si a >l ■"«"Bgjal -ss"-*-* zz 5 S 2 s s K E U D FsT^P 2 a s 2 «J3 a B asS'S^o'S yjis^ Uit het Zeeuwsch Verleden Middelburg in oproer (1787). De Barnsteenvisselierij aan de Kast der Oostzee. J ri d.ri Nl'S.iS 3 0-8^ 2 a f3 .2 J4"W 1 a u UJ - 4! JJ rt o 3 s <u &C %4 <X> !3 a N R ffl >0 0« 43 g w,g:S O'S R •H W ^,C| W M Q) O Q) Q) 'ÖA «- CD 0 N c n 0) O 03 -43 45 a •o g S-M <D a 5 L j3 O -- <v M «3 "2-= -_o S-ci «gSfediS -2^3^-, •O ft 3- 4 g g 3 a, d a g-Sl g"3 - - fcJd o o o «5 Q Q UJ ©T3*»Q)rt^rl^ "G gS-g §5 gj§ Xj O a®^' _Q Ij rT? 2 1« SH V <D ,7Z WJ *0 ML N fl S'S 2 w 0 rP s CD r-t g san o S"g-ë g)§ r^l A P ■1' 60 fl Sa «'3s' a -S v a 0 Q g><5 3 •2 3 2 -H 8 SSN - g-g :3 33 a a h p a pp n h -3 -a :3 2 ö«Jr H H CÖ C t*> -£ ;g *4 xn r—O i—I -r-J O r£ O S3 box; c Zóó ziet ook de Schrijver van dit boek de geschiedenis van zijn vaderland. „Als in de harten van het Russische volk de zon der gerechtigheid van Christus zal op gaan, dan zal in haar van het aangezicht des Heeren uitgaande stralen, al het vreem de, dat thans als een drukkende last op Ruslands aarde ligt, wegsmelten, zooals was in het vuur smelt." Wladimir Philimono^vitsj Marzinkofski werd jn 1884 in een dorp in Zuid-Westelijk Rusland geboren. Na zijn universitaire stu die voltooid te hebben, gaf hij zich voor velerlei werkzaamheden. Hij trad op als evangelist, als bijbelverspreider; hij hield godsdienstige lezingen voor arbeiders en ge vangenen. Tijdens den wereldoorlog gaf hij zich meer in het bizonder aan den arbeid onder de studenten; in 1919 ontving hij het aanbod van een lectoraat in de ethiek aan de universiteit te Samara. Wèl heeft de Schrijver volop gelegenheid gehad, om de boodschap van het Evangelie uit te dragen tot alle rangen en standen van het Russische volk; vaak waren zeer benarde omstandigheden voor een niet ge ring gedeelte dienstbaar aan het doel dat hij zich stelde: aan allen, met wie hij in aanraking kwam, Gods Woord te brengen. „Op een zomer trok ik gedurende twintig dagen in den omtrek der Wolga-oevers rond, waarbij ik gebruik maakte van een vrij- biljet der stoombootmaatschappij", zoo ver telt hij. „Op de stoomboot had ik een groote kist met deelen van den bijbel en als ik aan een bepaald punt gekomen was, liet ik deze bij den agent achter en nam voor mijn voetreis door de dorpen slechts zooveel exem plaren mede, als ik nodig had". In 1914 is er gelegenheid, om tot oude frontofficieren te spreken, die met verlof gaan. „Als u mij toestaat, lees ik u uit het Nieuwe Testament voor. Hier is juist sprake van de tegenwoordige gebeurtenissen", zegt hij. Later kan hij het woord richten tot leerlin gen van gymnasia, e.d. „Aandachtig luister de de jeugd naar de roepstem van het Evan gelie," kan "hij' daarna getuigen. Zelfs in de Tsjeka-gevangenis wordt de gelegenheid tot evangelieprediking geopend. „Nimmer in mijn leven ben ik zoo vroolijk geweest als in de gevangenis', schrijft Mar zinkofski. „Ik houd ervan in koor te zingen, hier echter heb ik alleen gezongen. Mijn celgenoot verzocht mij steeds weer om toch de geestelijke liederen te herhalen om hem af te leiden van zijn heimwee en zijn in nerlijke opwinding." Wat gaf in dezen tijd den trouwen be lijder steun? Hij geeft het antwoord in de volgende woorden: „Boven alle dingen het geloof, dat God met mij is en alles ten goe de wendt, als wij Hem liefhebben. Ten twee de, dat ik om Christus' wil lijd en niet we gens een of andere euveldaad. Voorts kreeg ik steeds sterker de overtuiging, dat het verblijf in de gevangenis geen lijden betee- kende, dat de menschen mij aandeden, maar een duidelijke zending, ik zou willen zeggen: een gedetacheerd zijn, oin mijne ontwikke ling voort te zetten en den naaste te hel pen. Gebed, bijbellezen en arbeid, dat waren mijn drie voornaamste ondersteuningen". Ze ven maanden en tien dagen heeft hij in de gevangenis doorgebracht; veel ontbering was zijn dëel, maar ondanks alles ondervond hij toch rijke bemoediging en vertroosting. Toen hij in vrijheid gesteld werd, kon hij getuigen: Met Christus is men ook in de gevangenis vrij, zonder Christus echter is men in de vrijheid een gevangene. Direct na deze invrijheidstelling treedt Mar zipkofski alweer voor studenten op. Hij spreekt over: Christap en het geluk; Waar om men aan God galaoven moet; De betee- kenis van het lijden. En hij kan van deze samenkomsten getuigen: Hoe goed werd ik begrepen; ofschoon slechts enkelen ervaring hadden opgedaan in de gevangenis, was er op dien tijd al genoeg leed, ook in de vrijheid. Waarlijk, de dichter heeft gelijk: „G'ansch Rusland is o™ zee van leedl" Maai- zoo vraagt hij ligt daarin niet een bijzondere liefde God:- tot zulk een volk dat Hij het toevertrouwen kan zooveel moei lijks to doorleven en te lijden? Aan deze Russische jeugd met haar fijtae, idealisti sche ziel, is het lot beschoren, zonder eein geluikkige levenslente, onmiddellijk de pe riode van storm en smarten in te gaan Nog zijta de rampspoeden nÜet ten einde. Omdat zijn werkzaamheden het roode le ger ondermijnen, wordt hij voor drie jaar naar Diujtsctaland verbannen. In ballingschap zwerft hij! rond in het oude Europa, zijn tweede vaderland. „Wij wandelen op de straten van Parijs, Londen en Berlijn. Wijl on derwijzen in en getuigen van datgene, wat ons de geweldige catastrophe der wereldge schiedenis geleerd heeft. AM] roepenLuistert naar de Russische revolutie, luistert met geheel uw hart naar liaar, en begrijpt haar waarschuwende leer, haar vurig schrift, dat God want Hij is de God der geschiedenis op den muur- van het moderne RablyJton geschreven heeft: Mone, tokel, uipharsin „Uwe dagen zijn geteld, gij zij't geworpen op een goddelijke weegschaal en te licht bevonden. Daarom zal uw rijk verdeeld woor den en gij zult in de handen uwer vijanden gegeven worden." (Dan. 5:25 in de Russi sche vertaling.) Zoo heeft deze trouwe belijder elke gele genheid te baat genomen, om te getuigen van datgene wat zijn hecle denkon en streven vesrvult. En, eenmaal buiten de grenzen van zijn vaderland gebannen, wijst hij de andere volken op de les, die zijl uit Ruslands ge schiedenis gedurende de laatste jaren, leeren bunnen. Want niet genoeg kan er de aan dacht op gevestigd wordenhij kwam uit een brandend huis, maar wiji wij wonen in datzelfde hluis, een verdieping hooger slechts. Wat Rusland overkwam, kan ook ons troffen. Diaarom alleen reeds is het boek van Marzinkofski het lezen waard. En ook, opdat wij te duidelijker zouden .zien en be seffen, dat er, zelfs in de donkerste oogen- blikken, licht is van God. Al kunnen wij som mige opvattingen van den auteur niet on derschrijven, zijn boek is voor ieder die en kele Russische toestanden van meer nabij wil beschouwen en met oordeel des onderscheids leest, een belangwekkend document. A. L. van O'yen. Het kleine grafje. „Het kind van Zwart is aangezegd," werd rns medegedeeld, en dienzelfden middag gin gen we op weg om het bedroefde echtpaar op ruim een uur afstand te bezoeken en te troosten. Alles om ons heen was ju belend leven. Een goed geschudde en over- loopende maat, scheen ons de te velde staande vrucht toe. En het zomerland schap koesterde zich in zonneheerlijkheid. Zoo kwamen we in het sterfhuis bij Zwart op dien schoonen Julidag. Het was of daar buiten nog een naglans van het Paradijs op de schepping lag, of er geen dood en rouw ware. Maar hierbinnen ia het donker achter de gesloten luiken, en er ligt smart in het ouderoog, en rouw in het hart. In het nederig vertrek hoorden we hef droevig verhaal van het lijden van het kindje aan. Het was zoo onverwachts ge komen. Nu ongeveer een week geleden was het zoo slaperig geworden. Telkens als het voedsel giebruikt had, zakte het weer in de kussens terug. Tot nu, voor twee dagen, de onrust in het teere lichaam gekomen was. O wat heeft het kind geleden. Dat kreunen, dat gillen, het was om het nooit te vergeten. En dan is het zoo vreeselijt, niets tot lafenis en tot verkwikking te kun nen geven, er machteloos bij te staan, tot dat totdat eindelijk met de laatste snik het oogenblik der verlossing komt. Schreiend had moeder het verteld en eraan toegevoegd: ik heb 't zoo moeilijk gekregen, en 'tnu zoo weer te moeten missen, nu al zes weken na de geboorte Terwijl we met man en vrouw spraken, haar wijzende Op Gods wegen die altijd wijs en heilig zijn, op Gods raad dien dit kin- deke nu al gediend had, op Gods Verbond, vaö zoo rijken troost voor geloovige ouders, kwam iemand hel vertrek binnen. Een onbekende, voor ons altiians. Maar don bewoners was hij niet vreemd, zooals bleek. Het zou ons spoedig duidelijk wor den, wat die man met dien rol onder den arm hier moest. Het was d.e meester van de openbare school een man van vriendelijke manieren, bestuurs lid van de vereeniging, die een nieuw» begraafplaats aangelegd had in de buurt schap. Hoor meester 't zelf vertellen, waar om hij hier kwam. Vnn Mieke van 't Zand had hij gehoord, dat Zwart met metster over een graf wilde spreken, maar dat hij niet weg kon om de hooiing, waarom hij gaarne zou zien dat meester bij hem kwam. En zoo was hij' dan gekomen, en moesten, ze maar eens zien. Meteen werd de rol op tafel gelegd, en terwijl zakmes en beurs zorgvuldig op 'teene eind van het papier werden gelegd om de onthul ling mogelijk te maken, wikkelde meester het document af, en spreidde de binnen zijde ten toon, het leek wel een teekening of bestek. „Niet aankomen kinderen P' waarschuwde een stem. Het was do plattegrond van de begraaf plaats. Als vader en moeder nu maar eens wil den kiezen. Hier is de eerste klas, en daar de tweede en ginds de derde. Prijls van elke klas zooveel. De vierde klas is gratis, maar dan mag men niet zelf een keus doen, maar moet men goedvinden waar hef lichaam van zijn dierbare afgestorvene gelegd wordt. Na eenig over en weer spreken werd door boer Zwart on vrouw de tweede klas genor men. „En waar zal 'tnu wezen," informeerde do man van de teekening nu verder. „Je kunt hier gaan liggen," onderwees hij, met welgemeende bedoeling. „Of daar, naast het graf van boei- Jap-ik." „En zoo aan het pad is ook wel aardig," merkte hij goedig op. Er is keus genoeg, want er zijn nog maar een paar graven." Het plekske in der aarde koelen schoot, werd eindelijk uitgezocht. Daar ^ou het klei ne grafje gedolven worden. En als er weer kinderen stierven, zou daar weer de spa de in den grond moeten gestoken wor den. Of als boor Zwart en zijn vrouw eens den loop geëindigd hadden, zouden ze óók waarschijnlijk op dat zelfgekozen plekske worden neergelaten in den kuil. Alles werd nauwkeurig door meester op- getockend. De plattegrond van den dooden- akker werd weer opgerold; zakmes en beurs verdwenen weer in hun donkere bergplaats. Nog even liet meester uitkomen dat de teekening van hem zelf was. En toen was ook deze voorbereiding getroffen. Alleenlijkregel was, dadelijke beta ling. Meester zou wel graag dadelijk geld heb ben. En daar blanken en klonken na eenige o ogenblikken drie zware zilverstukken, en ©enige lichtere op de koffietafel die de rouwende vader en treurende moeder den man van de begraafplaats toe telden, om met do negen gulden en zooveel een plaatsje te koopon voor de eerste doiode in hun gezin. Roer Zwart stond na oen paar dagen voor do eerste maal aan zijn familiegraf. Daar ging zijn vleesch in. Een o zoo klein grafje. Hoe groot zal 'tvolgicnde zijn? (Uit: Dominoes en Gemeenten, door J. Bosch.) Doof A. M. Wessels. CVI. •III. Men had dus dokter Steveninck nog zoo maai' niet gevangen. Eenige afgevaardigden kwamen nu nader en eischten dat de dokter •zich zou overgeven. „NooitI" riep hij hun toe. „Ik zal mij tot het uiterste verdedigen. En moet ik d.an vallen, dan allen tegelijk en gaan wij samen do lucht in! De mijn ligt klaar!" Ho afgevaardigden, die reeds bij geruchte zoo iels gehoord hadden, namen ijlings do vlucht, daar zij het tot zulk een proef niet gaarne wilden laten komen. Nu was men nog even ver! Wat nu? Men spoedde zich naar den Raad en wees de regeering er op, welk een gevaar er bel- stond, als de dokter zijn bedreiging uit voerde. Een heel stuk van Middelburg zou mode de lucht in gaan. Teneinde zulk een ramp te voorkomen, gaf men het opgewonden volk de vrijheid eenige der Stadsbrandspuiben voor het huis op te stellen en den kelder vol water te pompen, om hem alzoo uit zijn onderaardsche schuil plaats te doen komen en do mijn door het water onschadelijk te maken. Daarenboven stelde de regeering een prijs van f 1000 beschikbaar voor hem, die dokter SteveMinck levend in handen van het gerecht zou leveren, omdat hij1 geacht werd de aan- leèkndo oorzaak tot dit oproer te zijn ger- w&est. Maar de dokter was hen voor, want ter wijl men om do spuiten was, ontsnapte hij door een geheime uitgang die in den tuin uitkwam. Na vele malen op het punt gestaan te hebben in vijandelijke handen te vallen, wist hij buiten Middelburg te geraken. Het volk was natuurlijk wood end toen men hem niet in den kelder vond. Alles weid nauwkeurig onderzocht, doch tever- getfsch. Wel werd hij telkens gesignaleerd, doch als 'men dan op do plaats kwam, waar hij „gezien" was, was de vogel gevlogen. Hij weid dan ook voor een duivelskunstenaar gehouden. Het deerlijk verwoesten van Steveninck's huis en goed, en het vallen der slachtoffers wel verre van de woede der menigte to koe len, maakte de opgewondenheid nog groo ter. Men trok met plunderziek geweldnaar de huizen der meest bekende Patriotten. In een oogwenk was men bij het huis van notaris Gerardus Beljard aangeland. Ook deze was van hetzelfde gevoelen als Steve ninck, en besloot eveneens zijn huis te ver dedigen. Een knecht schoot uit de bovenvensters op de menigte en trof een boer, die dood neer viel. Dit was de verwoede menigte te erg. Zij wist in het huis te dringen en den knecht te grijpen. Zonder meedoogen werd hij door de bovenvensters op de stralat geworpen, waar hij door de menigte werd vertrapt. Het huis van dezen notaris werd letter lijk afgebroken. Twee en twintig andere hui zen ondergingen hetzelfde lot. Ofschoon de Zeeuwen in die dagen streng den Zondag in eere hielden, hadden zij nu andere gedachten en in hun rees dach ten zij aan geen Zondagsheiliging. Ds Johannes de Tremery verliet zijn huis, om naar de kerk te gaan preeken. Hij moest door een straat, waar juist het volk bezig was een huis te plunderen. Het grauw kreeg den wegens zijn Pa- Ikiotlische detakwij'ze gehaten Leeraar nau welijks in het oog, of scheldwoorden werden hiem in groeten getale naar 't hoofd geslin gerd. Dadel ijk had liiji 'mi stroom! volks achter zich, die hem tot zelfs in de kerk naliep. Met een beklemd hart, vreezende elk oogenblik van den kansel te worden gerukt, verrichtte hij zijn dienstwerk. Toen hij, weder vergezeld van de plundel- raars, bij zijn. woning aankwam, zag hij daar reeds een massa volks saamgeschoold. Met vriendelijkheid en door het aanbieden Vajn spijk en drank zocht hij do menigte vap, haar voornemen, af te brengen, maar ztonder resultaat. Met onbeschrijfelijke woede toog m.en aan het vernielingswerk, dat binnen weinig tijds Volbracht was. Met vrouw en kinderen vlood hij weg en verliet zox> spoedig mogelijk Walcheren. Veel moeite kostte het de sterk bedreigde huizen van dei twee oud-Burgemeesters Le Sage en Huisman te bewaren. Gelukkig nam dit schrikbewind spoedig een eind. Overal stak men de Oranjevlag, waarna het rustiger begon te worden. En het oproer werd finaal gestild, toen do Oran jevlag van den Abdijtoren en het Stadhuis wapperde. De vier Oiudste predikainten werden ont boden en een hunner, Ds Boitet sprak van de porie de volksmenigte toe. Dit hielp. Om het effect nog to verhoogen, hield men een Oranje-optocht, waarin de 4 Burge meesters, do 4 predikanten met oranje ge tooid, voorop liepen. Geheel Middelburg was met Oranje versierd, en gedurende drie avon den was de stad feestelijk verlicht. Dat Middelburg voor Oranje prartij koos stamt tot vreugde. Maar het blijEt te betreu ren, dat het op d i e wijze gebeurde. Aan de kust van de Oostzee, bepaaldelijk op de kust van Pruisen, treft men onder scheidene dusgenaamde lagunen of slrand- meien aan, die daar den naam van Haffen dragen en door een smalle landtong van de zee gescheiden zijn. De meeste staan echter ook weer door een kleine opening of straat in de landtong, die den naam van N e h - rung draagt, me Me zee in verbinding. De meeste bewoners van de zandstreek in den omtrek van bet Haff zijn vigschers, doch zij maken niet alleen jacht op de veelsoortige levende bewoners der zee, maar ook op de kostbare stof, die zoo algemeen bekend en gezocht is: "het barnsteen. Voor al in de lente en in de herfstmaanden wordt de barnste>envisscherij' gedreven. Als de zee niet dicht vriest, maakt men zich hiertoe ook den wintertijd ten nutte. Jong en ond rept zich naar het strand, want het barn steen is zoo goed als geld. Het costuum van een barnsteenvisscher maakt o-p den vreemdeling een eigenaar- digen, bijna komieken indruk. Hij hoeft een paar kolossale laarzen aan, die hemi tot aan de heupen reiken, voorts een lede ren buis en een soort van schootsvel. Hij' heeft een zuidwester op het hoofd en een schepnet in de hand. Aldus uitgerust gaat de Nehrunger in het ijskoude, onstuimig bewegen water. Slechte als het stormt, kan men liet barnsteen machtig worden, zoodat het bedrijf, met eigenaardige moeilijkheden en bezwaren gepaard gaat. Alleen het hoold van den visscher steekt boven het water uit. Dikwijls rollen de golven over hem heen en maken hem gedurende eenige o ogen blikken geheel onzichtbaar, maar hij zet zijn arbeid onvervaard voort. Zijn moed en volharding doen hem alle moeilijkheden trot seer cn en overwinnen. Hij' gaat met zijn net langs den bod-eim der zee, liefst op zoodanige plekken, waar het zeegras zich aan de op pervlakte van het water vertoont. Zoodra het not met steentjes, mosselen, zeeplanten gevuld is, gaat de visscher naar het strand om te zien, of hij daartusschen iets vindt van den zoo vurig begeerden buit. De groote stukken verbergt hij zorgvuldig in den bin nenzak van zijn buis, opdat zijn kameraden zoo weinig mogelijk ontdekken van zijn vangst, en keert langs velerlei omwegen naar de oude plek terug, als deze gebleken is, rijk te zijta. aan de kostbare stof. Hij past wel op, dat do gunstige plaats niet ontdekt wordt •deer anderen, want als zij1 die wisten zonden zij er allen heensnellen en bestond er veel kans, dat er een kloppartij in bet water aintst.ond. Ieder stuk barnsteen, dat opgevischt is, moet aan den strandwachter overhand igjd worden en deze betaalt er voor, wat hem goeddunkt. Daarom doet de barnsteenvis scher zijta best, om een flink stuk voor het oog van dezen beambte te verbergen en het aan een ander liefhebber voor een goe den prijs te verkoopen. Als God het strand „zegent", dan maakt de Nehrunger zeer goede zaken. Dikwijls verdient de barnsteenvisscher der tig tot vijftig gulden per dag. Vaak echter igebeurt het ook, dat bij dagen lpng achter een tevergeefs de koude onstuimige zee in gaat en niets anders ophaalt dan schelpen en zeeplanten zonder waarde. Hot 'barnsteen, bij de Grieken wegens zijn goudgele kleur elektron of zonnesteen genoemd, ontving zijn tegenwoordigen naam, die brandende steen beteokont, naar de 'eigenschap, welke het heeft, om in het vuur week te worden, te smelten en te verbranden, waarbij een zeer aangename geur ontwikkeld wordt. Do Grieksche naam van het barnsteen ver-dient vooral hierom vermelding, omdat het deze naam is, waar van het woord electriciteit afgeleid is. Het barnsteen heeft namelijk de eigenschap om,, gewreven zijnde, zeer lichte voorwerpjes; zooals strootjes, stukjes papier en derge lijke aan te trekken, zoadat er een llael in sluimert van do geheimnisvolle en toch zoo algemeen bekende kracht, waardoor onze telegrafen hun belangrijke rol in de tegen woordige samenleving kunnen spelen. Hier en daar wordt het barnsteen ook uit den glrond gegraven, en wel in Groenland, Frankrijk, Zwitserland en elders, ook in Oost-Pruisen, doch de grootste hoeveelheid wordt met stormweer op de OostpruisiscJie kust geworpen. Men vermoedt, dat er voor onheuglijke tijden op de kusten der Oostzee (een geheel ander, vrij wat warmer kli maat geheerscht heeft dan tegenwoordig, waaronder de palmboomen en andere ge wassen van de keerkringlanden welig konden tieren. De meeste bamsteendraaiers vindt men te Memel, Koningsbergen en Danzig. In den tijd, toen de versierselen van barnsteen zec-r veelvuldig gebruikt worden, mankten zij goede zaken. Thans is deze tak van nijver heid minder bloeiend, hoewel nog volstrekt niet pnvoordeelig. Vroeger gingen de kost baarste zaken, die zij vervaardigden, vaak als geschenken naar vreemde hoven. Zoo- ontving de Russische czaar eens een spie gellijst, van barnsteen vervaardigd, die een waarde vertegenwoordigde van vijf en der tig duizend gulden- Beste meisjes en jongens, Bijna alle nichtjes en neefjes vinden dat hiet toch zoo jammer is, dat het nog niet vriest en er heelemaal nog geen sneeuw gevallen is. Ik kan me best begrijpen, dat ,dit voor echte Hollandsche kinderen een teleurstelling is, maar wat niet is kan noig komen, de winter duurt nog lang genoeg. Ik ben tenminste ai blij, dat we nog aldoor zulk mooi weer hebben gehad; zoon koude als den vorigea winter valt toch ook niet mee. Deze keer heb ik een kleine aanmerfring. Er zijn nog al vaak nichtjes en neefjes die hun brieven open laten en er dan Id/ï cent port op doen. Dat moet in 't vervolg niet meer. Ten eerste is het onwaar want er is geen: drnkwerk in zoo'n brief cm dan moet er ook nog al eens straf- •port betaald worden, wat nu minder pret tig is. Het gaat ook wel eens goed, maar het is zoo toch niet de manier. Jullie kunt dam boter om de veertien dagen of vier weken schrijven. Het kost dan niet meer, en er behoeft dan geen strafport betaald te worden. Dus jonlgelni in 't vervolg geen brieveni met een postzegel van IY2 cent er opt Met hartelijke groeten, TANTE D0LLIE. 'sH. H. Kinderen „Madeliefje." Pret tig, dat het boek zoo naar je zin is, ja, je moet het me maar eens gauw schrijr ven. 'tls hier ook nog steeds mooi weer. „Vergeet mij niet". Wat naar, dat Moeder zoo'n kiespijn had, is hot al weer over? Het beste is maar naar den tandarts te gaan. 'tls een vervelende pijn, bé? „Bloee menmeisje". Zusje was zeker wel erg bljj met de borduurdoos, kan ze al wat bor duren? En jij was ook niet slecht af, met die zakdoekjes. „De Gebroeders". 'tWas deze keer maar zoo'n kort briefje. Wat schoeit Koo. hiji is toch niet. erg ziek|? Middelburg. „Nachtegaaltje". Het ant woord van je fopperijtje hoef ik al niet meer t.o schrijven, want ik heb allebei je briefjes al, dus weet ik het nu meteen. Ja, ik heb erg prettige Kerstdagen gehad. 's Gravenpolder. „Roodborstje en Goudvink". Ik vind het best, als jullie apart gaan meedoen. Waarom is dat eigenlijk, toch geen ruzie gehad? Deze was toch nog van jullie samen hé? „Heidebloempje". Nar tuurlijk mag jij ook moe doen, maax nu moet je me nog eens schrijven hoe je echte naam js, want die had je er niet bijgeschreven. De raadsels waren goed. R ij s w ij k. „Tuinman en Witneusje". Zoo, vonden jullie dat zoo'n naar gezicht, dia mannen op het haantje van den toren te zien zitten? Je zult er anders wel een prachtig vergezicht hebben. Ja, het zal daar op Oudejaarsavond wel druk geweest zijn.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1930 | | pagina 8