K
bi
O
g'H
I pd
Uit het Zeeuwsch Verleden
Brieven over Opvoeding.
Voor de Jeugd.
a a
fi
S.2
3 ™c
.a
Ö|S
c
Lieht in het donker
Achter Hem aan.
Het beleg van Goes in 1572.
t-xj
a
a
E-
N
a
E s_.
«>0(2
*1
I F
S <u
c3 o
£C3
a
b
s. 3
«.3
».ïg
a 3
•4 a
t>
4-» O
o bflO
°3
=P 03 g .SP-Ö
-ö
2
5^3 «3
s 33 I
N -rt
2 NI w
P
T3
O eo r.
CO 4J - - -w QJ
S CQ T3 ,£J T* -»±>
R
llllf.
!fi
Qfi
C QD d
<p g 31-
sPo
gD
O Zi
bD
-'5S'
a> O/
QJD
a^ai 5 "H.^
aD
<fi a
,.5.
55-
a a
a
- C a
gT3 <y o,®^5
S UU -3
f! S
•f,
o
^3
<1/
QOi
-= a g
a a is
s-s-
3 JS|
C'd (fl
tc a
tc <-
S &o c
c3 QJ
O" «-/ vi/ tau w
J SH +J -H
oa g - rt -
d
bo
QJ G?
O S "to WJ
"d T3
I S).C
60-3 -g
d d d
odd
cü
vO cö O
d
-*-> fl R
i G QJ
3) 0) if
O O
G R
H 13 S 0
"ted d o> d*
to® «-o
1 >-■§
m o
5-S
f "3
.^P *d «-R cp
d d r~
co *d *-«
»~t O
g s
-£ S d -ÏÏ fc£> N
f3 >^dS
Cu <-£-0^
C
d
o
2 co
-1
CD
g~ "3
.2 o "V
in co
CD J
d
bD,
"|.s§f SS
gp O - -
ft'0
o S 'O t> a g
u Q d
<p o ■*-
feQ"^.SP Ö-g a
d o OT d J w wQ
D,P=|
Tj1" b
*5 .a .a
a -r a
S
C/3 t-y
H QJ
<P d
jap d
O g
C d
O <p <p
d d
c o
d io
d
<1) CP O
tyj
P c3
P S a
P g
QJ
rC,Ö^
- MC
'6®
t3 P ja
P
end 3
o d p oo
QJ G>
£P
.d o "- 0/
-0
go d
5 m d)
H 2 O d
a p
S s
o> d
O
tw
co d d
'o
If *s>
O Qj
d
s
flï O
5
g a
d evi CD
QJ w CO g-d
-eg b p
-b-P V
a ®t? a
d
QJ
r Q0ÏÖ-S
b 1 -Ef S
n b Zfl r~rs
io f csffd
,d rd d QJ
O
d r
o
öfio£)d
M -4-5
O d CD
i» Tjt Gy.
P N
-J en o
J d c
- a -e p
<r! d-P
b
;T)
éo-b^bd
.a ggp^J
W d
c^i be
=s d do
cö^
eg d^^r
r c ,c
o
d
c Cfi
-3-"8 5
0> T3 60
S-^O
'- Ëu3
- 2 CO
w b I a l
O Oy'R R
c
o-s g a d o ri
p e^-0 &o| I
ia zeggen tegen moeder Theo, of niet.
Bindelijk zegt ze het.
„Want ik zie!''
„Niet gaarne herdacht in latere dagen
Theo de gewaarwordingen, die door deze
■woorden oplaaiden. Omdat ze leelijke namen
droegen. Het liefst had ze het hoofd tegen
Jtaar schouder van zich afgeduwd met de
woedende afgunst van het mooderdier, dat
alleen aan eigen jong denkt, en het goede
misgunt aan de vreemde, waar het eigen
fcind met ledige handen staat
Maar ook voor Lucie is deze genezing geen
vreugde: „lk voel mijn genezing niet als een
Ifeduh, wanneer ik aan Ingrid denk! 'tMaakt
ons eenzaam, ons allebei!" Nu hoopt ze
maar, dat Ingrid niets merkt. Zoolang In
grid niets weet, blijft alles bij het oude, zegt
ze. Vrijwillig doet ze afstand van de voor-
ftxhlen van een normaal, ziend leven, wan-
Beer deze haar zouden afvoeren van Ingrid;
aij wil haar blindenleven blijven deel en.
Ja dan blijkt wel heel duidelijk: Lucie
i s de moeite waard.
Langen tijd blijft Lucie's genezing voor
Jngrid verborgen. Ze heeft het immers zelf
l^zegd: „Die uit mijn -yvereld van duister
nis verdwenen is, kan ik niet volgen. En
Bvenmin kan hij tot mij teragjkeeren,"
Maar eindelijk moet alles gezegd worden.
Lucie wilde noodig blijven voor Ingrid, óók
toen ze niet langer een blinde was. En Ingrid
zegtWeet je, waarom ik je hier op de
Olmenhoeve haalde, Lucie? Omdat ik poo-
dig wou zijn voor jóu.
Lucie had gezegd, dat het zoo heerlijk is
als je noodig bent in je werk. Daarom zon
Ingrid op ieits, om óók nuttig te kunnen
zijn.
Een smartelijke ervaring was het, dat men
«lil groote, deze algeheele verandering, voor
haar verzwegen had Om haar te sparen,
natuurlijk, maar dit goed bedoelde bedrog
trol haar zuivere, eerlijke ziel te pijnlijker.
Want op zoo scherpe wij'ze gevoelt zij, dat
«en blinde in de meeste gevallen alleen op
toed geloof is aangewezen. Deze ervaring
rengt Ingrid uit haar evenwicht; zij brengt
haar tot de vraag:
„Lucie, alles ligt hopeloos onderstboven
m mijn ziel. Ik moet vóór alles rust en
lijd hebben. Vind je het erg, als ik je vraag:
„Ga een poos weg? Uit mijn kring?" Zoolang
ii) hier bent, en bij mij, komt. er geen
daarheid. Ik geloof zelfs, dat ik je nabijheid
Bomn niet zou kunnen verdragen I Ieder
woord van je zou m j aan het tobben bren
gen. Denk je even in mijn plaats; nu ben
jij uit mijn wereld getreden. Hoe zou ik nu
vrijuit durven praten over de kleur van bloe
men, ever een zonsondergang, over het uiter
lijk van dingen en menschen, over alles,
wat wij vroeger alleen maar elkaar vertelden
«m wat waarschijnlijk kant noch wal raakte?
Toen gaf het niets, maar nuIk zog
altijd denken, hoe belachelijk en op z'o
best stumperig mijti oordeel moet zijn naast
dat van jou, dio ziet en weet."
Zoo gaan, voor een tijd, haar wegen uit
een, Ingrid weg van de Olmenhoeve en terug
naar Heidehuis, Lucie naar een inrichting
voor kinderzorg.
In de oude, vertrouwde omgeving van Hei
dehuis leert Ingrid zien wat Lucie voor haar
geweest is. Ze schrijft: „Lucie, wat jjj voor
mij grdaan hebt! Je plaats van ziende op-
&tv en om de kameraad van mij, blinde, te
kunnen zijn, zonder den last der dankbaar
heid op mijn schouders te leggen, door mjj in
den waan te laten, dat mijn wereld van
duisternis ook nog die van jou was, door
naast mij het eentonige blindenleven te dee-
l«n met ziende oogen, ongeweten door mij
en te willen blijven deelen niet voor één
jaar, maar gedurende je gansche leven
Zoo wordt het evenwicht in Ingrids leven
weer hersteld. Wat ze eerst zag als leugen,
aiet ze nu als liefde. Nóg heeft ze Lucie noo
dig, nu meer dan ooit! „Jij, die blind was
en ziende werd, jij, met de beelden uit den
ouden nacht naast die van den nieuwen
dag jij alleen kunt de gaping overbrug
gen tusschen de wereld der blinden en die
der zienden."
Ze komen weer op de Olmenhoeve terug,
natuurlijk. „Nu breekt de tijd van werken
oan, moeder! Voor Lucie en mij", zegt
Ingrid. „We hebben elkaar eindelijk gevon
den; we hebben onszelf en elkaar ontdekt."
Zoo hebben ze elkaar gevonden; en aan
het eind van het boek staan deze twee jonge
vrouwen zij aan zij, om te zamen, de een
gesteund en bijgestaan door de ander, haar
werk van liefde tot den medemensch aan
te vangen. Een verbond van een paar jonge
handen, een samengaan voor het leven: de
van haar blindheid genezene, en de blinde;
de eerste weet door ervaring dat blind-zijn
geen ongeluk is, wel een gebrek. En door
haar leert de blinde Ingrid begrijpen, dat
er óók in de wereld der blinden vele moge
lijkheden zijn, omdat het een wereld is waar
men zuiverder, minder afgeleid, rustiger
leeft.
Zoo is Ingrid in den vollen zin van het
woord „de dochter van Duikelaartje" ge
worden.
Het was voor Ingrids moeder een zware
taak, richting aan dit jonge leven te geven.
Want wat was eenvoudiger geweest dan een
rustig, doelloos leventje voor de blinde, die
door haar erfenis toch geld genoeg had? Zij
had zich alles kunnen veroorloven, al het
mogelijke kon als het ware binnen haar be
reik gebracht worden.
Maar zóó wilde moeder Theo het niet, om
dat ze gevoelde dat er een doel moest zijn,
omdat ze zag dat er iets moest zijn om voor
te leven. En daartoe is Ingrid eindelijk ge
komen.
Zoo is dit vervolg op „Duikelaartje" gewor
den een boek, dat ons menschen teekent,
uit wier leven wij menige belangrijke les
kunnen leeren.
Maar, ondanks dat, zijn er toch onze be
zwaren. Want, hoe sympathiek Theo en
Ingrid ons ook zijn, te ver staan zij van
ons af in smart en in vreugde.
Theo ziet het geloof in den Eeuwige niet
als het hechtste houvast in haar leven. En
Ingrid wordt met haar duistere oogen niet
gebracht tot de omhelzende liefde van Hem,
die der blinden oogen geopend heeft.
Wanneer wij dezen roman vergelijken met
Wilma's „De lichte Nacht", zien wij te dui
delijker den sterken steun van het geloof,
dat kracht geeft in alle omstandigheden,
dat alleen de duistere nacht tot een lichte
nacht maken kan.
A. L. VAN OYEN.
IV.
„Je behoeft werkelijk geen verdere moei
te te doen, lieve zuster! Ik heb nu eenmaal
het geloof in de menschheid verloren. Het
zijn allemaal bedriegers en egoïsten, ook
al doen ze zich tegenover jou nog zoo lief
en zoo degelijk voor. Je doet daarom ver
standig deze zaak maar uit je hoofd te
zetten".
De advocaat Hardings had het met ge
fronst voorhoofd gezegd terwijl hij een
broodje met goudgele boter bestreek. Hij
had een streng, indrukwekkend gezicht en
zijn donker hoofdhaar had al een vrij grau
we tint gekregen. Aan de overvloedig ge
dekte ontbijttafel zat zijne zuster recht tegen
over hem. Zij keek hem vriendelijk lachend
aan, terwijl zij medelijdend het hoofd
schudde.
„Maar Leo, je mag toch niet met het bad
water ook het kind weggooien! Omdat je
nu eenmaal onaangename ervaringen hebt
zijn toch niet alle menschen slecht, en on
betrouwbaar?"
Hij lachte kort en koud.
„Éénmaal? Slechts éénmaal onaangena
me ervaringen, Agathe? Altijd telkens
weer! Een mijner secretaressen die ik wer
kelijk vertrouwde, bedroog me, zoo hard ze
kon. Ze moest onophoudelijk verlof hebben
omdat haar Moeder telkens ziek was en
later bleek me, dat ze avond aan avond
uitging en dan in kantoortijd uitslapen
moest. De laatste heeft me zelfs zooals je
weet, bestolen. Nee, ik heb er nu genoeg
van en ik denk er niet aan, het nu weer
met dit meisje te probeeren. Ik werk liever
dag en nacht!"
Geërgerd stond hij van tafel op en stak
een sigaar aan.
De statige blonde vrouw tegenover hem
schudde nadenkend het hoofd.
„Maar er zijn toch, God zij dank, ook nog
anderen, Leo. Ik verzeker je, dat dit meisje
Wandal maar stille-keus achter Hem aan,
achter den Heiland; Hij wijst u de wegen;
zijn die niet altijd zoo lieflijik gelegen,
als gij zoudt wensohen, wil ze toch gaan:
H ij gaat vooraan
Wandel maar stillekens achter Hem aan;
Hij kent uw krachten, Hij richt uw
[schreden.
Wel moeilijk vaak voor wie ze betreden,
toch nooit te moeilijk is eir de baan!
Hij gaat vooraan!
Wandel maar stillekens achter Hem aan;
is het ook duistere nacht om u henen,
Hij is van hemels cl ie glorie omschenen;
Veilig is steeds, voor wie Hem volgt,
[de baan;
Hij gaat vooraan!
Wandel maar stillekens achter Hem aan;
volg Hem gewillig, volg onverdroten:
weldra ziet gijl den hemel ontsloten,
dien gij al jubelend binnen zult gaan,
achter Hem aanl
waarvan ik gesproken heb, een zeer betrouw
baren indruk op mij maakte."
Hij krulde spottend de lippen. Dat ma
ken alle menschen op je, Agathe, dat weet
ik nu allang. Je zou geloof ik 't liefst ieder
een willen omarmen en hier in huis bren
gen. Maar ik heb er nu eenmaal mijn be
komst van. Een kind, dat zich gebrand
heeft, vreest het vuur. Dat weet je ook
wel!"
Hij was een weinig ontstemd opgestaan
en liep de kamer op en neer. Had hij niet
meermalen zijn zuster gevraagd dit onder
werp te laten rusten? Zij begon echter tel
kens opnieuw. Ook nu bleef ze kalm zit
ten terwijl ze zich een kop koffie inschonk.
„Je, moet je daarover werkelijk niet zoo
opwinden, Leo. Ik meen het toch waarlijk
goed met je, daar ik weet dat je als je zoo
doorgaat geheel overwerkt raakt. Je zult
met al dat werken nog ziek worden en dat
mag ik als je eenige zuster toch niet toe
laten."
Hij lachte en trok onwillig de schouders
op. „En hoe wil je dat dan veranderen als
ik vragen mag?"
„Door je een betrouwbare, eerlijke hulp
te verschaffen, die je kan ontlasten."
„Alsof je zoo iemand te voorschijn kunt
tooveren. Maak je toch niet belachelijk, Aga
the!"
Zij ademde diep. „Je kunt dat meisje toch
op de proef stellen. Probeer het eens met
haar. Je zult er mij een groot genoegen mee
doen."
Hij was voornemens een afwijzend ant
woord te geven, maar toen hij haar vrien
delijk smeekenden blik ontmoette kon hij
niet langer weerstand bieden.
„Je doet toch met iedereen precies wat
je wilt, Agathe. Dat was vroeger al zoo toen
we nog jong waren. Welnu breng dan wat
mij betreft, je beschermelinge hierheen. Lan
ger dan veertien dagen zal het toch niet
duren. Maar ik zal ze op een harde proef
stellen, ik heb nu eenmaal die slechte er
varingen!"
Agathe was overgelukkig. „Ik ben je echt
dankbaar Leo! Wanneer kan dat meisje
beginnen?"
„Ik wil eerst nog een paar rustige dagen
hebben. Laten we zeggen over 4 dagen. Maar
ik zeg het nogeens Agathe, ik maak mij
volstrekt geen illusies. Je laat altijd veel te
veel je goede hart spreken. Maar ik heb dat
verleerd."
Agathe deed alsof ze zijn laatste woorden
niet gehoord had. Zij zag naar de klok. „Dus
dan zal ik haar zeggen, dat ze 4 Januari
hier moet zijn. Maar je zult toch niet meer
van gedachten veranderen Leopold?"
Hij moest toch even lachen, toen hij 't iet
wat angstige en vragende gezicht van zijn
zuster zag.
„Je hebt mijn woord, Agathe. Maar, zooals
gezegd, dat meisje komt eerst op proef, 't Is
slechts een proef." En daarmee verliet hij de
kamer.
Daarbuiten luidden feestelijk de nieuw-
jaarsklokken, de menschen ter kerkgang
noodend.
Door A. M. Wesatli.
Wat nu? Zou Tseraarfs nu maar aftrek
ken? Drie maal voor niets!
Het verlies werd den belegerden even
wel spoedig vergoed door de komst van den
Veenschcn Baljuw Rollé, die, sedert de over
gave van Zierikzee de handen vrij bobben
de, bet zijne er toe wilde bijdiiagen om
Goes to doen vallen.
Hollé zou bot nu verder wel eens even
opknappen.
Hij sloot de stad aan den Zuidkant in
en vestigde zijn hoofdkwartier to Kloetinge,
en sloot de stad ook aan de andere zijden
goed in.
riet zag er nog niet naar uit, dat Goes
zich spoedig over zou geven. Die burgers
werden gedwongen mee te helpen aan de
verdediging. Zelfs de poorteressen moesten
meehelpen, om de schade, door de Genzen
aan de verdedigingswerken veroorzaakt, te
herstellen. En wee, als zij durfden weigeren,
dan was hun leed niet te overzien.
Toch moest Goes vallen op- den langen
duur. Hiervan was de Spaansche opperbe
velhebber wel oveituigd. Voor een uitval
van zijn kant, om de stad te ontzetten was
goe-n kans, daar hij veel te weinig haanschap
pen had, om zoo iets klaar te spelen.
De Geuzen zagen echter voorloopig ook
geen kans en wilden nog een sterkere macht.
Baithold E-ntes van Meutlieda, die o.a. West
hoven in brand stak, kwam in October nog
met 2000 man naar Goes, zoodat dit door
5000 man was ingesloten.
Aan de zijde der Spanjaarden zat men
ook niet stil. Alva zag wel, dat de vesting
Goes moest vallen. De krinig rondom de
geheele vesting was voltooid en de 800
man met hun dapperen Pacheo, moest ein
delijk wel voor 5000 man zwichten. Dat
was slechts een kwestie van tijd, daar men
Goes kon uithongeren.
Onmiddellijk stelde Alva, zich in verbin
ding met Mondragon, opdat deze het zou
beproeven Goes te ontzetten. Deze scheepte
op 20 Oct. 1572 zijn troepen in te Ber
gen op Zoom en kwam aan het verdronken
land van Zuid-Beveland, waar hij stoutmoe
dig door wou waden.
Toen hij daar aan den zoom van dit
water stond, maakte hij zijln soldaten het
vermetele plan bekend. Hij hield een vurige
toespraak om den moed op te wekken bij-
hen die terecht den waterdood vreesden,
al hadden zij' menigmaal den vuurdood ge
tart.
Ieder kreeg een zakje met levensmiddelen
en een zakje lood, dat zij om hun hals hun-
gen en daarna ging men het water in. Met
verlies van slechts een paar man kwam
men over.
Het is Mondragon's onvergankelijke eecre
dat hij dit tot stand bracht. Zelve was hij
de eerste die het water instapte en het
moet ongetwijfeld een grootsch en verwon
derlijk schouwspel geweest zijln, te midden
der uitgestrekte watervlakte de lange rij der
strijders te zien, soms tot het middel in
het water en slijk wadende, maar toch
voorttrekkende om Goes te ontzetten.
Hot geluk kroonde hun stoutmoedig po
gen en allen kwamen te Oud-Krabbendijke
aan. De Oranjemannen waren niet op hun
post, zoodat Mondragon eerst zijn troepen
uit kon laten rusten voor hiji op Goes los
trok.
Ook in Ter Goes bleef dit niet onop1-
gemerkt. Zoodra toch had de op alles op
merkzame Pacheo niet bemerkt, dat er ont
zet naderde of hij! nam- van zijin zijde maat
regelen om het te doen gelukken.
Een hevige uitval aan den waterkant lokte
de onbedachtzame belegeraren derwaarts,
20odat Mondragon in het Zuiden den door
tocht vrij had. Goes lag nu als 'tware
open voor het ontzet.
Weldra rukte hij met zijln dappere scharen
dcor do Ganzepoort Ter Goes binnen en
even later door de Havenpoort er weer uil
en stortte zich op de verraste Geuzen, die
hierop niet bedacht waren en ijlings vlucht
ten op de schepen, om te ontkomen.
Mondragon zette hen echter zonder par
don na. Vvel naderden de schepen der Geu
zen om de krijgers in te nemen, maar het
was een groote verwarring.
Do een verdrong de ander om het eerst
in de schepen te komen.
De geschiedschrijver Hooft zegt, dat er
wel 700 sneuvelden en niet minder ver
dronken, nog gezwegen van de talrijke krijgs
gevangenen, die Mondragon maakte.
Hot doel van Alva was bereikt. Het beleg
van Goes had niets uitgericht. Goes was
ontzet. En vooreerst weder voor den 'Span
jaard verzekerd. Op welke manier Goes de
zijde van Oranje koos, hopen wij later wel
etna mee te deelen.
VIL
Christe-n-Ouders en Christen-Opvoeders 1
Ditmaal wil ik mijn geachte lezers eens
opzettelijk als boven aanspreken. Het is een
mcoie naam, een eeretitel, dien we dank
baar hebben te waardeeren. Maar ik heb
er nu ook een bijzondere bedoeling mee.
Immers, die schoone naam legt ons zulke
ernstige verplichtingen op. Op één daarvan
wil ik ditmaal wijzen.
Weet ge, wat wij veel meer moesten
doen? Onzen kinderen toonen, in heel ons
leven, in al ons doen en laten, hoe geluk
kig en rijk wij zijn als Christenen, die het
vccrrecht mogen bezitten, dat de Schepper
van hemel en aarde onze, ja, ook onze God
wil zijn. Zeker, alleen in Christus, onzen Hei
land en Verlosser! Natuurlijk! Enkel door
Zijn verdienste en genade; maar dan toch
ontwijfelbaar en onwedersprekelijk zeker,
rijk en gelukkig in Hem! Altijd, en onder
alle omstandigheden; in donkere dagen en in
blij lichtende- oogenblikken.
Onze kinderen, de kleinen en de grooten,
hebben zoo dikwijls behoefte aan steun,
aan houvast, aan bemoediging; aan iets, dat
onwrikbaar sterkte kan verleenen, dat hoop
en vertrouwen kan schenken. En als ze
nu maar heel veel keerea mogen zien, dat
vader en moeder en onderwijzer en leeraar
mogen beleven, in de vaak zoo zorgvolle
praktijk des levens, wat zoo menige mond
vaak zoo gedachteloos zingt: „in de grootste
smarten, blijven onze harten, in den Heer
gerust". Mogen beleven, ziet u. Ach neen,
daar behoeven niet zoo vele woorden aan
te worden besteed. Daar behoeven geen
„preeken" voor te worden gehouden tegen
onze kinderen. Maar ze moeten zien, dat
hel bij hun opvoeders waarheid is in woord
en daad, in belijdenis en leven. Onze klei
nen en jongeren moeten kunnen opmerken,
moeten kunnen tasten, dat dit de sterkte
is van vader en moeder, dat ze een heer
lijk Godsbetrouwen mogen bezitten. Dat ze
met al de zegeningen, die zoo dagelijks
ook in tal van kleine dingen hun deel mo
gen zijn, blijmoedig weten te eindigen in
God, hun God en Vader in de hemelen.
En dat ze met al hun teleurstellingen toch
nog vertrouwend mogen vluchten tot Hem,
van Wien ze zingen: „ik weet, aan Wien ik
mij betrouwe!"
0, de zegen, die van een blijmoedig en
gelukkig Christen uitgaat, ook en inzonder
heid op de jeugd, die zegen is zoo groot.
Vele jaren later zullen de kinderen, zelf
groot geworden, nog gewagen van den heer
lijken invloed, die daarvan uitging.
Ouders en opvoeders,onthoudt dan aan de
jeugd dien onschatbaren zegen niet. Toon
u veel een blij Christen! Kunt ge dat niet
altijd? Hebt ge zoo veel zorgen? Ik geloof
ca ik versta het. Maar toon din ook onder
al die- moeiten en verdrietelijkheden, dat ge
toch nooit of te nimmer uw vertrouwen in
uw God verliest. Bedenkt, wat onbereken
baar groote zegen daarin voor uw kinderen
liggen kan.
Ja, ik stem u toe ik heb hier een zeer
gevoelige snaar in uw leven aangeraakt. En
velen zullen zeggen: „maar dat gaat zoo
gemakkelijk niet! Dat heb je maar niet voor
het oprapen!" 'kZal me wel wachten, u dat
tegen te spreken. Ge hebt volkomen gelijk!
Maar zorg dan in den weg des ontmoedigen
gebeds, dat ge het niet behoeft op te rapen
maar dat God het u schenkt. En dat zal
zijn tot roem van Zijn genade, tot eere
van Zijn nooit volprezen Naam! En tot heil
voor uwe kinderen!
OPVOEDER.
Beste jongens en meisjes,
Verschillende neefjes en nichtjes hebben
blijkbaar nog wal moeite met het oplossen
van de raadsels, waarom het goed kan zijn
nog eens te vertellen, hoe men de gewone
raadsels het best kan oplossen. Men begint
met het aantal cijfers op te schrijven.
Daarna zoekt men eerst de gemakkelijkste
woorden op en vult die in. Meestal heeft
men dan meteen al eenige aanwijzingen
voor de moeilijke woorden. Natuurlijk lukt
het niet altijd dadelijk die te vinden en
moet men weieens opnieuw probeeren, maar
met eenige moeite zal het in de meeste
gevallen dan wel gaan om de oplossingen te
vinden.
Het raadsel voor de kleineren van dezen
keer is door een van jullie ingezonden, maar
er stond geen naam onder, dus kon ik het er
ook niet bijzetten.
Terwijl ik dit schrijf is het buiten een
beetje aan het sneeuwen. Velen zullen dat
denk ik wel met blijdschap zien, maar hoe-
,wel ik jullie gaarne een pleziertje gun, hoop
ik toch niet, dat je er heel veel genot van
zult hebben, nu we weer zoo dicht, bij het
voorjaar .zijn.
In antwoord op een paar vragen zet ik hier
nog even het adres: Babbelhoek, Bureau
„De Zeeuw", Goes.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
Nieuwdorp. „Boerinnetje". Fijn dat jij
ook mee mocht doen met dat tableau. Nee,
witte boerinnepakjes heb ik nog nooit ge
zien. Is het goed gegaan? „Juffertje". Wat
kan jij al keurig schrijven voor zoo'n klein
meisje. Is de tweede kous ook al gauw af. 't
Is zeker wel een heel werk? „Vaders hel
per". Je brief is op 't nippertje, ik zal hem
er nog maar gauw tusschen in zetten. Ga
je altijd des Maandags de raadsels ra
den? „De kleinste". Natuurlijk mag jij ook
nfeedoen. Je vindt het zeker erg prettig op
de Zondagsschool, dat je er nog een jaar
op blijft. Je hebt den koopman mooi nagetee-
kend, hoor! „Dagbloem en Wilde Wingerd".
Ja, dat trof je zuster zeker, is ze nu al
weer weg? De teekening vind ik prachtig,
't Was zeker wel moeilijk om 't zooveel
grooter te maken, de kleuren zijn ook heel
mooi.
's H. H. k i n d e r e n. „Bloemenmeisje".
Jammer, dat je de raadsels niet kon vinden,
zoo moeilijk waren ze toch niet? Fijn, dat
jullie iedere week zoo"n blaadje krijgen,
dan heb je telkens wat te lezen. „Madelief
je". Hoe kwam dat zoo, dat je niets wist
te schrijven. Ik vind het niets gezellig hoor,
zulke korte brieven. „Vergeet mij niet". Ja,
dat verhaal van 't verkeersagentje vinden ze
allemaal nogal leuk. Ben je nu weer heele-
maal beter? Je was zeker verkouden.
Oostkapelle. „Watersnip". Prettig dat
de raadsels je meevallen hé! Wat heb jij
een leuke visite gehad. Ik had het wel eens
willen hooren toen jullie over den Babbel-
hoek praatten.
Kortgene. Alalia". Ja, dat was raar
met dat raadsel hé. Maar je hebt het geluk
kig toch kunnen vinden. Dat laatste verhaal
was ook eigenlijk niet voor kinderen.
R Pi 1 a n d. „Afrikaantje". Wat naar, dat
Wim zoo gevallen is, hij heeft zich zeker wel
erg bezeerd. Ja, die raadsels kan ik mis
schien wel gebruiken, stuur ze maar eens.
„Tannie". Niets gezellig hoor, zoo'n brief
kaart met alleen het raadsel er op. Je had
het zeker erg druk! Krijg ik een volgenden
keer weer een brief?
Colijnsplaat. „Zwartoogje". Je brief
is den vorigen keer blijven liggen, dus zal
ik hem nu maar beantwoorden. Die film is
hier ook geweest. Ja, dat was leuk van dien
trein. Heerlijk, dat je oogen nu weer beter
zijn hél