8 ffi sa 3 -o 3 77" -V- 44e Jaar gang No. 21 Voor den Zondag. Letterkundige bijdragen. De dichter P. C. Bontens. 5 «3 O. 8 50 —4 as co N O <L c 3 D tf) 'O.0' "S 5T rn 0) 0) 3 CQ i 3 R„ 3 to (V 3 y £f 2- to 2 9= ff e CD 3 tr CD rt- P CD 3 g S-ffl CD ►*-; N3 O-g CD OS 2 r s 53 8 3 I CD CD O 3 r 1 3 CD co >3 O P 8 0^-3 m p 3 J3 BI >7 p P i, L e- 3 H W H -1 3 CD rr- CD i-> ZL S* 3- O H m *1 3 3 a pP f?? If*. - 3 OQ 23 p0Q t 3 2 HH g 3 p p S M-H O Ko H-< r-t- p 3 Wp fö- Mg a&^g'cS.'S.&sEg' <5 |g p®p3^37§«3 3fflP.gMP3SwS:»j co" P? r- CD 5 a w 1 O 3 i> N C/3 co O CD P co D3 co 3 O O co 3 O CO CO O >3 C/3 03 JT-* CA O i \uu v utUOii 1-*-'- V in#*.; V'v zo allemaal inooi, jammer dat het niet wat harder opschiet, hé. Wat heb jij veel boe ken; ik kom ze eens leenen hoor. Koudekerke. „Merel." Wat leuk van die openbare los; moot je dan ook een teekening maken, of alleen maar schrijven „Vilota." En jullie mogen handwerken, ja dat is ook meer voor meisjes, fs het kleedje mooi geworden? Een heel werk hé, dat spannen. St. Laurens. „Klaproos." Natuurlijk vind ik 't prettig dat jij' ook meedoet; je bent niets te jong hoor. Vind je brieven schrij\ en een iprettig werkje? „Kemoffel.' Je was ze ker nog nooit naar een zanguitvoering ge weest. 'k Kan begrijpen dat je genoten hebt. Was Moeder tevreden, over je werk? „Kerk- laantje." Wat naar, dat je nu weer ziek bent Nu kan je ook geen nesten zoeken!, maar misschien zijn er, als je beten bent, neg een beelaboel over. „Noobtiep." En jij ook al ijverig aan het nesten zoeken. Ik vind het best hoor als je het groot© raadsel ook oplost. „Rozeknop." Fijn dat Water- Klip geweest is. Wat zullen jullie een schik gehad hebben. Ja, ik bad bet al gelezen van de nieuwe meester. St. Maartensdijk. Adelaartje." Dat ia nog eens gemakkelijk bé, als je eigen raadsel er in staat. Ze hebben het best fcunnen raden. Middelburg. „Hongaartje." 't Is ze ker wel prettig op de Zang. Jammer dat je er met September af moet. Ja, ik hand werk ook graag. Wat zal je moeder blij zijn met die theemuts; heb je hem al ge stuurd? „Nachtegaaltje." Je raadsel zal ik wel kunnen gebruiken; ik heb er niet zoo heel veel meer. 'tls nu al fijn weer om te fietsen, hé? Nieuwdorp. „Rakkertje." Je bent ook hartelijk welkom. Wat een. leuke naam vind ik dat. Ik begrijp' best dat je niet zoo stout bent. „Dagbloem en Wilde Wingerd." Do raadsels waren weer goed. Ik beant woord de briefjes deze keer maar wat kort, want ik heb zoo'n stapel. „Bloemenmeisje." Laat Marie ook maar meedoen. Jullie kun nen toch samen wel een schuilnaam beden ken en anders weet ik er wel een. „De Ruij- ter." Ja hoor ik heb je brief ontvangen, maar ik beantwoord ze altijd om de veertien da ge®. 'tls best dat je voorloopdg nog met de kleinen meedoet. „Vaders hei;ter." Nog hartelijk gefeliciteerd met grootmoeders ver jaardag. Wat is zij al oud hé. Je brief was nu prachtig op tijd. „De Kleinste." Wat ia jullie vereeniging al groot, dat is zeker wel gezellig. Nee, ik wist niet dat „Bloe menmeisje" een nichtje van je is. De oude heer is prachtig geworden. „Boerinnelje en Jufiertje." Nee, dat raadsel had ik niet ge zien, maar dan is het er toch nog wel. Wat is die kleine zus knap, dat ze nu al kan breien. Oudeland e. „Moeders Jongste." Ik wist niet dat je ziek was, dat is niet zoo prettig hé? Knapt het al weer wat op? Je moet nog maar eens gauw een briefje schrijven, anders hoor ik zoo'n tijd niets van je. De raadsels waren keurig, al bad je ze dan met potlood geschreven. Oostkapelle. „Schuilvink." Is de ver koudheid alweer over; nu daar weet iik ook va® mee te praten. Ik zal nu beter op het raadsel passen. Je moet het er altijd maar even bijschrijven, dat is gemakkelijker. Harte lijk gefeliciteerd met je verjaardag. Hoe weet ik dat nu, hé? „Klaverbloem-." Ja, onze club wordt fijn groot, echt gezellig. Ga je al gauw naar de Knapen vereen. Je bent nu zeker naar het jaarfeest geweest of mocht je zoo maar eens mee. Ik houd ook veel van zingen, hoor. „Watersnip." Je had de oplossing goed. ben je nu tevreden giesteld? Ja, 'tkost wel heel wat tijd, maar dat hin dert niets. 'R ij s w ij k." „Tuinman en Witneusje." Wat ondeugend van die kleine zus om de krant weg te maken, daar had Keesie toch beter pp moeten passen. Zijn jullie nu allemaal weer beter? Dat was een heel ziekenhuis. Rilland. „Africaantje." Stond Tannic haar briefje de vorige keer- bij Rilland? Ik had het biet gezien. Je hebt het ventje mooi opgeplakt hoor. Je raadsel zal ik bewaren. „Vinkje." Ja, jij mag ook meedoen, je bent nog wel jong, maar dat is niets geen be zwaar, en als je veel moeite met de raad sels hebt, wil je moeder, denk ik, wel •eens helpen. Roosendaal. „Mülderinnetje." Nu, jij verhuist ook nog wel eens, dat bevalt je ze ker wel op zoo'n manier. Fijn dat Opa het raadsel opstuurde. Serooskerke. „Korenbloem en Blauw oog." Dat is een heele geschiedenis met het raadsel. Fijn dat jullie op méisjesvisite mochten, 't Was zeker wel erg gezellig. „Par ker." Jou kunnen we er nog wel bij gebrui ken. Hoe heb je die naam zoo bedacht? Dat moet je me nog maar eens schrijven. „Het „Achterhoekje." Het zal wel een heele drukte voor je geweest zijn met die verhuizing, dat kan ik best begrijpen. Is het nu aJ klaar of blijf je nog wat helpen? „Saim en Pitt." Het is zoo best hoor, de brief was nu mooi op tijd. Moesten jullie op verjaars visite? „De Ruijter en W. v. Oranje." Jul lie hebt ook al heel wat nesten gevonden, dat lijkt mij wel gezellig. Gaan jullie dan met z'n drieën zoeken? „Snuffelgraag." Na tuurlijk geloof ik het van die raadsels. Je vriend is toch nog niet wegj? Ik heb deze keer nog niets van hem gehoord. Stavenisse. „Muldertje." Ja, de vorige keer was je brief te laat. Dat was niet zoo heel erg voor éin keer, maar nu weer prachtig op tijd. Had je het nu niet zoo druk meer? Vrouwepolder. „Kraaknoot." Wel gezellig hé, om zoo met z'n allen de raad sels te raden. Dat kunnen niet alle nichtjes en neefjes deen. 't Duurt nu al niet zoo heel lang meer voor vader jarig is. „Het Vogel nestje." Het is hier nu weer mooi weer, bij jullie -ootk? Nu, als het regent is het niet zoo gezellig. Gaan jullie allebei naar 't jaarfeest? W olfaartsdifk. „Prins Maurits." Je brief was nu prachtig op tijd. Ja, jullie moeten Moeder maar flink helpen, vooral als ze nog rust hoodig heeft en als allen wat doen, gaat het best. De kaart heb ik ge vonden hoor. „Maarten Trotmip." Nog- wel gefeliciteerd met Broertje's verjaardag. Hoe heet hij eigenlijk. Fijn, dat je nu ook kunt fietsen, heb je er ail éin? „Leeuwtje." De vogels zijin niet altijd zoo gemakkelijk te raden hé. Nu, ik weet ze zelf ook niet. allemaal, wamt er zijn wel eens wat on bekende bij. Leuk dat M. T. bij jou in de klas zit. Z aamslag. „Vergeet mij nietjes." Jullie hebt de raadsels niet goed, er moet meestal een spreekwoord of zoo iets uitkomen. In de krant van twee weken geleden heb ik geschreven hoe je 't doen moet, dus zoek die nog maar eens op. Hier volgen de raadsels. I. Voor de grooteren: Mijn geheel bestaat uit 50 letters. Tarwe is een 48. 19. 31. 34. 6-gewas. 14. 30. 5. 43 is een ander woord voor In M 2. 12. 22. 3. 10. 28. 50 wordt kant vervaardigd. I. 47. 4. 24. 28 leven in het wild. 17. 42. 27. 41. o 7. 11 of gebeurtenis. 37. 33. 32. 21. 13. 23. 43. 25 is een plaats in Friesland. In 13. 20. 10. 45. 35. 36. 38. 46 zijn kraters. Elk land heeft zijn 39. 40. 3. 16. 40. 44. In een. 15. 49. 9. 29 doet men vuur. Ingez. door „Dahlia." II. Voor de kleineren. Mijn geheel bestaat uit 22 letters. Een 11. 12. 13 is een vikicht. Een 1. 2. 6. 22 draagt men als men zwakke oogen heeft. Een 16. 18. 2. 7. is hetzelfde als lied. Een 4. 3.' 2 heeft men om te hooiren. Een 8. 17. 15. 19 is een hoofddeksel. Een 20. 21. 2. 16. 9. 10 doet men voor als men eet. 5. 17 is een noot. 14 is een medeklinker. Ingezonden door „De Kleinste." Ons Vogelhoekje. Welke vogel is dit? Vorige keerKluut. BERTHA. 18.) o— „Dat is waar ook," antwoordt moeder, „morgen is Dora drie jaar. Maar 'tis niet zoo erg, al komt die pop een week later, Btrtha. Jouw gezondheid is méér waard, kind." „Och moeder," pleit Bertha, ,,'kben daar- n<t, toen ik naar huis kwam, toch ook buiten geweest. Wat geeft nu een keertje meer of minder. En 't is niks leuk als Dora nog een week moet wachten. Dat be grijpt ze immers niet?" Als moeder naar het smeekemde gezichtje van haar oudste kijkt, kan ze er niet toe komen een weigerend antwoord te geven. Ze doet de buitendeur open en gaat even in het steegje staan, 't Lijkt haar toe, alsof het weer iets beter is geworden. De wind schijnt minder hevig en de regen valt niet meer zoo dicht als daarstraks. Als ze weer binnenkomt zegt ze: „Nu Bertha, ga dan maar. Maar denk er om, je goed in te pakken. Kraag op hoo-r." „Ja moeder," antwoordt Bertha, blij dat ze toestemming heeft gekregen, 'tls ooik zoo echt gezellig bij1 juffrouw Rijsdam. Ze zou het wat naar gevonden hebben als ze thuis had moeten b'ijven. Toch valt het weer haar, als ze uit het steegje is, niet mee. Ze huivert in haar mantel en trekt de kraag nog hooger op. Als ze in 't zaaltje is gekomen doet ze gauw haar natte mantel uit en gaat bij de meisjes staan die om de kachel groepen;. De droge wiarmte maakt haar echter a-ui het hoesten. Als de hoest maar aan blijft houden, zegt juffrouw Rijn dam bezorgd: ,,'kGeloof dat jij beter bin nen had kunnen blijven, kind." „Hè juffrouw," zei Bertha, „dat zei moe der ook al. Maar ik wou zoo graag mijin pop afmaken. Morgen is Boortje jarig en dan wil ik hem aan haar geven." 't Was onderwijl acht -uur geworden. „Dan gaan we maar gauw beginnen, meis jes," lachte juffrouw Rijsdam, „want jullie hcort het, Bertha's pop moet klaar." De meisjes plaatse® zich om de lange ta fel, waarvan juffrouw Rijsdam aan het hoofd ging zitlen. Één uit het groepje kan orgel spelen. Ze heeft zich dan ook zooals ze ge woon is, voor het oiigel neergezet. Vragend kijkt ze naar juffrouw Rijsdam om te we ten wa.t ze spelen moot. Terwijl de meisjes hun verzenboekjes nemen, geeft juffrouw Rijsdam het nummer op-. Even later klinkt er door het zaaltje: Beveel gerust uw wegen, Al twat u 't harte deert, Der trouwe hoede en zegen, iVan Hem, Die 't alregeert, Die wolken, lucht en winden, Wijst spoor, en loop en baan, Zal óók wel wegen vinden, Waarlangs uw voet kan gaan. Het is doodstil in het zaaltje als daarna juffrouw Rijsdam gaat bidden. Ze vraagt of de Heere hen allen wil zegenen en leiden, niet alleen in -dit uur, maar op heel' hun levenspad. „Gij hebt ook voor ons den weg be paald, waarlangs wij gaan moeten, Heere," zegt ze. „Of die weg lang of kort is weten we niet. Maar als het maar een weg mag zijin, die ons tot U leidt, dan zal het alles, alles goed met ons zijn." Zóó bad juffrouw Rijsdam, en er was er e-en onder de meisjes, die in 't bijzonder, meer nog dan anders, had meegebeden. Die eene was Bertha de Gunst. (Wordt vervolgd.) ÖÖSBLAD Uit zwakheid kracht. Maar hij zelf ging henen in de woestijn eene dagreis, en kwam, en zat onder eenen jeneverboom; en bad, dat zijne ziel stierve. 1 Koningen 19:4. Va® levenszatheid hoort men telkens weer e® gedurig meer. Dat behoort zoo thuis iD een tijd, die meer dan menige andere zich kenmerkt door een jagen naar genot. Levenszatheid, is de wraak van den ge notzoeker -tegen het leven, dat zijn roekeloo- zen eisch niet kon inwilligen. En die le venszatheid haalt over zich het rechtvaar dig oordeel van dien God, die het Leven is, maar daarom ook de God des levens, de Schepper, de Eigenaar, de Wetgever en Rechter. Maar levensmoeheid is toch wat anders: het is het niet langer kunnen, al was het willen oprecht. Het brengt in de diepte, maar doet ook uit de diépte zuchten om hulp en uitkomst tot Hem, die boven alle dingen staat, en die alleen machtig is om te verlossen. Dat niet-meer kunnen, dat bezwijken on der den last, ge vindt het niet bij de zwak kelingen, de genotzoekers, die nog nim mer tot ernstigen arbeid zich hebben aangegord. Maar ge vindt het telkens weer bij die heldenfiguren van ons menschelijk geslacht, die -toch zoo teeder waren van gemoed, zoo gevoelig van ziel. Het overvalt hun, soms na een tijdperk van hooge spanning, en grooto krachtsont wikkeling. En dit hangt wel samen met het zenuwleven; daarin heeft het zijn stof felijke zijde-. Want in ons aardsche bestaan zijn ziel en lichaam, geest en stof, zoo nauw met elkaar verbonden-. Maar de dieper liggende oorzaak is toch wel te zoeken in de zielskrachten, die plot seling inzinken. Zie het, om b-ij dit eene voorbeeld maar te blijven, aan Elia, waarlijk geen genot- mensch, hij, de man met het kemelsharen kleed! Elia, hoe heeft hij als een held ge staan -tegenover den weaken, genotznohti- gen, onmannelijken Acliab 9n de godde- looze, wreede Izebel, wier willoos werktuig Achab was. Als oen held gestaan, hij al leen, tegenover heel de bende van de Baalsprofeten, en het weifelende volk, dat onder de tyrannie van Izebel, de heiden- sche vrouw uit Sidon, zich boog in erger lijke gedweeheid. En toch, na die heerlijke overwinning, waarin de Heere verheerlijkt is, in de oogen van heel het volk, in de oogen ook va® Achab, overvalt hem, als hij vluchten meet voor een vrouw, voor de onbekeer- lijke Izebel, opeens de inzinking, de krach teloosheid: Neem nu, Heere, mijne ziel Hier is teleurstelling. Maar niet de teleurstelling van de zelfzucht. Neen, hier is de teleurgestelde hope, die deze trouwe Het wisselt wat we aanschouwen Het wisselt wat we aanschouwen; De dag wordt avondrood, Genieten leidt tot rouwen, Geboorte -tot den dood. In 't leven sluipt het lijden Ons na gelijk eon dief: Wij allen moeten scheiden, Ook van ons liefste lief. Wat werd er van ons zwerven Wie smoorde een jammerklacht, Wie wou niet liever sterven, Hield Gij, o God! geen wacht? Maar Gij sloopt wat wij bouwen Met zachte Vaderhand, Opdat wij loeren schouwen Naar gindsen Oeverkant. v. OOSTERZEE. knecht des Heeren had gekoesterd om de eer en de zaak van zijnen God en om het heil van zijn volk. Hier is geen verbittering, maar verbre king des harten. Hier is geen verlaten van God, maar een zoeken van zijn aangezicht. Daarom is bet einde dan ook niet de wanhoop, maar het toevlucht nemen tot den Heere. Niet eigenwillige trots, die er zelf een eind aan maakt, maar het oot moedig smeekgebed, of de H-eere het wil doen. Maar hier rijst da® ook uit zwakheid kracht, uit verslagenheid des harten her leving van den moed. Want hier komt de Heere met zijn vertroosting do smart ver zachten. Neen, de Heere neemt zijn ziel niet van hem. Zijn levenstaak is nog niet ten einde, zij® strijd is nog niet volstreien. Maar de Heere 'kent ook zijn moedeloosheid en zwakheid, en li ij bereidt hem een wonder- spijs: Sta qp, eet; want de weg zon voor u te veel zijn. Dan, gesterkt, gaat hij in de kraoht va® deze spijze veertig dagen en veertig nach ten. Hij, de machfelooze, die begeerde te sterven. En aan den berg Gods, aan Ho r-eb, daar spreekt de Iieere met hem. Daar krijgt hij zijn moed terug. Daar komt hij te weten, dat de Heere nog zijn zeven duizend in Israël over heeft. Die God van Elia leeft nog; Hij is De zelfde. Gij vermoeide van kracht, zoek bij Hem uw sterkte. Zoek, en gij zult vinden. Hij is immers ook uw God! Wie booze daden doet, die leidt een treurig leven; Hij zucht, hij ducht, hij vlucht, al wordt hij niet gedreven. Al trilt er maar een riet, hij is terstond bevreesd: Daar is geen feller beul dan midden in den geest. JACOB CATS. II. Ztoals wij in een vorig artikel reeds aanstipten, heeft Van Ginnéken een voor treffelijke studie -gewijd aan Boutens' Taal techniek. „Moeilijk te verstaan en duister wordt Boutens af en toe, dat is buiten kijf," zoo zegt hij. „Maar wie, als hij, het recht meent te hebben, allee® voor gelijkgezinden te dich ten, die er den tijd en het geduld toe heLben zijn fij'ne toe- en woordspelingen te ontraadselen, wie voor alles het nauwkeurige weergeven vraagt van eigen zielsgebeuron, is van dat standpunt, ontwijfelbaar in zijin recht. Iets anders is natuurlijk, of de wereld er wel bij zou varen, als alle monschen zulke contemplatief aangelegde geesten als Boutens warenWant een droomer is Boutens, een heerlijk-geniale droomer, maar een droomer is geen held, is zelfe geen for- sche man in volle kracht van daden. Wat hier echter van zij, voor de ontwik keling van onze taal zijn zulke dichters goud waard." Wie Boutens' verzen leest, dient inzon derheid ook te letten op dingen, die men va-n zeer weinig belang zou noemen; juist i® dat kleine ligt herhaaldelijk een bij zondere schoonheid. Neem b.v. de adjectieven. Vaak wordt het adjectief door Boutens achter het naam woord geplaatst. Niet: kwam haar een goe de ridder tegemoet, maarkwami haar tegemoet een ridder goed. En zoo mooi ook: Zij sloot en opende de poort met han den teer voor dag en nacht. Voor het praedicatiof is des dichters voor liefde zoo groot, dat Van Ginneken hem don dichter van het praedicatief noemt. Want zoo zegt hij overal waar de techniek van dezen nederlandschen taalvirtuoos ons streelt en bekoort, door z'n rijkdom ver baast, door z'n fijnheid verteedert, door z'n gratie .ontroert, daar is het bij nader toe zien: altijd het ijl ranke praedicatief dat ons betoovert in rustig bewogen gratie. Door Van Ginneken worden hierbij de vol gende voorbeelden aangehaald. Allereerst da praedicatieven met: tot. „De dag rijpt tot één blond begrijpen", „Tot goddlijke aan dacht verstomt mijn mond", „Mijn daag- lijksch landschap, dat de stille jaren ver innigden tot kamer van vertrouwdheid". Da® praedicatieven met: als; b.v.: "k Heb sterren nooit zoo als geluk gevoeld. Zoo dicht nabij, zoo- veilig ver, Zoo waar en klaar bedoeld. „I® gewone intellectueele taal we ci- teeren Van Ginneken op weer aan andere plaats, om den lezer eenigermate een indruk te geven van den rijkdom dien ge in het weak va® Boutens aantreft is het een vroom gebruik: om pas met een bezittelijk voornaamwoord aan te komen, als de be-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 9