Voor de Jeugd.
ff al g-R B P.II-! a
I ai Ii*leI*1111H
Jivfllif J-
J-tfr
Voor den Zondag.
Letterkundige bijdragen.
xxxx
Ons Vogeliioekje.
BERTHA.
Heilzame dwang.
Zorgen.
DUIKELAARTJE
cn
»-* to to o
-J to cn
IsD i
00 1
CO CO
I
to to
Or
XX
CO CO
!->•
l-i
2- B
P 2 a
5T
U->-
Ct> P
fcJ Ï^P-
-
«-*- CD
IL Ito
CO 00 o*
XXX
t\3 N) 00
M <1 Its-
„Dwtiua, i-ios", had vader gezegd. „En dan
doen we do handjes samen!" Doch Mies
had do handjes maar gewoon op elkaar
gelegd. „Toe Mies, handjes vouwen!" En
wat had Mies gezegd? „Zoo kan het ook
wel, want paatje doet het ook zoo dik
wijls zoo!"
Maar was dat na wel waar Zeker, het
was waar. Voor '1 gemak had vader, als
hij zus op z'n knie had, reeds enkele ma
len zijn handen niet bepaald gevouwen, maar
losjes tegen elkaar gelegd. De ouders had
den het Mies wel goed geleerd, de handjes
netjes te vouwen. Stellig! En dan deden
ze het zelf ook zorgvuldig. „Dat was eer
biedig," hadden ze vaak gezegd. En nu
opeens! - Ja, zoo gaat bet. 0, de kinde
ren nemen zoo snel iets over. En dat kan
een kleinigheid zijn; maar het kan grooter
worden en ernstiger!
Ouders! Vindt ge ook niet, dat we wel
uiterst voorzichtig moeten zijn met onze
woorden en handelingen? Die kleine oortjes
en die lieve oogjes: o, ze moeten zoo
voorzichtig behandeld worden. Laat ons dat
niet vergeten I
OPVOEDER.
Beste jongens en meisjesl
Ik denk zoo wel eens dat de menschen
in Holland in sommige opzichten 'toch wej
bevoorrecht zijn. Vandaag b.v. is heel de
Kon. Familie in Leiden. Daar jullie na
tuurlijk alles leest, wat er van het Kon.
Huis in de krant staat, is 't jullie ook wel
bekend, dat gisteren de eererpromotie van
onze Prinses tot doctor in de Letteren en
Wijsbegeerte plaats vond.
Voor do Prinses is 'teen hooge onderschei
ding en voor 'tpubliek is 'teen mooie ge
legenheid om Kon. Familie weer eens
vap. nabij te zien.
Ik denk dat vele Zeeuwsche jongelui, echte
Oranjeklanten als ze zijn graag van de
partij hadden willen zijn. Nu ik had er zelf
ook wel bij willen zijln hoor.
Voor de veTaf-wonende Zeeuwen is 't
echter niet zoo gemakkelijk bij' dergelijke
dingen tegenwoordig te zijn en daarom zul
len we maar hopen, dat onze Prinses, die
nu haar studie achter den rug heeft, spoedig
eens een bezoek aan Zeeland komt bren
gen.
Maar laat ik nu niet te lang praten an
ders koant ons verhaal weer in de verdruk
king.
Hartelijke groeten yan
TANTE DOLLIE.
Hier volgen de prijs
raadsels.
1. Voor de grooteren.
Mijn geheel bestaat uit
54 letters.
40, 18, 24, 25, 34, 43 is
een getal.
8, 12, 30, 9, 14, 2, 15
is de naam van een maand.
Een 45, 49, 24, 35, 26,
38, 2 heeft elk hotel.
Een 48, 47, 10 is een
dier dat men maar wei
nig ziet.
Een 5, 35, 51, 44, 27 is
een nauwe straat.
37, 6, 3, 22, 41, 13 is
een stad in Zuid-Holland.
4, 17, 40, 36, 53, 10, 29,
19, 54 is een Europeesch
land.
50, 20, 52, 33, 23 is een
stadje in Zeeland.
Over 1, 46, 39, 21, 16,
23, 7, 28, 31, 37, 11,
32, 42, 29 wordt nu weer
veel geschreven.
2. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 29 letters.
3. 4. 21. 6. 17. is geen droogte.
Dominee's moeten veel 1. 2. 15. 16. 5. 22.
23.
De 25. 27. 12 is een noot.
Het 10. 28. 8. 29. 14. 17 is een wind
streek.
Eetu 13. 11. 7. 26. 22. 15 is aan de hand-
Kinderen zijn vaak vroeg 19. 20. 9.
Een 13. 11. 7. 23. 22. 15 is aan de hand.
16. 24. 9.
Ingez. door „Piet Hein".
Welke vogel is dit?
Vorige week: „Kauwtje".
15)
,,'kBoop dat het je er goed zal gaan."
Toen Bertha thuis kwam, zat vader voor
het raam schoenen te maken.
„Weet vader het al?" vroeg Bertha met
haar oogen naar moeder.
Moeder knikte en wenkte dat zij er maar
over zwijgen moest.
HOOFDSTUK 8.
Haar eerste loon.
't Was Zaterdagavond. De eerste week, die
Bertha bij mevrouw van Dalen als kinder
meisje had doorgebracht, was om.
Wat had die ééne week haar veel nieuwe
dingen doen beleven. Iedere avond was zij
met het een of ander verhaal thuis ge
komen, en altijd weer had moeder met aan
dacht naar haar geluisterd. 'tWas 's avonds
dan ook zoo echt gezellig thuis. Alle kin
deren waren naar bed, alleen Cato mocht
nog wat opblijven. Vader was meestal niet
thuis, en dan zaten zij met hun drietjes
om dp tafel, terwijl Bertha vertelde. Moe
der gaf de beide meisjes dan wat naai
werk en leerde hen hoe ze het doen moes
ten. Vooral Bertha deed erg haar best. Moe
der had haar gezegd, dat ze nu zorgen,
moest goed te leeren naaien. Want wilde ze,
als ze grooter werd, kindermeisje blijven,
dan moest ze ook in haar betrekking kun
nen naaien en verstellen. Op een avond
kwam ze thuis en zei: „Moeder, gelukkig
maar, dat ik al stoppen kon. Verbeeld a
eens, vanmiddag waren Emmy en Nora op
visite gevraagd. Ik moest ze wegbrengen en
toen ik terugkwam zei mevrouw: „Bertha
Als ik me midden in bovenstaand doolhof
bevind, hoe kan ik er dan weer uitkomen?
kun je stoppen?" „Jawel, mevrouw", zei
ük, en toen heeft mevrouw mij een heale
mand met kousen gegeven. Ik heb wel twee
uur zitten stoppen. Mevrouw kwam kijken en
zei dat ik het heel netjes deed-"
„Juist", zei moeder, en zoo komt het
nu, later met naaien. Dus doe maar goed
je best
Gelukkig dat moeder zelf zoo goed naaien
kon. Dat kwam haar zeer best te pas in
haar groot gezin, 't Gebeurde nogal eens, dat
een van de buren of bekenden bij moeder
een mantel of japon braoht, die op enkele
plaatsen versleten was. Dan wist moeder
er de beste stukkon uit te halen, en daar
van maakten baar vlugge vingers spoedig
een manteltje of jnrk voor een van haar
meisjes. Zóó kwam het dat, al haddsn
ze het soms nóg zoo arm, toch altijd alle
kinderen er nog knapjes uitzagen.
Behalve van de kinderen, en mijnheer
en mevrouw, wist Bertha ook heele ver
halen te vertellen, van de twee andere meis
jes die er dienden. Lena kende moeder
al, want dat was het meisje dat hen had
opengedaan, toen Bertha zich ging aanmel-
melden. Maar dan was er ook nog Gretha,
het keukenmeisje.
Beide meisjes waren heel vriendelijk voor
Bertha. Met hun drieën aten ze in de keu
ken. Als Gretha dan het eten opdeed zei ze:
„Kom, we zullen eerst voor onze baby
zorgen, anders krijgt ze niet genoeg.
Wat moest Bertha daarom lachen. Ze vond
het niets erg, dat ze haar de „baby" noem
den. Er was één ding, waar moeder vooral
blij ona was. De familie Van Dalen was
een godsdienstig gezin. Na eiken maaltijd
gingen de drie meisjes naar binnen. Dan
nam mijnheer den bijbel en las er een hoofd
stuk uit voor. Menigmaal legde hij het ge-
lezene nog wat uit. Dan begreep Bertha
het veel beter. Als het lezen geëindigd was,
ging mevrouw voor het orgel zitten, en
zongen ze een psalm óf gezang. Ieder op
zijn beurt moest een versje opgeven. Toen
Bertha er een paar dagen was, en het
haar beurt was, had ze in haar verlegen
heid maar gauw een Zondagsschoolversje
genoemd, dat haar juist in de gedachte
kwam.
't Gebeurde ook wel eens, dat Bertha, als
ze thuis kwam, nog een versnapering mee
bracht. Door juflrouw Rijbdam wist mevrouw
hoe het bij Bertha thuis gesteld was. Daar
om had ze Gretha, het keukenmeisje, opge
dragen, Bertha 's avonds-, behalve haar
boterham, ook nog wat eten dat overgebleven
was, mee te geven. Zoo was Bertha nu al
een paar maal met een warm schoteltje
thuis gekomen, dat Gretha in den oven
voor haar had klaargemaakt.
En nu was het Zaterdagavond. Gretha en
Lena kregen hun loon om de drie maanden,
maar Bertha zon het per week ontvan
gen. Toen ze dien avond naar huis zou
gaan, en bij mevrouw aanklopte om haar
goeden dag te zeggen, riep mevrouw haar
b linnen.
„Je moet je loon nog hebben, kind,"
zei zei.
Ze ging naar het buffet en nam wat
geld uit een lade, dat ze voor Bertha neer
legde.
Met groote oogen keek Bertha er naar
„Mevrouw," zei ze „mevrouw".
„Ja, Bertha," zei mevrouw, ,,'k begrijp wel
wat je zeggen wilt. 'kHeb met je moedor
afgesproken dat je een rijksdaalder per week
zou verdienen. Maar 'kben bijzonder tevre
den over je, en daarom- ben ik besloten je
drie gulden per week te geven. Je hebt
deze week heel goed je best gedaan. Ik
kan er toch zeker op vertrouwen dat je
dat blijft doen, ni-etwaar?"
„0 ja, mevrouw," stamelde Bertha. Ik
vind het hier zoo prettig en 'khoud zoo
veel van de kinderen". Hier hield Bertha
op. Ze had -er nog wel bij willen zeggen!:
en ook van u, maar dat durfde ze niet.
Vriendelijk legde mevrouw haar hand op
Bertha's schouder.
„Dat is goed, m'n kind," zei ze. „Ga
nu maar gauw naar je moeder en vertel haar
miaar dat ik best tevreden over je ben."
Bertha ging de kamer uit, maar voor
ze het "huis verliet, wipte ze nog even
de keuken binnen en vertelde aan Gre
tha en Lena wat mevrouw gezegd had.
„Fijn hé," zei Gretha. „Wat zal je moe
d-er blij zipn, baby!"
Even Later liep Bertha langs de straat.
Haar hand, waarin de drie guldens waren,
stijf dicht geklemd, in haar zak.
Bijna voor iedexen winkel bleef ze staan
(Wordt vervolgd.)
p-
N
8
Zn
i p
Oq
p
p
p
I*
S 2*
H
p
P fr
g e n I o, J e- B s i.
E3 $o
g*
s
E: i
En terstond dwong Jezus Zijne
discipelen in het schip te gaan
Matth. 14:22.
Indien de Heere eens altijd deed naar
ons hidden, altijd den weg insloeg dien
wij aanwezen, nooit ons in eene richting
bracht tegenovergesteld aan óns inzicht, nim
mer ons dwóng in het schip te gaan, storm
en noiodgetij tegemoet hoe weinig zouden
wij Hem leeren kennen, hoe weinig Hem
leeren vertrouwen in zijn Vaderlijke wijdheid
en grootheid.
Wat zóu ons geloof kwijinen.
De discipelen hebben zoo pas de heerlijk
heid van Christus gezien in de vermenig
vuldiging der brood-en.
Wonderbaar zegenend heeft de Meester in
hun midden gestaan.
Uit Zijn hand hebben ze gegeten en zijln
verzadigd geworden; en hun ziele heeft,
bij twaalf volle korven, de weelde gesmaakt
van een Christus, Die gekomen is, opdat
zij het leven en den overvloed hebben.
Zulke tijden zijn in des Christens leven
niet onbekend. j
Zonnige tijden, dagen van zegening, waar
in het zoet is een oog pp den Heera te
hebben, op Zijn geopende hand; waarin het
al weldadigheid Gods is, die ons omringt
en door ons erkend wordt.
Al onze gebeden worden verhoord, al
onze nooddruft wordt vervuld; we hebben
onze vijf brood-en en twee visschen den
Heere maar te toonen en aanstonds wor
den ze vermenigvuldigd.
Ja, dat willen wij!
Wij willen daar wol op het grasland blij
ven zitten, in het licht van Gods vrien
delijk aanschijn.
Zoo wil ons hart den Heere wel lee
ren kennen.
Maar de Hoe re wil, dat wij Hem nog
o-p andere wijze zullen leeren kennen.
In den storm: in de groote wateren; in
nood en smart; in den nacht, als de zon
weg is; als de wind ons tegen is en wij
schreeuwen van vreeze.
Dan wil Hij in Christus over de gol
ven tot ons komen, zeggend: „Vreest nipt,
Ik ben het!"
Dan wil Jezus in don stormnacht bij ons
komen in het schip, opdat wij Hem nog
anders leeren kennen en wij aan Zijne voe
len Hem aanbidden: „Waarlijk, Gij zijt Gods
Zoon"
Dat is hooger kennis; dieper inzicht in
den Godd-eJijiken rijkdom van Christus.
Dat is kennis, waarbij we ons in nood
en dood op Hem verlaten, en het licht
Zijtier vertroosting in donkerheid voor ons
c -p-gaat.
Doch deze kennis eischt dan ook moei
lijker vveg; en veelal moet de Heere ons
dwingen dien weg in te gaan.
Zie het aan de discipelen.
Zie, ik leefd' in jonge jaren,
Kalm en onbewust,
Zorgen hebben noch bezwaren
Ooit mijta. ziel ontrust
'kliet den dag van morgen zorgen
Voor zijln eigen kwaad;
Wonderwel wist ied're morgen
Met het zijine raad.
Zie, ik gaf in later dagen,
Meer bewust, mijtn lot,
Z-oInder vreezen, zonder vragen
In de hand van God;
Wonderwel weet ied're morgen
Met het zijine raad
'klaat den dag van morgen zorgen
Voor zijln eigen kwaad
Jaequline E. v. d. Waals.
Neen, om uit Jezus' hand wonderbaar
gespijzigd te worden daartoe was geen
dwang noodig; maar ais de Meester hen
daarna de wateren opzendt, en zij, als er
varen schepelingen aan de kim den storm
zien opkomen, als zij het verkeerd achter»
nu zee te kiezen, dan willen zij niet;
zij blijven liever aan het veilige strand:
en dan moet Jezus hen dwingen in het
schip te gaan.
Hoe hemaaJt zicih die dwang.
Wie onzer gaat uit vrije begeerte den
weg van smart en moeite op?
Wie zet eigener beweging zijn schouder
onder het kruis?
Daarom moet de Ileere hier dwingen.
Want anders overgelaten aan eigen
ipjzicht. bestuurd door eigen hand en ge
leid in den weg van ons bidden dan.
zullen wij nooit den Heere leeren kennen,
gelijk Hij gekend moet wor.len om in ziels-
benauwdlieid en stervensnood ons aan Hem
toe te vertrouwen.
Vandaar dat de Heere ons op het ziek
bed werpt; onze dierbaren ons ontneemt;
ons teleurstelt en pijnigt; en in allerlei
opzicht soms Zijn weg togen den onzen
doet ingaan.
Dan, dwingt Jezus ons in het schip
te gaan
Niet uit lust tot plagcm, maar omdat
Christus straks tot ons komen wil over
de golven en zich aan ons wil doen ken
nen, ais dengen© met Wien we in nood en
Oiapht niet kunnen omkomen.
O kranke, beproefde, rouw- en kruis-
dragende, o lijder, zie het zoo.
Streef nu niet meer tegen; maar laat
u heilzaam dwingen.
Em zie nu uit, blijf biddend uitzien, naar
Hem, die in het donker van uw lijden
tot u komt.
Hoor! Zijn stemme k1 inkt reeds voor
uit: „Zijt goedsmoeds. Ik ben het!"
Straks leert ge Jezus kennen .gelijk ge,
buiten dezen dwang, Hem nooit zoudt ge
kend hebben, en zinkt ge aanbiddend aan
Zijne voeten: „Waarlijk, Gij zijt Gods
Zoon!"
door G. van NesUilkens.
„Duikelaartje," najaar 1926 verschenen,
en sedertdien keer op keer herdrukt, is een
succes-boek geworden. Reeds eerder waren
verschenen „De jonge jaren van de Berg
mannetjes" (1923) en „Het verlaten Eiber
nest" (1925), maar „Duikelaartjewas in
zeer korten tijd populair.
Met dit boek vestig le mevrouw van Nes
Uilkens haar naam als schrijfster, al volgt
daaruit niet, dat haar ander werk minder
belangrijk was.
Men kan nie-l zeggen, dat het werk van
deze a.utrice zulke bi/.ondere litteraire kwa-
-lileiten bezit en als zóódanig zijn plaats
veroverde. Er zijn andere eigenschappen, die
dit boek in zoo groote mate populair maak
ten; daar is bijvoorbeeld het feit, dat de
schrijfster de kunst verstaat om op het ge
moed van den lezer in te werken. Bovendien
richt zij zich niet in de eerste plaats tot den
litterairen fijnproever, inaar schrijft zij meer
voor de massa. Haar boekeu zijn verwant
aan die van Cornolie Noordwal, maar ze
zijn beter.
Zoo lieett haaj werk een breeden ki ing van
lezers gevonden, en het verwondert geens
zins, dat van „Duikelaartje" in drie jaar
tijds eli drukken verschenen.
Theo van den Borch, de jonge vrouw
vain Dirt Huysmans, heer van de ölmoiv-
hceve, is de hoofdpersoon in het verhaal.
Haar huwelijk met don man die veertig jaar
op de oude bezitting geleefd heeft, brengt
haar van Amsterdam, waar ze verpleegster
was, naar Hoornberg, het zéir deftige dorp.
Er is veel, dat men „niet doet",_ veel, dat
„niet mag' in Doornberg. Het wetboek van
Etiquette geeft heel wat voorschriften, die
men met uiterste nauwkeurigheid poogt na
te leven.
Enorme standsverschillen zijn er in het
zeer deftige dorp. „liet is Doornbergs on
geluk, dat de menschpolen te ver uit elkaar
liggen; de oorspronkelijke bevolking der
zeer nederige, armoedige, onontwikkelde
wroeters heeft geen enkel puint gemeen met
den zeer deftigen ent, die betrekkelijk goed
koop den landjonker kan uithangen en den
groot-grondbezitter spelen."
Er zijin in Doornberg deftigen, en nuttige
zéér deftigen; tusschen deze twee catego
rieën zijn er een paar menschen, om hun
clownerie, hun onberekenbare potsen, hun
onhandelbaarheid bekend.
Dan zijn er sterren van mindere grootte;
dan de rest
Heel die rest is quantité négligeable.
In dat Doornbeig komt Theo van den
Borch te wonen; Theo, met haar ruimen
kijk op de dingen, met haar warm, vrien
delijk hart en een buitengewone dosis gezon
den humor! Of het gaan zou, zij, met haar
bieede opvattingen van hartelijkheid en eer
lijkheid, tusschen de anderen met hun be-