Gemengd Nieuws.
Voor de Jeugd.
alle detleu. beantwoordt aan de eischen,
welke wij aan een Kerstboek stellen
toch zeer lezenswaard is, en algemeens
belangstelling verdient.
Wanneer de bedragen, zoowel wat pro
za als poëzie betreft, het groote feit van
ons Kerstfeest meer in het centrale punt
plaatsten* zou o.i. het Kerstboek, juist
voor het Christelijk gezin, aan waarde
winnen. Hoewel we allerminst zeggen wil
len, dat hier niet vele moeilijkheden schui
len wat de samenstelling betreft, gelooven
wij toch dat alleen op die wijze een be
vredigende oplossing gevonden kan wor
den.
A. L. van O.
Het Schouwvenster, Kerst
nummer 1929. Als naar giewoonte ver
scheen van het Schouwvenster een goed
verzorgd en fraai uitgevoerd Kerstnum
mer, waarvan de verschijlning ongetwijfeld
door de lezers op hoogen prijk, zal zijin
gesteld.
Dit Kerstnummer begint met de Kerst
geschiedenis naar Lucas 2. Verder bevat
dit rijk geïllustreerde nummer de volgen
de bijdragen: De heerlijkheid Gods, door
J. Smolik; Kerstfeest in alle landen, door
Max Ardau; Van Kribbe tot Kruis, door
Mevr. N. v. Sillevoldt—Haasse. Iets over
Kerstlegenden, door W. S.; Het midwinter
feest, door v. A. Kerst-poëzie, door Joh.
J. Hesseling, Kerstmis, door J. M. En
gel. Toen de Kerst-ster vader den weg
naar huis wees. Een vertelling uit den
oorlog, door Johan 0. W. Juuhl. De groote
stad in den winter (fotopagina). Christus
alleen, muziekstuk. Tegen Kerstfeest in
hosch e® veld, door H. Pilon. Het kind
van Bethlehem, Kerstnovelle, door W. H.
TuinstraTemmiinck. De herders, Kerst
lied, door L. LoorGoedhart. Spruyta
Davids, door Revius. Eindelijk nog een
mooi artikel over Het orgel. Verder nog
een fraaie kunstbijlag.e, in kleurendruk.
De omslag geeft een prachtig whiterget-
zicht.
Aan de redactie van Het Schouwven
ster brengen wij gaarne hulde voor dit in
teressante en keurig uitgevoerde 'Kerst
nummer.
Kalenders.
Van1 de firma Van der Eist en
Matt hes te Amsterdam, ontvingen wij
een kalender, speciaal voor de landbou
wers bestemd.
Op elke bladzijde van het blok is een
foto opgenomen, welke de goede resulta
ten van de verschillende soorten kunst
mest in beeld brengt. Ook bevat de kalen
der zeer uitvoerige bijzonderheden over
het gebruik van diverse moderne land
bouwmachines. De bladen van den ka
lender die sterk afwijken van de gewone
kalenders, zdjn door Nederlandsohe kun
stenaars ontworpen en geornamenteerd.
Tevens heeft de firma Van der Eist en
Matthes er een prijsvraag, uitsluitend voor
Nederlandsohe boeren bestemd, aan ver
bonden. Boeren, die goed op de hoogte
zijn van de bemesting* of zij, ..die den
kalender met aandacht willen lezen, zul
len met deze prijsvraag wel niet teveel
moeite hebben. De hoofdprijs is een ge-
sloten Ford-auto of eventueel een Ford-
son-trekker of Ford-vrachtwagen, terwijl
er voorts in iedere provincie nog f250
aan geldprijzen ter beschikking zijn ge
steld.
De H. A. V. - B a n k te Schiedam zond
ons haar maanrlkalender: De druk van
dezen in frissohe kleuren uitgevoerde®
kalendeT is duidelijk, en er is ruimte voor
aanteekeningen.
Van de Canadian Pacific ontvin
gen wij een maandkalender, waarvan het
bovenste gedeelte van het schild een
beeld geeft van de diverse verbindingen
dezer maatschappij. Rond het kaartje zijn
geplaatst een aantal karakteristieke kop
pen van bewoners der door deze maat
schappij verbonden landen. De kalender
zelf is uitgevoerd in wit op een blauwen
ondergrond.
De Storm.
Tijdens den hevigen storm is Zondag
middag het sleepschip „Christina", ge
laden met steenkolen en metende 450
ton, schipper I. de Lange, thuisbehoo-
rende te Rotterdam, welk schip met drie
andere door de sleepboot „Irmgard", op
de Merwede werd gesleept, nabij Kilo-
mëterpaal 93 voor het slot Loevestein
gezonken.
De vrouw van den schipper begaf zich
met haar vier kinderen onmiddellijk op
een in de nabijheid liggend schip, terwijl
De Lange zelf nog getracht heeft aan
boord te blijven om het schip- te laten af
drijven en op het droge te zetten. Door
dat het echter zeer vlug onder water liep
moest hij de „Christiana" ijlings verlaten.
Tijdens den orkaan, welke Zondag
morgen, tusschen 11 uur en half 12 boven
West-Brabant woedde is het koepeldak
van den toren der St. Janskerk te Roo
sendaal, welke toren eigendom is van de
gemeente, bij een hevige stormvlaag plot
seling rond geheel de torenspits ingestort,
terwijl ook een deel van de koepalspits
daarboven is ingewaaid. De leien red
den en zeilden her en der .over de om
geving zonder evenwel noemenswaardige
schade aan fe richten. D© schade aan
den toren is aanzienlijk.
Omstreeks 11 uur Zondagochtend
woei een gedeelte van het dak van de
aan den Rosscherweg te Maastricht ge
legen St. Hubertuskark.
Persoonlijke ongelukken kwamen niet
voor.
Aan de tramhalte op het Stationsplein
woei een bord omver en viel op een
dame en heer, die beiden gewond wer
den.
Te Enschede zijn door den storm
in de Beltstraat van een woning de vóór-
en achtergevel gedeeltelijk weggeslagen,
zoodat de woning moest worden ont
ruimd. Op den Periksweg is van een
pand het gansche dak met groot geweld
op de straat neergesmakt, zonder on
gelukken te veroorzaken.
Gezagvoerder vermoord in
Zuid-Borneo. De kapitein der infan
terie J. C. de Quant is tijdens een in
spectie van kampongis door twee inlan
ders vermoord.
De daders werden later neergelegd.
Een brigade is uit Biandjermasin onder
bevel van den len luitenant der infanterie
R. M. Bom mieit spoed derwaarts ver
trokken.
Kapitein de Quant was gezaghebber
der onderafdeeling Poeroektjaoe der resi
dentie Zuider- en Oosterafdeeling van
Borneo.
De zoo tragisch om het leven .gekomen
officier was ïn 1891 geboren, in 1914
tot 2e luitenant benoemd, in 1917 tot le
luitenant en in 1927 tot kapitein. Hij' was
al eenige jaren te Poeroektjaoe en dus
met land en volk vertrouwd.
Vergiftiging op groote
schaal. Het „Journal" verneemt uit Ma
drid. De huismeester van een krankzinni
gengesticht deed dezer dagen een dubbel
rantsoen wijn aan het personeel en de
verpleegden van het gesticht verstrekken.
Eenige ©ogenblikken later voelden ver-
scheidenen van hen hevige pijnen. Gedu
rende den nacht stierven een verpleger,
een zaalwachter-en twee verpleegden na
ontzettend lijden. Vijftien krankzinnigen
verkeeren in ernstigen toestand. Zeven an
deren zullen, naar men vreest, er niet
bovenop komen.
Een onderzoek bracht aan het licht,
dat een knecht per vergissing wijn had
gegoten in een medicijnflesch, welke een
arsenicum-mengsel bevatte, dat ter be
strijding van insecten werd gebruikt.
Hongersnood onder rendier
ren. Tengevolge van de ongunstige
weersomstandigheden in Noordelijk Lap
land dreigen duizenden rendieren van ge
brek om te komen. Het rendiermos, het
voornaamste voedsel voor de rendieren, is
op vele plaatsen door sneeuw bedekt,
we)1* zoo vast gevroren is, dat de ren
dieren er niet bij kunnen komen.
Dientengevolge trekken groote kudden
rendieren naar het Zuiden, niettegenstaan
de de Laplanders trachten de dieren tegen
te houden.
Er zijn thans kudden verschenen in
districten, waar sedert 25 jaar geen ren
dieren zijn gezien. Het gevolg hiervan
is, dat thans 'de hooischelven van de
boeren in het desbetreffende gebied groot
gevaar loopen door de rendieren opgege
ten te worden, zoodat de overheid de
boeren gewaarschuwd heeft, dat zij hun
hooi zoo spoedig mogelijk op een vei
lige plaats moeten brengen.
De plaatselijke overheden stellen alles
in het werk om voor de hongerende ren
dieren nieuwe weide-gronden in andere
districten te vinden, waar zij minder scha
de kunnen aanrichten.
DE DROOM VAN EEN KOOPMAN.
Zoo juist had hij de boeken gesloten en
leunde hij achterover in zijn bureaustoel.
Nog even enkele dingen noteeren, waar hij
in 't nieuwe jaar het eerst zijn aandacht
aan moest schenken, en dan vlug naar
huis.
Naar huis. Ja, dat mocht nu zeker wel
op Oudejaarsavond. Nu moest hij alle
zorgen en alle plannen maar eens laten
rusten en zich eens heelemaal aan den
huiselijken kring geven. Daar kwam te
genwoordig toch zoo weinig van. Heel
den dag was hij op zijn kantoor, 's Avonds
na het eten ging hij geregeld nog werken.
Men moest wel hard voort, wilde men
in dezen tijd nog iets verdienen.
Iets? Nee, dat was het juiste woord
niet. Met iets verdienen zou hij niet te
vreden zijn. Kun je begrijpen! Elk jaar
wou bij een mille aan zijn kapitaal toe
voegen. Het was hem telkens ongeveer
gelukt. -Zoo door elkaar genomen. Enkele
jaren was hij er onder gebleven, maar in
den oorlogstijd was hij er een paar keer
een heel eind bovenuit gekomen.
Als hij zoo nog een jaar of vijf kon
doorwerken, dat was-ie er. Dan was hij
vijftig jaar em kon hij zich uit da zaken
terug trekken, 't "Was hem heusch niet te
doen om tot zijn dood toe te werken. Za
ken doen was wel prettig, maar hij wilde
toch ook wat van het leven genieten. Nu
had hij haast geen tijd om met zijn vrouw
eens rustig te praten en zijn kinderen
kwamen veel aan hem tekort. Zelfs Zon
dags hadden ze niet veel aan hem. Dan
was hij steeds verdiept in de prijscouran
ten, die hij Zaterdagsavonds mee naar
huis nam.
Het was altijd zijn bedoeling geweest,
om op middelbaren leeftijd al zooveel ver
diend te hebben, dat hij louter voor zijn
genoegen kon gaan leven. Op den dag
heerlijke autotochtjes en 's avonds een
mooi stuk in den schouwburg gaan zien.
Des zomers 'een, paar maanden naar het
buitenland en 's winters eiken dag eens
naar de sociëteit, dat was zoo kwaad nog
niet. Nog vijf jaartjes en dat ideaal was
bereikt.
Ideaal? Wat men al niet een ideaal
noemt! Nee, zoo'n woord moest ie er niet
voor gebruiken. Dat was een uitdrukking,
die hem aan zijn jeugdjaren herinnerde.
In! de Jongelingsvereeniging ^verd al
tijd vain idealen, gesproken. Ook hij.
bad er aan meegedaan. Maiar 't had
niet lang geduurd. Toen hij ver
loofd was geraakt met een meisje met wat
geld dat was niet de domste zet in zijn
leven! had hij de vereeniging al gauw
den rug toegekeerd en was de bezieling
voor het geestelijk werk ook geweken.
Geestelijk werk. Dat hij daaraan zoo
had kunnen meedoen. Ja, al was-ie niet
voor dominee in de wieg gelegd, had hij
och zelfs eens een Bijbelbespreking inge
leid. Nog wel over den rijken dwaas uit
Lucas 12, die tot zijn ziel zegt: „Ziel, gij
hebt vele goederen, die opgele.gd zijn voor
vele jaren, neem rust, eet, drink, wees
vroolijk.
Nu herinnert hij zich ook de woorden,
die God tot dezen rijken mensch sprak:
„Gij dwaas, in dezen nacht zal men uwe
ziel van u afeischen; ,en hetgeen gij be
reid hebt, wiens zal het zijn?"
0, wat had hij in die inleiding op de
jongelingsvereeniging den nadruk gelegd
op de woorden, waarmede deze gelijkenis
eindigt: „Alzoo is het met dien, die zich-
zelven schatten vergadert, en niet rijk is
in God".
Rijk in God? Was hij dat nog? Was
hij het wel ooit geweest? 0, daar leek
het tegenwoordig heelemaal niet op. Rijk
in God neen, dat was hij allerminst.
Ja, hij geloofde nog wel in God. Maar
die God was zoo ver af. Ergens ver weg.
En met zijn zucht naar geld en goed
had hij alle gedachten aan God en Zijn
dienst verloren.
Vreemd, dat hij daar nu juist aan
moest denken. Op dezen Oudejaarsavond
Kom,nu maar gauw het bureau sluiten,
opstaan en dan met een taxi naar huis.
Hij had al lang bij vrouw en kinderen
willen zijn. Dien avond nu eens met hart
en ziel in den huiselijken kring! Alles
van zich afzetten, zijn zaken, zijn winst
en verliesrekeningen, zijn prijscouranten.
Nu eens echt genoeglijk oud en nieuw
vieren.
Dien nacht sliep de koopman ver van
rustig. Hij werd door allerlei verwarde
droomen gekweld. Of het kwam door het
drukke praten met zijn vrouw en kin
deren? Wat hadden ze hem gezellig ge
vonden. Nooit was vader zoo op zijn
praatstoel gezeten beweerde zijn oudste
dochter. Of het kwam van het glaasje
wijn. dat hij gedronken had? Och neen,
dat deed hij wel eens meer. Of van dat
denken gisteravond, toen hij nog op zijn
kantoor was? Ja, alles zal er wel aan
medegewerkt hebben, dat bij door ang
stige droomen gekweld was geworden.
Nu hij wakker is geworden en nog
©ven ligt te soezen, komen brokstukken
van droomen hem weer voor den geest.
Eén droom herinnert hij zich zeer duide
lijk. Ja, nu moest het toch wel verband
houden met zijn denken den vorigen
avond aan zijn werken op de jongelings
vereeniging. Die droom bad althans won
derveel weg van de gelijkenis van den
rijken dwaas, waarover hij een inleiding
geleverd had.
Wat was hij vannacht met -een schrik
wakker geworden! Hij had een schreeuw
gegeven, een angstkreet. Wat had hij het
benauwd gehad!
Er was in zijn droom een boodschap
tot hem gekomen, dat hij nog maar één
dag te leven had. Eén "dag maar en
hij was tot sterven niet bereid. Hij had
in zijn angst en verschrikking de wijzers
van de wereldklok willen vasthouden.
Maar het vliegwiel van den tijd was
niet tot stilstand te brengen. En de wij
zers hadden zich niet gestoord aan zijn
rukken en trekken. De wijzers gingen
gestadig vooruit
Nu zou de wereldklok weldra twaalf
uur slaan. Nog enkele seconden. Nog eens
alle kracht ingespannen, om de wijzers
van de twaalf af te houden. Het gaat
er nu om. Als de klok slaat, verzinkt
hij in de diepte van den eeuwigen nacht.
Hij weet het. Dan is hij voor altijd ver
loren. Hij heeft zich moedwillig van Gód
afgewend. Voor hem is geen behoudenis.
Aanstonds zal het oordeel aan hem vol
trokken worden. „Wie den wil des Hee-
ren geweten en niet gedaan zal hebben,
die zal met dubbele slagen geslagen wor
den
Nog twee seconden. Nog één. Reeds
hoort hij, hoe het slagwerk overgaat om
het middernachtelijk uur te verkondigen.
Daar klinken de eerste slagen
Nu zal het komen. Nu zal de eeuwige
afgrond zich voor hem openenHij wil
roepen, maar hij kan niet. Het geluid
blijft hem in de keel steken. Hij zinkt
weg, steeds dieper. Alles duizelt om hem
been
Dan wordt hij wakker. „Gelukkig", lis
pelt hij. „het was maar een droom". Hij
slaapt opnieuw in 'en wordt weer door
droomen gekweld, maar minder helder
en alles door elkaar. Tot hij tegen den
morgen in een meer vasten slaap valt.
Nu is hij klaar wakker én die eene, die
vreeselijke droom over de wereldklok en
het vliegwiel van den tijd staat hem zoo
duidelijk voor den geest.
Het was maar een droom
Ja, maar toch ook een waarschuwing
van God in den hemel. „Heden is het de
dag der genade. Wend u tot Mij en wordt
behouden."
Aan den avond van den Nieuwjaars
dag snuffelt de koopman in oude pa
pieren. -y
„Man", zegt z'n vrouw, „moet je nu
weer aan 't rekenen?"
„Nee kind", is z'n antwoord. „Ik moet
iets opzoeken van jaren terug, toen wij
elkaar nog niet eens kenden." En uit een
groote verweerde enveloppe haalt hij: de
dingetjes van de jongelingsvereeni'ging.
't Reglement, 't Bondslied. Een Bonds pro
gramma. En dan nog een schrift, waarop
staat: „De gelijkenis van den rijken
dwaas."
Hij neemt het schrift in zfjn handen. Hjj
leest de vergeelde bladzijden één voor
één. Hij houdt weer een bijbellezing. Maar
nu voor zichzelf. Hij spreekt tot zijn arme
ziel. Hij brengt haar de woorden des
levens, in de taal van zijn jeugdjaren,
toen hij bekommerd was over de geeste
lijke dingen. En hij leest het slot van de
Schriftoverdenking: „Als de klok van ons
leven twaalf uur slaat, welke deuren wor
den dan voor u geopend? De zalen des
lichts of de poort van de plaats der bui
tenste duisternis?"
De koopman slaat het schrift dicht en
schuift het weer in de oude envelop.
Daar welt uit zijn hart de bede: „God
van mijn jeugd, leer mij een nieuw leven
beginnen, een leven met en voor u, en
geef me de vrijmoedigheid, om ook tot
mijn vrouw en kinderen van dit nieuwe
leven te getuigen.
Het is vijf jaar later.
De koopman ligt op zijn sterfbed, om
ringd door zijn dierbaren. Hij heeft in
die jaren de kansen nog gegrepen en nog
veel kunnen doen voor de zaak des Hoe
ren. Hij is er niet armer van geworden,
ook al gaf hij mildelijk van hetgeen de
He ere hem als rentmeester had toever
trouwd.
Nu had hij zich uit zijn zaken kunnen
terugtrekken. Nu had hij stil kunnen gaan
leven. Neen, niet stil. Hij zou zich geheel
aan den dienst des Heeren gewijd hebben.
God bad hem den weg gewezen, hoe hij
dat doen moest. Zijn vrouw en-kinderen
waren niet verre meer van den weg des
heils. Ze gingen belangstellen in zijn gees
telijk werk en begeerden ook de blijd
schap des geloofs.
0, hij had aan de zijnen en in zijn
omgeving nog zooveel goed te maken!
Zooveel verloren jaren moesten ingehaald
worden. Nu zou de tijd aanbreken, dat
hij zich geheel aan de geestelijke dingen
kon geven.
God beschikte echter anders over hem.
Hjj werd ziek en het was een krankheid
ten doode. Zijn levenstaak was volbracht.
Het smartte hem 'diep. Hij had nog zoo
veel willen doen voor de zaak des groo-
ten Konings. God deed hem echter ver
staan, dat ook hierin de dienstknecht
eens willend moet zijn met zijn Meester
en toen was alles goed.
Ja, alles was goed. En toen een van
zijn kinderen hem vroeg, of hij dan heele
maal niet bang was, om de groote reis te
maken, was zijn antwoord: „Nee jongen,
want het Kind in de kribbe is ook de
Vader der eeuwigheid.
VERTROUWEN.
't Was laat in den namiddag van den
Oudejaarsdag. Hier en daar, in de groote
stad, begonnen de kerkklokken reeds te
luiden.
Voor de laatste maal van het jaar rie
pen ze de menschen, om nog eenmaal op
te gaan naar het huis des gebeds. En
men zag ze ook reeds hun huizen verla
ten, de menschen, die aan de noodigende
klokketonen gehoor gaven.
Ook in het huis van de familie Harmi-
sien was men bezig zich gereed te ma
ken om naar de kerk te gaan. De kinde
ren stonden in de gang zich te kleeden.
Vader trok in de huiskamer aarzelend
zijn jas aan.
„Zal ik wel gaan, vrouw?" vroeg hij.
„Vindt je het niet prettiger als ik thuis
blijf? Jij en Karei blijven zoo alleen ach
ter".
„Nee man", antwoordde juffrouw
Harmsen. „Ik heb veel liever, dat je gaat.
'k Wou, dat ik mee kon, maar dat is nu
eenmaal niet zoo. Ik kan onze zieke niet
alleen laten. Maar ik ben blij, dat jij ten
minste kunt gaan. Dan kun je er mij
straks wat van vertellen. En dan je
kunt de kinderen toch ook niet alleen
laten gaan? Nee, ik blijf kalmpjes thuis,
en gebruik dit stille uurtje om wat uit
te rusten, 't Is druk geweest vandaag".
„Je hebt gelijk, vrouw. Nu, dan ga ik
maar. Tot straks".
'k Zal maar niet naar Karei gaan",
fluisterde hij toen. „Misschien slaapt hij
wel".
„Ja, ik geloof dat hij slaapt", ant
woordde moeder. „Anders zou hij wel
eens geroepen hebben".
Toen vader en de kinderen vertrokken
waren, draaide moeder het licht uit en
zette zich toen in een makkelijken steel
bij de kachel. Ze vond het altijd heerlijk,
om zóó bij het schemerlicht, dat de ka
chel verspreidde een beetje uit te rusten.
En toen liet moeder Harmsen aan haar
gedachten den vrijen loop. Dat die ge
dachten niet vroolijk waren zag men wel
aan den diepen rimpel 'die zich groefde
om haar oogen.
Vroolijk? Ach, hoe zou ze vroolijk kun
nen zijn, terwijl ze met een hart vol zorg
aan de toekomst dacht. Overdag, als ze
druk was met de huishouding of de kin
deren of 's avonds, als ze met vader in de
huiskamer zat, dan poogde ze die zorg
nog wel van zich af te schuiven en de
droefheid, die haar" soms overmeesterde,
te verbergen. Maar als ze, zooals nu, rus
tig! neergezeten was, dan gaf ze aan haar
droefheid toe, schoof ze de zorg niet
van zich af. En ze had vele zorgen, juf
frouw 'Harmsen, 't was waar.
In 't kleine kamertje, naast de huis
kamer, lag Karei, haar zeventienjarige
zoon. Hij was de oudste van haar vijftal.'
Toen de kinderen nog, klein waren, en
zij "de handen vol had om van het niet te
grooteloon dat haar man verdiende, ronld
te komen, hadden ziji en vader altijd
tot elkander gezegd: „Weet je, als eerst
onze Karei maar groot is en hij mee
gaat helpen verdienen, dan hebben we
onzen moeilijksten tijd gehad.1'
En eerst scheen het ook, alsof hunne
verwachting in vervulling zou gaan.
Nauwelijks van school af, kon Karei een
plaats krijgen op een kantoor.
Met beide handen werd dit aangegre
pen, ook door 'Karei, die zich van het
kantoorleven veel voorstelde. Zoo was
hij reeds terstond iets gaan verdienen
en omdat hij goed zijn best deed, vrien
delijk en gewillig was, had zijn patroon
zijn loon telkens iets verhoogd. En wat
Karei verdiende kwam zoo goed van pas,
nóg meer dan vader en moeder gedacht
hadden.
Vader werkte op een dekenfabriek. Was
het loon er niet hoog, tot nu toe was da
arbeid geregeld geweest. Maarook dit
begpn te veranderen. Eerst werden de dar
gen ingekort. Inplaats van acht, werkte
men maax zes uur per dag. Daarna werd
de fabriek Zaterdags gesloten. En 'tzou
misschien nog erger worden.
„Gelukkig dat jij' al zoo aardig opschiet,
Karei," zei moeder soms. tot haar jongen,
„jij wordt onze steun."
En nu
Al een jaar lang lag hij, hun oudste,
hun steun, daar in 't kleine kamertje.
In 't begin had zijtri patroon hem het
loon doorbetaald, maar na een pioosje
was dat '"opgehouden.
Och zijn loon daaraan dacht moeder
niet eens meer; maar hijlzelf, haar jongen,
zag ze hem niet langzaam, o zoo lang
zaam, achteruit gaan?
En was niet dag aan dag en week aan
week haar gebed opgeklommen tot God,
haar gebed voor 't behoud van haar jon
gen Neen niet enkel om't behoud van z 'n
lichaam, om beterschap, maar boven al
les ,het gebed om het behoud zijner ziel?
En dan was dit niet haar geringste zorg:
Wist ze maar of Karei zelf wel inzag, hoe
ernstig zijn toestand was. Wist ze maar
of het hart van haar jongen bereid was,
om als het moest, heen te gaan.
Karei had ©en gesloten karakter. Uit
zichzelf sprak hij nooit over deze dingen,
en als moeder probeerde hem er toe te
brengen gaf hij korte, ontwijkende ant
woorden. Zoo was dus 't hart van juf
frouw Harmsen op dezen Oudejaarsavond
met velerlei zorgen vervuld. Wat zou het
nieuwe jaar haar brengen?
Gelukkig, dat zei die zorgen niet alleen
behoefde te dragen. Ze kende Hem, Die ge
zegd heeft: „Werp al uwe bekommer
nissen op Mij. Ik zorg voor u„.
O ja, 't was waar, dat ze haar moede-
looze oogenblikken had, oogenblikken,
waarin ze schier geen raad wist en het
was, alsof de toekomst met ijzeren hand
op haar drukte, al haar levensvreugde
wegnam, en haar niets dan droefheid
liet.
Maar ze kende toch ook het vertrouwen,
het stille vertrouwen op God.
En ze kende toch ook de uren, waar
in ze zich nameloos rijk gevoelde in de
wetenschap Gods kind te zijn. Hem har
telijk lief te hebben. Dan bloeide haar
geloof weer op-. En dan knielde ze neer
en beleed den Heere haar ongeloof, haar
wantrouwen ein smeekte Hem om verge
ving
„Moeder!"
Juffrouw Harmsen schrikte op. Wat
had ze weer zitten mijmeren. Alles om
zich heen was ze vergeten. Ze haastte
zich naar het kamertje ,naar Karei, die
haar geroepen had.
„Ja, mijn jongen, wat is er?" vroeg
ze vriendelijk,
„Och moeder", zei de jongen, terwijl hij
onrustig in zijn bed heen en weer woel
de: ,,'twaa zoo stil en zoo donker. Mag
de lamp niet op?"
„Zeker Karei", antwoordde zijn moeder,
„maar ik zat even te genieten van het
rustige uurtje en toen was ik jou haast
vergeten. Vader en de kinderen zijn naar
de kerk".
Karei zuchtte. Hij hield niet van sche
meruurtjes. Dan moest je denken aan al
lerlei dingen, die je overdag of 's avonds
als de lamp goed brandde, best vergeten
kon.
Moeder hoorde het, en toen ze het licht,
dat het geheele kamertje een ander aan
zien gaf, had opgedraaid, ging ze op
den stoel voor Karel's bed zitten. Zacht
streelde haar ljand langs Karel's voor
hoofd. Toen nam ze het bijbeltje, dat op
het tafeltje voor zijn bed lag. „Zal ik je
wat voorlezen, Karei?" vroeg ze. Karei
knikte en leunde met gesloten oogen ach
terover.
Even bladerde moeder
Toen begon ze te lezen. Zacht klonk
bet door het kamertje:
„De Heer is mijn Herder, mij zal niets
ontbreken.
Hij doet mij nederliggen in grazige
weiden. Hij voert mij zachtkens aan zeer
stille wateren
Den geheelen Psalm las moeder uit.
„0, Karei", zei ze met ontroerde stem,
teTwijl ze het bijbeltje sloot, „o Karei",
dat wil de Heere ook voor jou zijn."
De Goede Herder, Die je veilig leidt,
waarbeen je ook gaan moogt".
Ze wachtte niet op antwoord.
Zachtjes ging ze de kamer uit, nadat
ze haar jongen een kus op bet voorhoofd
had gedrukt.
Ze wist het: wat ook in het nieuwe
jaar komen mocht, voor henzelf of voor
hun jongen, zooals God het deed, zóó zou
het goed zijn. En zachtjes, met door tra
nen omfloerste stem, zong ze:
De Heer is mijn Herder,
'kHeb al wat mij lust,
Hij zal mij geleiden,
Langs 'grazige wedden;
Hij voert mij al zachtkens,
Aan waatren der just.
Francina.