to ÜJ LU Uit het Zeeuwsch Verleden ■i- Voor de Jeugd. re J. «i E o a ik E E 3 C u. V Q a s re re re re re sM re re re Licht in het donker VI. Wees ons gezegend Iets over St. Anna Ter Muiden. re e J1 111 I §SS 9 u EC J -s 3 -c re re OC 3 tn S- C "Si 5 o Q. QQ 03 a c Lm "HlT W rprr ■t d) w J ■J-< o> 3 00 3 o O -3^ "5 5 -Q re^R bo M 2 re S c •3 0 52 re re o d2-g g P W S fco tc g *-< CVj to ?s - Q> TJ s ni g1" :?2ssi_j- n* - •-,_'ÉQ„i<cö©rere 0 o ft re -Q -t4 -ö hoc N ?3^ jS"£o MS-3 o o a) - bo 03 LÜ e G) S 5 CÖ 2 M *4#t re 03 s-t re re re Q cö g 0 *-» re u «3 a S 0 h re bo Qi< G re re -^5 o re, _re -° -re eo m re re co re w re~ - .52 -re re 're o - O 3°.SS -a -a no .£Po re 'o •re q - CÖ u CÖ re E «Hter reeds geroemd is. Maar in Boutens' leepiegeliogen gaat bet vaak juist andersom. Jki zijh vagen zielestaat wordt juist het be- van het toebehoorende of gevolg vaak eerder wakker dan dat van de oorzaak- tiigenaar". Voorbeelden hiervan zijn: Hoe dikwijls zong zijn zomerlied De wind door vloed van koorn en blaen? En: Uit de open torennok tampte oip zijn «3d h eor eender liedde bronzen klok. Deze afwijking van het gewone doet den lezer misschien even wat vreemd aan;,maar toet deze wel zeer eenvoudige middelen weet de dichter verrassende resultaten 'te hereiken. Zoo wordt ook vaak het lidwoord weggela ten: „de, het, een, zijn den dichter allemaal teel te scherp omschreven, veel te koele, ruwe werkelijkheid". Daarom niet een maar: Dat door hear donkre dal van smart Zij glimp zond van gena. Let, in dit verband, ook op het tusSchen- toegen van een stomme e: de verlaten nach- fepaden; de morgen gaat als een lichtekind; do windevloot, de schepen van de luchtezee. Ook aan het eind van een woorduit godd'lij- ken gedulde; daar is niet een die leeft en daarvan konde heeft. Kt zijn nog slechts enkele bizonderheden welke men in zoo rijke mate allerwege in Kratons' verzen ontdekt. Hij is een Woordkunstenaar in den vollen zin des tooords; een dichter, voor wien de woorden juweel en zijn, die hij kiest en schikt met fciauwlettende, liefdevolle zorg. En in zijn verzen spant zich een regenboog van kleuren. Wanneer men uit Bouten's werk een enkel vers wil citeerea, staat men voor een overvloed, die een keuze uiterst moeilijk to aak t. Wat, wat moet men nemen en 11 voorhouden uit dezen rijkdom? Een keuze uit dit vele vindt slechts één rechtvaardi ging: wellicht brengt zij den lezer er toe, toéér van dezen dichter te lezen 1 Dit den bundel Garmina is Maria en Johannes. Zij bleven sedert, naar zijn woord, Iftls wat van God bijeenbehoort Eett tweede moeder, een andre zoon Hij, stille derde in hart en woon. En achter 'twerk van iedre week Kwam lang en stil de sabbath: 'tleefc Of weer het middaguur hun bracht De sombre glorie van dien nacht Die met zijn purpren rouw omhing Huns Heeren naakte foltering. Weêr traden zij zijn wanklen na De steilten op naar Golgotha. En in de rust der kleine kamer Trilden de slagen van den hamer. Dwars door de lage zoldering Stond hoog het hout waar Jezus hing. Dan waren ze éen en rijk in 't leed Dat zich in zaligheid vergeet, En zonder dcelen dronk hun pijn Yan lijf en bloed de medicijn Als dauw doordringt der rozen hart, Zoo op hun saamgebloeide smart Zuchtten zijn lippen de'eigen toon: Zie, kind, uw moeder vrouwp, uw zoonl... Maar als de late middagzon Weêr in hun oog haar klaarheid won, Dan dwaalden ze in den geest uiteen, En elk bezat den Heer alleen. Zi, leende in avondlijk gebed Aan 'tonde huis in Nazareth, Én, na zijn leven, na zijn dood, Lag vreedzaam in haar lauwen schoot Zijn jong gelaat in slaap zoo schoon, Haar kind, haar eerstgeboren zoon.... Ea ook Johannes' geest was ver: Zijn oogen vonden de avondster Niet hier, maar boven 'tbleeke bed Van 't wrjde meer Genezareth. 't Was na den wondervollen dag Die hem onwillig volgen zag Een nieuwen Meester die hem vond En riep, maar dien hij niet verstond Vóór, zoetst verwijt, in de'avond laat Hij naar Zijn jong beschaamd gelaat Do klaarheid zijner oogen hief En sprak: Johannes, 'kheb u liefl In een slot-artikel hopen wij gelegenheid te vinden, nog een en ander met betrekking tot het werk van dezen dichter te zeggen, en uit zijn bundels naar voren te brengen. Al kunnen wij des dichters vvere.d- en levensbeschouwing niet de onze noemen, toch is er in zijn werk veel, dat wij als een dankbaar bezit aanvaarden. 4. L. vanOyen. „Wanneer ga je nu weer naar het kan toor," vroeg haar vader den volgenden mor gen. „De feestdagen zij nu voorbij en je bont weer aardig aangesterkt; moet je nog niet naar het kantoor?" Emmy werd bleek en bpog zich diep over haar koffie. Ze durfde haar ouden vader de waarheid niet zeggen, bevreesd als zij was dat hij weer een aanval van zijn oude kwaal zou krijgen, die, naar de dorter ver zekerd had, noodlottige gevolgen kon heb ben. „Ik heb nog een paar dagen verlof, vader, in verband met mijn ziekte," loog zp en het bloed vloog haar naar het h->ofd. Haar hart klopte zoo zeer en ze voel le zich zoo ellendig, dat het haar onmogelijk was nog een enkel woord te zeggen. Zij begon daar om spoedig de tafel af te ruimen en begaf zich naar de kleine keuken, waar ze snikkend op de zoo goed als leege kolen eist neer viel. 'tWas voor haar alles even donker. Ze had nog hoogstens voor een paar dagen kolen en buiten was het zoo bitter koud. En eten had ze ook maar heel weinig meer in voorraad, terwijl het geld om inkoo en te doen, ontbrak. Wat moest ze beginnen? En alsof dat alles niet erg genoeg was, had ze ook nog haar vader voorgelogen. Mot het hoofd in de handen, do lippen vast op elkaar gedrukt, z ig zij rond. Zou er (jan nergens uitkomst zijn? Ze had jje- hoopt, dat de dame, die zoo vriendelijk met haar gesproken had, hiar zou helpen; zij had tot God gebeden bm hulp en redding, en nu was dit het einde! Een booze gedachte kwam in haar ziel Op. Had ze niet in de krant gelezen, dat een man en een vrouw, om aian de ellende van hun leven een einde te maken, de gas kraan hadden opengedraaid en zoo een zachten dood hadden gevonden? 't Was als of een zachte maar dwingende stem haar toefluisterde dit voorbeeld te vol gen. Aan alle nood en zorg zou dan voor haar en haar vader een einde zijn geko men. Waarom zou zij niet doen, wat zoo velen vóór "haar hadden gedaan? Maar daar hoorde ze een andere stem, die "haar vermanend toeriep: Neen, dit is het einde niet. De eeuwigheid is lang. Geen moordenaar, ook geen zelfmoordenaar, zal het Koninkrijk Gods beërven. In haar angst en nood der ziel, wrong Emrny hare handen. Wat moest zij doen? „Roep Mij aan, in den dag der benauwd heid, én ik zal u uithelpen en gij zult Mij eeren." Ja, dat moest zij doen. Zij had geroepen em gezucht tot God, gisteren en eergisterenj, rnaar zij zou het weer doen, zij zou blij ven roepen en pleiten op de beloften Gods. Zij boog hare knieën om te bidden, ja, maar allereerst om vergeving van ha ir zc .den, van de zonde van ongeloof en vertwijfeling. Den volgenden morgen toen E.niny op stond, was het bitter koud. De kolenbak was nóg- leeger dan den vorigen dag en haar geldvoorraad was zoo goed als uitge put, maar in haar hart was het Lcht. Hoe het gaan zou, zij wist hot niet. Maar zij vertrouwde, al was 'tmet beving in het hart, op God, die mé r dan een vader wil zorgen voor zijne kinderen. Terwijl ze bezig was do thee te zotten, hoorde ze iemand de stoep o -ko uen. Er werd aan de brievenbus gemorreld en toen hoorde zij een brief vallen. „Daar is de postbode," schreeuwde ze en rrrdeen stond ze al bij de voordeur. Waarlijk een dikke witte brief 1 Haar knieën kniirten, zoodat ze eerst meest gaan zitten voor ze den brief kon ope nen. Bereidt den Heer een effen baan, Wordt vlak gebergte, rijst o dalen Uw Vorst, der vaadren boop, spoedt aan, En doel ep u Zijn luister stralen. Hij, David's Zoon en Heer te gader, Treedt vol genade en waarheid nader. Wees ons gezegend, wees geloofd, Van God gekomen Heer en Hoofd. Maak, Sal ems kroost, uw poorten breed, Blijf Abram waard, aw Vorst omringen Zie, volk bij valk rukt aan, gereed Met geestdrift u vooruit te dringen, 't Profetisch woord klonk hun in d' oorem, En zij ook doen de feestkreet hooren: Wees ons gezegend, wees geloofd, Van God gekomen Heer en Hoofd. Hij komt, maar van geen legermacht, Maar van geen wereldglans omgeven; En toch, Zijn rechterhand vol kracht, Doet hoogmoed wanklen, snoodheid beven. Genade en waarheid richt Zijn strijden, Zijn liefde zegeviert door lijden Wees ons gezegend, wees geloofd, Van God gekomen Heer en Hoofd. Had ook u d' aarde een kruis bereid, Gij Heer, Gij droegt er hare zonden, En hebt den weg tot heerlijkheid Voor U, maar ook voor haar gevonden. En wie nu liefd' en waarheid minnen, Zij jub'len met verheugde zinnen: Wees ons gezegend, wees geloofd, Van God gekomen Heer en Hoofd. C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA. Met bevende vingers maakte ze de enve loppe open en het eerste wat ze zag was een „bankbiljet van tien gulden. De tranen sprongen haar in de oogen en met kloppend hart las ze: „Geachte Mejuffrouw. U zult misschien gedacht hebben, dat ik u vergeten "had. Maar dat is niet het geval. Mijn broer ver boekt u Woensdagmorgen om 9 uur op zijn kantoor te komen, waar hij met u wil spreken over een eventueele aanstelling als typiste. Daar u wellicht nog enkele noodigo uitgaven hebt te doen, sluit ik hier bij wijze van voorschot alvast een klein bedrug in." En dan volgde» de onderteekaning met het adres waar zij zich zou hebben, te ver voegen. Bewegingloos zat Emmy op haar stoel. „Als verstijfd. En toen zonk zij op haar knieën, verborgde haar gezicht in de han den en schreide, zooals zj nooit tevoren1 geschreid had. God had haar gebed verhoord. Toen zj vertwijfelde en goddelooze gedachten in haax ziel opkwamen, had God reeds redding be steld. Emmy dankte, en haar danken werd bid den: vergeef, o Vader in den hemel, ver geef cms onze schulden! Daar hoorde zij de stem van haar va der, die haar riep. Vlug droogde ze haar tranen. „Ja, vader tje, ik zal vlug theezetten en een heerlijke boterham klaarmaken. Wacht nog een kwar tiertje, dan is alles in orde." Zij greep haar hoed en mantel en ging zoo vlug zij kon, naar den naastbijzijnden winkel, om het noodige te halen Door A. M. Wessels. CXI. CXII. (Slot.) Zooals gezegd, ligt de beteekenis van het plaatsje hoofdzakelijk in zijne polders, zoo dat wij hierover nog eenigo mededeelingen' doom. Hr-t. zjn er verscheidene, n.l. de Rob- be moreel po ld er, Gouvo ncurpopler, Kraayens- poldc.r, de Sas, de Brugsche en Zoutenpolder (gedeeltelijk) en de Maneschijnpolder. iurn der oudste is de Robbemoreel, een schor tusBchen Mude en Sluis, reeds in ET" Cf|+J n b0 re G fl O H Je o re o U U- S 4, Syö c3 CÖ N 0 re r0 s 2 re cö 0 g: 'H w r-H cö re g - p, cö rH re w re 0 S'g3 0 &0 -3 5^ O Ch cö r-t f-< re re re.2 o.h dj 3 Lh 2 tn -Ö-Ö 10 O d bod;§U£Ö d 8 «^3^ JjSf II bOÏ>r£}'-Ö>"l-q S O (O re rS3 CD o, Èfg-ê g.l Sf w g -re - rt £p gj'ö 'S 'ei 05.51 g-i re 3 *-( ci S 9.Ë 1 r0 H cè I -Ö CO r—cö g iS ffi t: N rs 3 o r* P o) S3" 0 S N H "If g I §5 1 re p .lü Ti CÖ n /*s -- dxi S ®h Bdü u t> i 1293 opgewassen en vóór 14S1 bedijkt. Aan deze grensde, volgens Janssens, de-Brugsche of Zoutepolder, welke meermalen onder wa ter kwam, zoowel door dijkbreuken als om den vijand te keeren. Meer westeljk lag de Zandbaai en ten Oosten van de haven van Mude, de Mane schijnpolder, wellicht reeds omstreeks 1232 door Jan van Namen aangewonnen, doch in 1407 bedijkt, nadat hij door den St. Elizabethsvloed 19 Nov. 1404 overstroomd was. Het groote voorliggende schor verdronk in 1436. Deae polder was omgevetn door den Dikken of Graaf Jansdjk, dien Jan Zonder Vrees in 1407 en 1408 liet opwerpen. Van den Brixuspolder, waar den 9en Aug. 1436 tusschem de Engelschen en Vla mingen hevig werd gevochten, behoort slechts een klein deel aan Nederland. De Gouverneurspolder werd in 1716 be- dijkt -en is verbonden met den Godefroj»- polder. Hij draagt zijin naam naar den be velvoerder der vesting Sluis (Zei. Hl. pag. 489). De Kraayemspolder, in 1757 bj het indijken van hef Lapschuursche gat aangewonnen, is -penoemd naar 'den Burgemeester van Sluis, Abraham Kraaj, heer vami Edewalle. Omstreeks anderhalf uur van St. Anna, nu op Belgischen bodem, lag het nu geheel verdwenen Monnikenreede, eens een ver maarde handelsplaats. St. Anna ter Muiden heeft een zeer fraai wapen, dat ook op de pomp, op het keu rige stille pleintje staande, is afgebeeld. Het wapen wijst op zeevaart en handel, het anker op een veiligie reede. De maan en do zespuntige ster, op de plaatswjzers der zeelieden, vóór de uitvinding van het kom pas en de uit leeuw en adelaar samenge stelde griffioen herinneren aan de kracht waarmede men hier in Mude de scheepvaart beschermen zou. Opmerkelijk is, dat volgens de wapen- kaart van SmaUegange, maan en sterren ook voorkomen in het schild van Water vliet. Aan dit wapen is nog een legende ver benden. Zooals bij alle zeehavens, was er natuurlijk ook bij St. Anna ter Muiden een flinke vis- schorshaven, waar de talrijke visschers van Mude een veilige reede vonden. De Muder vloot, in de vroegte uitgevaren, was zonder de minste vangst in de ha ven teruggekeerd, betrekkelijk reeds vroeg, zcodat de bevolking begreep, dat er iets bijzonders in de haven te doen was. En zoo was het ook, want de visschers brachten een onheilspellende tijding mee. Een hunner had, tamelijk hoog op de Noordzee, een zonderling opgetakeld schip ointmoet, vermoedeljk een kaperschip. Dit wonderlijke schip zette koers naar Mude en verspreidde een ondragelijke stank om zich heen. Voorts had de schipper, die het schip het eerst gezien had, waargenomen, hoe rond de bloedroode topvlag tallooze pestvogels krijschten. De schrik sloeg hem om het hart en hij besloot zoo vlug mogeljk voor het vreem de vaartuig' te vluchten. 't Spreekt vanzelf, dat de andere visschers dat vreemd vonden, want zj waren betrek kelijk nog maar kort in zee en er was bjna nog niets gevangen. Maar ook zij kre gen het scliip, dat steeds meer naderde, in het gezicht en ze volgden eveneens het voorbeeld van de eerste. Ondertusschen was op de reede een massa volk bijeengestroomd, dat spoedig op de hoogte gebracht werd, met wat er te komen stond. Mude raakte in hevige opwinding. D>e pest, de Zwarte Dood zou in de stad zijn intrede doen. Deze gedachte vervulde de menigte met ontzetting. Nu trad de Schout in vol ornaat en om ringd door de statige schepenen, op bet hooge raadhuis-bordes waardig naar vo ren. De menigte hoopte zich daar samen, om te vernemen wat hun te doen stond. Met ernstige stem, als gevoelende den kri tieken toestand waarin Mude was gekomen, wekte hij op tot volkomen rust en kalmte. „Dit kan u redden," zoo sprak hij, „en nog iets anders. De Pastoor van onze Groote Kerk had, met de- fiulpe Gods en de Patrones van Mude, SI. Anna, besloten de staid voor de pest te bewaren. Ilj zou zich zonder schromen aan boord begeven en de ziekte door geb ;d oezweren en zoodoende de bemanning genezen. De wakkere Pastoor bertad inlerd iad het besmette vaartuig en volgens de legende werden zjn gebeden verhoord en de ziekte bezworen. Het spreekt vanzelf, dat de bemanning van dit vreemde schip, dat naderhand een Turksche kaper bleek te Zijn, zeer dankbaar was. De kapitein schonk aan den onverschrok ken Pastoor een vlag met de halve maan, fceir gedachtenis aan deze wonderbare ge nezing. En vanaf dien tijl kreeg St. Anna een maan in haar wapen. Beste Jongens en mei jes, 'tWas een 'heele stroom briefjes die ik deze week ontving! Het gevolg zai wel zijn, dat er voor het verhaal niet veel ruimte overschiet, maar dat halen we de volgen de week wel weer in. 'tWas een heel werk, ze allemaal te be antwoorden, vooral om-dat er van die ge zellige lange brievon b.j waren, wat ik heel prettig vind, maar waardoor je niet zoo vlug opschiet. Jammer dat ik de briefjes niet meer uitvoerig kan beantwoorden, maar dat gaat nu eenmaal niet. De volgende week worden weer enkele prijzen toegekend. Hartelijke groeten van i'ANTE DOLLIE. Oplossingen Prijsraadsels. 4 Jan. I. De zegen des Heeren maakt rijk en hij voogl er geen smart hij Onderd.: maas meester, Gijs, de zee, rijk, herten, konijn, Hardenberg, voegen. II. Tevredenheid is een groote schat. Onderd.: Regen, schoen, ei, heide, tevreden, best, rat. 18 Jan. I. Er verdrinken er meer in het glas dan in de zee. Onderd.: Lelie, genade, kanarie, ring, meer, Eva, Esther, den, Dan. II. Vergeldt niemand kwaad voor kwaad. Onderd.: Anna, Maria, David, Lot, akker, vader, wonder Mooren, w. 1 Febr. I. Prinses Juliana is een en der tig Januari te Leiden gepromoveerd. On derd.: dertig, portier, Januari, mol, steeg, Leiden, Nederland, Veere, Prinses Juliana. II. Spreken is zilver en zwijgen is goud. On derd. spreken, regen, tol, zuiden, vinger, wijs, zeis. 15 Febr. I. Al is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt haar wel. Onderd.: Leugenen, Leiden, waarheid, Esther, Waal, Schagcn, lood, hallo, rat, a.z. II. Ledigheid is des duivels oorkussen. Onderd.: ledig, lessen, huis, kersen, Indië, Dries, vuil, d. Amsterdam. „Amsterdammertje." Je mag best om de veertien dagen schrijven. We zijn al dicht bij de honderd, want er zijn van de week al weer nieuwen bijgekomen. Aagtekerke. „Pauw." Wat heeft jouw broer reuze veel nesten gevonden; jammer dat jij ook niet mee kunt helpen hé? Dus de avond is wel gezellig geweest. Ja, hoor, j-o mag de raadsels om de vier weken in sturen. Bergen op Zoom. „Loolaantje." Wat is die kleine broer van jou een leu- ke-rt. Je vindt het zeker wel fijn dat Moedor nu weer thuis is. Bresken s. „Marie." Natuurlijk mag jj ook meedoen. Je kunt dan iedere week schrijven, of ééns in de 14 dagen, wat je zelf het prettigste vindt. Bruin is se. „Tarnde." Ja, jij zult het verleden week wel druk gehad hebben. Voor al nu met de Fransche les en de brei- school. Colijnsplaat. „Zwartoogje." Wat een eenige kiek vind ik dat, echt leu'k dat jul lie allemaal een gebreide jurkaan hebben. Ben jij de vierde van voren inet die langie vlechten? Schrijf maar eens gauw wie de akuleren zijn. Goes. „Roosje." En was 'tnog gezellig om bij tante te eten? riee, allemaal kun nen ze geen prijsje krijgen, dan had ik er wel erg veel noodig. „Reseda." 'tValt nu niet mee hé, met die kou, daar zijn we niet meer aan gewend. Heb je een prettige verjaardag gehad? „Moeders hulp." ,JBlondine en Bruinoog." Wat een korte briefjes deze keer, wisten jullie niets te schrijven, of 'komt het door de drukte; ze ker veel huiswerk. Doet de kleine speelpop ook mee als ze groot is? „Talbot en Fiat." Nu heb je het toch mis, hoor. Fiat, ik geef de prijzen om de beurt, dus kan het niet dat a(n leren die pas ee-n jaar meedoen, al veel meer prijzen hebben gehad dan jij. „Ane moontje en Klaproosje." Om de twee we ken geef ik een prijsraadsel, en als we vier prijsraadsels gehad hebben prijzen, dus dat is nog ai guiw hé? Maar de uitslag komt er de volgende week pas in. „Boschviool tje' Ja, liet. is nu maar 't beste om 's avonds hij de kachel te blijven. Je bent toch niet bang, dal je rapport achteruit gegaan is? „(Stormvogel." Verlang je nog steeds naar ijs, nu dan zal je heusch nog een jaartje moeten wachten. „Zeemeeuw." Ben je bang dat je veigeetachtig zult worden? Je mag van mij net zoo goed iedere week schrijven hoor. „Arendskelkje." Wat zijn jullie ver leden jaar fijn uit geweest; zou je nu weer mee mogen? Ja, hoor, zeg maar tegen M-, dal ze ook mee mag doen. „Speurder." Wat zal jij heerlijk eten kunnen kolken. Je vindt het zeker wel fijn om 's zomers te gaan kaanpeeren. 'sGravenpolder. „Heidebloempje." Ja, er zijn heel wat menschen die naar den zomer verlangen, we hebben anders niet te klagen wat de kou betreft. „Doornroosje." Jij maakt het me nog al gemakkelijk door veel namen op te geven. Natuurlijk mag je me Tante Dollie noemen, dat doen ze alle maal. „Viooltje." Ja, jij bent ook 'hartelijk welkom, nu zijn er ail weer twee nieuwe nichtjes bij. Stuur je de raadsels om de veertien dagen? „Dahlia." Nee, dat weet ik niet meer van dat raadsel'tis zeker al lang geleden. Ik moet de raadsels haast altijd wat veranderen. De groeten aan Ma- rietje. „Hyacint." Nee, daar ben ik do schrijfster niet van, jammer hé. Ik zou je wel eens willen zien in je nieuwe jurk. 'sH.H.kinderen. „Vergeet mij niet." Jammer dat je niets wist te schrijven; dat vind ik niets gezellig, zoo'n kort briefje. „De Gebroeders Ik dacht al half dat jullie niet meer meededen. Daarom is het toch prettig, dat jullie nog even geschreven heb ben. We hebben anders langen tijd gezellig gecorrespondeerd. „Bloemenmeis je." Zijin de raadsels in ons hoekje" gemakkelijker 't Is Zondag zeker wel ge zellig geweest in N.? „Madeliefje." Ja hoor, ik kan het ook. Je vindt het zéker wel erg prettig. Heb je al lang les? If-rsese. „Slaapmutsje en Sneeuw- klskje." Dat vriendinnetje vond het zeker wel erg lief, dat jullie zelf iets voor haar gemaakt hadden. I)e oude heer is goed ge-lukt hoor. „Boterbloempje en Melkmeisje." Die vlek kwam goed te pas, hé. Zijn jullie allebei op de M. V.? Leus hé, dat het de naam van zusje was. „Babbelkous." Jij' doet je naam niet veel eer aan hoor; er zijn er wel die veel meer babbelen in hun briefjes. „Fruitjongetje." Nog hartelijk ge feliciteerd met Fa's verjaardag; er is heel wat familie geweest hé? Kloe tinge. „Meitakje." Je hebt me toch niet nieuwsgierig kunnen maken, want ik had het gedicht, al in A. haar brief gele zen. Jammer hé. Maar ilr vind het erg mooi. Kamperland. „Vlindertje." Dat vind ik gezellig nog een nichtje uit K. er bij. Er zijn er al verscheidene geweest, maar de meesten scheiden er weer mee uit. Ja, ie mag al de raadsels insturen. „Zangvogeltje." Je moet maar goed je best doen met zingen, i.an ga t het vast wel goed. Je mag toch nog wel orgel spelen al bob je geen les meer? Kortgene. „Azalia." Stuur het raad sel maar- eens in, misschien kan ik het wel gebruiken. Die je nu stuurde zullen wel gaan. K r ab bend ijk e. „Tulpje." Fijn zeg, dat die nieuwe weg langs jullie huis gaat 't Is er nu zeker wel" erg druk. Ik heb er juist een kiek van gezien, ook het raaun van jouw kamertje. „Water-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 10