si
a
>l
■"«"Bgjal
-ss"-*-*
zz 5
S 2
s
s
K
E
U
D
FsT^P 2 a
s 2
«J3 a
B asS'S^o'S
yjis^
Uit het Zeeuwsch Verleden
Middelburg in oproer (1787).
De Barnsteenvisselierij aan de Kast
der Oostzee.
J ri d.ri
Nl'S.iS 3
0-8^
2 a
f3 .2
J4"W
1 a u UJ - 4! JJ
rt o 3 s <u
&C %4
<X>
!3
a
N R
ffl
>0
0«
43
g w,g:S
O'S R
•H W
^,C| W M
Q) O Q) Q)
'ÖA
«- CD
0
N
c
n 0)
O
03
-43
45 a
•o g
S-M
<D
a
5 L j3 O -- <v
M «3 "2-= -_o S-ci
«gSfediS -2^3^-,
•O ft 3- 4 g g 3 a, d
a g-Sl g"3
- - fcJd o
o
o
«5
Q Q UJ
©T3*»Q)rt^rl^
"G gS-g §5 gj§
Xj O
a®^'
_Q Ij rT?
2 1« SH
V <D ,7Z WJ *0
ML N fl S'S
2 w
0 rP
s CD r-t
g san o
S"g-ë g)§
r^l A P
■1'
60
fl Sa «'3s'
a -S v a
0
Q
g><5 3
•2 3
2 -H 8
SSN
- g-g
:3 33 a
a h p a
pp n h
-3 -a
:3
2
ö«Jr
H H
CÖ
C t*>
-£ ;g *4 xn
r—O i—I -r-J
O r£
O S3
box; c
Zóó ziet ook de Schrijver van dit boek
de geschiedenis van zijn vaderland. „Als
in de harten van het Russische volk de
zon der gerechtigheid van Christus zal op
gaan, dan zal in haar van het aangezicht
des Heeren uitgaande stralen, al het vreem
de, dat thans als een drukkende last op
Ruslands aarde ligt, wegsmelten, zooals
was in het vuur smelt."
Wladimir Philimono^vitsj Marzinkofski
werd jn 1884 in een dorp in Zuid-Westelijk
Rusland geboren. Na zijn universitaire stu
die voltooid te hebben, gaf hij zich voor
velerlei werkzaamheden. Hij trad op als
evangelist, als bijbelverspreider; hij hield
godsdienstige lezingen voor arbeiders en ge
vangenen. Tijdens den wereldoorlog gaf hij
zich meer in het bizonder aan den arbeid
onder de studenten; in 1919 ontving hij het
aanbod van een lectoraat in de ethiek aan
de universiteit te Samara.
Wèl heeft de Schrijver volop gelegenheid
gehad, om de boodschap van het Evangelie
uit te dragen tot alle rangen en standen
van het Russische volk; vaak waren zeer
benarde omstandigheden voor een niet ge
ring gedeelte dienstbaar aan het doel dat
hij zich stelde: aan allen, met wie hij in
aanraking kwam, Gods Woord te brengen.
„Op een zomer trok ik gedurende twintig
dagen in den omtrek der Wolga-oevers rond,
waarbij ik gebruik maakte van een vrij-
biljet der stoombootmaatschappij", zoo ver
telt hij. „Op de stoomboot had ik een groote
kist met deelen van den bijbel en als ik aan
een bepaald punt gekomen was, liet ik deze
bij den agent achter en nam voor mijn
voetreis door de dorpen slechts zooveel exem
plaren mede, als ik nodig had".
In 1914 is er gelegenheid, om tot oude
frontofficieren te spreken, die met verlof
gaan. „Als u mij toestaat, lees ik u uit het
Nieuwe Testament voor. Hier is juist sprake
van de tegenwoordige gebeurtenissen", zegt
hij.
Later kan hij het woord richten tot leerlin
gen van gymnasia, e.d. „Aandachtig luister
de de jeugd naar de roepstem van het Evan
gelie," kan "hij' daarna getuigen.
Zelfs in de Tsjeka-gevangenis wordt de
gelegenheid tot evangelieprediking geopend.
„Nimmer in mijn leven ben ik zoo vroolijk
geweest als in de gevangenis', schrijft Mar
zinkofski. „Ik houd ervan in koor te zingen,
hier echter heb ik alleen gezongen. Mijn
celgenoot verzocht mij steeds weer om toch
de geestelijke liederen te herhalen om hem
af te leiden van zijn heimwee en zijn in
nerlijke opwinding."
Wat gaf in dezen tijd den trouwen be
lijder steun? Hij geeft het antwoord in de
volgende woorden: „Boven alle dingen het
geloof, dat God met mij is en alles ten goe
de wendt, als wij Hem liefhebben. Ten twee
de, dat ik om Christus' wil lijd en niet we
gens een of andere euveldaad. Voorts kreeg
ik steeds sterker de overtuiging, dat het
verblijf in de gevangenis geen lijden betee-
kende, dat de menschen mij aandeden, maar
een duidelijke zending, ik zou willen zeggen:
een gedetacheerd zijn, oin mijne ontwikke
ling voort te zetten en den naaste te hel
pen. Gebed, bijbellezen en arbeid, dat waren
mijn drie voornaamste ondersteuningen". Ze
ven maanden en tien dagen heeft hij in de
gevangenis doorgebracht; veel ontbering was
zijn dëel, maar ondanks alles ondervond
hij toch rijke bemoediging en vertroosting.
Toen hij in vrijheid gesteld werd, kon hij
getuigen: Met Christus is men ook in de
gevangenis vrij, zonder Christus echter is
men in de vrijheid een gevangene.
Direct na deze invrijheidstelling treedt Mar
zipkofski alweer voor studenten op. Hij
spreekt over: Christap en het geluk; Waar
om men aan God galaoven moet; De betee-
kenis van het lijden. En hij kan van deze
samenkomsten getuigen: Hoe goed werd ik
begrepen; ofschoon slechts enkelen ervaring
hadden opgedaan in de gevangenis, was er
op dien tijd al genoeg leed, ook in de
vrijheid. Waarlijk, de dichter heeft gelijk:
„G'ansch Rusland is o™ zee van leedl"
Maai- zoo vraagt hij ligt daarin niet
een bijzondere liefde God:- tot zulk een volk
dat Hij het toevertrouwen kan zooveel moei
lijks to doorleven en te lijden? Aan deze
Russische jeugd met haar fijtae, idealisti
sche ziel, is het lot beschoren, zonder eein
geluikkige levenslente, onmiddellijk de pe
riode van storm en smarten in te gaan
Nog zijta de rampspoeden nÜet ten einde.
Omdat zijn werkzaamheden het roode le
ger ondermijnen, wordt hij voor drie jaar
naar Diujtsctaland verbannen. In ballingschap
zwerft hij! rond in het oude Europa, zijn
tweede vaderland. „Wij wandelen op de
straten van Parijs, Londen en Berlijn. Wijl on
derwijzen in en getuigen van datgene, wat
ons de geweldige catastrophe der wereldge
schiedenis geleerd heeft. AM] roepenLuistert
naar de Russische revolutie, luistert met
geheel uw hart naar liaar, en begrijpt haar
waarschuwende leer, haar vurig schrift, dat
God want Hij is de God der geschiedenis
op den muur- van het moderne RablyJton
geschreven heeft: Mone, tokel, uipharsin
„Uwe dagen zijn geteld, gij zij't geworpen
op een goddelijke weegschaal en te licht
bevonden. Daarom zal uw rijk verdeeld woor
den en gij zult in de handen uwer vijanden
gegeven worden." (Dan. 5:25 in de Russi
sche vertaling.)
Zoo heeft deze trouwe belijder elke gele
genheid te baat genomen, om te getuigen van
datgene wat zijn hecle denkon en streven
vesrvult. En, eenmaal buiten de grenzen van
zijn vaderland gebannen, wijst hij de andere
volken op de les, die zijl uit Ruslands ge
schiedenis gedurende de laatste jaren, leeren
bunnen. Want niet genoeg kan er de aan
dacht op gevestigd wordenhij kwam uit
een brandend huis, maar wiji wij wonen
in datzelfde hluis, een verdieping hooger
slechts. Wat Rusland overkwam, kan ook
ons troffen. Diaarom alleen reeds is het boek
van Marzinkofski het lezen waard. En ook,
opdat wij te duidelijker zouden .zien en be
seffen, dat er, zelfs in de donkerste oogen-
blikken, licht is van God. Al kunnen wij som
mige opvattingen van den auteur niet on
derschrijven, zijn boek is voor ieder die en
kele Russische toestanden van meer nabij wil
beschouwen en met oordeel des onderscheids
leest, een belangwekkend document.
A. L. van O'yen.
Het kleine grafje.
„Het kind van Zwart is aangezegd," werd
rns medegedeeld, en dienzelfden middag gin
gen we op weg om het bedroefde echtpaar
op ruim een uur afstand te bezoeken en
te troosten. Alles om ons heen was ju
belend leven. Een goed geschudde en over-
loopende maat, scheen ons de te velde
staande vrucht toe. En het zomerland
schap koesterde zich in zonneheerlijkheid.
Zoo kwamen we in het sterfhuis bij
Zwart op dien schoonen Julidag. Het was
of daar buiten nog een naglans van het
Paradijs op de schepping lag, of er geen
dood en rouw ware. Maar hierbinnen ia
het donker achter de gesloten luiken, en er
ligt smart in het ouderoog, en rouw in
het hart.
In het nederig vertrek hoorden we hef
droevig verhaal van het lijden van het
kindje aan. Het was zoo onverwachts ge
komen. Nu ongeveer een week geleden was
het zoo slaperig geworden. Telkens als het
voedsel giebruikt had, zakte het weer in
de kussens terug. Tot nu, voor twee dagen,
de onrust in het teere lichaam gekomen
was. O wat heeft het kind geleden. Dat
kreunen, dat gillen, het was om het nooit
te vergeten. En dan is het zoo vreeselijt,
niets tot lafenis en tot verkwikking te kun
nen geven, er machteloos bij te staan, tot
dat totdat eindelijk met de laatste snik het
oogenblik der verlossing komt. Schreiend
had moeder het verteld en eraan toegevoegd:
ik heb 't zoo moeilijk gekregen, en 'tnu
zoo weer te moeten missen, nu al zes
weken na de geboorte
Terwijl we met man en vrouw spraken,
haar wijzende Op Gods wegen die altijd
wijs en heilig zijn, op Gods raad dien dit kin-
deke nu al gediend had, op Gods Verbond,
vaö zoo rijken troost voor geloovige ouders,
kwam iemand hel vertrek binnen.
Een onbekende, voor ons altiians. Maar
don bewoners was hij niet vreemd, zooals
bleek. Het zou ons spoedig duidelijk wor
den, wat die man met dien rol onder den
arm hier moest.
Het was d.e meester van de openbare school
een man van vriendelijke manieren, bestuurs
lid van de vereeniging, die een nieuw»
begraafplaats aangelegd had in de buurt
schap. Hoor meester 't zelf vertellen, waar
om hij hier kwam. Vnn Mieke van 't Zand
had hij gehoord, dat Zwart met metster
over een graf wilde spreken, maar dat hij
niet weg kon om de hooiing, waarom hij
gaarne zou zien dat meester bij hem
kwam. En zoo was hij' dan gekomen, en
moesten, ze maar eens zien. Meteen werd
de rol op tafel gelegd, en terwijl zakmes
en beurs zorgvuldig op 'teene eind van
het papier werden gelegd om de onthul
ling mogelijk te maken, wikkelde meester
het document af, en spreidde de binnen
zijde ten toon, het leek wel een teekening
of bestek.
„Niet aankomen kinderen P' waarschuwde
een stem.
Het was do plattegrond van de begraaf
plaats.
Als vader en moeder nu maar eens wil
den kiezen. Hier is de eerste klas, en daar
de tweede en ginds de derde. Prijls van
elke klas zooveel. De vierde klas is gratis,
maar dan mag men niet zelf een keus
doen, maar moet men goedvinden waar hef
lichaam van zijn dierbare afgestorvene gelegd
wordt.
Na eenig over en weer spreken werd door
boer Zwart on vrouw de tweede klas genor
men.
„En waar zal 'tnu wezen," informeerde
do man van de teekening nu verder.
„Je kunt hier gaan liggen," onderwees
hij, met welgemeende bedoeling.
„Of daar, naast het graf van boei- Jap-ik."
„En zoo aan het pad is ook wel aardig,"
merkte hij goedig op. Er is keus genoeg,
want er zijn nog maar een paar graven."
Het plekske in der aarde koelen schoot,
werd eindelijk uitgezocht. Daar ^ou het klei
ne grafje gedolven worden. En als er weer
kinderen stierven, zou daar weer de spa
de in den grond moeten gestoken wor
den. Of als boor Zwart en zijn vrouw eens
den loop geëindigd hadden, zouden ze óók
waarschijnlijk op dat zelfgekozen plekske
worden neergelaten in den kuil.
Alles werd nauwkeurig door meester op-
getockend. De plattegrond van den dooden-
akker werd weer opgerold; zakmes en beurs
verdwenen weer in hun donkere bergplaats.
Nog even liet meester uitkomen dat de
teekening van hem zelf was. En toen was
ook deze voorbereiding getroffen.
Alleenlijkregel was, dadelijke beta
ling.
Meester zou wel graag dadelijk geld heb
ben. En daar blanken en klonken na eenige
o ogenblikken drie zware zilverstukken, en
©enige lichtere op de koffietafel die de
rouwende vader en treurende moeder den
man van de begraafplaats toe telden, om
met do negen gulden en zooveel een
plaatsje te koopon voor de eerste doiode
in hun gezin.
Roer Zwart stond na oen paar dagen
voor do eerste maal aan zijn familiegraf.
Daar ging zijn vleesch in.
Een o zoo klein grafje.
Hoe groot zal 'tvolgicnde zijn?
(Uit: Dominoes en Gemeenten, door J.
Bosch.)
Doof A. M. Wessels.
CVI.
•III.
Men had dus dokter Steveninck nog zoo
maai' niet gevangen. Eenige afgevaardigden
kwamen nu nader en eischten dat de dokter
•zich zou overgeven.
„NooitI" riep hij hun toe. „Ik zal mij
tot het uiterste verdedigen. En moet ik
d.an vallen, dan allen tegelijk en gaan wij
samen do lucht in! De mijn ligt klaar!"
Ho afgevaardigden, die reeds bij geruchte
zoo iels gehoord hadden, namen ijlings do
vlucht, daar zij het tot zulk een proef
niet gaarne wilden laten komen.
Nu was men nog even ver! Wat nu?
Men spoedde zich naar den Raad en wees
de regeering er op, welk een gevaar er bel-
stond, als de dokter zijn bedreiging uit
voerde. Een heel stuk van Middelburg zou
mode de lucht in gaan.
Teneinde zulk een ramp te voorkomen, gaf
men het opgewonden volk de vrijheid eenige
der Stadsbrandspuiben voor het huis op te
stellen en den kelder vol water te pompen,
om hem alzoo uit zijn onderaardsche schuil
plaats te doen komen en do mijn door het
water onschadelijk te maken.
Daarenboven stelde de regeering een prijs
van f 1000 beschikbaar voor hem, die dokter
SteveMinck levend in handen van het gerecht
zou leveren, omdat hij1 geacht werd de aan-
leèkndo oorzaak tot dit oproer te zijn ger-
w&est.
Maar de dokter was hen voor, want ter
wijl men om do spuiten was, ontsnapte
hij door een geheime uitgang die in den
tuin uitkwam. Na vele malen op het punt
gestaan te hebben in vijandelijke handen
te vallen, wist hij buiten Middelburg te
geraken.
Het volk was natuurlijk wood end toen
men hem niet in den kelder vond. Alles
weid nauwkeurig onderzocht, doch tever-
getfsch. Wel werd hij telkens gesignaleerd,
doch als 'men dan op do plaats kwam, waar
hij „gezien" was, was de vogel gevlogen. Hij
weid dan ook voor een duivelskunstenaar
gehouden.
Het deerlijk verwoesten van Steveninck's
huis en goed, en het vallen der slachtoffers
wel verre van de woede der menigte to koe
len, maakte de opgewondenheid nog groo
ter. Men trok met plunderziek geweldnaar
de huizen der meest bekende Patriotten.
In een oogwenk was men bij het huis
van notaris Gerardus Beljard aangeland. Ook
deze was van hetzelfde gevoelen als Steve
ninck, en besloot eveneens zijn huis te ver
dedigen.
Een knecht schoot uit de bovenvensters op
de menigte en trof een boer, die dood neer
viel. Dit was de verwoede menigte te erg.
Zij wist in het huis te dringen en den
knecht te grijpen. Zonder meedoogen werd
hij door de bovenvensters op de stralat
geworpen, waar hij door de menigte werd
vertrapt.
Het huis van dezen notaris werd letter
lijk afgebroken. Twee en twintig andere hui
zen ondergingen hetzelfde lot.
Ofschoon de Zeeuwen in die dagen streng
den Zondag in eere hielden, hadden zij
nu andere gedachten en in hun rees dach
ten zij aan geen Zondagsheiliging.
Ds Johannes de Tremery verliet zijn huis,
om naar de kerk te gaan preeken. Hij moest
door een straat, waar juist het volk bezig
was een huis te plunderen.
Het grauw kreeg den wegens zijn Pa-
Ikiotlische detakwij'ze gehaten Leeraar nau
welijks in het oog, of scheldwoorden werden
hiem in groeten getale naar 't hoofd geslin
gerd. Dadel ijk had liiji 'mi stroom! volks achter
zich, die hem tot zelfs in de kerk naliep.
Met een beklemd hart, vreezende elk
oogenblik van den kansel te worden gerukt,
verrichtte hij zijn dienstwerk.
Toen hij, weder vergezeld van de plundel-
raars, bij zijn. woning aankwam, zag hij
daar reeds een massa volks saamgeschoold.
Met vriendelijkheid en door het aanbieden
Vajn spijk en drank zocht hij do menigte
vap, haar voornemen, af te brengen, maar
ztonder resultaat.
Met onbeschrijfelijke woede toog m.en aan
het vernielingswerk, dat binnen weinig tijds
Volbracht was. Met vrouw en kinderen vlood
hij weg en verliet zox> spoedig mogelijk
Walcheren.
Veel moeite kostte het de sterk bedreigde
huizen van dei twee oud-Burgemeesters Le
Sage en Huisman te bewaren.
Gelukkig nam dit schrikbewind spoedig
een eind. Overal stak men de Oranjevlag,
waarna het rustiger begon te worden. En
het oproer werd finaal gestild, toen do Oran
jevlag van den Abdijtoren en het Stadhuis
wapperde.
De vier Oiudste predikainten werden ont
boden en een hunner, Ds Boitet sprak van
de porie de volksmenigte toe. Dit hielp.
Om het effect nog to verhoogen, hield men
een Oranje-optocht, waarin de 4 Burge
meesters, do 4 predikanten met oranje ge
tooid, voorop liepen. Geheel Middelburg was
met Oranje versierd, en gedurende drie avon
den was de stad feestelijk verlicht.
Dat Middelburg voor Oranje prartij koos
stamt tot vreugde. Maar het blijEt te betreu
ren, dat het op d i e wijze gebeurde.
Aan de kust van de Oostzee, bepaaldelijk
op de kust van Pruisen, treft men onder
scheidene dusgenaamde lagunen of slrand-
meien aan, die daar den naam van Haffen
dragen en door een smalle landtong van de
zee gescheiden zijn. De meeste staan echter
ook weer door een kleine opening of straat
in de landtong, die den naam van N e h -
rung draagt, me Me zee in verbinding.
De meeste bewoners van de zandstreek
in den omtrek van bet Haff zijn vigschers,
doch zij maken niet alleen jacht op de
veelsoortige levende bewoners der zee, maar
ook op de kostbare stof, die zoo algemeen
bekend en gezocht is: "het barnsteen. Voor
al in de lente en in de herfstmaanden wordt
de barnste>envisscherij' gedreven. Als de zee
niet dicht vriest, maakt men zich hiertoe
ook den wintertijd ten nutte. Jong en ond
rept zich naar het strand, want het barn
steen is zoo goed als geld.
Het costuum van een barnsteenvisscher
maakt o-p den vreemdeling een eigenaar-
digen, bijna komieken indruk. Hij hoeft een
paar kolossale laarzen aan, die hemi tot
aan de heupen reiken, voorts een lede
ren buis en een soort van schootsvel. Hij'
heeft een zuidwester op het hoofd en een
schepnet in de hand. Aldus uitgerust gaat
de Nehrunger in het ijskoude, onstuimig
bewegen water. Slechte als het stormt, kan
men liet barnsteen machtig worden, zoodat
het bedrijf, met eigenaardige moeilijkheden
en bezwaren gepaard gaat. Alleen het
hoold van den visscher steekt boven het
water uit. Dikwijls rollen de golven over hem
heen en maken hem gedurende eenige o ogen
blikken geheel onzichtbaar, maar hij zet
zijn arbeid onvervaard voort. Zijn moed en
volharding doen hem alle moeilijkheden trot
seer cn en overwinnen. Hij' gaat met zijn net
langs den bod-eim der zee, liefst op zoodanige
plekken, waar het zeegras zich aan de op
pervlakte van het water vertoont. Zoodra
het not met steentjes, mosselen, zeeplanten
gevuld is, gaat de visscher naar het strand
om te zien, of hij daartusschen iets vindt
van den zoo vurig begeerden buit. De groote
stukken verbergt hij zorgvuldig in den bin
nenzak van zijn buis, opdat zijn kameraden
zoo weinig mogelijk ontdekken van zijn
vangst, en keert langs velerlei omwegen naar
de oude plek terug, als deze gebleken is,
rijk te zijta. aan de kostbare stof. Hij past wel
op, dat do gunstige plaats niet ontdekt wordt
•deer anderen, want als zij1 die wisten zonden
zij er allen heensnellen en bestond er veel
kans, dat er een kloppartij in bet water
aintst.ond.
Ieder stuk barnsteen, dat opgevischt is,
moet aan den strandwachter overhand igjd
worden en deze betaalt er voor, wat hem
goeddunkt. Daarom doet de barnsteenvis
scher zijta best, om een flink stuk voor
het oog van dezen beambte te verbergen en
het aan een ander liefhebber voor een goe
den prijs te verkoopen. Als God het strand
„zegent", dan maakt de Nehrunger zeer
goede zaken.
Dikwijls verdient de barnsteenvisscher der
tig tot vijftig gulden per dag. Vaak echter
igebeurt het ook, dat bij dagen lpng achter
een tevergeefs de koude onstuimige zee in
gaat en niets anders ophaalt dan schelpen
en zeeplanten zonder waarde.
Hot 'barnsteen, bij de Grieken wegens zijn
goudgele kleur elektron of zonnesteen
genoemd, ontving zijn tegenwoordigen naam,
die brandende steen beteokont, naar de
'eigenschap, welke het heeft, om in het
vuur week te worden, te smelten en te
verbranden, waarbij een zeer aangename
geur ontwikkeld wordt. Do Grieksche naam
van het barnsteen ver-dient vooral hierom
vermelding, omdat het deze naam is, waar
van het woord electriciteit afgeleid is. Het
barnsteen heeft namelijk de eigenschap om,,
gewreven zijnde, zeer lichte voorwerpjes;
zooals strootjes, stukjes papier en derge
lijke aan te trekken, zoadat er een llael in
sluimert van do geheimnisvolle en toch zoo
algemeen bekende kracht, waardoor onze
telegrafen hun belangrijke rol in de tegen
woordige samenleving kunnen spelen.
Hier en daar wordt het barnsteen ook
uit den glrond gegraven, en wel in Groenland,
Frankrijk, Zwitserland en elders, ook in
Oost-Pruisen, doch de grootste hoeveelheid
wordt met stormweer op de OostpruisiscJie
kust geworpen. Men vermoedt, dat er voor
onheuglijke tijden op de kusten der Oostzee
(een geheel ander, vrij wat warmer kli
maat geheerscht heeft dan tegenwoordig,
waaronder de palmboomen en andere ge
wassen van de keerkringlanden welig konden
tieren.
De meeste bamsteendraaiers vindt men
te Memel, Koningsbergen en Danzig. In den
tijd, toen de versierselen van barnsteen zec-r
veelvuldig gebruikt worden, mankten zij
goede zaken. Thans is deze tak van nijver
heid minder bloeiend, hoewel nog volstrekt
niet pnvoordeelig. Vroeger gingen de kost
baarste zaken, die zij vervaardigden, vaak
als geschenken naar vreemde hoven. Zoo-
ontving de Russische czaar eens een spie
gellijst, van barnsteen vervaardigd, die een
waarde vertegenwoordigde van vijf en der
tig duizend gulden-
Beste meisjes en jongens,
Bijna alle nichtjes en neefjes vinden dat
hiet toch zoo jammer is, dat het nog niet
vriest en er heelemaal nog geen sneeuw
gevallen is. Ik kan me best begrijpen,
dat ,dit voor echte Hollandsche kinderen
een teleurstelling is, maar wat niet is kan
noig komen, de winter duurt nog lang
genoeg. Ik ben tenminste ai blij, dat we
nog aldoor zulk mooi weer hebben gehad;
zoon koude als den vorigea winter valt
toch ook niet mee.
Deze keer heb ik een kleine aanmerfring.
Er zijn nog al vaak nichtjes en neefjes die
hun brieven open laten en er dan Id/ï
cent port op doen. Dat moet in 't vervolg
niet meer. Ten eerste is het onwaar want
er is geen: drnkwerk in zoo'n brief cm
dan moet er ook nog al eens straf-
•port betaald worden, wat nu minder pret
tig is.
Het gaat ook wel eens goed, maar het
is zoo toch niet de manier. Jullie kunt
dam boter om de veertien dagen of vier
weken schrijven. Het kost dan niet meer,
en er behoeft dan geen strafport betaald
te worden.
Dus jonlgelni in 't vervolg geen brieveni
met een postzegel van IY2 cent er opt
Met hartelijke groeten,
TANTE D0LLIE.
'sH. H. Kinderen „Madeliefje." Pret
tig, dat het boek zoo naar je zin is,
ja, je moet het me maar eens gauw schrijr
ven. 'tls hier ook nog steeds mooi weer.
„Vergeet mij niet". Wat naar, dat Moeder
zoo'n kiespijn had, is hot al weer over?
Het beste is maar naar den tandarts te
gaan. 'tls een vervelende pijn, bé? „Bloee
menmeisje". Zusje was zeker wel erg bljj
met de borduurdoos, kan ze al wat bor
duren? En jij was ook niet slecht af, met
die zakdoekjes. „De Gebroeders". 'tWas
deze keer maar zoo'n kort briefje. Wat
schoeit Koo. hiji is toch niet. erg ziek|?
Middelburg. „Nachtegaaltje". Het ant
woord van je fopperijtje hoef ik al niet
meer t.o schrijven, want ik heb allebei je
briefjes al, dus weet ik het nu meteen. Ja,
ik heb erg prettige Kerstdagen gehad.
's Gravenpolder. „Roodborstje en
Goudvink". Ik vind het best, als jullie apart
gaan meedoen. Waarom is dat eigenlijk,
toch geen ruzie gehad? Deze was toch nog
van jullie samen hé? „Heidebloempje". Nar
tuurlijk mag jij ook moe doen, maax nu
moet je me nog eens schrijven hoe je
echte naam js, want die had je er niet
bijgeschreven. De raadsels waren goed.
R ij s w ij k. „Tuinman en Witneusje". Zoo,
vonden jullie dat zoo'n naar gezicht, dia
mannen op het haantje van den toren te
zien zitten? Je zult er anders wel een
prachtig vergezicht hebben. Ja, het zal daar
op Oudejaarsavond wel druk geweest zijn.