Rheumatiek Kunst en Wetenschap Financieële Berichten. Dammen. MIJNHARDT'S Zenuw-Tabletten 75 ct Laxeer-Tabletten 60 ct Hoofdpijn-Tabletten 60 ct Rheumatische pijnen en smarten worden steeds door Sloan's Liniment tot bedaren gebracht. Een kleine hoeveelheid er van, aangebracht op het pijnlijke gewricht of op de stramme spieren, dringt door en deelt spoedig warmte en verlich ting toe aan de pijnlijke weefsels. Gij gevoelt U bijna onmiddellijk beter en de pijn is spoedig geheel verdwenen. Verkrijgbaar bij alle Apothekers en Drogisten. de minister heeft op grond daarvan aan het bestuur der waterleiding als zijn mee ning doen kennen, dat de door Dr Weijer- man ontwikkelde bezwaren onjuist moe ten worden geacht. Nu is het naar mijn meening toch zoo langzamerhand welletjes. Een deel kan nu wel blijven zeggen, dat ze er tegen z(jn. maar dan moet men toch met rede nen komen, die steekhouden. Anders wor den we zoo langzamerhand .tot een be spotting voor geheel Nederland. Al de ingenieurs van het Rijksbureau zeggen, dat de zaak gezond is, de commissie uit Zeeuwsch-Vlaanderen zegt, dat de zaak gezond is, de nu n&der ingestelde com missie zegt. dat de zaak gezond is, moe ten wij nu luisteren naar enkele perso nen, die geheel ondeskundig zijn en die zeggen, dat de zaak óngezond is? Laten wij het maar eerlijk zeggen, we mogen nu Maandag a.s. te Terneuzen nog zoo gewichtig doen, maar we weten er allemaal geen klap van. We moeten eenvoudig afgaan op het oordeel der des kundigen. Als ik vroeger haver moest koopen voor mijn paard, dan ging ik naar een boer om advies, maar als ik nu een auto moet hebben, dan ga ik naar een auto-deskundige en vraag hem om raad. Ik voeg daarbij mijn beetje gezond verstand en beslis. Laat n,u al de afgevaardigden Maandag te Terneuzen hetzelfde doen. We hebben ,_nu advies, niet van een paardenkenner, :-want het gaat niet over een paard, niet van een autokenner, want het gaat niet ever een auto, maar van water-des- kuudigen, want het gaat over het water. Laten nu de afgevaardigden Maandag a.s. die adviezen bekijken, hun gezond ver stand laten werken en dan naar hun beste weten stemmen tot meerderen bloei van ons Zeeuwsch-Vlaanderen. Alle per soonlijke zaakjes nu op zij, en vooroogen het groote belang, dat onze streek heeft bij een goede waterleiding. De kinder tjes mogen dan al volgens den heer van Dalsum een paai' maanden later kunnen loopen, dat zullen wij op den koop toe moeten nemen, maar, naar ik denk, kun nen onze moedertjes te dezen opzichte wel gerust zijn. Ik ben in deze wel niet deskundig, maar ik heb toch in de afge- loopen maanden gelegenheid gehad mijn licht op te steken bij verscheidene moe dertjes, die in streken wonen, waar wel waterleiding is, en het resultaat was nog al gunstig. Ik heb er nog geen een aan getroffen, die twee jaar lang Kindje, stap, slap, heeft moeten zingen. Wel heb ik er velen, ik mag wel zeggen allen, aan getroffen, die vroeger gewoond hebben in een streek, waar geen waterleiding was, en die nu niet genoeg den lof er van kunnen zingen. Nog pas sprak ik een waarde schoonzus, en die als eersten lof zong: Die fijne waterleiding. En laat ik hiermee eindigen, dat ik van harte hoop, dat wij allen, Zeeuwsch Vlamingen, en voor wat mijn deel betreft Cadzantenaars, binnen een jaar zeggen^ want zingen doen wij hier niet zoo heel veel. Die waterleiding, wat een gemald Welk een zegen voor onze streekI Bij Apoth. en Drogisten „Die Jahreszeiten". J. Haydn. Dit groote koorwerk is ontstaan tus schen 1799 en 1800 en heeft in zijn re- gelmatigen gang door de concertzalen der geheele wereld een ongekende reputatie verworven. Geen wonder ook. Evenals onze Nederlandsche schilders der zestien de eeuw in hun beroemde genrestukken voortleven om het fijne coloriet, zoo blijft de naam van Jozef Haydn bewaard voor alle tijden door z'n pittig muzikale schil dering, -z'n idyllische bewerking der na- tuur-scènes in Jahreszeiten. Welk een gloed in kleur, frischheid in klank, teerheid in nuanceering maar ook- voornaamheid in stijl openbaart dit geniale werk, terwijl het toch als geheel zoo gemakkelijk aanspreekt, dat het in den meest nobelen zin algemeene volks kunst öiag genoemd worden. Het begint al in de ouverture, waarin de overgang van den winter naar de len te geschilderd wordt. Lang houdt de taaie winter vast en telkens en telkens weer hooren we den storm huilen, totdat ten laatste in den gang der vluchtige zestien den de sneeuw op de daken smelt en Si mon den zang inzet met het Recitatief: „Ziet, hoe de strenge winter vliedt". Han ne, ingeleid door een lieflijk adagio van de hobo kondigt de lente aan, wier lof bezongen wordt in een koor van land lieden. Dit eerste koor, waarin het apar te vrouwenkoor een hupsch Meilied doet hooren, geeft den mannen gelegenheid te waarschuwen: „Juicht niet te vroeg, want dikwijls komt gehuld in koude ne vels, de barre winter terug". Het tikje romantiek, dat we in het lentekoor al voelden, komt nu nog meer naar voren, als we den landman fluitend achter den ploeg volgen. Haydn draagt dit fluiten over op het volle orkest en maakt dan gebruik van het Andante uit z'n eigen Symphonie met Paukenslag. Als de akker klaar ligt voigt het gebed om „den mil- den zegen des hemels", een koor van fijne compositie eindigend in een fuga met rijke dankaccoorden. Het vreugde lied, dat daarop ingezet wordt is voor het orkest een zware opgave. Alles leeft en beweegt zich. De lammeren springen, de visschen spartelen, de bijtjes zoemen, de vogels kwetteren en hoog op schalt het alles in het danklied van het koor, dat plotseling omslaat in het Maestoso: „Eeuwige, machtige, goede God!" Aan grijpend is deze snelle wisseling van het vluchtige lichte gedartel der lenteschilde ring en de in strengen kerkstijl gehouden ode, wat nog toegespitst wordt door het soloterzet, onderbroken door declameeren- de koorsatzen. Hiermede eindigt de lente. De zomer, eigenlijk meer „een zomer dag" begint met het doorbreken van het zachte morgenlicht. De nachtvogels krui pen in hun duistere holen terug en de zon, „de held van den dag" meldt zich met zijn oproep tot den arbeid. De her der verzamelt zijn kudde onder het geluid van het pastorale geklank der horens en dan in een machtig crescendo stijgt de zon ter middaghoogte. „Ze schijnt in heerlijke pracht, in vlammende majes teit." De gansche natuur juicht haar tegemoet en dit juichen in wisselenden zang tusschen het solo-terzet en het koor in radde coloratuur eindigt in een mach tig fortissimo, waaraan ook het orkest een belangrijk aandeel heeft. In een cavatine, con sordine gespeeld, sterk syncopisch, vertolkt Lucas de druk kende hitte, waaronder mensch en dier versmachten, waarna Hanne in een harer mooiste aria's wijst op de koelte van het bosch, waar de peppels zwatelen, het beekje murmelt en het lieflijk geluid wordt vernomen van een verre herders fluit. Hier heeft Haydn als in een sprook je die rijke lyriek van z'n kinderlijk ge moed uitgestort, waarin hij zoo bijzonder zijn kon en dan vlak op deze stille „Wuldandacht" flitsen als felle bliksem stralen plots de gejaagde triolengangen van de fluit op uit het orkest en klinkt de koorschreeuw: „Ach! het onweer na dert". Het is een schrikscène, dat donderkoor, een hoofdpartij uit het oratorium. De violen met hun rollende zestiende noten, fluiten, hobo's en fagotten met hun tri olengangen, de paukenslagen met de lang gerekte fortissimo's der trombone's ge ven den rollenden donder, de felle blik semslagen en den zwiependen wind met z'n striemenden regen weer, terwijl het landvolk zijn angstgeschrei doet hooren. Meesterlijk eindigt het koor, als na de „gestreepte" maat in een kunstrijke fu ga het onweer langzaam afdrijft en slechts met korte tusschenpoozen in ge broken fluittonen nog even het weerlich ten wordt gezien. Maar dan, na de bui, komt de stille zomeravond en het is dit gedeelte vooral, dat ons zoo sterk doet denken aan „Rembrandtieke belichting". De avondzon toovert in haar teeren glans de parels aan de twijgen, de kwartel lok- roept, de krekel sjirpt in "t hooge gras en uit het dompig weiland kwakt de kik ker. De avondklokken nooden „het dal tot zoete rust" en in een nachtgezang dat bij hel stille sterrenlicht langzaam weg sterft eindigt het tweede deel. Na een korte inleiding volgt het zoo genaamde „vlijtkoor" als inzet van den herfst. Bij de 'meeste uitvoeringen wordt het gecoupeerd en niet ten onrechte. Haydn zelf vond de opgave van zijn tekstdichter Thompson allerminst aange naam. „Ik ben altijd vlijtig geweest", zei hij, „maar ik heb er nooit over gedacht, de vlijt op muziek te zetten". De roman tische scène tusschen Hanne en Lucas, het wat langdradig gesponnen duet, waar in de twee elkaar hun liefde bezweren en den landelijken eenvoud prijzen boven „Putz und Schminke" doet ons weer den ken aan de genre-stukjes uit den tijd van Pieter de IJoogh en slechts een ge moed van steen zal ongevoelig blijven on der dat echt-menscheljjke: „Liebster Hann- chen" en „Bester Lucas". Natuurlijk moest de herfst een „jachtkoor" bevat ten. Het wordt voorafgegaan door een aria voor de bas van buitengewone be wegelijkheid en in een tempo, dat al maar sneller wordt. De jachthond rust loos zoekend, vindt het spoor, hjj staat, een schot knalt met een feilen pauken slag en als de jachtbuit wordt uitgeteld, zet het koor in: „Hoort, hoort het ge toet van den horen". Nu gaat het los op het groote wild. 't Is een en al war relen van speurende honden en telkens hooren we. het jachtmotief van den horen, die verzamelen blaast, totdat het slot wordt aangekondigd door de uitroepen der jagers: „Tajo! Tajo! llaluli! llalnlil" Met meesterhand heeft Haydn dit koor al «rooier en grooter uitgebouwd tot het eindigt in een geweldigen climax. Dan komt het „Wijukoor", het is alsof we „Jan Steen", beter nog „Van Os- tade" bezig zien. Het wordt het feest van den wijnoogst langs de hellingen der heuvels aan den Rijn. „Een fijn gezel schap", zegt Kretschmar, „is het niet, dat zijn „Juchhé, der Wein ist da", in veile accoorden uitroept", maar we voe gen er aan toe: „Zoowel als een Ostade een lust blijft voor de oogen om het machtig talent van den kunstenaar, zoo blijft het Wijnkoor, de zwaarste opgave veer den koorleider uit het gansche werk, een rijk genot voor den onbevangen hoor der en staat een coupure gelijk met een onthoofding van het oratorium. Dan zet de winter in. De ijzige wind uit Lapland .verstart de velden. Weer een cavatine, breed en zwaar van gang schil dert den langen duur der nachten. De aarde wordt een graf gelijk en de wan delaar baant zich ihet beklemd hart een weg. Dan treft hem een licht in de verte en in de warme kamer rond den gezelli- gen haard treft hij de spinnende moeders en dochters. De violen doen het snorren der draaiende wieltjes hooren en al luis terend hooren we den guitigen kunste naar in fijne nuanoeeringen vertellen, waartoe het weefsel straks moet dienen. Als de dagtaak ten einde is „schikt alles sich zusammen" en Hanne vertelt het verhaal van den gefopten baron, dat ein digt in het rijke „lachkoor". „Ha, ha, das war recht fein, das war recht feinl" Het einde, een zware .sprong voor den hoorder, die plotseling de stemming ziet omslaan, is een der diepzinnigste com posities die ooit geschreven zijn. Het begint met een „largo" voor de bas. „Zie hier, o mensch, uw levens beeld. Uitgebloeid is uw korte lente, ver gaan uw zomersche kracht, en met den herfst voelt ge de komst van den nade renden winter, die U wijst op het open graf I" Het slotkoor, dat er onmiddellijk bij aansluit, staat op de zelfde hoogte en brengt het werk aldus tot een verheven einde. Het is vrij van bouw en maakt vooral indruk bij den inzet van het tel kens weerkeerend thema: „Ons leide Uwe hand, o God, verleen ons sterkte en moed" totdat het eindigt met de woor den: „Dan gaan we in, in de heerlijkheid van Uw rijk. Amen. Amen!" Moge deze korte inleiding, die niet veel meer bevat dan een enkele aanwijzing van den grooten rijkdom, die er parelt uit de partituur, velen opwekken om de uilvoering bij te wonen van £hr. Gem. Koor. dat op 6 Februari a.s. te Goes „Jahreszeiten" wil geven. 'Er is eenige uitbreiding gegeven aan het orkest, ter wijl de soli in handen zijn van bij uit stek bevoegde krachten, als .mevr. Mak van Waay—Dooremans, Johan van der Ploeg en Hendrik ning. DE DRUK VAN INKOMSTEN- EN VERMOGENSBELASTING OP LAND- EN TUINBOUW In de „Maasbode" wordt betoogd, dat niet alleen kleine landbouwers en tuinders die geen boekhouding bezitten, veelal aan den hoogen kant worden aangeslagen, maar dat ook zij, die wèl boekhouden, voortdurend moeilijkheden met den fiscus ondervinden. Door de „Commissie Belastingwezen" van de drie Centrale Landbouw-organisa- ties is een „Leidraad" samengesteld, ter berekening van de zuivere opbrengst uit het Landbouwbedrijf in verband met de bepalingen der Wet op de Inkomstenbe lasting-. Een gelijksoortige Leidraad is sa mengesteld door een Commissie van de Centrale Tuinbouworganisaties. Die Leidraden zijn samengesteld om over het geheele land een eenheid te krijgen bij de berekening van het inkomen en de' rege ling der aanslagen en om zoodoende het voortdurende geharrewar tusschen land bouwers en tuinders aan den eenen kant en den fiscus aan den anderen kant uit den weg te ruimen. Aan de samenstelling van de Leidraden hebben medegewerkt, naast -belasting-in specteurs, zeer vooraanstaande personen in land- en tuinbouw, terwijl bovendien overleg is gepleegd met het hoofdbestuur der belastingen, waarbij aan alle ver langens van dat Hoofdbestuur is tegemoet gekomen. Aan de samenstelling is dus alle zorg besteed. De minister heeft daarin aan leiding gevonden om de Leidraden ui: :e reiken aan de Inspecteurs der directe be lastingen en den wensch te kennen gege ven, dat de Inspecteurs bij de toepassing der wet in het algemeen met den inhoud rekening zullen houden. De Leidraden zouden van veel nut kun nen zijn niet alleen voor de landbouwers en tuinders, maar ook, en niet het minst, voor den Fiscus. Immers door de Leid raden werden de landbouwers en tuinders aangespoord om te gaan boekhouden, ter wijl deugdelijke aangiften voor Inkom sten- en Vermogensbelasting er door be vorderd worden. Wie nu echter meenen mocht, dat de belastinginspecteurs in het belang eener deugdelijke en voor het geheele land uni forme aanslagregeling, zich gaarne zou den onderwerpen aan de Leidraden door den Minister aanbevolen, heert het mis. Vele inspecteurs storen zich niet aan de Leidraden, terwijl ook om futiele redenen de boekhoudingen, waarbij de Leidraden toepassing hebben gevonden, worden ter zijde gelegd. De indruk wordt verkregen, dat menig inspecteur enkel naar motieven zocht om de boekhoudingen te kunnen verwerpen. Het gevolg is, dat vele aan giften, die aan de hand der Leidraden en overeenkomstig te goeder trouw gevoerde boekhoudingen zijn gedaan, niet worden gevolgd en de aanslagen aanzienlijk wor den opgevoerd. Zoo wordt de druk van Inkomsten- en Vermogensbelasting, die toch reeds zwaar is voor den land- en tuinbouw, door een fiscale toepassing nog \mmerkelijk ver zwaard. Het is te hopen, dat spoedig door den minister meer dwingende voorschriften aan de belastinginspecteurs gegeven zul len worden,om bij de regeling der aan slagen met de Leidraden rekening te hou den, zoodat landbouwers en tuinders we ten aan welke regelen zij zich te houden hebben. Blijkens verschillende voorschrif ten van den laatsten tijd schijnt de tegen woordige minister van financiën inder daad in deze richting te willen gaan, wat ten zeerste valt toe te juichen. Echter niet alleen de toepassing, ook de bepalingen der wet zijn aanleiding, dat Inkomsten- en Vermogensbelasting onevenredig zwaar op land- en tuinbouw drukken. Onder de werking van de Bedrijfsbelas ting werden de inkomsten uit vermo gens van f 13.000 en honger, getroffen door de Vermogensbelasting. Sedert de invoering der Inkomstenbelasting bij: wet van 19 December 1914, Stbl. 563, is bet karakter der Vermogensbelasting gewij zigd. Door de Inkomstenbelasting worden thans alle inkomsten getroffen, ook die uit vermogen, terwijl de inkomsten uit vermogen nog eens extra worden ge troffen door de vermogensbelasting, om dat inkomsten uit vermoigen, die van meer duurzamen aard zijn, geacht worden meer draagvermogen te bezitten dan inkom sten uit arbeid. De vermogensbelasting is das geworden eene aanvullende in komstenbelasting. Het tarief der vermogensbelasting is echter geregeld naar de waarde en niet naar de inkomsten van het vermogen. Waar nu uit onroerend goed veelal een geringer percentage van inkomen wordt verkregen, dan uit ander vermogen, wordt het inkomen uit onroerend gped dus zwaarder getroffen door de vermogens belasting dan inkomsten uit roerend kapi taal. Indien onroerend goed ter waarde van f 1000 een zuivere opbrengst oplevert van 3 procent en f 1000, aan effecten eene opbrengst geven van 6 procent ter wijl beide vermogens een zelfde bedrag aan vermogensbelasting moeten opbren gen, dan volgt daaruit, dat het inkomen uit dat onroerend goed dubbel zoo zwaar is belast als het inkomen uit de effecten. Landbouwers en tuinders die hun vermo gen voor een groot deel belegd hebben in vast goed, worden ten gevolge daarvan onevenredig zwaar door de belastingen getroffen. Gelijke onevenredigheid bestaat bij de beffing der verdedigingsbelasting I van vermogens van f50.000 en hooger. De onbillijkheid wordt vooral gevoeld dcor landbouwers en tuinders in de om geving van gröote steden, fabrieksplaatsen mijnen, enz. waar de verkoopwaarde der gronden in geen verhouding staat tot de opbrengst. Discontoverlaging in Nederland. Wat reeds geruimen tijd werd verwacht en waaraan tenslotte niet meer te ontkomen viel, zegt „Neclerl. Weekblad is de, in da voor gaande week ingetreden hernieuw© disconto- verlaging der Nederlandsche Bank. De ruime geldmarkt en het disciontotarief op de open markt, hadden daartoe den weg gebaand en zonder verder af te wachten, wat Engeland of New York te dier zake zouden uitrichten, verlaagde onze circulatiebank, eige ner beweging, den discontovoet met kl2 pet. In belanghebbende kringen had men pp een vol procent gerekend. Nu is aan deze geste een zekere onafhanke lijkheid in de internationale discantopolitiek, niet te ontzeggen, maar het percentage plaatst die onafhankelijkheid toch weer, in een wat meer getemperd licht. De aanleiding daartoe moet immers gezocht worden in het verloop der wisselmarkt, waar de koersen als uit vloeisel van de zeer ruime geldmarkt, eeïn vas te tendienz vertoonden. Waar nu het econo misch leven in het binnenland niet alleen wordt beheerscht door de ontwikkeling der prijzen maar evenzeer ook door het interna tionaal verkeer (de wisselkoersen van eeta bepaald land zijn immers de prijzen van. den geldeenheid van dat land, uitgedrukt in den eenheid van een ander land) daar is het onweersproken, dat de wisselkoersen de po sitie van een land in het internationaal ver keer weerspiegelen. Nu zou een grootere ver laging van het disconto het binnanlandsch orediet wel gemakkelijker hebben gemaakt zelfs meer in overeenstemming hebben doen zijn met de feitelijk» markttoestanden, maar de kans op verplaatsing van kapitaal naar het buitenland zou aanzienlijk zijn toegenomen en als gevolg daarvan, verhoogde wisselkoersen. Voor het economisch leven dus het tegendeel van stimuleerend. Waar evenwel bank- en privaatdisioonto meer dan een vol prooent afwijken zal deze discontoverlaging door een volgende, wel spoe dig zijn achterhaald, wat evenwel eerst dan mogelijk kan zijn, als Engeland of Amerika daartoe eerst voorgaan, wat nu dezer da gen eindelijk geschied is. Wjaar handhaving van een zekere rentevoet, door vrees voor kapitaalsvlucht veelal wordt geïnspireerd, daar was de aarzeling van Londen vorklaar- baar zoolang geen zekerheid ten opzichte van New York was verkregen. Tengevolge van de laatste transactie in dazen zin, had Ame rika opnieuw gelden tot zich weten te trekken en daardoor voor Europeesche deviezen, in zonderheid voor de Engelsche munteenheid!, een flauwere stemming doen ontstaan. Of nu de huidige verlaging van het discon to voor on9 bedrijfsleven van stimutoerouden invloed zal zijn? Het is moeilijk uit te mak ken. Mocht evenwel straks blijken dat de op gaande oonjuncluur in oen dalende zou ver keerd zjjn, dat zal ongetwijfeld deze disconto- verlaging vanwege het goedkoopere credi'-t, een krach: ige rem beteek en" n waardoor aan die eventueel© economische achteruitgang, op zeer gewenschte wjjze grenzen zouden zijn gesteld. Gelieve alles, deze rubriek betreffende, te adresseeren aan P. Mons, Westerstraat 221, Amsterdam. Probleem No. 130. Auteur: P. Kleute Jr., Den Haag. 1 2 3 4 5 47 48 49 60 Zwart 7 sch. op: 6, 8, 9, 13, 28, 36 en 38. Wit 8 sch. op: 11, 27, 29, 31, 34, 35, 37 en 48. Wit speelt en wint. Oplossingen binnen 8 dagen na laat ste plaatsing in elke maand. Cursus voor beginners. XVII. Vervolg opsluitingen. Eenige standen, waarin deze opslui ting goed uitkomt. 1 2 3 4 5 47 48 49 50 Wit komt vrij, want als zwart foutief slaat volgt: 1. 34—29 25X34 2. 27—22 18X27 3. 29X18 13X22 4. 28X26 Men zette in dezen diagramstand de zwarte schijven 6 en 11 op 7 en 12. Merk op, dat ook dan zwart alleen met 23X34 mag slaan. 1 2 3 4 5 47 48 49 50 Wit behaalt voordeel door: 1. 34—29 24X31 2. 36X27 25X34 3. 40X7 Zwart moet een stuk offeren met 8—*-12 om wit van dam te houden. Mooier is nog het volgende voorbeeld. 1 2 3 4 5 47 48 49 Wit wint een schijf door: 1. 34—29 2. 36X27 3. 40X7 4. 27—22 5. 32X25 24X31 25X34 2X11 17X28

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 6