Gemengd Nieuws. Voor de Jeugd. alle detleu. beantwoordt aan de eischen, welke wij aan een Kerstboek stellen toch zeer lezenswaard is, en algemeens belangstelling verdient. Wanneer de bedragen, zoowel wat pro za als poëzie betreft, het groote feit van ons Kerstfeest meer in het centrale punt plaatsten* zou o.i. het Kerstboek, juist voor het Christelijk gezin, aan waarde winnen. Hoewel we allerminst zeggen wil len, dat hier niet vele moeilijkheden schui len wat de samenstelling betreft, gelooven wij toch dat alleen op die wijze een be vredigende oplossing gevonden kan wor den. A. L. van O. Het Schouwvenster, Kerst nummer 1929. Als naar giewoonte ver scheen van het Schouwvenster een goed verzorgd en fraai uitgevoerd Kerstnum mer, waarvan de verschijlning ongetwijfeld door de lezers op hoogen prijk, zal zijin gesteld. Dit Kerstnummer begint met de Kerst geschiedenis naar Lucas 2. Verder bevat dit rijk geïllustreerde nummer de volgen de bijdragen: De heerlijkheid Gods, door J. Smolik; Kerstfeest in alle landen, door Max Ardau; Van Kribbe tot Kruis, door Mevr. N. v. Sillevoldt—Haasse. Iets over Kerstlegenden, door W. S.; Het midwinter feest, door v. A. Kerst-poëzie, door Joh. J. Hesseling, Kerstmis, door J. M. En gel. Toen de Kerst-ster vader den weg naar huis wees. Een vertelling uit den oorlog, door Johan 0. W. Juuhl. De groote stad in den winter (fotopagina). Christus alleen, muziekstuk. Tegen Kerstfeest in hosch e® veld, door H. Pilon. Het kind van Bethlehem, Kerstnovelle, door W. H. TuinstraTemmiinck. De herders, Kerst lied, door L. LoorGoedhart. Spruyta Davids, door Revius. Eindelijk nog een mooi artikel over Het orgel. Verder nog een fraaie kunstbijlag.e, in kleurendruk. De omslag geeft een prachtig whiterget- zicht. Aan de redactie van Het Schouwven ster brengen wij gaarne hulde voor dit in teressante en keurig uitgevoerde 'Kerst nummer. Kalenders. Van1 de firma Van der Eist en Matt hes te Amsterdam, ontvingen wij een kalender, speciaal voor de landbou wers bestemd. Op elke bladzijde van het blok is een foto opgenomen, welke de goede resulta ten van de verschillende soorten kunst mest in beeld brengt. Ook bevat de kalen der zeer uitvoerige bijzonderheden over het gebruik van diverse moderne land bouwmachines. De bladen van den ka lender die sterk afwijken van de gewone kalenders, zdjn door Nederlandsohe kun stenaars ontworpen en geornamenteerd. Tevens heeft de firma Van der Eist en Matthes er een prijsvraag, uitsluitend voor Nederlandsohe boeren bestemd, aan ver bonden. Boeren, die goed op de hoogte zijn van de bemesting* of zij, ..die den kalender met aandacht willen lezen, zul len met deze prijsvraag wel niet teveel moeite hebben. De hoofdprijs is een ge- sloten Ford-auto of eventueel een Ford- son-trekker of Ford-vrachtwagen, terwijl er voorts in iedere provincie nog f250 aan geldprijzen ter beschikking zijn ge steld. De H. A. V. - B a n k te Schiedam zond ons haar maanrlkalender: De druk van dezen in frissohe kleuren uitgevoerde® kalendeT is duidelijk, en er is ruimte voor aanteekeningen. Van de Canadian Pacific ontvin gen wij een maandkalender, waarvan het bovenste gedeelte van het schild een beeld geeft van de diverse verbindingen dezer maatschappij. Rond het kaartje zijn geplaatst een aantal karakteristieke kop pen van bewoners der door deze maat schappij verbonden landen. De kalender zelf is uitgevoerd in wit op een blauwen ondergrond. De Storm. Tijdens den hevigen storm is Zondag middag het sleepschip „Christina", ge laden met steenkolen en metende 450 ton, schipper I. de Lange, thuisbehoo- rende te Rotterdam, welk schip met drie andere door de sleepboot „Irmgard", op de Merwede werd gesleept, nabij Kilo- mëterpaal 93 voor het slot Loevestein gezonken. De vrouw van den schipper begaf zich met haar vier kinderen onmiddellijk op een in de nabijheid liggend schip, terwijl De Lange zelf nog getracht heeft aan boord te blijven om het schip- te laten af drijven en op het droge te zetten. Door dat het echter zeer vlug onder water liep moest hij de „Christiana" ijlings verlaten. Tijdens den orkaan, welke Zondag morgen, tusschen 11 uur en half 12 boven West-Brabant woedde is het koepeldak van den toren der St. Janskerk te Roo sendaal, welke toren eigendom is van de gemeente, bij een hevige stormvlaag plot seling rond geheel de torenspits ingestort, terwijl ook een deel van de koepalspits daarboven is ingewaaid. De leien red den en zeilden her en der .over de om geving zonder evenwel noemenswaardige schade aan fe richten. D© schade aan den toren is aanzienlijk. Omstreeks 11 uur Zondagochtend woei een gedeelte van het dak van de aan den Rosscherweg te Maastricht ge legen St. Hubertuskark. Persoonlijke ongelukken kwamen niet voor. Aan de tramhalte op het Stationsplein woei een bord omver en viel op een dame en heer, die beiden gewond wer den. Te Enschede zijn door den storm in de Beltstraat van een woning de vóór- en achtergevel gedeeltelijk weggeslagen, zoodat de woning moest worden ont ruimd. Op den Periksweg is van een pand het gansche dak met groot geweld op de straat neergesmakt, zonder on gelukken te veroorzaken. Gezagvoerder vermoord in Zuid-Borneo. De kapitein der infan terie J. C. de Quant is tijdens een in spectie van kampongis door twee inlan ders vermoord. De daders werden later neergelegd. Een brigade is uit Biandjermasin onder bevel van den len luitenant der infanterie R. M. Bom mieit spoed derwaarts ver trokken. Kapitein de Quant was gezaghebber der onderafdeeling Poeroektjaoe der resi dentie Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. De zoo tragisch om het leven .gekomen officier was ïn 1891 geboren, in 1914 tot 2e luitenant benoemd, in 1917 tot le luitenant en in 1927 tot kapitein. Hij' was al eenige jaren te Poeroektjaoe en dus met land en volk vertrouwd. Vergiftiging op groote schaal. Het „Journal" verneemt uit Ma drid. De huismeester van een krankzinni gengesticht deed dezer dagen een dubbel rantsoen wijn aan het personeel en de verpleegden van het gesticht verstrekken. Eenige ©ogenblikken later voelden ver- scheidenen van hen hevige pijnen. Gedu rende den nacht stierven een verpleger, een zaalwachter-en twee verpleegden na ontzettend lijden. Vijftien krankzinnigen verkeeren in ernstigen toestand. Zeven an deren zullen, naar men vreest, er niet bovenop komen. Een onderzoek bracht aan het licht, dat een knecht per vergissing wijn had gegoten in een medicijnflesch, welke een arsenicum-mengsel bevatte, dat ter be strijding van insecten werd gebruikt. Hongersnood onder rendier ren. Tengevolge van de ongunstige weersomstandigheden in Noordelijk Lap land dreigen duizenden rendieren van ge brek om te komen. Het rendiermos, het voornaamste voedsel voor de rendieren, is op vele plaatsen door sneeuw bedekt, we)1* zoo vast gevroren is, dat de ren dieren er niet bij kunnen komen. Dientengevolge trekken groote kudden rendieren naar het Zuiden, niettegenstaan de de Laplanders trachten de dieren tegen te houden. Er zijn thans kudden verschenen in districten, waar sedert 25 jaar geen ren dieren zijn gezien. Het gevolg hiervan is, dat thans 'de hooischelven van de boeren in het desbetreffende gebied groot gevaar loopen door de rendieren opgege ten te worden, zoodat de overheid de boeren gewaarschuwd heeft, dat zij hun hooi zoo spoedig mogelijk op een vei lige plaats moeten brengen. De plaatselijke overheden stellen alles in het werk om voor de hongerende ren dieren nieuwe weide-gronden in andere districten te vinden, waar zij minder scha de kunnen aanrichten. DE DROOM VAN EEN KOOPMAN. Zoo juist had hij de boeken gesloten en leunde hij achterover in zijn bureaustoel. Nog even enkele dingen noteeren, waar hij in 't nieuwe jaar het eerst zijn aandacht aan moest schenken, en dan vlug naar huis. Naar huis. Ja, dat mocht nu zeker wel op Oudejaarsavond. Nu moest hij alle zorgen en alle plannen maar eens laten rusten en zich eens heelemaal aan den huiselijken kring geven. Daar kwam te genwoordig toch zoo weinig van. Heel den dag was hij op zijn kantoor, 's Avonds na het eten ging hij geregeld nog werken. Men moest wel hard voort, wilde men in dezen tijd nog iets verdienen. Iets? Nee, dat was het juiste woord niet. Met iets verdienen zou hij niet te vreden zijn. Kun je begrijpen! Elk jaar wou bij een mille aan zijn kapitaal toe voegen. Het was hem telkens ongeveer gelukt. -Zoo door elkaar genomen. Enkele jaren was hij er onder gebleven, maar in den oorlogstijd was hij er een paar keer een heel eind bovenuit gekomen. Als hij zoo nog een jaar of vijf kon doorwerken, dat was-ie er. Dan was hij vijftig jaar em kon hij zich uit da zaken terug trekken, 't "Was hem heusch niet te doen om tot zijn dood toe te werken. Za ken doen was wel prettig, maar hij wilde toch ook wat van het leven genieten. Nu had hij haast geen tijd om met zijn vrouw eens rustig te praten en zijn kinderen kwamen veel aan hem tekort. Zelfs Zon dags hadden ze niet veel aan hem. Dan was hij steeds verdiept in de prijscouran ten, die hij Zaterdagsavonds mee naar huis nam. Het was altijd zijn bedoeling geweest, om op middelbaren leeftijd al zooveel ver diend te hebben, dat hij louter voor zijn genoegen kon gaan leven. Op den dag heerlijke autotochtjes en 's avonds een mooi stuk in den schouwburg gaan zien. Des zomers 'een, paar maanden naar het buitenland en 's winters eiken dag eens naar de sociëteit, dat was zoo kwaad nog niet. Nog vijf jaartjes en dat ideaal was bereikt. Ideaal? Wat men al niet een ideaal noemt! Nee, zoo'n woord moest ie er niet voor gebruiken. Dat was een uitdrukking, die hem aan zijn jeugdjaren herinnerde. In! de Jongelingsvereeniging ^verd al tijd vain idealen, gesproken. Ook hij. bad er aan meegedaan. Maiar 't had niet lang geduurd. Toen hij ver loofd was geraakt met een meisje met wat geld dat was niet de domste zet in zijn leven! had hij de vereeniging al gauw den rug toegekeerd en was de bezieling voor het geestelijk werk ook geweken. Geestelijk werk. Dat hij daaraan zoo had kunnen meedoen. Ja, al was-ie niet voor dominee in de wieg gelegd, had hij och zelfs eens een Bijbelbespreking inge leid. Nog wel over den rijken dwaas uit Lucas 12, die tot zijn ziel zegt: „Ziel, gij hebt vele goederen, die opgele.gd zijn voor vele jaren, neem rust, eet, drink, wees vroolijk. Nu herinnert hij zich ook de woorden, die God tot dezen rijken mensch sprak: „Gij dwaas, in dezen nacht zal men uwe ziel van u afeischen; ,en hetgeen gij be reid hebt, wiens zal het zijn?" 0, wat had hij in die inleiding op de jongelingsvereeniging den nadruk gelegd op de woorden, waarmede deze gelijkenis eindigt: „Alzoo is het met dien, die zich- zelven schatten vergadert, en niet rijk is in God". Rijk in God? Was hij dat nog? Was hij het wel ooit geweest? 0, daar leek het tegenwoordig heelemaal niet op. Rijk in God neen, dat was hij allerminst. Ja, hij geloofde nog wel in God. Maar die God was zoo ver af. Ergens ver weg. En met zijn zucht naar geld en goed had hij alle gedachten aan God en Zijn dienst verloren. Vreemd, dat hij daar nu juist aan moest denken. Op dezen Oudejaarsavond Kom,nu maar gauw het bureau sluiten, opstaan en dan met een taxi naar huis. Hij had al lang bij vrouw en kinderen willen zijn. Dien avond nu eens met hart en ziel in den huiselijken kring! Alles van zich afzetten, zijn zaken, zijn winst en verliesrekeningen, zijn prijscouranten. Nu eens echt genoeglijk oud en nieuw vieren. Dien nacht sliep de koopman ver van rustig. Hij werd door allerlei verwarde droomen gekweld. Of het kwam door het drukke praten met zijn vrouw en kin deren? Wat hadden ze hem gezellig ge vonden. Nooit was vader zoo op zijn praatstoel gezeten beweerde zijn oudste dochter. Of het kwam van het glaasje wijn. dat hij gedronken had? Och neen, dat deed hij wel eens meer. Of van dat denken gisteravond, toen hij nog op zijn kantoor was? Ja, alles zal er wel aan medegewerkt hebben, dat bij door ang stige droomen gekweld was geworden. Nu hij wakker is geworden en nog ©ven ligt te soezen, komen brokstukken van droomen hem weer voor den geest. Eén droom herinnert hij zich zeer duide lijk. Ja, nu moest het toch wel verband houden met zijn denken den vorigen avond aan zijn werken op de jongelings vereeniging. Die droom bad althans won derveel weg van de gelijkenis van den rijken dwaas, waarover hij een inleiding geleverd had. Wat was hij vannacht met -een schrik wakker geworden! Hij had een schreeuw gegeven, een angstkreet. Wat had hij het benauwd gehad! Er was in zijn droom een boodschap tot hem gekomen, dat hij nog maar één dag te leven had. Eén "dag maar en hij was tot sterven niet bereid. Hij had in zijn angst en verschrikking de wijzers van de wereldklok willen vasthouden. Maar het vliegwiel van den tijd was niet tot stilstand te brengen. En de wij zers hadden zich niet gestoord aan zijn rukken en trekken. De wijzers gingen gestadig vooruit Nu zou de wereldklok weldra twaalf uur slaan. Nog enkele seconden. Nog eens alle kracht ingespannen, om de wijzers van de twaalf af te houden. Het gaat er nu om. Als de klok slaat, verzinkt hij in de diepte van den eeuwigen nacht. Hij weet het. Dan is hij voor altijd ver loren. Hij heeft zich moedwillig van Gód afgewend. Voor hem is geen behoudenis. Aanstonds zal het oordeel aan hem vol trokken worden. „Wie den wil des Hee- ren geweten en niet gedaan zal hebben, die zal met dubbele slagen geslagen wor den Nog twee seconden. Nog één. Reeds hoort hij, hoe het slagwerk overgaat om het middernachtelijk uur te verkondigen. Daar klinken de eerste slagen Nu zal het komen. Nu zal de eeuwige afgrond zich voor hem openenHij wil roepen, maar hij kan niet. Het geluid blijft hem in de keel steken. Hij zinkt weg, steeds dieper. Alles duizelt om hem been Dan wordt hij wakker. „Gelukkig", lis pelt hij. „het was maar een droom". Hij slaapt opnieuw in 'en wordt weer door droomen gekweld, maar minder helder en alles door elkaar. Tot hij tegen den morgen in een meer vasten slaap valt. Nu is hij klaar wakker én die eene, die vreeselijke droom over de wereldklok en het vliegwiel van den tijd staat hem zoo duidelijk voor den geest. Het was maar een droom Ja, maar toch ook een waarschuwing van God in den hemel. „Heden is het de dag der genade. Wend u tot Mij en wordt behouden." Aan den avond van den Nieuwjaars dag snuffelt de koopman in oude pa pieren. -y „Man", zegt z'n vrouw, „moet je nu weer aan 't rekenen?" „Nee kind", is z'n antwoord. „Ik moet iets opzoeken van jaren terug, toen wij elkaar nog niet eens kenden." En uit een groote verweerde enveloppe haalt hij: de dingetjes van de jongelingsvereeni'ging. 't Reglement, 't Bondslied. Een Bonds pro gramma. En dan nog een schrift, waarop staat: „De gelijkenis van den rijken dwaas." Hij neemt het schrift in zfjn handen. Hjj leest de vergeelde bladzijden één voor één. Hij houdt weer een bijbellezing. Maar nu voor zichzelf. Hij spreekt tot zijn arme ziel. Hij brengt haar de woorden des levens, in de taal van zijn jeugdjaren, toen hij bekommerd was over de geeste lijke dingen. En hij leest het slot van de Schriftoverdenking: „Als de klok van ons leven twaalf uur slaat, welke deuren wor den dan voor u geopend? De zalen des lichts of de poort van de plaats der bui tenste duisternis?" De koopman slaat het schrift dicht en schuift het weer in de oude envelop. Daar welt uit zijn hart de bede: „God van mijn jeugd, leer mij een nieuw leven beginnen, een leven met en voor u, en geef me de vrijmoedigheid, om ook tot mijn vrouw en kinderen van dit nieuwe leven te getuigen. Het is vijf jaar later. De koopman ligt op zijn sterfbed, om ringd door zijn dierbaren. Hij heeft in die jaren de kansen nog gegrepen en nog veel kunnen doen voor de zaak des Hoe ren. Hij is er niet armer van geworden, ook al gaf hij mildelijk van hetgeen de He ere hem als rentmeester had toever trouwd. Nu had hij zich uit zijn zaken kunnen terugtrekken. Nu had hij stil kunnen gaan leven. Neen, niet stil. Hij zou zich geheel aan den dienst des Heeren gewijd hebben. God bad hem den weg gewezen, hoe hij dat doen moest. Zijn vrouw en-kinderen waren niet verre meer van den weg des heils. Ze gingen belangstellen in zijn gees telijk werk en begeerden ook de blijd schap des geloofs. 0, hij had aan de zijnen en in zijn omgeving nog zooveel goed te maken! Zooveel verloren jaren moesten ingehaald worden. Nu zou de tijd aanbreken, dat hij zich geheel aan de geestelijke dingen kon geven. God beschikte echter anders over hem. Hjj werd ziek en het was een krankheid ten doode. Zijn levenstaak was volbracht. Het smartte hem 'diep. Hij had nog zoo veel willen doen voor de zaak des groo- ten Konings. God deed hem echter ver staan, dat ook hierin de dienstknecht eens willend moet zijn met zijn Meester en toen was alles goed. Ja, alles was goed. En toen een van zijn kinderen hem vroeg, of hij dan heele maal niet bang was, om de groote reis te maken, was zijn antwoord: „Nee jongen, want het Kind in de kribbe is ook de Vader der eeuwigheid. VERTROUWEN. 't Was laat in den namiddag van den Oudejaarsdag. Hier en daar, in de groote stad, begonnen de kerkklokken reeds te luiden. Voor de laatste maal van het jaar rie pen ze de menschen, om nog eenmaal op te gaan naar het huis des gebeds. En men zag ze ook reeds hun huizen verla ten, de menschen, die aan de noodigende klokketonen gehoor gaven. Ook in het huis van de familie Harmi- sien was men bezig zich gereed te ma ken om naar de kerk te gaan. De kinde ren stonden in de gang zich te kleeden. Vader trok in de huiskamer aarzelend zijn jas aan. „Zal ik wel gaan, vrouw?" vroeg hij. „Vindt je het niet prettiger als ik thuis blijf? Jij en Karei blijven zoo alleen ach ter". „Nee man", antwoordde juffrouw Harmsen. „Ik heb veel liever, dat je gaat. 'k Wou, dat ik mee kon, maar dat is nu eenmaal niet zoo. Ik kan onze zieke niet alleen laten. Maar ik ben blij, dat jij ten minste kunt gaan. Dan kun je er mij straks wat van vertellen. En dan je kunt de kinderen toch ook niet alleen laten gaan? Nee, ik blijf kalmpjes thuis, en gebruik dit stille uurtje om wat uit te rusten, 't Is druk geweest vandaag". „Je hebt gelijk, vrouw. Nu, dan ga ik maar. Tot straks". 'k Zal maar niet naar Karei gaan", fluisterde hij toen. „Misschien slaapt hij wel". „Ja, ik geloof dat hij slaapt", ant woordde moeder. „Anders zou hij wel eens geroepen hebben". Toen vader en de kinderen vertrokken waren, draaide moeder het licht uit en zette zich toen in een makkelijken steel bij de kachel. Ze vond het altijd heerlijk, om zóó bij het schemerlicht, dat de ka chel verspreidde een beetje uit te rusten. En toen liet moeder Harmsen aan haar gedachten den vrijen loop. Dat die ge dachten niet vroolijk waren zag men wel aan den diepen rimpel 'die zich groefde om haar oogen. Vroolijk? Ach, hoe zou ze vroolijk kun nen zijn, terwijl ze met een hart vol zorg aan de toekomst dacht. Overdag, als ze druk was met de huishouding of de kin deren of 's avonds, als ze met vader in de huiskamer zat, dan poogde ze die zorg nog wel van zich af te schuiven en de droefheid, die haar" soms overmeesterde, te verbergen. Maar als ze, zooals nu, rus tig! neergezeten was, dan gaf ze aan haar droefheid toe, schoof ze de zorg niet van zich af. En ze had vele zorgen, juf frouw 'Harmsen, 't was waar. In 't kleine kamertje, naast de huis kamer, lag Karei, haar zeventienjarige zoon. Hij was de oudste van haar vijftal.' Toen de kinderen nog, klein waren, en zij "de handen vol had om van het niet te grooteloon dat haar man verdiende, ronld te komen, hadden ziji en vader altijd tot elkander gezegd: „Weet je, als eerst onze Karei maar groot is en hij mee gaat helpen verdienen, dan hebben we onzen moeilijksten tijd gehad.1' En eerst scheen het ook, alsof hunne verwachting in vervulling zou gaan. Nauwelijks van school af, kon Karei een plaats krijgen op een kantoor. Met beide handen werd dit aangegre pen, ook door 'Karei, die zich van het kantoorleven veel voorstelde. Zoo was hij reeds terstond iets gaan verdienen en omdat hij goed zijn best deed, vrien delijk en gewillig was, had zijn patroon zijn loon telkens iets verhoogd. En wat Karei verdiende kwam zoo goed van pas, nóg meer dan vader en moeder gedacht hadden. Vader werkte op een dekenfabriek. Was het loon er niet hoog, tot nu toe was da arbeid geregeld geweest. Maarook dit begpn te veranderen. Eerst werden de dar gen ingekort. Inplaats van acht, werkte men maax zes uur per dag. Daarna werd de fabriek Zaterdags gesloten. En 'tzou misschien nog erger worden. „Gelukkig dat jij' al zoo aardig opschiet, Karei," zei moeder soms. tot haar jongen, „jij wordt onze steun." En nu Al een jaar lang lag hij, hun oudste, hun steun, daar in 't kleine kamertje. In 't begin had zijtri patroon hem het loon doorbetaald, maar na een pioosje was dat '"opgehouden. Och zijn loon daaraan dacht moeder niet eens meer; maar hijlzelf, haar jongen, zag ze hem niet langzaam, o zoo lang zaam, achteruit gaan? En was niet dag aan dag en week aan week haar gebed opgeklommen tot God, haar gebed voor 't behoud van haar jon gen Neen niet enkel om't behoud van z 'n lichaam, om beterschap, maar boven al les ,het gebed om het behoud zijner ziel? En dan was dit niet haar geringste zorg: Wist ze maar of Karei zelf wel inzag, hoe ernstig zijn toestand was. Wist ze maar of het hart van haar jongen bereid was, om als het moest, heen te gaan. Karei had ©en gesloten karakter. Uit zichzelf sprak hij nooit over deze dingen, en als moeder probeerde hem er toe te brengen gaf hij korte, ontwijkende ant woorden. Zoo was dus 't hart van juf frouw Harmsen op dezen Oudejaarsavond met velerlei zorgen vervuld. Wat zou het nieuwe jaar haar brengen? Gelukkig, dat zei die zorgen niet alleen behoefde te dragen. Ze kende Hem, Die ge zegd heeft: „Werp al uwe bekommer nissen op Mij. Ik zorg voor u„. O ja, 't was waar, dat ze haar moede- looze oogenblikken had, oogenblikken, waarin ze schier geen raad wist en het was, alsof de toekomst met ijzeren hand op haar drukte, al haar levensvreugde wegnam, en haar niets dan droefheid liet. Maar ze kende toch ook het vertrouwen, het stille vertrouwen op God. En ze kende toch ook de uren, waar in ze zich nameloos rijk gevoelde in de wetenschap Gods kind te zijn. Hem har telijk lief te hebben. Dan bloeide haar geloof weer op-. En dan knielde ze neer en beleed den Heere haar ongeloof, haar wantrouwen ein smeekte Hem om verge ving „Moeder!" Juffrouw Harmsen schrikte op. Wat had ze weer zitten mijmeren. Alles om zich heen was ze vergeten. Ze haastte zich naar het kamertje ,naar Karei, die haar geroepen had. „Ja, mijn jongen, wat is er?" vroeg ze vriendelijk, „Och moeder", zei de jongen, terwijl hij onrustig in zijn bed heen en weer woel de: ,,'twaa zoo stil en zoo donker. Mag de lamp niet op?" „Zeker Karei", antwoordde zijn moeder, „maar ik zat even te genieten van het rustige uurtje en toen was ik jou haast vergeten. Vader en de kinderen zijn naar de kerk". Karei zuchtte. Hij hield niet van sche meruurtjes. Dan moest je denken aan al lerlei dingen, die je overdag of 's avonds als de lamp goed brandde, best vergeten kon. Moeder hoorde het, en toen ze het licht, dat het geheele kamertje een ander aan zien gaf, had opgedraaid, ging ze op den stoel voor Karel's bed zitten. Zacht streelde haar ljand langs Karel's voor hoofd. Toen nam ze het bijbeltje, dat op het tafeltje voor zijn bed lag. „Zal ik je wat voorlezen, Karei?" vroeg ze. Karei knikte en leunde met gesloten oogen ach terover. Even bladerde moeder Toen begon ze te lezen. Zacht klonk bet door het kamertje: „De Heer is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Hij doet mij nederliggen in grazige weiden. Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren Den geheelen Psalm las moeder uit. „0, Karei", zei ze met ontroerde stem, teTwijl ze het bijbeltje sloot, „o Karei", dat wil de Heere ook voor jou zijn." De Goede Herder, Die je veilig leidt, waarbeen je ook gaan moogt". Ze wachtte niet op antwoord. Zachtjes ging ze de kamer uit, nadat ze haar jongen een kus op bet voorhoofd had gedrukt. Ze wist het: wat ook in het nieuwe jaar komen mocht, voor henzelf of voor hun jongen, zooals God het deed, zóó zou het goed zijn. En zachtjes, met door tra nen omfloerste stem, zong ze: De Heer is mijn Herder, 'kHeb al wat mij lust, Hij zal mij geleiden, Langs 'grazige wedden; Hij voert mij al zachtkens, Aan waatren der just. Francina.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 12