Voor den Zondag.
N
P
RAADSEL.
44e
Jaar
gang
No. 19
Jezus ons dierbaar.
Werken, denken, leeren.
Letterkundige bijdragen.
INGRID
De dochter van Duikelaartje
O
o» 2
2
r0
•3
éT
0
O,"
(p Ój®
8 p
Si- 0
ct> u i-> M m
ffl p 5. h. H-
B 0- W tiq
P 2, S
S.Sg-eLgggS
I CD I <-J- >4* H l
i
ïï-
0
0
•0: t>r B
e P
s N S- B'
CD CD I P I
P W
O
ts
p. p
CD O
H P"
CD
p
P
P CD
o tr1
t-" p
cd: g
fcJ
P
6o
co
ÏO
GD
?o
0O
X
X
w
co
O
X
jï*-
(35
0
0.
<i
P
0
pr
o
*s
Zaamslag. „Suzanna en Jan". Jullie
willen zeker ook meedoen, nu dat kan hoor.
Maar zou je dan niet een schuilnaam be
denken, ik wil ook graag weten hoe oud
jullie zijn. Schrijf je me dat eens?
ÏJz e n d ij k e„Wim". Dat was een beetje
dom van je om 't adres er niet goed op te
netten. In 't vervolg er maar goed om den
ken, hoor.
W o I f a a r t s d ij k. „Maarten Tromp". Na
tuurlijk mag jij meedoen. Wat kun jij een
langen brief schrijven. Nu weet ik ineens een
heeleboel van je. Wat gezellig op school, zoo
met z'n vijven. „Prins Maurits". Daar be
grijp ik niets van. Echt vervelend voor je,
dat er iederen keer niets in stond, 'k Zal
nog eens bij de oude brieven kijken, mis
schien dat de jouwe er tusschen geraakt is.
Hoe is 't met Moeder, knapt ze al weer wat
op? Ja, jullie moeten haar maar flink helpen.
'g Gravenpolder. „Dahlia". Ik vind
het ook jammer, dat ze er niet meer is, maar
er is niets aan te doen. En jij hebt ook al
weer nieuwe raadsels gemaakt, ik zal ze be
waren, hoor. „Heidebloempje". Wat grappig
dat Nellie ook zoo'n verkeersagent je heeft.
Ja, dat waren mooie foto's van de Prinses,
zo stond er. duidelijk op, hé.„Hyacint". Wat
jammer, dat jullie niets gezien hebben, als
ik het geweten had, had ik vast eens even
voor 't raam gekeken.
St.- Laurens. „Kerklaantje". Ben jij ook
al aan 't rupsennesten zoeken, dat doen ze
hier haast overal. Heb je er al veel gevonden,
of zijn er bij jullie niet zoo veel? „Kernof-
fel". Leuk, dat jij nu ook mee gaat doen.
Ja, die schuilnaam vind ik best, ik had dien
naam anders nog nooit gehoord. „Rozenknop."
Wat doen jullie met die sigarenbandjes, zoo
maar alleen bewaren, of maak je er later
wat van? Jij hebt al een heelen voorraad.
Rooken ze in St.-L. zooveel?
Middelburg. „Nachtegaaltje". Fijn zeg,
dat je hebt leeren fietsen, gaat het al goed.
De meester had je voor dien eenen keer
maar vrij moeten geven, dan had jij de Prin
ses ook kunnen hooren.
Serooskerke. „Piet Hein". Het is voor
jou wel prettig om weer naar huis te gaan,
maar ik vind het jammer. De tijd schiet
al op hé. Je moet maar vragen of
ze „De Zeeuw" nu thuis ook gaan
lezen. „Korenbloempje en Blauwoog". Ik
vind het altijd prettig, als de brieven wat
op tijd komen, 't Liefst heb ik ze voor Don
derdag. Jammer, dat jullie het raadsel niet
konden vinden. „Napoleon". Je raadsel
kan ik wel gebruiken, het is weer eens wat
anders hé, maar er kan niet zoo'n plaatje
bijkomen. „Valder". Ja, die fout heb ik ook
al gezien, 't is wel vervelend, den tweeden
keer had het een andere regel moeten zijn.
I e r s e k e. „Babbelkous". Jij bent ook har
telijk welkom, echt leuk, er komen er iedere
week weer nieuwe bij. Je brief was best hoor.
„Padvinder". Je had nog geen schuilnaam,
daarom had ik het zoo maar gedaan. Je hebt
het wel begrepen hé. Het adres heb je zeker
in 't voorwoord al gelezen. „Slaapmutsje" en
„Sneeuwklokje". De brief was nog op tijd
hoor, dat is zeker een heele geruststelling
en de raadsels zijn ook goed. Waar hadden
jullie 't zoo druk mee? „Fruitjongetje". Har
telijk bedankt voor al dat zaad. Dat vind
ik nog eens een verrassing, 'k Wist gewoon
niet wat ik zag, zoo'n groot pak. 'k Zal nu
van den zomer wel heel wat bloemen heb
ben, alleen maar jammer dat 't^nog zoo lang
duurt. „Boterbloempje", 'k Kan begrijpen,
dat je niet meer naar ijs verlangt. Nu, ik
ook niet hoor. Ja, 't zal nu wel druk zijn op
school, hebben jullie met April overgang?
.Melkmeisje". Je moet maar aan den mees
ter vragen of je die boeken mee naar huis
mag nemen als het zulk naar weer is ten
minste.
Goes. „Arendskelkje". Nog hartelijk gefe
liciteerd met zusjes verjaardag. Ja hoor, zij
mag ook meedoen. Heeft ze er veel zin in?
„Erica". Jammer, hé, dat jij het niet hebt
gehoord, nu ik had het ook wel willen
hooren. Ja, jouw raadsel komt ook wel aan
de beurt. „De Vlugge Zeemeeuw". Dom hoor,
dat je het den vorigen keer hebt vergeten,
maar je mag ze ook wel altijd om de twee
weken insturen als je dat gemakkelijker
vindt. „Ieders Hulp". Vind je het leuk dat
je nu ook een briefje krijgt, ja zeker, 't Is
nu zeker wel weer heerlijk rustig bij jullie.
Verlang je alweer naar de drukte van den
zomer? „Zwartrok". Is dat verhaal achter op
de kalenderblaadjes al uit; van tante Dollie,
nee hoor, dat ben ik niet. Fijn dat jullie nu
ook aldoor het Zondagsblaadje krijgen, hé.
„Anemoontje en Klaproosje". Ja, 't is prettig
dat jullie geeri andere namen hoefden te be
denken. Is Anemoontje nu weer heelemaal
beter? Wat heeft Klaproosje den koopman
keurig nageteekend. Vond je het moeilijk?
„Reseda". Nog hartelijk gefeliciteerd met je
verjaardag. Fijn dat je zoo'n mooi ringetje
hebt gekregen. Mag je het iederen dag aan
hebben. „Gladiolus". Leuk, dat je vriendin
nen het boek ook lezen, 't is ook wel jammer
om 't altijd in de kast te laten liggen. Knapt
vader alweer wat op? „Talbot en Fiat". En
Fiat ook al ziek, toch niet erg hoop ik! Tal
bot je Chinees vind ik prachtig; je hebt er
weer heel wat werk van gemaakt. Dat jas
je vooral staat zoo grappig. „Boschviooltje".
Maak jij de raadsels altijd 's Woensdags
middags? Wat heeft dat partijtje lang ge
duurd, je had den volgenden morgen zeker
wel moeite om uit bed te komen? „Moeders
hulp". Nee, dat had ik zeker niet gedacht,
dat er weer een briefje van jou zou zijn.
Nu maar weer afwachten, hé. Heb je er nog
veel last van? „Blondine". Ja hoor, jij mag
ook meedoen en dan maar voor de klei
neren hé. Jullie zijn nu al met z'n drieën.
Heb je nog meer zusjes en broertjes? „Briun
oog". Je vindt het zeker wel fijn, dat je zus
weer thuis is hé. Nee hoor, ik verlang heele
maal niet meer naar ijs, al die kou valt dan
zoo tegen. „Speurder". Vind je het prettig op
de Padvinderij? Ben je nog bij de Welpen
of bij de grooteren. Je moet me er maar
eens wat meer over schrijven. „Roosje". Wat
zal Hannie genoten hebben van die mooie
plaatjes, maar jij toch zeker ook wel. Die
jongen zette zeker wel een raar gezicht, toen
hij door z'n bed zakte.
Kloeting e. „Meitakje". Ik wist wel dat
jullie het gedicht samen gemaakt hadden,
want Arendskelkje had het mij ook al ge
stuurd. Nog hartelijk gefeliciteerd met Moe
ders jaardag.
R ij s w ij k. „Tuinman en Witneusje". Wat
zal Keesie dat fijn vinden als jullie hem
iederen morgen van Keesie voorlezen. Is hij
alweer wat beter? Doe hem de groeten maar
van tante Dollie.
Amsterdam. „Amsterdammertje". Wat
gezellig, dat jij nu ook weer mee doet. Ben
je blij, dat je weer in A. bent? Je komt hier
toch zeker nog wel eens logeeren, hé?
St. Maartensdijk. „Adelaartje". Nu jij
had het boek al gauw uit, je vond het zeker
wel erg mooi. Ik heb nog een heelen voor
raad raadsels, dus zal dat van jou nog wel
een poosje moeten wachten.
Hier volgen de raadsels:
I. Voor de grooteren:
Mijn geheel bestaat uit 28 letters.
1. 10. 6. 22. is niet slecht.
13. 20. 14. 4. 5. 23. is een
meisjesnaam.
3. 19. 21. 14. 5. is een jon
gensnaam.
Een 7. 27. 8. 22. is een vogel.
12. 2. 15. 16. 9. is nat.
Kampeerders slapen in een
17. 11. 28. 17.
18.7. 27. 26. is een grond
soort.
24, 25, 8. is een hulpwerk
woord.
Ingez. door „Vogelnestje".
Voor de kleineren:
1 2
4. Is een drank.
5. Is niet oneven.
6. Dragen de jongens om hun middel.
7. Is aan ieder huis.
8. Een deel van een wagen,
j 9. Een knagend dier.
Tel nu langs de buitenzijde, dan krijgt
ge een stad in Nederland.
BERTHA.
16) -o—
Voor één. keertje wilde ze voor de twee
kwartjes die ze meer had gekregen, een
verrassing voor moeder meebrengen. Maar
wat moest het zijn? Ze bleef voor een
banketbakkerswinkel staan en keek naar da
heerlijke gebakjes die voor het raam lagen.
Zou ze er daar een paar van koop en?
Maar dat zou moeder vast niet goed
vifciden. Moeder zei altijd, dat ze hun geld
wel voor betere dingen dan snoeperij kon
den gebruiken. Opeens keerde Bertha zich
oim. Ze wist wiat ze doen zou. Dicht bij
huis gin® ze 10611 mielkwinkel binnen en
kocht daar drie eieren.
De juffrouw deed ze in een zakje.
,,'tKost dertig cents", zei ze.
Bertha legde de drie gulden op da toon
bank en vroeg of de juffrouw haar een
rijksdaalder en twee dubbeltjes terug wilde
geven.
De juffrouw deed het en nu stapte Bertha^
het pakje met de eieren voorzichtig dra
gend, njegelreebt naar huis toe. Ze hoopte
maar dft vader niet thuis zou zijn. 'tWaa
immers veel gezelliger om met moeder te
praten als vader er niet bij was.
Toen ze in het steegje kwam, zag zie
dat de lamp thuis al brandde, 't Gordijn
was echter nog niet gezakt. Gauw keek
ze even naar binnen toen ze langs het
venster ging. Alleen moeder en Cato waren
in de kamer. Heerlijk! Wat zou moeder
groote oogen opz letten over haar verras
sing. Ze ging naar binnen. „Dag moeded,
dag Cato"!, groette ze.
„Zoo kind", zei moeder, „ben je daar?
De eerste week is vol in je betrekking,
Bertha. Heb je het vandaag pok goed ge
maakt?''
„O ja moeder, best", antwoordde Bertha.
Ze had haar hoed en mantel afgedaan en
opgeborgen. Een pakje, waarin haar schor
ten waren bracht ze naar achter. Toen ging
ze aan de tafel zitten.
„Dat is mijn boterham" y zei Bertha, ter
wijl ze een pakje pp tafel Jogde. En dat
heb ik voor u meegebracht." Voorzichtig
schoof ze het zakje met de eieren nastr
moeder toe.
Moeder maakte het zakje open. Maar kind,
wat is dat nu? Heeft mevrouw dat mee
gegeven?"
„Neen moeder", antwoordde Bertha. En
trofsch veogde ze ar aan toe: „Die heb
ik voor u gekocht."
„Maar kind", zei moeder weer, „dat mag
-EE3L,
..Wanneer je de volgende reeks woorden eens"
goed bekijkt, dan zal je zien dat elk woord op
zich zelf een Nederlandsch woord is. Bovendien I
zal je bemerken, dat elk woord wordt verkregen
l door slechts één Ietter in het voorgaande woord -2
te vervangen door een andere letter
hand rand rond rood roos.
We hebben dus van het woord hand, roos SS
(gemaakt. Probeer jullie nu eens op dergelijke J
wijze van voet, boom te maken. - j
Vul de woorden in vanaf het cijfer naar
het midden.
1. Gebruikt do visscher.
2. Een rivier in Nederland.
3. Ziet men 's avonds aan den hemel.
je toch niet doen. 'k Wil wel gelooven,
dat je blij was met je eerst verdiende
gold, maar je weet toch wel hoe bard
wij dat noodig hebben. Daar mag je toch
niet zulke dure eieren voor koopenV"
2. w i
(J5 a
ffl O
13 CD
O pT N
O CD CD
p s:
-4- e-t- CD >-< S
-■ca 3 o o
a
NDAt i BLAD
U dan, die gelooft, is Hij dier
baar. 1 Petrus 27.
Een van do schoonste woorden uit onze
taal is wol het woordeke dierbaar. Wat
daarin al niet tot uitdrukking komt! Een
belijdenis van liefde en verknochtheid, een
getuigenis van diepe waardeering en groote
dankbaarheid.
We spreken van onze dierbaren. Alles
waaraan ons hart zich hecht, is ons dier
baar.
Maar dan moet Christus ons boven al-
los dierbaar zijn. Van Hem zoog een onzer
oude dichters: „Geef mij Jezus of ik sterf".
Hij is het leven van ons leven en de
vreugd van onze vreugd. Hij is ons alles!
„U dan die gelooft, is Hij dierbaar", roept
Petrus onis toe.
Doch juist op dit gebied wil men het
woord dierbaar mijden. Er worden aan het
begrip dierbaar minder prettige gedachten
verbonden. Er is en dat is goed!
een groote afkeer tegen het zoogenaamd
dierbaar doen en spreken van sommige men-
scben. In zulk bidden en spreken wordt een
onwaarachtige toon beluisterd.
Maar al gaat ons verzet tegen het zoo
genaamd dierbaar doen, dat de Heiland
ons dierbaar i s, moet in ons leven en
streven, in ems getuigenis en optreden tel
kens tot openbaring komen.
Wie in Jezus mag roemen als zijn dier
baren .Zaligmaker, heeft het hoogste gegre
pen wat er voor tijd en eeuwigheid te grij
pen valt. Daarvoor is geloof noodig, enkel
geloof. Daarom zegt de Apostel ook: „U
dan, die gelooft, is Hij dierbaar."
Dat geloof moet van Boven gegeven wor
den. Dat kunnen mensch ons niet schen
ken. Dat kunnen we onszelven ook niet
toeëigenen. Maar om dat geloof kan wel
gebeden worden. Dat moeten we zelfs doen.
Bidden zonder ophouden. Bidden totdat God
diit zaligmakend geloof schenkt.
Als straks ook voor ons de avondklok
luidt en aan ons gevraagd wordt: „Is het
vrede?" wat zal dan ons antwoord zijn?
Dan kunnen we ons niet beroepen op ons
ijveren voor de eere Gods op alle ter
reinen des levens. Hoe uitnemend dit ook
is, het waarborgt ons toch niet dat ons
straks de zaligheid wacht.
We moeten op ons sterfbed kunnen ge
tuigen: „Jezus is mij dierbaar." We moe
ten naar Hem verlangen met een groot ver
langen. We moeten ons aan Hem, door
den band des geloofs, zoo innig verbon
den weten, dat niets ons kan scheiden van
de liefde van Christus.
Het is niet genoeg 's Kanings lijfrok te
dragen. We moeten Hem in het harte
dragen. En zoo is het als we Christus
door het geloof zijn ingeplant, als Jezus
ons jjtoor het geloof dierbaar is geworden.
Werken en denken en leeren is leven:
Wie hier niet werkt, is zijln plekje op aard,
Wie "daar niet denkt, is het leven niet
waard.
En om te leeren is 'tleven gegeven!
Leeren en leeren is de eeuwige taak,
Die noch de knaap, nodh de grijsaard
yerzaak'.
Ernst is het leven... o zalig, die 'twetenI
Arbeid en roeping en edele strijd.
De eeuwigheid vraagt naar de vrucht van
den tijd;
Dwazen, die 't werkloos, gedachtloos ver
geten,
En pas te laat, aan het einde der baan,
D' ernst van het ijdele leven verstaan.
0, dat "de Heer der talenten u wachte,
Gaven verduhblend, o naarstig en vroeg,
Mensch, zoek het leven en grijp naar den
ploeg;
Blik in uw boezem en kweek de gedachte!
Een op uw weg, in uw werk, ken uw God,
Dat Hiji u leere in de schoof van uw lot!
Werk om te leven en loef om ta werken,
Niet voor het brood dat weer hongeren
doet,
Maar voor de spijze die eeuwiglijik voedt,
't Harte verkwikt en de ziele zal sterken,
Ook als uw taak, op den donkeren rand,
Eenmaal ontvalt aan uw stervende hand.
Werken en denken en learem is leven,
Zalig de minste, de kleenste, die 'tvatl
Hem werd het leven een heilige schat,
Netdrige kiem van een zaliger streven:
'tWerk van den geest, van de hand looft
don Heer,
Als de gedachte het wijdt tof. Zijn eerl
De Genestet.
„U dan, die gelooft is Hij dierbaar."
Zoo schreef niet de zachtmoedige, de liefde
volle Johannes, maar de vurige, de stout
moedige, de strijdlustige Petrus. Zelfs tot
vijfmaal toe gebruikt deze Apostel in zijn
zendbrieven het woord dierbaar, hef
woord dat van zoo'n innig liefdeleven met
den Heiland getuigt.
Welnu dan, laat ons in het worstelperk
van dit leven even vurig, even stoutmoedig,
even strijdlustig zijn als een Petrus; maar
dan ook met dezen Godsman geroemd jn
de dierbaarheid van onzen Heiland.
Jezus, mijn dierb'ro Toevlucht;
Die voor mij sterven woudt,
Op U, o Rots der eeuwen,
Is al mijn hoop gebouwd.
door
G. VAN NES—UILKENS.
Ingrid, zco zegt mevrouw Van Nes—Uil-
kens in liaar voorbericht tot dit boek, ia
het geestelijke kind van „Duikelaartje". Het
is „kind Ingrid" van „moeder Theo". Eu
degenen die Theo Huysmans leerden kennej)
uit „Duikelaartje", willen ongetwijfeld (to
kennismaking met moeder en dochter her-'
nieuwen, en Ingrid volgen op den weg d. 1
voert lot bet vinden van een taak vooiJ
het leven.
Als trouwe wachteres staat moeder The -j
naast Ingrid, opdat schadelijke invloeden zoo
vel mogelijk geweerd mogen worden e
dit kind, dat zoo zeer buiten de geward
samenleving kwam te staan, het goinis niet
zoo pijnlijk scherp zal gevoelen. Maar ato
voornaamste taak beschouwt zij het, In
grid in alles met raad en voorlichting tei?
zijde te staan, totdat zij, na een lange pe
riode van hulp, op den achtergrond kas;
treden, omdat zjj gevoelt: dit is Indrida
uur.
Dit boek beeldt den geestelijken groei da*
blinde uit.
Op haar verlanglijstje voor haar twaalfden
jaardag vraagt ze: een vriendinnetje. Ingrid
wil een vriendin, niet uit een andere we
reld, maar uit haar wereld: een blinde, aid
zij zelf is. Bij de huisgeaooten is er vaaÜ
een terugwijken uit medelijden, en dat vsi'l
Ingrid juist niet. Zij wil wrijving, geen eer
zaamheid. Moeder Theo is de eerste, di*J
deze behoefte opmerkt. En zrf is ook cto
eerste, die een oplossing ziet. Door haar
toelichting maakt zij het voor Ingrid veei
gemakkelijker. „Ik moet dat vriendinnet, 1
zoeken, zélf zoeken en vinden. En ik w 1
het ookHelp mij dan, moeder IK
ben blind...."
Dan gaan ze naar Heidehuis, waar alle
maal blinde kinderen zijn. Daar is het vrien
dinnetje; maar Ingrid moet het zelf vinden.
Ze vindt het ook. Het is Lucie, het arme.
verwaarloosde meisje. MaarLucie is d j
moeite waard! wordt van haar gezegd. D;.t
zal Ing-id ondervinden.
Lucie komt op de Olmenhoeve; eerst in dj
vacanties, dan, na haar heengaan uit h T
Heidehuis, voor goed. Eerst wilde zo ge
durende haar vacantie in Amsterdam büjve
bij haar tante, die dat blinde kind w
gebruiken kon in dien moeilijken mobilisatl -
tijd„Want het is zoo heerlijk, al
jo niet gemist kunt worden in het werk
zegt Lucie.
Als ze bij de Huysmans in het g&zin ia
opgenomen, komt de bevrijding, die zij noc.
tans niet als een bevrijding begroeten ka
De nevels trekken weg: Lucie is niet la
ger een blinde.
Ze weet eerst niet, wat te doen. Hdj