K bi O g'H I pd Uit het Zeeuwsch Verleden Brieven over Opvoeding. Voor de Jeugd. a a fi S.2 3 ™c .a Ö|S c Lieht in het donker Achter Hem aan. Het beleg van Goes in 1572. t-xj a a E- N a E s_. «>0(2 *1 I F S <u c3 o £C3 a b s. 3 «.3 ».ïg a 3 •4 a t> 4-» O o bflO °3 =P 03 g .SP-Ö -ö 2 5^3 «3 s 33 I N -rt 2 NI w P T3 O eo r. CO 4J - - -w QJ S CQ T3 ,£J T* -»±> R llllf. !fi Qfi C QD d <p g 31- sPo gD O Zi bD -'5S' a> O/ QJD a^ai 5 "H.^ aD <fi a ,.5. 55- a a a - C a gT3 <y o,®^5 S UU -3 f! S •f, o ^3 <1/ QOi -= a g a a is s-s- 3 JS| C'd (fl tc a tc <- S &o c c3 QJ O" «-/ vi/ tau w J SH +J -H oa g - rt - d bo QJ G? O S "to WJ "d T3 I S).C 60-3 -g d d d odd cü vO cö O d -*-> fl R i G QJ 3) 0) if O O G R H 13 S 0 "ted d o> d* to® «-o 1 >-■§ m o 5-S f "3 .^P *d «-R cp d d r~ co *d *-« »~t O g s -£ S d -ÏÏ fc£> N f3 >^dS Cu <-£-0^ C d o 2 co -1 CD g~ "3 .2 o "V in co CD J d bD, "|.s§f SS gp O - - ft'0 o S 'O t> a g u Q d <p o ■*- feQ"^.SP Ö-g a d o OT d J w wQ D,P=| Tj1" b *5 .a .a a -r a S C/3 t-y H QJ <P d jap d O g C d O <p <p d d c o d io d <1) CP O tyj P c3 P S a P g QJ rC,Ö^ - MC '6® t3 P ja P end 3 o d p oo QJ G> £P .d o "- 0/ -0 go d 5 m d) H 2 O d a p S s o> d O tw co d d 'o If *s> O Qj d s flï O 5 g a d evi CD QJ w CO g-d -eg b p -b-P V a ®t? a d QJ r Q0ÏÖ-S b 1 -Ef S n b Zfl r~rs io f csffd ,d rd d QJ O d r o öfio£)d M -4-5 O d CD i» Tjt Gy. P N -J en o J d c - a -e p <r! d-P b ;T) éo-b^bd .a ggp^J W d c^i be =s d do cö^ eg d^^r r c ,c o d c Cfi -3-"8 5 0> T3 60 S-^O '- Ëu3 - 2 CO w b I a l O Oy'R R c o-s g a d o ri p e^-0 &o| I ia zeggen tegen moeder Theo, of niet. Bindelijk zegt ze het. „Want ik zie!'' „Niet gaarne herdacht in latere dagen Theo de gewaarwordingen, die door deze ■woorden oplaaiden. Omdat ze leelijke namen droegen. Het liefst had ze het hoofd tegen Jtaar schouder van zich afgeduwd met de woedende afgunst van het mooderdier, dat alleen aan eigen jong denkt, en het goede misgunt aan de vreemde, waar het eigen fcind met ledige handen staat Maar ook voor Lucie is deze genezing geen vreugde: „lk voel mijn genezing niet als een Ifeduh, wanneer ik aan Ingrid denk! 'tMaakt ons eenzaam, ons allebei!" Nu hoopt ze maar, dat Ingrid niets merkt. Zoolang In grid niets weet, blijft alles bij het oude, zegt ze. Vrijwillig doet ze afstand van de voor- ftxhlen van een normaal, ziend leven, wan- Beer deze haar zouden afvoeren van Ingrid; aij wil haar blindenleven blijven deel en. Ja dan blijkt wel heel duidelijk: Lucie i s de moeite waard. Langen tijd blijft Lucie's genezing voor Jngrid verborgen. Ze heeft het immers zelf l^zegd: „Die uit mijn -yvereld van duister nis verdwenen is, kan ik niet volgen. En Bvenmin kan hij tot mij teragjkeeren," Maar eindelijk moet alles gezegd worden. Lucie wilde noodig blijven voor Ingrid, óók toen ze niet langer een blinde was. En Ingrid zegtWeet je, waarom ik je hier op de Olmenhoeve haalde, Lucie? Omdat ik poo- dig wou zijn voor jóu. Lucie had gezegd, dat het zoo heerlijk is als je noodig bent in je werk. Daarom zon Ingrid op ieits, om óók nuttig te kunnen zijn. Een smartelijke ervaring was het, dat men «lil groote, deze algeheele verandering, voor haar verzwegen had Om haar te sparen, natuurlijk, maar dit goed bedoelde bedrog trol haar zuivere, eerlijke ziel te pijnlijker. Want op zoo scherpe wij'ze gevoelt zij, dat «en blinde in de meeste gevallen alleen op toed geloof is aangewezen. Deze ervaring rengt Ingrid uit haar evenwicht; zij brengt haar tot de vraag: „Lucie, alles ligt hopeloos onderstboven m mijn ziel. Ik moet vóór alles rust en lijd hebben. Vind je het erg, als ik je vraag: „Ga een poos weg? Uit mijn kring?" Zoolang ii) hier bent, en bij mij, komt. er geen daarheid. Ik geloof zelfs, dat ik je nabijheid Bomn niet zou kunnen verdragen I Ieder woord van je zou m j aan het tobben bren gen. Denk je even in mijn plaats; nu ben jij uit mijn wereld getreden. Hoe zou ik nu vrijuit durven praten over de kleur van bloe men, ever een zonsondergang, over het uiter lijk van dingen en menschen, over alles, wat wij vroeger alleen maar elkaar vertelden «m wat waarschijnlijk kant noch wal raakte? Toen gaf het niets, maar nuIk zog altijd denken, hoe belachelijk en op z'o best stumperig mijti oordeel moet zijn naast dat van jou, dio ziet en weet." Zoo gaan, voor een tijd, haar wegen uit een, Ingrid weg van de Olmenhoeve en terug naar Heidehuis, Lucie naar een inrichting voor kinderzorg. In de oude, vertrouwde omgeving van Hei dehuis leert Ingrid zien wat Lucie voor haar geweest is. Ze schrijft: „Lucie, wat jjj voor mij grdaan hebt! Je plaats van ziende op- &tv en om de kameraad van mij, blinde, te kunnen zijn, zonder den last der dankbaar heid op mijn schouders te leggen, door mjj in den waan te laten, dat mijn wereld van duisternis ook nog die van jou was, door naast mij het eentonige blindenleven te dee- l«n met ziende oogen, ongeweten door mij en te willen blijven deelen niet voor één jaar, maar gedurende je gansche leven Zoo wordt het evenwicht in Ingrids leven weer hersteld. Wat ze eerst zag als leugen, aiet ze nu als liefde. Nóg heeft ze Lucie noo dig, nu meer dan ooit! „Jij, die blind was en ziende werd, jij, met de beelden uit den ouden nacht naast die van den nieuwen dag jij alleen kunt de gaping overbrug gen tusschen de wereld der blinden en die der zienden." Ze komen weer op de Olmenhoeve terug, natuurlijk. „Nu breekt de tijd van werken oan, moeder! Voor Lucie en mij", zegt Ingrid. „We hebben elkaar eindelijk gevon den; we hebben onszelf en elkaar ontdekt." Zoo hebben ze elkaar gevonden; en aan het eind van het boek staan deze twee jonge vrouwen zij aan zij, om te zamen, de een gesteund en bijgestaan door de ander, haar werk van liefde tot den medemensch aan te vangen. Een verbond van een paar jonge handen, een samengaan voor het leven: de van haar blindheid genezene, en de blinde; de eerste weet door ervaring dat blind-zijn geen ongeluk is, wel een gebrek. En door haar leert de blinde Ingrid begrijpen, dat er óók in de wereld der blinden vele moge lijkheden zijn, omdat het een wereld is waar men zuiverder, minder afgeleid, rustiger leeft. Zoo is Ingrid in den vollen zin van het woord „de dochter van Duikelaartje" ge worden. Het was voor Ingrids moeder een zware taak, richting aan dit jonge leven te geven. Want wat was eenvoudiger geweest dan een rustig, doelloos leventje voor de blinde, die door haar erfenis toch geld genoeg had? Zij had zich alles kunnen veroorloven, al het mogelijke kon als het ware binnen haar be reik gebracht worden. Maar zóó wilde moeder Theo het niet, om dat ze gevoelde dat er een doel moest zijn, omdat ze zag dat er iets moest zijn om voor te leven. En daartoe is Ingrid eindelijk ge komen. Zoo is dit vervolg op „Duikelaartje" gewor den een boek, dat ons menschen teekent, uit wier leven wij menige belangrijke les kunnen leeren. Maar, ondanks dat, zijn er toch onze be zwaren. Want, hoe sympathiek Theo en Ingrid ons ook zijn, te ver staan zij van ons af in smart en in vreugde. Theo ziet het geloof in den Eeuwige niet als het hechtste houvast in haar leven. En Ingrid wordt met haar duistere oogen niet gebracht tot de omhelzende liefde van Hem, die der blinden oogen geopend heeft. Wanneer wij dezen roman vergelijken met Wilma's „De lichte Nacht", zien wij te dui delijker den sterken steun van het geloof, dat kracht geeft in alle omstandigheden, dat alleen de duistere nacht tot een lichte nacht maken kan. A. L. VAN OYEN. IV. „Je behoeft werkelijk geen verdere moei te te doen, lieve zuster! Ik heb nu eenmaal het geloof in de menschheid verloren. Het zijn allemaal bedriegers en egoïsten, ook al doen ze zich tegenover jou nog zoo lief en zoo degelijk voor. Je doet daarom ver standig deze zaak maar uit je hoofd te zetten". De advocaat Hardings had het met ge fronst voorhoofd gezegd terwijl hij een broodje met goudgele boter bestreek. Hij had een streng, indrukwekkend gezicht en zijn donker hoofdhaar had al een vrij grau we tint gekregen. Aan de overvloedig ge dekte ontbijttafel zat zijne zuster recht tegen over hem. Zij keek hem vriendelijk lachend aan, terwijl zij medelijdend het hoofd schudde. „Maar Leo, je mag toch niet met het bad water ook het kind weggooien! Omdat je nu eenmaal onaangename ervaringen hebt zijn toch niet alle menschen slecht, en on betrouwbaar?" Hij lachte kort en koud. „Éénmaal? Slechts éénmaal onaangena me ervaringen, Agathe? Altijd telkens weer! Een mijner secretaressen die ik wer kelijk vertrouwde, bedroog me, zoo hard ze kon. Ze moest onophoudelijk verlof hebben omdat haar Moeder telkens ziek was en later bleek me, dat ze avond aan avond uitging en dan in kantoortijd uitslapen moest. De laatste heeft me zelfs zooals je weet, bestolen. Nee, ik heb er nu genoeg van en ik denk er niet aan, het nu weer met dit meisje te probeeren. Ik werk liever dag en nacht!" Geërgerd stond hij van tafel op en stak een sigaar aan. De statige blonde vrouw tegenover hem schudde nadenkend het hoofd. „Maar er zijn toch, God zij dank, ook nog anderen, Leo. Ik verzeker je, dat dit meisje Wandal maar stille-keus achter Hem aan, achter den Heiland; Hij wijst u de wegen; zijn die niet altijd zoo lieflijik gelegen, als gij zoudt wensohen, wil ze toch gaan: H ij gaat vooraan Wandel maar stillekens achter Hem aan; Hij kent uw krachten, Hij richt uw [schreden. Wel moeilijk vaak voor wie ze betreden, toch nooit te moeilijk is eir de baan! Hij gaat vooraan! Wandel maar stillekens achter Hem aan; is het ook duistere nacht om u henen, Hij is van hemels cl ie glorie omschenen; Veilig is steeds, voor wie Hem volgt, [de baan; Hij gaat vooraan! Wandel maar stillekens achter Hem aan; volg Hem gewillig, volg onverdroten: weldra ziet gijl den hemel ontsloten, dien gij al jubelend binnen zult gaan, achter Hem aanl waarvan ik gesproken heb, een zeer betrouw baren indruk op mij maakte." Hij krulde spottend de lippen. Dat ma ken alle menschen op je, Agathe, dat weet ik nu allang. Je zou geloof ik 't liefst ieder een willen omarmen en hier in huis bren gen. Maar ik heb er nu eenmaal mijn be komst van. Een kind, dat zich gebrand heeft, vreest het vuur. Dat weet je ook wel!" Hij was een weinig ontstemd opgestaan en liep de kamer op en neer. Had hij niet meermalen zijn zuster gevraagd dit onder werp te laten rusten? Zij begon echter tel kens opnieuw. Ook nu bleef ze kalm zit ten terwijl ze zich een kop koffie inschonk. „Je, moet je daarover werkelijk niet zoo opwinden, Leo. Ik meen het toch waarlijk goed met je, daar ik weet dat je als je zoo doorgaat geheel overwerkt raakt. Je zult met al dat werken nog ziek worden en dat mag ik als je eenige zuster toch niet toe laten." Hij lachte en trok onwillig de schouders op. „En hoe wil je dat dan veranderen als ik vragen mag?" „Door je een betrouwbare, eerlijke hulp te verschaffen, die je kan ontlasten." „Alsof je zoo iemand te voorschijn kunt tooveren. Maak je toch niet belachelijk, Aga the!" Zij ademde diep. „Je kunt dat meisje toch op de proef stellen. Probeer het eens met haar. Je zult er mij een groot genoegen mee doen." Hij was voornemens een afwijzend ant woord te geven, maar toen hij haar vrien delijk smeekenden blik ontmoette kon hij niet langer weerstand bieden. „Je doet toch met iedereen precies wat je wilt, Agathe. Dat was vroeger al zoo toen we nog jong waren. Welnu breng dan wat mij betreft, je beschermelinge hierheen. Lan ger dan veertien dagen zal het toch niet duren. Maar ik zal ze op een harde proef stellen, ik heb nu eenmaal die slechte er varingen!" Agathe was overgelukkig. „Ik ben je echt dankbaar Leo! Wanneer kan dat meisje beginnen?" „Ik wil eerst nog een paar rustige dagen hebben. Laten we zeggen over 4 dagen. Maar ik zeg het nogeens Agathe, ik maak mij volstrekt geen illusies. Je laat altijd veel te veel je goede hart spreken. Maar ik heb dat verleerd." Agathe deed alsof ze zijn laatste woorden niet gehoord had. Zij zag naar de klok. „Dus dan zal ik haar zeggen, dat ze 4 Januari hier moet zijn. Maar je zult toch niet meer van gedachten veranderen Leopold?" Hij moest toch even lachen, toen hij 't iet wat angstige en vragende gezicht van zijn zuster zag. „Je hebt mijn woord, Agathe. Maar, zooals gezegd, dat meisje komt eerst op proef, 't Is slechts een proef." En daarmee verliet hij de kamer. Daarbuiten luidden feestelijk de nieuw- jaarsklokken, de menschen ter kerkgang noodend. Door A. M. Wesatli. Wat nu? Zou Tseraarfs nu maar aftrek ken? Drie maal voor niets! Het verlies werd den belegerden even wel spoedig vergoed door de komst van den Veenschcn Baljuw Rollé, die, sedert de over gave van Zierikzee de handen vrij bobben de, bet zijne er toe wilde bijdiiagen om Goes to doen vallen. Hollé zou bot nu verder wel eens even opknappen. Hij sloot de stad aan den Zuidkant in en vestigde zijn hoofdkwartier to Kloetinge, en sloot de stad ook aan de andere zijden goed in. riet zag er nog niet naar uit, dat Goes zich spoedig over zou geven. Die burgers werden gedwongen mee te helpen aan de verdediging. Zelfs de poorteressen moesten meehelpen, om de schade, door de Genzen aan de verdedigingswerken veroorzaakt, te herstellen. En wee, als zij durfden weigeren, dan was hun leed niet te overzien. Toch moest Goes vallen op- den langen duur. Hiervan was de Spaansche opperbe velhebber wel oveituigd. Voor een uitval van zijn kant, om de stad te ontzetten was goe-n kans, daar hij veel te weinig haanschap pen had, om zoo iets klaar te spelen. De Geuzen zagen echter voorloopig ook geen kans en wilden nog een sterkere macht. Baithold E-ntes van Meutlieda, die o.a. West hoven in brand stak, kwam in October nog met 2000 man naar Goes, zoodat dit door 5000 man was ingesloten. Aan de zijde der Spanjaarden zat men ook niet stil. Alva zag wel, dat de vesting Goes moest vallen. De krinig rondom de geheele vesting was voltooid en de 800 man met hun dapperen Pacheo, moest ein delijk wel voor 5000 man zwichten. Dat was slechts een kwestie van tijd, daar men Goes kon uithongeren. Onmiddellijk stelde Alva, zich in verbin ding met Mondragon, opdat deze het zou beproeven Goes te ontzetten. Deze scheepte op 20 Oct. 1572 zijn troepen in te Ber gen op Zoom en kwam aan het verdronken land van Zuid-Beveland, waar hij stoutmoe dig door wou waden. Toen hij daar aan den zoom van dit water stond, maakte hij zijln soldaten het vermetele plan bekend. Hij hield een vurige toespraak om den moed op te wekken bij- hen die terecht den waterdood vreesden, al hadden zij' menigmaal den vuurdood ge tart. Ieder kreeg een zakje met levensmiddelen en een zakje lood, dat zij om hun hals hun- gen en daarna ging men het water in. Met verlies van slechts een paar man kwam men over. Het is Mondragon's onvergankelijke eecre dat hij dit tot stand bracht. Zelve was hij de eerste die het water instapte en het moet ongetwijfeld een grootsch en verwon derlijk schouwspel geweest zijln, te midden der uitgestrekte watervlakte de lange rij der strijders te zien, soms tot het middel in het water en slijk wadende, maar toch voorttrekkende om Goes te ontzetten. Hot geluk kroonde hun stoutmoedig po gen en allen kwamen te Oud-Krabbendijke aan. De Oranjemannen waren niet op hun post, zoodat Mondragon eerst zijn troepen uit kon laten rusten voor hiji op Goes los trok. Ook in Ter Goes bleef dit niet onop1- gemerkt. Zoodra toch had de op alles op merkzame Pacheo niet bemerkt, dat er ont zet naderde of hij! nam- van zijin zijde maat regelen om het te doen gelukken. Een hevige uitval aan den waterkant lokte de onbedachtzame belegeraren derwaarts, 20odat Mondragon in het Zuiden den door tocht vrij had. Goes lag nu als 'tware open voor het ontzet. Weldra rukte hij met zijln dappere scharen dcor do Ganzepoort Ter Goes binnen en even later door de Havenpoort er weer uil en stortte zich op de verraste Geuzen, die hierop niet bedacht waren en ijlings vlucht ten op de schepen, om te ontkomen. Mondragon zette hen echter zonder par don na. Vvel naderden de schepen der Geu zen om de krijgers in te nemen, maar het was een groote verwarring. Do een verdrong de ander om het eerst in de schepen te komen. De geschiedschrijver Hooft zegt, dat er wel 700 sneuvelden en niet minder ver dronken, nog gezwegen van de talrijke krijgs gevangenen, die Mondragon maakte. Hot doel van Alva was bereikt. Het beleg van Goes had niets uitgericht. Goes was ontzet. En vooreerst weder voor den 'Span jaard verzekerd. Op welke manier Goes de zijde van Oranje koos, hopen wij later wel etna mee te deelen. VIL Christe-n-Ouders en Christen-Opvoeders 1 Ditmaal wil ik mijn geachte lezers eens opzettelijk als boven aanspreken. Het is een mcoie naam, een eeretitel, dien we dank baar hebben te waardeeren. Maar ik heb er nu ook een bijzondere bedoeling mee. Immers, die schoone naam legt ons zulke ernstige verplichtingen op. Op één daarvan wil ik ditmaal wijzen. Weet ge, wat wij veel meer moesten doen? Onzen kinderen toonen, in heel ons leven, in al ons doen en laten, hoe geluk kig en rijk wij zijn als Christenen, die het vccrrecht mogen bezitten, dat de Schepper van hemel en aarde onze, ja, ook onze God wil zijn. Zeker, alleen in Christus, onzen Hei land en Verlosser! Natuurlijk! Enkel door Zijn verdienste en genade; maar dan toch ontwijfelbaar en onwedersprekelijk zeker, rijk en gelukkig in Hem! Altijd, en onder alle omstandigheden; in donkere dagen en in blij lichtende- oogenblikken. Onze kinderen, de kleinen en de grooten, hebben zoo dikwijls behoefte aan steun, aan houvast, aan bemoediging; aan iets, dat onwrikbaar sterkte kan verleenen, dat hoop en vertrouwen kan schenken. En als ze nu maar heel veel keerea mogen zien, dat vader en moeder en onderwijzer en leeraar mogen beleven, in de vaak zoo zorgvolle praktijk des levens, wat zoo menige mond vaak zoo gedachteloos zingt: „in de grootste smarten, blijven onze harten, in den Heer gerust". Mogen beleven, ziet u. Ach neen, daar behoeven niet zoo vele woorden aan te worden besteed. Daar behoeven geen „preeken" voor te worden gehouden tegen onze kinderen. Maar ze moeten zien, dat hel bij hun opvoeders waarheid is in woord en daad, in belijdenis en leven. Onze klei nen en jongeren moeten kunnen opmerken, moeten kunnen tasten, dat dit de sterkte is van vader en moeder, dat ze een heer lijk Godsbetrouwen mogen bezitten. Dat ze met al de zegeningen, die zoo dagelijks ook in tal van kleine dingen hun deel mo gen zijn, blijmoedig weten te eindigen in God, hun God en Vader in de hemelen. En dat ze met al hun teleurstellingen toch nog vertrouwend mogen vluchten tot Hem, van Wien ze zingen: „ik weet, aan Wien ik mij betrouwe!" 0, de zegen, die van een blijmoedig en gelukkig Christen uitgaat, ook en inzonder heid op de jeugd, die zegen is zoo groot. Vele jaren later zullen de kinderen, zelf groot geworden, nog gewagen van den heer lijken invloed, die daarvan uitging. Ouders en opvoeders,onthoudt dan aan de jeugd dien onschatbaren zegen niet. Toon u veel een blij Christen! Kunt ge dat niet altijd? Hebt ge zoo veel zorgen? Ik geloof ca ik versta het. Maar toon din ook onder al die- moeiten en verdrietelijkheden, dat ge toch nooit of te nimmer uw vertrouwen in uw God verliest. Bedenkt, wat onbereken baar groote zegen daarin voor uw kinderen liggen kan. Ja, ik stem u toe ik heb hier een zeer gevoelige snaar in uw leven aangeraakt. En velen zullen zeggen: „maar dat gaat zoo gemakkelijk niet! Dat heb je maar niet voor het oprapen!" 'kZal me wel wachten, u dat tegen te spreken. Ge hebt volkomen gelijk! Maar zorg dan in den weg des ontmoedigen gebeds, dat ge het niet behoeft op te rapen maar dat God het u schenkt. En dat zal zijn tot roem van Zijn genade, tot eere van Zijn nooit volprezen Naam! En tot heil voor uwe kinderen! OPVOEDER. Beste jongens en meisjes, Verschillende neefjes en nichtjes hebben blijkbaar nog wal moeite met het oplossen van de raadsels, waarom het goed kan zijn nog eens te vertellen, hoe men de gewone raadsels het best kan oplossen. Men begint met het aantal cijfers op te schrijven. Daarna zoekt men eerst de gemakkelijkste woorden op en vult die in. Meestal heeft men dan meteen al eenige aanwijzingen voor de moeilijke woorden. Natuurlijk lukt het niet altijd dadelijk die te vinden en moet men weieens opnieuw probeeren, maar met eenige moeite zal het in de meeste gevallen dan wel gaan om de oplossingen te vinden. Het raadsel voor de kleineren van dezen keer is door een van jullie ingezonden, maar er stond geen naam onder, dus kon ik het er ook niet bijzetten. Terwijl ik dit schrijf is het buiten een beetje aan het sneeuwen. Velen zullen dat denk ik wel met blijdschap zien, maar hoe- ,wel ik jullie gaarne een pleziertje gun, hoop ik toch niet, dat je er heel veel genot van zult hebben, nu we weer zoo dicht, bij het voorjaar .zijn. In antwoord op een paar vragen zet ik hier nog even het adres: Babbelhoek, Bureau „De Zeeuw", Goes. Hartelijke groeten van TANTE DOLLIE. Nieuwdorp. „Boerinnetje". Fijn dat jij ook mee mocht doen met dat tableau. Nee, witte boerinnepakjes heb ik nog nooit ge zien. Is het goed gegaan? „Juffertje". Wat kan jij al keurig schrijven voor zoo'n klein meisje. Is de tweede kous ook al gauw af. 't Is zeker wel een heel werk? „Vaders hel per". Je brief is op 't nippertje, ik zal hem er nog maar gauw tusschen in zetten. Ga je altijd des Maandags de raadsels ra den? „De kleinste". Natuurlijk mag jij ook nfeedoen. Je vindt het zeker erg prettig op de Zondagsschool, dat je er nog een jaar op blijft. Je hebt den koopman mooi nagetee- kend, hoor! „Dagbloem en Wilde Wingerd". Ja, dat trof je zuster zeker, is ze nu al weer weg? De teekening vind ik prachtig, 't Was zeker wel moeilijk om 't zooveel grooter te maken, de kleuren zijn ook heel mooi. 's H. H. k i n d e r e n. „Bloemenmeisje". Jammer, dat je de raadsels niet kon vinden, zoo moeilijk waren ze toch niet? Fijn, dat jullie iedere week zoo"n blaadje krijgen, dan heb je telkens wat te lezen. „Madelief je". Hoe kwam dat zoo, dat je niets wist te schrijven. Ik vind het niets gezellig hoor, zulke korte brieven. „Vergeet mij niet". Ja, dat verhaal van 't verkeersagentje vinden ze allemaal nogal leuk. Ben je nu weer heele- maal beter? Je was zeker verkouden. Oostkapelle. „Watersnip". Prettig dat de raadsels je meevallen hé! Wat heb jij een leuke visite gehad. Ik had het wel eens willen hooren toen jullie over den Babbel- hoek praatten. Kortgene. Alalia". Ja, dat was raar met dat raadsel hé. Maar je hebt het geluk kig toch kunnen vinden. Dat laatste verhaal was ook eigenlijk niet voor kinderen. R Pi 1 a n d. „Afrikaantje". Wat naar, dat Wim zoo gevallen is, hij heeft zich zeker wel erg bezeerd. Ja, die raadsels kan ik mis schien wel gebruiken, stuur ze maar eens. „Tannie". Niets gezellig hoor, zoo'n brief kaart met alleen het raadsel er op. Je had het zeker erg druk! Krijg ik een volgenden keer weer een brief? Colijnsplaat. „Zwartoogje". Je brief is den vorigen keer blijven liggen, dus zal ik hem nu maar beantwoorden. Die film is hier ook geweest. Ja, dat was leuk van dien trein. Heerlijk, dat je oogen nu weer beter zijn hél

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8