to
ÜJ
LU
Uit het Zeeuwsch Verleden
■i-
Voor de Jeugd.
re
J. «i E
o
a
ik
E
E
3
C
u.
V
Q
a s
re re
re
re
re
sM
re re
re
Licht in het donker
VI.
Wees ons gezegend
Iets over St. Anna Ter Muiden.
re
e J1 111 I §SS 9
u EC
J -s
3 -c
re
re OC
3
tn
S- C
"Si 5
o
Q.
QQ
03
a
c
Lm
"HlT
W
rprr
■t d) w
J ■J-< o>
3 00
3
o
O
-3^
"5 5
-Q
re^R
bo M
2 re
S
c
•3 0 52
re re
o
d2-g g
P W S
fco tc g
*-<
CVj
to
?s
- Q>
TJ
s ni g1"
:?2ssi_j-
n* - •-,_'ÉQ„i<cö©rere
0 o ft re -Q -t4 -ö
hoc N ?3^
jS"£o MS-3
o o a) -
bo 03
LÜ
e
G)
S
5
CÖ
2 M
*4#t
re 03
s-t
re
re
re Q
cö
g 0
*-» re
u «3
a
S 0
h re
bo
Qi<
G re
re
-^5 o
re, _re -° -re
eo m re re co re w re~
- .52
-re re 're
o -
O
3°.SS
-a -a no
.£Po
re 'o
•re q
- CÖ
u
CÖ
re E
«Hter reeds geroemd is. Maar in Boutens'
leepiegeliogen gaat bet vaak juist andersom.
Jki zijh vagen zielestaat wordt juist het be-
van het toebehoorende of gevolg vaak
eerder wakker dan dat van de oorzaak-
tiigenaar". Voorbeelden hiervan zijn:
Hoe dikwijls zong zijn zomerlied
De wind door vloed van koorn en blaen?
En: Uit de open torennok tampte oip zijn
«3d h eor eender liedde bronzen klok.
Deze afwijking van het gewone doet den
lezer misschien even wat vreemd aan;,maar
toet deze wel zeer eenvoudige middelen weet
de dichter verrassende resultaten 'te hereiken.
Zoo wordt ook vaak het lidwoord weggela
ten: „de, het, een, zijn den dichter allemaal
teel te scherp omschreven, veel te koele,
ruwe werkelijkheid". Daarom niet een
maar:
Dat door hear donkre dal van smart
Zij glimp zond van gena.
Let, in dit verband, ook op het tusSchen-
toegen van een stomme e: de verlaten nach-
fepaden; de morgen gaat als een lichtekind;
do windevloot, de schepen van de luchtezee.
Ook aan het eind van een woorduit godd'lij-
ken gedulde; daar is niet een die leeft en
daarvan konde heeft.
Kt zijn nog slechts enkele bizonderheden
welke men in zoo rijke mate allerwege
in Kratons' verzen ontdekt. Hij is een
Woordkunstenaar in den vollen zin des
tooords; een dichter, voor wien de woorden
juweel en zijn, die hij kiest en schikt met
fciauwlettende, liefdevolle zorg. En in zijn
verzen spant zich een regenboog van kleuren.
Wanneer men uit Bouten's werk een enkel
vers wil citeerea, staat men voor een
overvloed, die een keuze uiterst moeilijk
to aak t. Wat, wat moet men nemen en 11
voorhouden uit dezen rijkdom? Een keuze
uit dit vele vindt slechts één rechtvaardi
ging: wellicht brengt zij den lezer er toe,
toéér van dezen dichter te lezen 1
Dit den bundel Garmina is
Maria en Johannes.
Zij bleven sedert, naar zijn woord,
Iftls wat van God bijeenbehoort
Eett tweede moeder, een andre zoon
Hij, stille derde in hart en woon.
En achter 'twerk van iedre week
Kwam lang en stil de sabbath: 'tleefc
Of weer het middaguur hun bracht
De sombre glorie van dien nacht
Die met zijn purpren rouw omhing
Huns Heeren naakte foltering.
Weêr traden zij zijn wanklen na
De steilten op naar Golgotha.
En in de rust der kleine kamer
Trilden de slagen van den hamer.
Dwars door de lage zoldering
Stond hoog het hout waar Jezus hing.
Dan waren ze éen en rijk in 't leed
Dat zich in zaligheid vergeet,
En zonder dcelen dronk hun pijn
Yan lijf en bloed de medicijn
Als dauw doordringt der rozen hart,
Zoo op hun saamgebloeide smart
Zuchtten zijn lippen de'eigen toon:
Zie, kind, uw moeder vrouwp, uw zoonl...
Maar als de late middagzon
Weêr in hun oog haar klaarheid won,
Dan dwaalden ze in den geest uiteen,
En elk bezat den Heer alleen.
Zi, leende in avondlijk gebed
Aan 'tonde huis in Nazareth,
Én, na zijn leven, na zijn dood,
Lag vreedzaam in haar lauwen schoot
Zijn jong gelaat in slaap zoo schoon,
Haar kind, haar eerstgeboren zoon....
Ea ook Johannes' geest was ver:
Zijn oogen vonden de avondster
Niet hier, maar boven 'tbleeke bed
Van 't wrjde meer Genezareth.
't Was na den wondervollen dag
Die hem onwillig volgen zag
Een nieuwen Meester die hem vond
En riep, maar dien hij niet verstond
Vóór, zoetst verwijt, in de'avond laat
Hij naar Zijn jong beschaamd gelaat
Do klaarheid zijner oogen hief
En sprak: Johannes, 'kheb u liefl
In een slot-artikel hopen wij gelegenheid
te vinden, nog een en ander met betrekking
tot het werk van dezen dichter te zeggen, en
uit zijn bundels naar voren te brengen.
Al kunnen wij des dichters vvere.d- en
levensbeschouwing niet de onze noemen,
toch is er in zijn werk veel, dat wij als
een dankbaar bezit aanvaarden.
4. L. vanOyen.
„Wanneer ga je nu weer naar het kan
toor," vroeg haar vader den volgenden mor
gen. „De feestdagen zij nu voorbij en je bont
weer aardig aangesterkt; moet je nog niet
naar het kantoor?"
Emmy werd bleek en bpog zich diep over
haar koffie. Ze durfde haar ouden vader
de waarheid niet zeggen, bevreesd als zij
was dat hij weer een aanval van zijn oude
kwaal zou krijgen, die, naar de dorter ver
zekerd had, noodlottige gevolgen kon heb
ben.
„Ik heb nog een paar dagen verlof, vader,
in verband met mijn ziekte," loog zp en het
bloed vloog haar naar het h->ofd. Haar
hart klopte zoo zeer en ze voel le zich zoo
ellendig, dat het haar onmogelijk was nog
een enkel woord te zeggen. Zij begon daar
om spoedig de tafel af te ruimen en begaf
zich naar de kleine keuken, waar ze snikkend
op de zoo goed als leege kolen eist neer
viel.
'tWas voor haar alles even donker. Ze
had nog hoogstens voor een paar dagen
kolen en buiten was het zoo bitter koud.
En eten had ze ook maar heel weinig meer
in voorraad, terwijl het geld om inkoo en
te doen, ontbrak. Wat moest ze beginnen?
En alsof dat alles niet erg genoeg was, had
ze ook nog haar vader voorgelogen.
Mot het hoofd in de handen, do lippen
vast op elkaar gedrukt, z ig zij rond. Zou
er (jan nergens uitkomst zijn? Ze had jje-
hoopt, dat de dame, die zoo vriendelijk
met haar gesproken had, hiar zou helpen;
zij had tot God gebeden bm hulp en redding,
en nu was dit het einde!
Een booze gedachte kwam in haar ziel Op.
Had ze niet in de krant gelezen, dat een
man en een vrouw, om aian de ellende
van hun leven een einde te maken, de gas
kraan hadden opengedraaid en zoo een
zachten dood hadden gevonden?
't Was als of een zachte maar dwingende
stem haar toefluisterde dit voorbeeld te vol
gen. Aan alle nood en zorg zou dan voor
haar en haar vader een einde zijn geko
men. Waarom zou zij niet doen, wat zoo
velen vóór "haar hadden gedaan?
Maar daar hoorde ze een andere stem,
die "haar vermanend toeriep: Neen, dit is
het einde niet. De eeuwigheid is lang. Geen
moordenaar, ook geen zelfmoordenaar, zal
het Koninkrijk Gods beërven.
In haar angst en nood der ziel, wrong
Emrny hare handen.
Wat moest zij doen?
„Roep Mij aan, in den dag der benauwd
heid, én ik zal u uithelpen en gij zult Mij
eeren."
Ja, dat moest zij doen. Zij had geroepen
em gezucht tot God, gisteren en eergisterenj,
rnaar zij zou het weer doen, zij zou blij
ven roepen en pleiten op de beloften Gods.
Zij boog hare knieën om te bidden, ja, maar
allereerst om vergeving van ha ir zc .den,
van de zonde van ongeloof en vertwijfeling.
Den volgenden morgen toen E.niny op
stond, was het bitter koud. De kolenbak
was nóg- leeger dan den vorigen dag en
haar geldvoorraad was zoo goed als uitge
put, maar in haar hart was het Lcht.
Hoe het gaan zou, zij wist hot niet. Maar
zij vertrouwde, al was 'tmet beving in
het hart, op God, die mé r dan een vader
wil zorgen voor zijne kinderen.
Terwijl ze bezig was do thee te zotten,
hoorde ze iemand de stoep o -ko uen. Er
werd aan de brievenbus gemorreld en toen
hoorde zij een brief vallen.
„Daar is de postbode," schreeuwde ze en
rrrdeen stond ze al bij de voordeur. Waarlijk
een dikke witte brief 1
Haar knieën kniirten, zoodat ze eerst
meest gaan zitten voor ze den brief kon ope
nen.
Bereidt den Heer een effen baan,
Wordt vlak gebergte, rijst o dalen
Uw Vorst, der vaadren boop, spoedt aan,
En doel ep u Zijn luister stralen.
Hij, David's Zoon en Heer te gader,
Treedt vol genade en waarheid nader.
Wees ons gezegend, wees geloofd,
Van God gekomen Heer en Hoofd.
Maak, Sal ems kroost, uw poorten breed,
Blijf Abram waard, aw Vorst omringen
Zie, volk bij valk rukt aan, gereed
Met geestdrift u vooruit te dringen,
't Profetisch woord klonk hun in d' oorem,
En zij ook doen de feestkreet hooren:
Wees ons gezegend, wees geloofd,
Van God gekomen Heer en Hoofd.
Hij komt, maar van geen legermacht,
Maar van geen wereldglans omgeven;
En toch, Zijn rechterhand vol kracht,
Doet hoogmoed wanklen, snoodheid beven.
Genade en waarheid richt Zijn strijden,
Zijn liefde zegeviert door lijden
Wees ons gezegend, wees geloofd,
Van God gekomen Heer en Hoofd.
Had ook u d' aarde een kruis bereid,
Gij Heer, Gij droegt er hare zonden,
En hebt den weg tot heerlijkheid
Voor U, maar ook voor haar gevonden.
En wie nu liefd' en waarheid minnen,
Zij jub'len met verheugde zinnen:
Wees ons gezegend, wees geloofd,
Van God gekomen Heer en Hoofd.
C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA.
Met bevende vingers maakte ze de enve
loppe open en het eerste wat ze zag was
een „bankbiljet van tien gulden.
De tranen sprongen haar in de oogen en
met kloppend hart las ze:
„Geachte Mejuffrouw. U zult misschien
gedacht hebben, dat ik u vergeten "had.
Maar dat is niet het geval. Mijn broer ver
boekt u Woensdagmorgen om 9 uur op
zijn kantoor te komen, waar hij met u wil
spreken over een eventueele aanstelling als
typiste. Daar u wellicht nog enkele noodigo
uitgaven hebt te doen, sluit ik hier bij wijze
van voorschot alvast een klein bedrug in."
En dan volgde» de onderteekaning met het
adres waar zij zich zou hebben, te ver
voegen.
Bewegingloos zat Emmy op haar stoel.
„Als verstijfd. En toen zonk zij op haar
knieën, verborgde haar gezicht in de han
den en schreide, zooals zj nooit tevoren1
geschreid had.
God had haar gebed verhoord. Toen zj
vertwijfelde en goddelooze gedachten in haax
ziel opkwamen, had God reeds redding be
steld.
Emmy dankte, en haar danken werd bid
den: vergeef, o Vader in den hemel, ver
geef cms onze schulden!
Daar hoorde zij de stem van haar va
der, die haar riep.
Vlug droogde ze haar tranen. „Ja, vader
tje, ik zal vlug theezetten en een heerlijke
boterham klaarmaken. Wacht nog een kwar
tiertje, dan is alles in orde."
Zij greep haar hoed en mantel en ging
zoo vlug zij kon, naar den naastbijzijnden
winkel, om het noodige te halen
Door A. M. Wessels.
CXI.
CXII.
(Slot.)
Zooals gezegd, ligt de beteekenis van het
plaatsje hoofdzakelijk in zijne polders, zoo
dat wij hierover nog eenigo mededeelingen'
doom. Hr-t. zjn er verscheidene, n.l. de Rob-
be moreel po ld er, Gouvo ncurpopler, Kraayens-
poldc.r, de Sas, de Brugsche en Zoutenpolder
(gedeeltelijk) en de Maneschijnpolder.
iurn der oudste is de Robbemoreel, een
schor tusBchen Mude en Sluis, reeds in
ET"
Cf|+J n b0
re G fl
O H Je
o re o
U U- S 4,
Syö
c3
CÖ
N
0
re r0
s 2
re cö
0
g: 'H w r-H
cö re g - p, cö
rH
re w
re
0
S'g3
0 &0
-3 5^
O Ch
cö
r-t f-<
re
re re.2 o.h dj 3 Lh 2 tn
-Ö-Ö 10 O d bod;§U£Ö d
8 «^3^ JjSf II
bOÏ>r£}'-Ö>"l-q S O (O re rS3
CD
o, Èfg-ê g.l Sf
w g -re - rt £p gj'ö
'S 'ei
05.51 g-i
re 3 *-( ci
S 9.Ë
1 r0
H cè
I -Ö CO r—cö
g iS
ffi t: N rs
3
o r* P o)
S3"
0
S N H "If
g I §5 1
re p .lü Ti CÖ n /*s --
dxi S ®h Bdü u t>
i
1293 opgewassen en vóór 14S1 bedijkt. Aan
deze grensde, volgens Janssens, de-Brugsche
of Zoutepolder, welke meermalen onder wa
ter kwam, zoowel door dijkbreuken als om
den vijand te keeren.
Meer westeljk lag de Zandbaai en ten
Oosten van de haven van Mude, de Mane
schijnpolder, wellicht reeds omstreeks 1232
door Jan van Namen aangewonnen, doch
in 1407 bedijkt, nadat hij door den St.
Elizabethsvloed 19 Nov. 1404 overstroomd
was. Het groote voorliggende schor verdronk
in 1436.
Deae polder was omgevetn door den Dikken
of Graaf Jansdjk, dien Jan Zonder Vrees
in 1407 en 1408 liet opwerpen.
Van den Brixuspolder, waar den 9en
Aug. 1436 tusschem de Engelschen en Vla
mingen hevig werd gevochten, behoort slechts
een klein deel aan Nederland.
De Gouverneurspolder werd in 1716 be-
dijkt -en is verbonden met den Godefroj»-
polder. Hij draagt zijin naam naar den be
velvoerder der vesting Sluis (Zei. Hl. pag.
489).
De Kraayemspolder, in 1757 bj het indijken
van hef Lapschuursche gat aangewonnen,
is -penoemd naar 'den Burgemeester van
Sluis, Abraham Kraaj, heer vami Edewalle.
Omstreeks anderhalf uur van St. Anna,
nu op Belgischen bodem, lag het nu geheel
verdwenen Monnikenreede, eens een ver
maarde handelsplaats.
St. Anna ter Muiden heeft een zeer fraai
wapen, dat ook op de pomp, op het keu
rige stille pleintje staande, is afgebeeld.
Het wapen wijst op zeevaart en handel,
het anker op een veiligie reede. De maan en
do zespuntige ster, op de plaatswjzers der
zeelieden, vóór de uitvinding van het kom
pas en de uit leeuw en adelaar samenge
stelde griffioen herinneren aan de kracht
waarmede men hier in Mude de scheepvaart
beschermen zou.
Opmerkelijk is, dat volgens de wapen-
kaart van SmaUegange, maan en sterren
ook voorkomen in het schild van Water
vliet.
Aan dit wapen is nog een legende ver
benden.
Zooals bij alle zeehavens, was er natuurlijk
ook bij St. Anna ter Muiden een flinke vis-
schorshaven, waar de talrijke visschers van
Mude een veilige reede vonden.
De Muder vloot, in de vroegte uitgevaren,
was zonder de minste vangst in de ha
ven teruggekeerd, betrekkelijk reeds vroeg,
zcodat de bevolking begreep, dat er iets
bijzonders in de haven te doen was.
En zoo was het ook, want de visschers
brachten een onheilspellende tijding mee.
Een hunner had, tamelijk hoog op de
Noordzee, een zonderling opgetakeld schip
ointmoet, vermoedeljk een kaperschip.
Dit wonderlijke schip zette koers naar
Mude en verspreidde een ondragelijke stank
om zich heen. Voorts had de schipper, die
het schip het eerst gezien had, waargenomen,
hoe rond de bloedroode topvlag tallooze
pestvogels krijschten.
De schrik sloeg hem om het hart en hij
besloot zoo vlug mogeljk voor het vreem
de vaartuig' te vluchten.
't Spreekt vanzelf, dat de andere visschers
dat vreemd vonden, want zj waren betrek
kelijk nog maar kort in zee en er was
bjna nog niets gevangen. Maar ook zij kre
gen het scliip, dat steeds meer naderde,
in het gezicht en ze volgden eveneens het
voorbeeld van de eerste.
Ondertusschen was op de reede een massa
volk bijeengestroomd, dat spoedig op de
hoogte gebracht werd, met wat er te komen
stond. Mude raakte in hevige opwinding.
D>e pest, de Zwarte Dood zou in de stad
zijn intrede doen. Deze gedachte vervulde
de menigte met ontzetting.
Nu trad de Schout in vol ornaat en om
ringd door de statige schepenen, op bet
hooge raadhuis-bordes waardig naar vo
ren. De menigte hoopte zich daar samen,
om te vernemen wat hun te doen stond.
Met ernstige stem, als gevoelende den kri
tieken toestand waarin Mude was gekomen,
wekte hij op tot volkomen rust en kalmte.
„Dit kan u redden," zoo sprak hij, „en
nog iets anders. De Pastoor van onze Groote
Kerk had, met de- fiulpe Gods en de
Patrones van Mude, SI. Anna, besloten de
staid voor de pest te bewaren.
Ilj zou zich zonder schromen aan boord
begeven en de ziekte door geb ;d oezweren
en zoodoende de bemanning genezen.
De wakkere Pastoor bertad inlerd iad het
besmette vaartuig en volgens de legende
werden zjn gebeden verhoord en de ziekte
bezworen.
Het spreekt vanzelf, dat de bemanning
van dit vreemde schip, dat naderhand een
Turksche kaper bleek te Zijn, zeer dankbaar
was.
De kapitein schonk aan den onverschrok
ken Pastoor een vlag met de halve maan,
fceir gedachtenis aan deze wonderbare ge
nezing. En vanaf dien tijl kreeg St. Anna
een maan in haar wapen.
Beste Jongens en mei jes,
'tWas een 'heele stroom briefjes die ik
deze week ontving! Het gevolg zai wel zijn,
dat er voor het verhaal niet veel ruimte
overschiet, maar dat halen we de volgen
de week wel weer in.
'tWas een heel werk, ze allemaal te be
antwoorden, vooral om-dat er van die ge
zellige lange brievon b.j waren, wat ik heel
prettig vind, maar waardoor je niet zoo
vlug opschiet. Jammer dat ik de briefjes
niet meer uitvoerig kan beantwoorden, maar
dat gaat nu eenmaal niet.
De volgende week worden weer enkele
prijzen toegekend.
Hartelijke groeten van
i'ANTE DOLLIE.
Oplossingen Prijsraadsels.
4 Jan. I. De zegen des Heeren maakt rijk
en hij voogl er geen smart hij Onderd.: maas
meester, Gijs, de zee, rijk, herten, konijn,
Hardenberg, voegen. II. Tevredenheid is een
groote schat. Onderd.: Regen, schoen, ei,
heide, tevreden, best, rat.
18 Jan. I. Er verdrinken er meer in het
glas dan in de zee. Onderd.: Lelie, genade,
kanarie, ring, meer, Eva, Esther, den, Dan.
II. Vergeldt niemand kwaad voor kwaad.
Onderd.: Anna, Maria, David, Lot, akker,
vader, wonder Mooren, w.
1 Febr. I. Prinses Juliana is een en der
tig Januari te Leiden gepromoveerd. On
derd.: dertig, portier, Januari, mol, steeg,
Leiden, Nederland, Veere, Prinses Juliana.
II. Spreken is zilver en zwijgen is goud. On
derd. spreken, regen, tol, zuiden, vinger,
wijs, zeis.
15 Febr. I. Al is de leugen nog zoo snel,
de waarheid achterhaalt haar wel. Onderd.:
Leugenen, Leiden, waarheid, Esther, Waal,
Schagcn, lood, hallo, rat, a.z. II. Ledigheid
is des duivels oorkussen. Onderd.: ledig,
lessen, huis, kersen, Indië, Dries, vuil, d.
Amsterdam. „Amsterdammertje." Je
mag best om de veertien dagen schrijven. We
zijn al dicht bij de honderd, want er zijn van
de week al weer nieuwen bijgekomen.
Aagtekerke. „Pauw." Wat heeft jouw
broer reuze veel nesten gevonden; jammer
dat jij ook niet mee kunt helpen hé? Dus
de avond is wel gezellig geweest. Ja, hoor,
j-o mag de raadsels om de vier weken in
sturen.
Bergen op Zoom. „Loolaantje."
Wat is die kleine broer van jou een leu-
ke-rt. Je vindt het zeker wel fijn dat Moedor
nu weer thuis is.
Bresken s. „Marie." Natuurlijk mag jj
ook meedoen. Je kunt dan iedere week
schrijven, of ééns in de 14 dagen, wat
je zelf het prettigste vindt.
Bruin is se. „Tarnde." Ja, jij zult het
verleden week wel druk gehad hebben. Voor
al nu met de Fransche les en de brei-
school.
Colijnsplaat. „Zwartoogje." Wat een
eenige kiek vind ik dat, echt leu'k dat jul
lie allemaal een gebreide jurkaan hebben.
Ben jij de vierde van voren inet die langie
vlechten? Schrijf maar eens gauw wie de
akuleren zijn.
Goes. „Roosje." En was 'tnog gezellig
om bij tante te eten? riee, allemaal kun
nen ze geen prijsje krijgen, dan had ik
er wel erg veel noodig. „Reseda." 'tValt
nu niet mee hé, met die kou, daar zijn
we niet meer aan gewend. Heb je een
prettige verjaardag gehad? „Moeders hulp."
,JBlondine en Bruinoog." Wat een korte
briefjes deze keer, wisten jullie niets te
schrijven, of 'komt het door de drukte; ze
ker veel huiswerk. Doet de kleine speelpop
ook mee als ze groot is? „Talbot en Fiat."
Nu heb je het toch mis, hoor. Fiat, ik geef
de prijzen om de beurt, dus kan het niet dat
a(n leren die pas ee-n jaar meedoen, al veel
meer prijzen hebben gehad dan jij. „Ane
moontje en Klaproosje." Om de twee we
ken geef ik een prijsraadsel, en als we
vier prijsraadsels gehad hebben prijzen, dus
dat is nog ai guiw hé? Maar de uitslag komt
er de volgende week pas in. „Boschviool
tje' Ja, liet. is nu maar 't beste om 's avonds
hij de kachel te blijven. Je bent toch niet
bang, dal je rapport achteruit gegaan is?
„(Stormvogel." Verlang je nog steeds naar
ijs, nu dan zal je heusch nog een jaartje
moeten wachten. „Zeemeeuw." Ben je bang
dat je veigeetachtig zult worden? Je mag
van mij net zoo goed iedere week schrijven
hoor. „Arendskelkje." Wat zijn jullie ver
leden jaar fijn uit geweest; zou je nu weer
mee mogen? Ja, hoor, zeg maar tegen
M-, dal ze ook mee mag doen. „Speurder."
Wat zal jij heerlijk eten kunnen kolken. Je
vindt het zeker wel fijn om 's zomers te gaan
kaanpeeren.
'sGravenpolder. „Heidebloempje." Ja,
er zijn heel wat menschen die naar den
zomer verlangen, we hebben anders niet
te klagen wat de kou betreft. „Doornroosje."
Jij maakt het me nog al gemakkelijk door
veel namen op te geven. Natuurlijk mag je
me Tante Dollie noemen, dat doen ze alle
maal. „Viooltje." Ja, jij bent ook 'hartelijk
welkom, nu zijn er ail weer twee nieuwe
nichtjes bij. Stuur je de raadsels om de
veertien dagen? „Dahlia." Nee, dat weet
ik niet meer van dat raadsel'tis zeker
al lang geleden. Ik moet de raadsels haast
altijd wat veranderen. De groeten aan Ma-
rietje. „Hyacint." Nee, daar ben ik do
schrijfster niet van, jammer hé. Ik zou je
wel eens willen zien in je nieuwe jurk.
'sH.H.kinderen. „Vergeet mij niet."
Jammer dat je niets wist te schrijven; dat
vind ik niets gezellig, zoo'n kort briefje.
„De Gebroeders Ik dacht al half dat jullie
niet meer meededen. Daarom is het toch
prettig, dat jullie nog even geschreven heb
ben. We hebben anders langen tijd
gezellig gecorrespondeerd. „Bloemenmeis
je." Zijin de raadsels in ons hoekje"
gemakkelijker 't Is Zondag zeker wel ge
zellig geweest in N.? „Madeliefje." Ja hoor,
ik kan het ook. Je vindt het zéker wel erg
prettig. Heb je al lang les?
If-rsese. „Slaapmutsje en Sneeuw-
klskje." Dat vriendinnetje vond het zeker
wel erg lief, dat jullie zelf iets voor
haar gemaakt hadden. I)e oude heer is goed
ge-lukt hoor. „Boterbloempje en Melkmeisje."
Die vlek kwam goed te pas, hé. Zijn jullie
allebei op de M. V.? Leus hé, dat het de
naam van zusje was. „Babbelkous." Jij' doet
je naam niet veel eer aan hoor; er zijn
er wel die veel meer babbelen in hun
briefjes. „Fruitjongetje." Nog hartelijk ge
feliciteerd met Fa's verjaardag; er is heel
wat familie geweest hé?
Kloe tinge. „Meitakje." Je hebt me toch
niet nieuwsgierig kunnen maken, want ik
had het gedicht, al in A. haar brief gele
zen. Jammer hé. Maar ilr vind het erg
mooi.
Kamperland. „Vlindertje." Dat vind
ik gezellig nog een nichtje uit K. er bij. Er
zijn er al verscheidene geweest, maar de
meesten scheiden er weer mee uit. Ja, ie
mag al de raadsels insturen. „Zangvogeltje."
Je moet maar goed je best doen met zingen,
i.an ga t het vast wel goed. Je mag toch nog
wel orgel spelen al bob je geen les meer?
Kortgene. „Azalia." Stuur het raad
sel maar- eens in, misschien kan ik het wel
gebruiken. Die je nu stuurde zullen wel gaan.
K r ab bend ijk e. „Tulpje." Fijn zeg, dat
die nieuwe weg langs jullie huis gaat 't Is er
nu zeker wel" erg druk. Ik heb er
juist een kiek van gezien, ook het
raaun van jouw kamertje. „Water-