Rheumatiek
Kunst en Wetenschap
Financieële Berichten.
Dammen.
MIJNHARDT'S
Zenuw-Tabletten 75 ct
Laxeer-Tabletten 60 ct
Hoofdpijn-Tabletten 60 ct
Rheumatische pijnen en smarten
worden steeds door Sloan's
Liniment tot bedaren gebracht.
Een kleine hoeveelheid er van,
aangebracht op het pijnlijke
gewricht of op de stramme
spieren, dringt door en deelt
spoedig warmte en verlich
ting toe aan de pijnlijke
weefsels. Gij gevoelt U bijna
onmiddellijk beter en de pijn is
spoedig geheel verdwenen.
Verkrijgbaar bij alle Apothekers en Drogisten.
de minister heeft op grond daarvan aan
het bestuur der waterleiding als zijn mee
ning doen kennen, dat de door Dr Weijer-
man ontwikkelde bezwaren onjuist moe
ten worden geacht.
Nu is het naar mijn meening toch zoo
langzamerhand welletjes. Een deel kan
nu wel blijven zeggen, dat ze er tegen
z(jn. maar dan moet men toch met rede
nen komen, die steekhouden. Anders wor
den we zoo langzamerhand .tot een be
spotting voor geheel Nederland. Al de
ingenieurs van het Rijksbureau zeggen,
dat de zaak gezond is, de commissie uit
Zeeuwsch-Vlaanderen zegt, dat de zaak
gezond is, de nu n&der ingestelde com
missie zegt. dat de zaak gezond is, moe
ten wij nu luisteren naar enkele perso
nen, die geheel ondeskundig zijn en die
zeggen, dat de zaak óngezond is?
Laten wij het maar eerlijk zeggen, we
mogen nu Maandag a.s. te Terneuzen
nog zoo gewichtig doen, maar we weten
er allemaal geen klap van. We moeten
eenvoudig afgaan op het oordeel der des
kundigen. Als ik vroeger haver moest
koopen voor mijn paard, dan ging ik
naar een boer om advies, maar als ik
nu een auto moet hebben, dan ga ik
naar een auto-deskundige en vraag hem
om raad. Ik voeg daarbij mijn beetje
gezond verstand en beslis.
Laat n,u al de afgevaardigden Maandag
te Terneuzen hetzelfde doen. We hebben
,_nu advies, niet van een paardenkenner,
:-want het gaat niet over een paard, niet
van een autokenner, want het gaat niet
ever een auto, maar van water-des-
kuudigen, want het gaat over het water.
Laten nu de afgevaardigden Maandag a.s.
die adviezen bekijken, hun gezond ver
stand laten werken en dan naar hun
beste weten stemmen tot meerderen bloei
van ons Zeeuwsch-Vlaanderen. Alle per
soonlijke zaakjes nu op zij, en vooroogen
het groote belang, dat onze streek heeft
bij een goede waterleiding. De kinder
tjes mogen dan al volgens den heer van
Dalsum een paai' maanden later kunnen
loopen, dat zullen wij op den koop toe
moeten nemen, maar, naar ik denk, kun
nen onze moedertjes te dezen opzichte
wel gerust zijn. Ik ben in deze wel niet
deskundig, maar ik heb toch in de afge-
loopen maanden gelegenheid gehad mijn
licht op te steken bij verscheidene moe
dertjes, die in streken wonen, waar wel
waterleiding is, en het resultaat was nog
al gunstig. Ik heb er nog geen een aan
getroffen, die twee jaar lang Kindje, stap,
slap, heeft moeten zingen. Wel heb ik
er velen, ik mag wel zeggen allen, aan
getroffen, die vroeger gewoond hebben
in een streek, waar geen waterleiding
was, en die nu niet genoeg den lof er
van kunnen zingen. Nog pas sprak ik
een waarde schoonzus, en die als eersten
lof zong: Die fijne waterleiding.
En laat ik hiermee eindigen, dat ik
van harte hoop, dat wij allen, Zeeuwsch
Vlamingen, en voor wat mijn deel betreft
Cadzantenaars, binnen een jaar zeggen^
want zingen doen wij hier niet zoo heel
veel. Die waterleiding, wat een gemald
Welk een zegen voor onze streekI
Bij Apoth. en Drogisten
„Die Jahreszeiten".
J. Haydn.
Dit groote koorwerk is ontstaan tus
schen 1799 en 1800 en heeft in zijn re-
gelmatigen gang door de concertzalen der
geheele wereld een ongekende reputatie
verworven. Geen wonder ook. Evenals
onze Nederlandsche schilders der zestien
de eeuw in hun beroemde genrestukken
voortleven om het fijne coloriet, zoo blijft
de naam van Jozef Haydn bewaard voor
alle tijden door z'n pittig muzikale schil
dering, -z'n idyllische bewerking der na-
tuur-scènes in Jahreszeiten.
Welk een gloed in kleur, frischheid in
klank, teerheid in nuanceering maar
ook- voornaamheid in stijl openbaart dit
geniale werk, terwijl het toch als geheel
zoo gemakkelijk aanspreekt, dat het in
den meest nobelen zin algemeene volks
kunst öiag genoemd worden.
Het begint al in de ouverture, waarin
de overgang van den winter naar de len
te geschilderd wordt. Lang houdt de taaie
winter vast en telkens en telkens weer
hooren we den storm huilen, totdat ten
laatste in den gang der vluchtige zestien
den de sneeuw op de daken smelt en Si
mon den zang inzet met het Recitatief:
„Ziet, hoe de strenge winter vliedt". Han
ne, ingeleid door een lieflijk adagio van
de hobo kondigt de lente aan, wier lof
bezongen wordt in een koor van land
lieden. Dit eerste koor, waarin het apar
te vrouwenkoor een hupsch Meilied doet
hooren, geeft den mannen gelegenheid
te waarschuwen: „Juicht niet te vroeg,
want dikwijls komt gehuld in koude ne
vels, de barre winter terug". Het tikje
romantiek, dat we in het lentekoor al
voelden, komt nu nog meer naar voren,
als we den landman fluitend achter den
ploeg volgen. Haydn draagt dit fluiten
over op het volle orkest en maakt dan
gebruik van het Andante uit z'n eigen
Symphonie met Paukenslag. Als de akker
klaar ligt voigt het gebed om „den mil-
den zegen des hemels", een koor van
fijne compositie eindigend in een fuga
met rijke dankaccoorden. Het vreugde
lied, dat daarop ingezet wordt is voor
het orkest een zware opgave. Alles leeft
en beweegt zich. De lammeren springen,
de visschen spartelen, de bijtjes zoemen,
de vogels kwetteren en hoog op schalt
het alles in het danklied van het koor,
dat plotseling omslaat in het Maestoso:
„Eeuwige, machtige, goede God!" Aan
grijpend is deze snelle wisseling van het
vluchtige lichte gedartel der lenteschilde
ring en de in strengen kerkstijl gehouden
ode, wat nog toegespitst wordt door het
soloterzet, onderbroken door declameeren-
de koorsatzen. Hiermede eindigt de lente.
De zomer, eigenlijk meer „een zomer
dag" begint met het doorbreken van het
zachte morgenlicht. De nachtvogels krui
pen in hun duistere holen terug en de
zon, „de held van den dag" meldt zich
met zijn oproep tot den arbeid. De her
der verzamelt zijn kudde onder het geluid
van het pastorale geklank der horens
en dan in een machtig crescendo stijgt
de zon ter middaghoogte. „Ze schijnt in
heerlijke pracht, in vlammende majes
teit." De gansche natuur juicht haar
tegemoet en dit juichen in wisselenden
zang tusschen het solo-terzet en het koor
in radde coloratuur eindigt in een mach
tig fortissimo, waaraan ook het orkest een
belangrijk aandeel heeft.
In een cavatine, con sordine gespeeld,
sterk syncopisch, vertolkt Lucas de druk
kende hitte, waaronder mensch en dier
versmachten, waarna Hanne in een harer
mooiste aria's wijst op de koelte van het
bosch, waar de peppels zwatelen, het
beekje murmelt en het lieflijk geluid
wordt vernomen van een verre herders
fluit. Hier heeft Haydn als in een sprook
je die rijke lyriek van z'n kinderlijk ge
moed uitgestort, waarin hij zoo bijzonder
zijn kon en dan vlak op deze stille
„Wuldandacht" flitsen als felle bliksem
stralen plots de gejaagde triolengangen
van de fluit op uit het orkest en klinkt
de koorschreeuw: „Ach! het onweer na
dert".
Het is een schrikscène, dat donderkoor,
een hoofdpartij uit het oratorium. De
violen met hun rollende zestiende noten,
fluiten, hobo's en fagotten met hun tri
olengangen, de paukenslagen met de lang
gerekte fortissimo's der trombone's ge
ven den rollenden donder, de felle blik
semslagen en den zwiependen wind met
z'n striemenden regen weer, terwijl het
landvolk zijn angstgeschrei doet hooren.
Meesterlijk eindigt het koor, als na de
„gestreepte" maat in een kunstrijke fu
ga het onweer langzaam afdrijft en
slechts met korte tusschenpoozen in ge
broken fluittonen nog even het weerlich
ten wordt gezien. Maar dan, na de bui,
komt de stille zomeravond en het is dit
gedeelte vooral, dat ons zoo sterk doet
denken aan „Rembrandtieke belichting".
De avondzon toovert in haar teeren glans
de parels aan de twijgen, de kwartel lok-
roept, de krekel sjirpt in "t hooge gras
en uit het dompig weiland kwakt de kik
ker. De avondklokken nooden „het dal
tot zoete rust" en in een nachtgezang dat
bij hel stille sterrenlicht langzaam weg
sterft eindigt het tweede deel.
Na een korte inleiding volgt het zoo
genaamde „vlijtkoor" als inzet van den
herfst. Bij de 'meeste uitvoeringen wordt
het gecoupeerd en niet ten onrechte.
Haydn zelf vond de opgave van zijn
tekstdichter Thompson allerminst aange
naam. „Ik ben altijd vlijtig geweest", zei
hij, „maar ik heb er nooit over gedacht,
de vlijt op muziek te zetten". De roman
tische scène tusschen Hanne en Lucas,
het wat langdradig gesponnen duet, waar
in de twee elkaar hun liefde bezweren
en den landelijken eenvoud prijzen boven
„Putz und Schminke" doet ons weer den
ken aan de genre-stukjes uit den tijd
van Pieter de IJoogh en slechts een ge
moed van steen zal ongevoelig blijven on
der dat echt-menscheljjke: „Liebster Hann-
chen" en „Bester Lucas". Natuurlijk
moest de herfst een „jachtkoor" bevat
ten. Het wordt voorafgegaan door een
aria voor de bas van buitengewone be
wegelijkheid en in een tempo, dat al
maar sneller wordt. De jachthond rust
loos zoekend, vindt het spoor, hjj staat,
een schot knalt met een feilen pauken
slag en als de jachtbuit wordt uitgeteld,
zet het koor in: „Hoort, hoort het ge
toet van den horen". Nu gaat het los
op het groote wild. 't Is een en al war
relen van speurende honden en telkens
hooren we. het jachtmotief van den horen,
die verzamelen blaast, totdat het slot
wordt aangekondigd door de uitroepen
der jagers: „Tajo! Tajo! llaluli! llalnlil"
Met meesterhand heeft Haydn dit koor al
«rooier en grooter uitgebouwd tot het
eindigt in een geweldigen climax.
Dan komt het „Wijukoor", het is alsof
we „Jan Steen", beter nog „Van Os-
tade" bezig zien. Het wordt het feest
van den wijnoogst langs de hellingen der
heuvels aan den Rijn. „Een fijn gezel
schap", zegt Kretschmar, „is het niet,
dat zijn „Juchhé, der Wein ist da", in
veile accoorden uitroept", maar we voe
gen er aan toe: „Zoowel als een Ostade
een lust blijft voor de oogen om het
machtig talent van den kunstenaar, zoo
blijft het Wijnkoor, de zwaarste opgave
veer den koorleider uit het gansche werk,
een rijk genot voor den onbevangen hoor
der en staat een coupure gelijk met een
onthoofding van het oratorium.
Dan zet de winter in. De ijzige wind
uit Lapland .verstart de velden. Weer een
cavatine, breed en zwaar van gang schil
dert den langen duur der nachten. De
aarde wordt een graf gelijk en de wan
delaar baant zich ihet beklemd hart een
weg. Dan treft hem een licht in de verte
en in de warme kamer rond den gezelli-
gen haard treft hij de spinnende moeders
en dochters. De violen doen het snorren
der draaiende wieltjes hooren en al luis
terend hooren we den guitigen kunste
naar in fijne nuanoeeringen vertellen,
waartoe het weefsel straks moet dienen.
Als de dagtaak ten einde is „schikt alles
sich zusammen" en Hanne vertelt het
verhaal van den gefopten baron, dat ein
digt in het rijke „lachkoor". „Ha, ha,
das war recht fein, das war recht feinl"
Het einde, een zware .sprong voor den
hoorder, die plotseling de stemming ziet
omslaan, is een der diepzinnigste com
posities die ooit geschreven zijn.
Het begint met een „largo" voor de
bas. „Zie hier, o mensch, uw levens
beeld. Uitgebloeid is uw korte lente, ver
gaan uw zomersche kracht, en met den
herfst voelt ge de komst van den nade
renden winter, die U wijst op het open
graf I"
Het slotkoor, dat er onmiddellijk bij
aansluit, staat op de zelfde hoogte en
brengt het werk aldus tot een verheven
einde. Het is vrij van bouw en maakt
vooral indruk bij den inzet van het tel
kens weerkeerend thema: „Ons leide Uwe
hand, o God, verleen ons sterkte en
moed" totdat het eindigt met de woor
den: „Dan gaan we in, in de heerlijkheid
van Uw rijk. Amen. Amen!"
Moge deze korte inleiding, die niet veel
meer bevat dan een enkele aanwijzing
van den grooten rijkdom, die er parelt
uit de partituur, velen opwekken om de
uilvoering bij te wonen van £hr. Gem.
Koor. dat op 6 Februari a.s. te Goes
„Jahreszeiten" wil geven. 'Er is eenige
uitbreiding gegeven aan het orkest, ter
wijl de soli in handen zijn van bij uit
stek bevoegde krachten, als .mevr. Mak
van Waay—Dooremans, Johan van der
Ploeg en Hendrik ning.
DE DRUK VAN INKOMSTEN- EN
VERMOGENSBELASTING OP
LAND- EN TUINBOUW
In de „Maasbode" wordt betoogd, dat
niet alleen kleine landbouwers en tuinders
die geen boekhouding bezitten, veelal aan
den hoogen kant worden aangeslagen,
maar dat ook zij, die wèl boekhouden,
voortdurend moeilijkheden met den fiscus
ondervinden.
Door de „Commissie Belastingwezen"
van de drie Centrale Landbouw-organisa-
ties is een „Leidraad" samengesteld, ter
berekening van de zuivere opbrengst uit
het Landbouwbedrijf in verband met de
bepalingen der Wet op de Inkomstenbe
lasting-. Een gelijksoortige Leidraad is sa
mengesteld door een Commissie van de
Centrale Tuinbouworganisaties. Die
Leidraden zijn samengesteld om over het
geheele land een eenheid te krijgen bij de
berekening van het inkomen en de' rege
ling der aanslagen en om zoodoende het
voortdurende geharrewar tusschen land
bouwers en tuinders aan den eenen kant
en den fiscus aan den anderen kant uit
den weg te ruimen.
Aan de samenstelling van de Leidraden
hebben medegewerkt, naast -belasting-in
specteurs, zeer vooraanstaande personen
in land- en tuinbouw, terwijl bovendien
overleg is gepleegd met het hoofdbestuur
der belastingen, waarbij aan alle ver
langens van dat Hoofdbestuur is tegemoet
gekomen.
Aan de samenstelling is dus alle zorg
besteed. De minister heeft daarin aan
leiding gevonden om de Leidraden ui: :e
reiken aan de Inspecteurs der directe be
lastingen en den wensch te kennen gege
ven, dat de Inspecteurs bij de toepassing
der wet in het algemeen met den inhoud
rekening zullen houden.
De Leidraden zouden van veel nut kun
nen zijn niet alleen voor de landbouwers
en tuinders, maar ook, en niet het minst,
voor den Fiscus. Immers door de Leid
raden werden de landbouwers en tuinders
aangespoord om te gaan boekhouden, ter
wijl deugdelijke aangiften voor Inkom
sten- en Vermogensbelasting er door be
vorderd worden.
Wie nu echter meenen mocht, dat de
belastinginspecteurs in het belang eener
deugdelijke en voor het geheele land uni
forme aanslagregeling, zich gaarne zou
den onderwerpen aan de Leidraden door
den Minister aanbevolen, heert het mis.
Vele inspecteurs storen zich niet aan de
Leidraden, terwijl ook om futiele redenen
de boekhoudingen, waarbij de Leidraden
toepassing hebben gevonden, worden ter
zijde gelegd. De indruk wordt verkregen,
dat menig inspecteur enkel naar motieven
zocht om de boekhoudingen te kunnen
verwerpen. Het gevolg is, dat vele aan
giften, die aan de hand der Leidraden en
overeenkomstig te goeder trouw gevoerde
boekhoudingen zijn gedaan, niet worden
gevolgd en de aanslagen aanzienlijk wor
den opgevoerd.
Zoo wordt de druk van Inkomsten- en
Vermogensbelasting, die toch reeds zwaar
is voor den land- en tuinbouw, door een
fiscale toepassing nog \mmerkelijk ver
zwaard.
Het is te hopen, dat spoedig door den
minister meer dwingende voorschriften
aan de belastinginspecteurs gegeven zul
len worden,om bij de regeling der aan
slagen met de Leidraden rekening te hou
den, zoodat landbouwers en tuinders we
ten aan welke regelen zij zich te houden
hebben. Blijkens verschillende voorschrif
ten van den laatsten tijd schijnt de tegen
woordige minister van financiën inder
daad in deze richting te willen gaan, wat
ten zeerste valt toe te juichen.
Echter niet alleen de toepassing, ook
de bepalingen der wet zijn aanleiding,
dat Inkomsten- en Vermogensbelasting
onevenredig zwaar op land- en tuinbouw
drukken.
Onder de werking van de Bedrijfsbelas
ting werden de inkomsten uit vermo
gens van f 13.000 en honger, getroffen
door de Vermogensbelasting. Sedert de
invoering der Inkomstenbelasting bij: wet
van 19 December 1914, Stbl. 563, is bet
karakter der Vermogensbelasting gewij
zigd. Door de Inkomstenbelasting worden
thans alle inkomsten getroffen, ook die
uit vermogen, terwijl de inkomsten uit
vermogen nog eens extra worden ge
troffen door de vermogensbelasting, om
dat inkomsten uit vermoigen, die van meer
duurzamen aard zijn, geacht worden meer
draagvermogen te bezitten dan inkom
sten uit arbeid. De vermogensbelasting
is das geworden eene aanvullende in
komstenbelasting.
Het tarief der vermogensbelasting is
echter geregeld naar de waarde en niet
naar de inkomsten van het vermogen.
Waar nu uit onroerend goed veelal een
geringer percentage van inkomen wordt
verkregen, dan uit ander vermogen, wordt
het inkomen uit onroerend gped dus
zwaarder getroffen door de vermogens
belasting dan inkomsten uit roerend kapi
taal. Indien onroerend goed ter waarde
van f 1000 een zuivere opbrengst oplevert
van 3 procent en f 1000, aan effecten
eene opbrengst geven van 6 procent ter
wijl beide vermogens een zelfde bedrag
aan vermogensbelasting moeten opbren
gen, dan volgt daaruit, dat het inkomen
uit dat onroerend goed dubbel zoo zwaar
is belast als het inkomen uit de effecten.
Landbouwers en tuinders die hun vermo
gen voor een groot deel belegd hebben
in vast goed, worden ten gevolge daarvan
onevenredig zwaar door de belastingen
getroffen.
Gelijke onevenredigheid bestaat bij de
beffing der verdedigingsbelasting I van
vermogens van f50.000 en hooger.
De onbillijkheid wordt vooral gevoeld
dcor landbouwers en tuinders in de om
geving van gröote steden, fabrieksplaatsen
mijnen, enz. waar de verkoopwaarde der
gronden in geen verhouding staat tot de
opbrengst.
Discontoverlaging in Nederland.
Wat reeds geruimen tijd werd verwacht en
waaraan tenslotte niet meer te ontkomen viel,
zegt „Neclerl. Weekblad is de, in da voor
gaande week ingetreden hernieuw© disconto-
verlaging der Nederlandsche Bank.
De ruime geldmarkt en het disciontotarief
op de open markt, hadden daartoe den weg
gebaand en zonder verder af te wachten, wat
Engeland of New York te dier zake zouden
uitrichten, verlaagde onze circulatiebank, eige
ner beweging, den discontovoet met kl2 pet.
In belanghebbende kringen had men pp een
vol procent gerekend.
Nu is aan deze geste een zekere onafhanke
lijkheid in de internationale discantopolitiek,
niet te ontzeggen, maar het percentage plaatst
die onafhankelijkheid toch weer, in een wat
meer getemperd licht. De aanleiding daartoe
moet immers gezocht worden in het verloop
der wisselmarkt, waar de koersen als uit
vloeisel van de zeer ruime geldmarkt, eeïn vas
te tendienz vertoonden. Waar nu het econo
misch leven in het binnenland niet alleen
wordt beheerscht door de ontwikkeling der
prijzen maar evenzeer ook door het interna
tionaal verkeer (de wisselkoersen van eeta
bepaald land zijn immers de prijzen van. den
geldeenheid van dat land, uitgedrukt in den
eenheid van een ander land) daar is het
onweersproken, dat de wisselkoersen de po
sitie van een land in het internationaal ver
keer weerspiegelen. Nu zou een grootere ver
laging van het disconto het binnanlandsch
orediet wel gemakkelijker hebben gemaakt zelfs
meer in overeenstemming hebben doen zijn
met de feitelijk» markttoestanden, maar de
kans op verplaatsing van kapitaal naar het
buitenland zou aanzienlijk zijn toegenomen en
als gevolg daarvan, verhoogde wisselkoersen.
Voor het economisch leven dus het tegendeel
van stimuleerend.
Waar evenwel bank- en privaatdisioonto
meer dan een vol prooent afwijken zal deze
discontoverlaging door een volgende, wel spoe
dig zijn achterhaald, wat evenwel eerst dan
mogelijk kan zijn, als Engeland of Amerika
daartoe eerst voorgaan, wat nu dezer da
gen eindelijk geschied is. Wjaar handhaving
van een zekere rentevoet, door vrees voor
kapitaalsvlucht veelal wordt geïnspireerd,
daar was de aarzeling van Londen vorklaar-
baar zoolang geen zekerheid ten opzichte van
New York was verkregen. Tengevolge van
de laatste transactie in dazen zin, had Ame
rika opnieuw gelden tot zich weten te trekken
en daardoor voor Europeesche deviezen, in
zonderheid voor de Engelsche munteenheid!,
een flauwere stemming doen ontstaan.
Of nu de huidige verlaging van het discon
to voor on9 bedrijfsleven van stimutoerouden
invloed zal zijn? Het is moeilijk uit te mak
ken. Mocht evenwel straks blijken dat de op
gaande oonjuncluur in oen dalende zou ver
keerd zjjn, dat zal ongetwijfeld deze disconto-
verlaging vanwege het goedkoopere credi'-t,
een krach: ige rem beteek en" n waardoor aan
die eventueel© economische achteruitgang, op
zeer gewenschte wjjze grenzen zouden zijn
gesteld.
Gelieve alles, deze rubriek betreffende,
te adresseeren aan P. Mons, Westerstraat
221, Amsterdam.
Probleem No. 130.
Auteur: P. Kleute Jr., Den Haag.
1 2 3 4 5
47 48 49 60
Zwart 7 sch. op: 6, 8, 9, 13, 28, 36
en 38.
Wit 8 sch. op: 11, 27, 29, 31, 34, 35,
37 en 48.
Wit speelt en wint.
Oplossingen binnen 8 dagen na laat
ste plaatsing in elke maand.
Cursus voor beginners.
XVII.
Vervolg opsluitingen.
Eenige standen, waarin deze opslui
ting goed uitkomt.
1 2 3 4 5
47 48 49 50
Wit komt vrij, want als zwart foutief
slaat volgt:
1. 34—29 25X34
2. 27—22 18X27
3. 29X18 13X22
4. 28X26
Men zette in dezen diagramstand de
zwarte schijven 6 en 11 op 7 en 12.
Merk op, dat ook dan zwart alleen met
23X34 mag slaan.
1 2 3 4 5
47 48 49 50
Wit behaalt voordeel door:
1. 34—29 24X31
2. 36X27 25X34
3. 40X7
Zwart moet een stuk offeren met 8—*-12
om wit van dam te houden.
Mooier is nog het volgende voorbeeld.
1 2 3 4 5
47 48 49
Wit
wint een schijf door:
1.
34—29
2.
36X27
3.
40X7
4.
27—22
5.
32X25
24X31
25X34
2X11
17X28