7n 0) 03 £?O£?<r>C0Mir£-« JS©JP>G_£<d© 3 a* Z**±*1°é~ s 5^«gg|«g|^öl2§s cö tao 'O 8S-' c« c3 a> -♦-> bo w ,G CÖ -4— A o 2 ft O d d N fcD,C O 73 -f? a? A o .2 H x g.2 1 d .a t, H 60 oJ a e gc" SJ® Cé -ii o, "O'S ffl J O I -£? cd r~ m M n SB 1"° 3 OT O ot a> 2 03 a) •2 3 S 5 G cö CD m O a> CD to) O 3-2 a-8 p. §3 '2 UU \x> —t «1 AQ jd 5 2- 0) -J7 o G O 73 o m T3 v-/ 3 CD CD 73 Tfl <D N C <D 'P bo o <-« O CD 2 «-a ftS)C >5 5Pg <D *-, C 3 v! g-S X! O CD Q) cor - 5 gla-Ss - s -S -3 ft a "cö <D g ■ri CD CD w -H r] £-i O <D c® O ca n 02 <D 03 Tfl bo -ff* ■a -a .2 0J d C T3 Cfl <D2 s- X! p fl o g ■a ai m^geepeurd. En, zonder zich een oogenblik Ie verliezen in bijkamstijfheden, volgt hij de groote lijn die voert uit koemaner en strijd let overwinning, en bevrijding. Ge beluistert fc deze reizangen de spanning die zich van de burgers meester maakt ais een bode van den Prins de stad nadert; korte, haastige woorden, waarbij tijd tot uitleg ontbreekt: Ongehoord Raadt mijn hart het bodewoord 'k Weet alles wat ik wilde weten. Woest verzet tegen de Spaanscha heer schappij breekt uit in de woorden: Zijt ge eind'lijk gezonnen Naar rede te hooren? Geeft ge eind'lijk gewonnen: De zaai is verloren? Als er gunstige wending komt vooc de frodreigrie veste, is de toon direct heel an ders, overmoedig bijna: Laat loopen den Spanjool, Als hij maar nooit zijn zool Op Walch'rtn-s grond meer zet Laat loopen den Spanjool I Maar beluister daarnaast den reizang van vrouwen onder de uitdeeling van brood, en ge bemerkt oen duidelijk onderscheid, dat ook in de langere, sombere zinnen merk baar is: 0 aarde's eêlste vrucht, o voedend brood. Dat daaglijfcs van ons weert den harden dood, Hou vindt mijn hand de kracht U weêr te brekend Uw smaak zal al mijn levensdagen zijn Ie elk opstandig leed de medicijn, JEn mijn verharde hart in tranen weeken! IR bob één smart geproefd, die feller ia Ban 't branden van uw zelfverduurd gemia. De pijn die klein're pijnen doet vergeten: Berst toen ik, eigen hongeren ten spijt, Niet stillen kon der kinderen ge krijt, {Toen leerde ik u te geven en u te eten. Men leze inzonderheid ook den reizang van burgers terugkeerend uit de balling schap on men lette daarbij zeer speciaal op heit binnenrijm, dat regelmatig in het (gedicht terugkeert: Gewijd en door lijden, en dan gezaligd Mrjfn oogen die mogen mijn vaderstad Weerzien, met rijker zegen begenadigd Da>» blinde ballingschap verhoopte of bad. bi dalen van kwalen en bitt're nachten Bedroeft Gij, beproeft Grj, o God, Uw lam, Opdat het straks verdragen, mag Uw prachten Van aterrebloesem en van zonnevlam. Neg dreigen te stijgen op noodlots winden De werkende zwerken van onweer zwaar! Wij kwamen thuis, nog niet om rust te vin den. Maar om gereed te zijn in elk gevaar. Bij een dichter als Bontens is het wel aeer moeilijk, uit de vele bundels een keuze ♦o doen. En een bloemlezing is niet in rïtaat om ten volle een beeld van dit werk •o geven; zij kan alleen maar opwekken flm de bundels zelf te lezen en te genieten. Toch beteckent dit niet, dat des dich ters levensbescl nuwing de onze is. Wie in Öeze veronderstelling zich tot 'tlezen van deze verzen zet, komt bedrogen uit. In Bou ten»' werk zoo zegt Kramer is geen plaats voor het Middelaarswerk van Christus, bet eenige waardoor de in zonde verdorven aiel herboren wordt ten nieuwen Leven. Hier is het optimisme van den in schoon heid levenden kunstenaar, die te weinig aiet 's levfms bittere werkelijkheid, door een Paulus, een Augustinus zoo schrijnend door leden en uitgesproken. Dit is de armoede van Houtens' poëzie, die overigens toch zulke rijke schatten bezit. Yollidigheidshalve willen wij nog even ■wijzen op Boutens' vertalingen uit verschil lende talen. „Hij speurde de zuivere, tijd- vrjjK lyriek in de literatuur van alle tijden en alle talen", is eens gezegd. „Hij beluisterde de ontroerende stem van 't zoekend men- achenhart in de kwatrijnen van den Perzi- schen dichter als in de reien van Aischylos' treurspel, in de sonnetten der oude Itali anen als in de mystieke hymnen van No valis, en hij vertolkte ze in teer-bewogon klank van eigen rijke taal." Vertaler van Plato, werd hij het ook in zijn poëzie, zei Albert Verweij. Dezen invloed bespeuren wij in tal van verzen; geen won der ook, want Boutens noemde Plato's wijs heid „dé diepe bron. vol heelend water." In de rijen der dichters van onzen tijd gaat Boutens vooraan. Dirk Gaster heeft van, hem getuigd: Onder de groote dichters van onzen tijd, Kloos en Gorter, Roland Holst en Leopold, is Boutens de grootste geweest. In hem zien wij de afsluiting en volvoering van de re volutie der „Nieuwe Gids". Zijn naam zal door de minnaars van echte poëzie steeds met dankbare erkenning ge noemd worden. Want hij is er steeds1 op uit geweest, de nederlandsche letteren met zijn beste krachten te dienen. in de afgeloopen periode van dertig jaar heeft hg ons vele kostbare schatten ge schonken. Welk een prachtige bloei, welke fijne kleuren in deze verzen I Welk een fijn natuurgevoel in regels als deze: De maan is al boven de seringen, Da stralen hellen de kruinen langs De nachtegaal houdt zich stil van zingen Tot de hof verlucht staat van haar glans. Tot de donkere tuin als een ijilo beker Tintelt vol licht, dofgouden wijn, En als slaapwandelaars onzeker Da rozen ontwaken in den schijn. Zal deze dichter immer een zwerver blij ven, niet terugkeeren tot den God van zijn jeugd? Dan alleen zal het zoekende hart zijn eeuwige rust vinden, waar het thans van geen ware rust getuigen kan. Wanneer hij de oude wegen zoeken gaat, zal in het land van avondschemering opgaan de ster van Gods liefde, en den zwerver den zekeren thuisweg wijzen. Dan alleen zal hij zingen het lied van de bruid, die haar Bruidegom beidt. A. L. van Oyen. VIL Twee dagen Later, reeds lang voor 9 uur, stand Emmy voor het huis van den advocaat Met gefronst voorhoofd en donkeren blik ojnrtrving deze haar op zijn kantoor en mon sterde haar van boven tot beneden. Daar na wees hij haar weinig vriendelijk haar zit plaats aan en dicteerde toen lange, inge wikkelde stukken voor de schrijifmachine. Eindelijk keek hij op zijn horloge „Ik moet nu voor een paar uur naar de Recht bank, en intusschen kunt u deze akten in orde maken. Als u daarmee gereed zijt, kunt ge naar huis gaan. Ik zal het werk na zien en nagaan of alles behoorlijk in orde is. Is dat het geval, dan kunnen we later aver een eventueele aanstelling spreken." Hij ging weg en Emmy zat alleen in de groote werkkamer. Zij boog zich over de papieren en gedurende langen tijd werd er niets anders gehoord dan het zakelijke tik ken van de schrijfmachine. Een paar maal slechts werd haar aandacht afgeleid doordat in den gang daarnaast voetstappen gehoord werden of een luid spreken in de keuken tot haar doordrong. In stilte hoopte zij, dat die goede, vriendelijke dame, die haar den brief geschreven had en aan wie zij! telkens weer denken moest, naar haar toe zon ko men eneven met haar praten zou. Maar zij kwam üaet. „Misschien is ze al vertrokken," dacht het het meisje. Zij was hier immers slechts voor een paar dagen op bezoek bij haar broer. Het zou wel jammer zijln, want die brcer schijnt heel wat minder vriendelijk. Maar wat zit ik nu toch te denken! Werken wil ik, onvermoeid werken. En God danken dat ik eindelijk weer werken kan." Zij boog zich weer over haar werk en tikte ijverig verder, maar er scbeem aan de papieren die de advacaat voor haar had (neergelegd, geen einde te zullen komen. Zij keek naar de groote klok die schuin tegen over haar hing. Het middaguur was reeds lang verstreken, en daar zij voor ze van huis ging weinig gegeten had, begon haar maag te waarschuwen. In haar zenuwachtig heid, omdat ze weer aan 'twerk zou kun nen gaan en ook omdat ze niet wist boe lang ze zou moeten blijven, bad ze geen broodje meegenomen. Maar hoeveel trek ze ook begon te krijgen, ze zou het nog wel een poosje uithouden. Tak, tak, talc, ging de schrijfmachine en tik, tik, tik antwoordde de oude klok aan, den muur. De akten aan haar rechter hand begonnen te minderen; er waren er nog slechts een paar over en met een klein half uurtje zoju ze wel gereed zijn. Plotseling schrok ze echter op en 3e hand die het papier wilde grijpen, trok ze met een schok terug, want half verscholen tus- schcn de laatste papieren lag een bankbiljet. Emmy schudde het hoofd. Hoe kon men toch zoo onvoorzichtig zijn en een bankbiljet laten slingeren. Ze nam het biljet op en legde het voorzichtig midden op het groote schrijfbureau van. den advocaat. Maar nu gevoelde ze ook, dat ze honger begon te krijgen. Zij voelde zich onpasse lijk en zou maar het liefst naar huis ge gaan zijn om eerst eens behoorlijk te eten. Maar dat kon niet. Eerst moest het haar ih;gedragen werk klaar zijn. Vlug ging zij weer terug naar de machine en werkte alle stukken af. Toen ze klaar was ging ze haastig naar dt n gang om haar mantel aan te trekken, irfaar daar werd zijl pdoibselingj zoo duizelig, dat zij zich met beide banden aan de leuning van do trap moest vasthouden, wilde zij niet vallen. Juist op dat oogenblik ging er een deur epen en de dame, die zooveel moeite voor haar gedaan had, kwam te voorschijn. Met schrik zag zij het doodsbleeke meisje tegen den muur leunen. „Maar mijn kind, wat is er nu aan de hand. Was het werk misschien wat veel en wat zwaax zoo direct na uw ziekte? Gaat u maar even meezoo. Ik zal even een kop koffie laten komen." Dat was oen verkwikking voor het duize lige meisje. Er kwam weer kleur op haar wangen en zij stamelde woorden van har- telijken dank. „Maar hebt u tot au toe aan één stuk döoigC'Werkt? En het is bijna drie uurl En hebt u dan ook geen middageten ge had. Dat is toch al te erg!" Emmy, die zich weer heel wat beter gevoelde, lachte. „Ik heb nog geen gelegen heid gehad om te eten, Mevrouw, maar ik voel me nu al weer heel wat beter." „Maar daar had mijn broer toch aan moe ten denken. Hij had toch moeten zoggen, dat u kon gaan eten. Maar zoo zijn de man nen nu eenmaal." Emmy stond op en greep haar tasch. „Ik dank u hartelijk, Mevrouw. Ik ben nu weer hcelemaal in orde.' En toen, terwijl groote tranen in haar oogen kwamen: „Zou er nog een kans zijn, dat ik deze betrekking krijg? U weet niet, hoeveel daarvan voor ons afhangt.' „Ik kan hot werkelijk niet zeggen, kind. Dat hangt geheel van mijn broer af. Maar ik zal mijta. beet voor u doen." „En wanneer zou ik bericht kunnen kxij- getn,'' vroeg Emmy schuchter. „Zoodra mijln broer een besluit genomen heeft, en ik denk niet dat het lang zal du- rein." Zij drukte het bleeke meisje vriendelijk de hand en liet haar toen gaan (Wordt vervolgfl.) Op 73-jarigett leeftijd is in de aflgieloiopen dagen te Utrecht overleden. Mevrouw Nellie van Kol, de weduwe van wijlen het Soc. Democratische Kamerlid H. van Kol. In de jaren 1884 tot 1894 nam Nellie van Kol een voorname plaats in, in de Socialistische beweging, waar zij met kracht arbeidde voor de rechten van de vrouw. Later kwam ei in haar leven een groote verandering. f» PH --- '*i as ai a> d, a >ocl£a)^£? o CD a> cd -5 13 WJ.Q II J3 -s «J 13 ft S "3 a 3 m 3 H S-S SiS a ai 2 o rCl M a CD 2 bj° cö 3 CD -3 rS F fcd 0 i-O O <U <D CD o,jjN H S, .3 ^<DT3co_CD%~*"d SÓÖ o Q rö 1: -10 a> N<D Sa a a -Ö P ao>W Z2 fl CD CD '<-? CD G O o> o> 4J -73 p- CD M p, 8) S "j g P H Tl d CO 5 3 P O) Oj Cö T3 rd w CD CÖ •73 73 <D co '0 03 CD Cö <D 9 S3 f-i CÖ Q) - o-S 1 Jf'ö w CD CD G o G -So® Kn m cc .©•g N •Sji.g co P-t Ti 'bo - GrS G CD 33 >~H p T" 'r~* O P-i c? f-t Q) «-4 :p» -Q CD Ti "g 3 O 3 O) CD H «4-4 G f-t O 02 p öp O a> M '•*-* G <D rG O a a: -a a a ft-rt, ■3 a> so 33 "2 o g a a §5 Swh CÖ 0 -f? bo l||s' -H P4 fi NI n3 i M O G CÖ G w CD CO bo 73 5 pj O 'Sd'" a"0 sp ago a Q. r-^ CD a_g a a i, ,S a a -e P 2 o CU O c jz _r c s O -c O t p 2 10 10 Ö- N/lyij In den tijd dat ziji in de nabijheid van Breda woonde, kwam zij door den arbeid van het Leger des Heils in aanraking met den godsdienst, met het gevolg dat het bij haar kwam tot volkomen overgave aan den Heiland, Dien ziji vanaf dat oogenblik is blijven volgen en van Wien zij ook in hare geschriften heeft getuigd. Tom werd het: Er is feest in mfjji ziel, want de Heiland kwam in, met al Zijn liefde en luister." In haar „Stamelingen", waarin zij met stagelende klanken den Heere zoekt te lo ven, getuigt zijl van de diepten van ellen de en duisternis waarin zij verkeerde. Uit diepten van ellende, Heerl ging tot U uit mijn droef geschrei". Maar het bleef niet bij schreien en kla gen. Immers: Met alle kindren Gods, met alle ware vromen voed ik me aan duisternis en ketkerb'oeii ont komen, In Christus ben ik vrij, ja eeuwig vrij' I En dan volgt de betuiging: Amen, Heiland, 'k wil U volgen, volgen, waar Gij mij! ook leidt. Niet in eigen kracht was zij gekomen uit de duisternis tot het licht. Neen, zelf heb ik 'tniet vermocht, kón mij zelve niet bevrijden. Het was twijflen, worstlen, schreien, be ven; haar ziel scheen te bezwijken, tóf zie riep: „lk laat me gaan; Heer verbreek de wanhoopskluister 1" Wondt rlduister werd tot (uister want ik zag, o Heer, U staan. Met Uw aanschijln vol erbarmen, met Uw open liefde-armen en Gij naamt U mijner aan Dan wordt het feest in haar ziel; en vraagt ze: Hoe kan ik U ooit genoeg dan ken, dat Gij, Heer tot mij kwaamt? D'an jubelt ze van den schat der wedergeboorte en heet het: Gods vreugd is soms zóó overweld'gead dat het hart er schier onder breekt Neen, de goud-ene harpen des hemels' Ze klinken nauw schoon genoeg om al het heil te bezingen dat de Wedergeboort in zich droeg 1 Vain die vreugde zingt ze ook als het heef: Wat is er toch in mij geschied? Mijn leven is nu louter lied. Niet altijd schijtot het licht even helder; teotrns 'komt er het vragen.:»O, Leven van mijln leven, o mijner ziele Licht, Wil mij toch nooit verbergen Uw stralend Aangezicht. Maar het licht breekt weer door. Immers: 1 Gekrookte riet, verbreekt Gij niet; de wiek die walmt en uit wil gaan, tot helder vlam men, blaast Gij haar aan. Daarcm kan zij ook zingen dat niets haar kan scheiden, leven noch sterven, van 't heilig erfdeel: de Liefde Gods. Nu kan niets haar meer hindren, en kan ze zelfs zingen van den dood, die voor haar niet meer is de Koning der verschrik king. Want: De dood dat is het slotakkoord Van de harpmuziek van mijn leven; vain het lied mij te zingen gegeven, is hij het allerlaatste woo-rd. Maar als hier vergalmt het slotakkoord gay au ginds meiodiën aan 'truischen, al zwellend van fluistren tot bruisen en juichen en joblen in -eeuwigheid voort. Nu ruischt mijn leven als harpspel voort, Al inniger worden de klanken die Hem loven, aanbidden en danken De dood is 't blijde slotakkoordl Er is feest in mijin ziel, want de Heiland kwam in' met aj Zijn liefde en luister Zijn blik hergaf mij het leven weer, Zijn glimlach verdreef het duister. En in die ziel waar zoo somber het was, begonnen er liêkens te zingen; en als het er jubelt, en als het er kweelf, dan kan ik mij niét bedwingen, dan móét ik grijpen naar pen en- papier, otm armelijk op te vangen de echo van al dat gekweel en getier, van al die jubelzangen. Maar wie er zélf juicht in het feestgenot van dat heerlijke nieuwe leven, die weet aan die echo beduidenis en volle gestalte te geven I Er is feest in mijn ziel, want de Heiland kwaan in, en ik kan het niet voor mij houden! Ik moet verkonden: „Zet open uw hart, laat Hem binnen, o jongen en ouden! En mocht ik de eerste vogel soms zijln, die zóó kwinkelt en tiert in uw dreven, o, laat Hem binnen!- en eer gij bet weet zal uw koor het geleide mij geven!" Nellie van Kol. Door A. M. Wessels. Brandherinneringen uit Ter Goes. GXV. Toen wij -onlangs van 'n uitslaanden brand te Goes getuige waren, rijpte in ons het •voornemen, in ons Stedelijk Archief etens een onderzoek in te stellen, op welke wijze in vroeger eeuwen, de aloude stede Ter Goes (waar zoo vaak ernstige branden wa ren, zelfs zoo, dat er geheale stadsgedeel ten vernield werden) zich weerde, om een eventueel en brand meester te worden. Dat was voorzeker geen kleinigheid, want er waren in Ter Goes en ook in de an dere Zeeuwsche plaatsen, drie oorzaken, die de branden zoo vernielend maakten, n.l. de bouwtrant in onze stad, 't gebrek aan blusch- middelen en ten slotte de schrik en verwar ring, die alle krachten verlamden, en 't vuur den vrijen loop lieten. Bij de opkomst van Goes, circa het jaar 776 en later in de 13e en 't begin der 14e eeuw, waren de bouwstoffen: hout, riet en stroo. Zelfs de muren en poorten, toren® en rondeelen werden van hout getimmerd. 't Gevaar van Stedebraad was toen echter niet zoo groot, want de huizen waren laag en stonden wijd uiteen op ruime erven. In het midden der 14e eeuw veranderde diti Goes werd toen-, bij den toenemeindletn bloei, dichter betimmerd en de huizen grooter, maar de bouwstoffen Veranderden niet. Een uitslaande vlam van een enkel huis was genoeg om door de overwaaiende von ken een gansche straat in lichte laaie te zet ten. Bij zulke branden viel aan geen blus- scheo te denken en zij eindigden slechts wanneer zij geen voedsel meer vonden. Bij de groote brandbaarheid der huizen kwam 't gebrek aan voldoende bluschmidde- len. Men wist oudtijds niet anders te doen dan water aandragen met emmers en ketels, tobben en tonnen, om dit in de vlammen te gieten, en door 't opwerpen van bedden en bultzakken te pogen het vuur te smoren. Kregen echter de vlammen de overhand, dan joeg de felle gloed de blusscheis op de vlucht. Eindelijk waren de schrik en verwarring, bij 't ontstaan van brand, onbeschrijfelijk. Zoodra de brandklok klepte, was alles in de war en de een liep den ander om ver. De schreeuwers waren vele, de blus- schers weinigen, 'twas of men meende met „groet geschrey" den brand te kunnen blusschen. 't Begon er op te lijken. Velen meenden „de vuurduivels" te verdrijven door hun tieren en vloeken en door 'thombammen der klokken. Want ook hier speelde het bijgeloof zijta rol De een had de heksen uit den schoorsteen zien springen en met vuurballen zien gooien, een ander had vuurvogels zien vliegen, een derde riep, dat hij den duivel met een pekstok in den brand zag roeren. Ieder die beangst was, maakte dat hij weg kwam en liet branden wat brandde. Maar terwijl deze vluchtten, schoten an deren, de dieven, toe. Zelfs vielen er meer malen vechtpartijen voor. Nadat het vuur, in de 2e helft der 14e eeuw, dikwijls zijln. overmacht had vertoond en 't gevaar, door de dichte betimmering der stad, telkens weer opnieuw moest ge vreesd worden, begon de stedelijke Magi straat van Ter Goes maatregelen te bera men, om den brand te voorkomen, en deze maatregelen werden in Keuren vasigelegd. Interessant is de ordonnantie van 1699, Het werd verboden, vuur te stoken in kar mers en op zolders, waar geen schoorsteen was. Het werd verboden brandende kaar sen tegen den wand te kleven, wat oudtijds de gewoonte was. Niemand mocht meer pik ,of teer zieden binnenshuis. Geen smid mocht smeden na zeinsondergang. Er werden Brandmeesters aangesteld, één voor de groote spuit, staande aan de Noord zijde yan het Kerkhof, en één voor de kleine spuit, staande bij de Oostpoort. De brandmeesters hadden het recht, alle woningen binnen te treden en alles na te zien, en ieder moest hun bevelen stipt nako men. Verzet 'tegien den brandmeester, werd aangemerkt als verzet "tegen den Magistraat en streng gestraft. Iedere brandmeester stelde 's avonds in zijfai wijk een brandwacht, wier leden op hun beurt waken moesten. Een Goesche poorter, die brand ontdekte in zijn huis, moest terstond op straat loopen en „brand!" roepen. Op dat geroep en gelui moesten alle inwoners, die wel ter been wa rm, „te brande loopen" en bluschgaieed- schap meebrengen, 'tzij een emmer of een ketel, een hoosvat of -een gieter. Ten tijd© van deze ordonnantie waren er 114 Stadsemmers, die over de stad verdeeld waren, n.l. 24 stuks onder het raadhuis bij de) voormalige wacht, bij iedere Schutterij 12 stuks, in *t Gasthuis, in 't Weeshuis en Oude Manhuis ook ieder 12 stuks. Als er bij nacht brand uitbrak, moest ieder een brandende lamip voor de deur hangen. De brandmeesters schaarden al het volk dat te brande liep en slechts handen aan het lijf had, in dubbele rijen van den brand tot aan den waterkant. Ln het water werden ladders neergelaten, waarop een persoon die schepte, en de volle emmers water gingen van hand tot hajnd, tot ze de vuurzee bereikten. Men ziet, een zeer gebrekkig hulpmiddel, maar- tot het midden der 17e eeuw wist men niets beters. (Slot volgt.) Beste Jongens en meisjes, Belofte maakt schuld. En zoo moet ik dan weer een aantal prijzen toekennen. Ik vind het altijld echt gezellig, omdat ik nicht jeu en neefjes die vroeger teleurgesteld werden, dan eens kan verrassen, maar het feit, dat a)nideren, die ik ook graag een prijk gun de nog moeten wachten, maakt het weer minder gezellig. Ik hoop nu maar dat niemand, die al zoo half op een prijs gerekend had, mij er boos om aan zal kijlken. Aan teleurstellingen ontkomt nu eenmaal niemand, maar over 't geheel hebben we in ■önslaind en dat geldt ook voor de kinderen nogal niet te klagen. Denk maar eens aan Rusland, waar de Christenen op alle miaiïieren worden ver volgd en "het verboden is van den Heere Jezus te vertellen. We mogen dan ook wel heel dankbaar zijh dat we hier zoo rustig en ongestoord naar de kerk 'kunnen gaan. We zijln, het nu een maal gewend om 's Zondags met Vader en Moeder mee te gaan en 't gebeurt vaak

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8