j (Ith-JU I •ga^-ëa 's sa Uit het Zeeuwsch Verleden Voor de Jeugd. 3~5 O) E E 3 C LU O LU "S "Sgpfi d^3 IN DE BRANDING. 7) Middelburg in oproer (1787). Iets over de Maan. TT a -g A. K a Ja 5 ül a Ik <t> ca 03 d S S .3 3 2 "3 5 d d m ffi 'E culta OA S-a "P fl? 7! -s o KJTV s 5 d o w O "j3 m o «O B as t* rCl a :Ir 6 I 9 s '15 J3-1 ko T3 vlietenden, zich rusteloos voortspoedenden stroom. Een beklemmende gedachte bevangt ons: want het voortjagen van den stroom is beeld van den jachtenden tijd, die in zijn storeloozen voortgang geen rustpunten kent van geen stilstaan weet. En het is wel in de allereerste plaats de zwerver, die, staande aan den oever van den snellen stroom, de donkere armoede van zijn hart leert zien in een bevende siddering. Waarheen? Hij weet het niet; nergens rust, nergens een eindpunt Moet het nieuwe jaar beginnen, zooals het oude eindigde? De roep om rust echoot door zijn eenzaamheid. Wie als epn doler door den tijd der waat'ren wijde oneindigheid omzwerft van kust tot kusten, wiens hart zoo'n arme doler is, hij zoekt uit vreemd en diep gemis, God, aan Uw kust te rusten. Daar alleen verdwijnt de onrust. De van zware lasten bevrijde schouders voelen zich vrij als het hart, dat weer hopen mag: Vergleden is de zware last, de zwerver is Uw blijde gast, vernieuwd in al zijn wezen; vergeten is het oude leed, de disch, dien Gij hem houdt gereed, zal 'j hong'rend hart genezen. In „De stille getuige" zegt Top Naeff van den Oudejaarsavond: „De klok in de kamer heeft twaalf maal geslagen. Dit is de klok niet waarnaar wij luisteren. Aanstonds volgt het groote geluid, dat beslist. Overal, in alle landen, waken en wachten de menschen en staren op dit sterven. De gedachten raken elkaar. Zou het nu zijn? Nu? Daar valt in 't roerloos donker de eerste zware torenslag. De tweedeEr blijft dreu ning in de luchtde derde De twaalfde zal de doodslag zijn. Tienelftwaalf. Het jaar is dood." En de dichter Nouhuys zegt in „December dagen" O, stil nu stil Ik word zoo droef en wil, Nu die dagen voor eeuwig zijn heengegaan, Een poos in betreurend herdenken staan, Voor weer de andere komen; Want zij hebben, wat zelden het hart hervindt, Een lieve iliuzie, een zielekind Meegenomen! Guido Gezelle zegt het heel anders, in zijn „De wagen der tijd": Het spreken en 't peizen, het gaan en het reizen, en al wat wij deden, 'tzij droef, het zij blij; 't mocht tijêlijk of laat zijn, of goed zijn of kwaad zijn, 'twas al op den wagen, 'twas alles voorbij. Toch nimmer .vergaat het en altijd bestaat het, wat God door zijn heilige gratie ons geeft, het deugdzame leven dat is ons gebleven, al 't ander, hoe zoet en hoe schoone, 't be geeft. Nooit zal ons de wagen der tijden ontdragen 't sieraad en den rijkdom der edele ziel; de deugd zal geduren, schoon rotsen en muren en torens en al dat maar vallen kan viel. Als wij op Oudejaarsavond hebben stil gestaan, om te luisterer paar den hartslag van den tijd, gaan wij het nieuwe jaar bin nen met de zekerheid van Gods bescher ming. Hij droeg ons in het verleden; ook in de toekomst wil Hij een helper zijn in allen nood. En daarenboven Al moeten ons bloeme-tuinen voor eeuwig vertreden zijn, al kon er geen zon meer schuinen door bruin van looverkruinen we zullen tevreden zijn- Het nieuwe jaar doet den mensch zijn blik naar de toekomst wenden. Want was er op oudejaarsavond een omzien, op den nieuwen morgen willen we vooruit zien. Maar al willen velen den sluier lichten, die de toekomst aan het oog onttrekt juist bij den ingang van een nieuwen tijdkring ge voelen wij meer dan ooit de behoefte, om alles over te geven in de handen van Hem, Die alles bestuurt. Hilarion Thans zei het aldus: Ik zal niet zijn, o jeugdig jaar, van dezen, die verlangend naar U staren, of in vreezen; ik bid niet "dat zij opgelicht de sluier van uw aangezicht om in uw oog te lezen wat mare gij der aarde bracht Wie zijn blikken naar boven richt, gaat zijn weg niet als een dolende. Hij staat niet stil in sombere moedeloos heid; maar hij heeft een vast richtsnoer, dat hem door moeite en zorg heen, met on feilbare zekerheid brengt naar het einddoel: Nu zal ik aan het kruispunt van mijn wegen Niet wachtend staan, en weifelend verlegen Om goeden gidsGij zelf hebt mij geraên Het slingerpad ten bergtop op te gaan- Ik zal niet omzien, dallewaarts genegen; Mijn blikken zijn ter kruin mij voorgestegen, En 'thooge doel trekt heel mijn wezen aan, Als gletscherkammen, die in vlammen staan. (Vrij naar het Duitsch.) „Ik wilde u slechts de waarheid zeggen, vader, voor ik voor altijd van u ga. Want ik wil nu mezelf bij de politie aangeven". Dan treedt de oude op hem toe, en grijpt hem bij den arm. „Karei, om Gods wil! waar om deed je dat?" „Waarom deed je zoo iets vreeselijks Over Karel's gezicht loopen groote tra nen. De vertwijfeling, vader, de nood alles deed het hem." „Mijn heele onnutte, mislukte leven. Toen ik daar van de helling af, die verzadigde en rijke menschen zag zitten, in de met kussens bedekte coupé's, vol vroolijkheid en levenslust toen kwam het plotseling in me op. "De duivel zelf moet het mij ingefluisterd hebben. In de verwarring veroorzaakt door het ongeluk, wilde ik rooven en plunderen. Zoo hielden de hebzucht en het booze mijn hart gevangen. Maar nauwelijks had ik de rails verwoest, of ik kreeg al een afschuw van mezelf. Ik wachtte den trein niet eerst af, maar vluchtte weg, tot in het dichtste struikgewas van het bosch. Al verder en verder. Eerst vele, vele dagen later "las ik in de krant, dat het niet tot een catastrophe gekomen was. Maar toen greep God zelf mij in het geweten. En vandaag nog ga ik mij biji de politie aangeven." De baanwachter greep met de handen in de lucht. Zijn borst 'hijgde. „Weet men het dan al, dat jij het bent? Hebben ze je spoor ontdekt?" Karei schudde *t hoofd. Niemand vermoedt het, vader. Hoe zou jmen ook. Ik heb geen werktuig laten liggen, en het was stikdon ker, toen ik wegvluchtte." De oude steunde. Hij streed een zwaren strijd. Grootmoeder zag het, en wist, voelde, wat hij wilde zeggen. Zij stond op haar leunstoel, en haastte zich naar Karei, die op den drempel stond. Zij greep hem bij den arm, en hield hom vast. „Karei, alsjeblieft, ga niet naar de politie, je brengt ons allen te schande!" Dc baanwachter "knikte: „Ja, Karei, je brengt onzen naam te schande. Ze zullen mij wegjagen, als ze hooren, dat ik je vader ben." „Dat zullen zo niet doen, vader. En als ik het vraag, zal alles geheim blijven. Maar voelt u dan niet zelf, dat ik mijn schuld moet boeten. Zoo kan ik niet verder leven." Grootmoeder knikte ernstig. „Hij heeft ge lijk, hij heeft gelijk. En dat hij zoo spreekt, is voor mij het beste bewijs, Peter, dat hij een ander mensch geworden is." Maar de baanwachter liet hem niet los. „Weet je wel, welke straf er op staat, Ka- rel? Tuchthuisstraf krijg je, wie weet mis schien wel levenslang." En zijn vaderliefde, die hij zoo Jang terug gedrongen had, kwam plotseling boven, en het stroomde over zijn lippen: „Karei, mijn jongen, mijn arm, arm kind, o ga niet. Ga niet. Je zegt het zelf, niemand zal het ook maar vermoeden. Geef je zelf toch niet aan Je kunt zoo toch ook weer een fatsoenlijk mensch worden. Ik help je. Ik vraag geld ter leen, dat je in het buitenland kunt komen. Over een paar jaar is het gebeurde al lang vergeten. Karel's blik werd teer en warm, toen hij de smart en de groote angst van zijn ouden vader zag. Maar hij bleef standvastig. ,,'t Moet gebeuren, vader. Als u er zelf rustig over nadenkt zult u het ook zoo in zien. Nu komt alles zoo plotseling. Ik kan niet eerder rustig worden, voor aan het recht voldaan is. Het ga u beiden wel!" Toen lieten ze hem gaan. Stil en ernstig met een stevigen handdruk, en een blik, nat van tranen, want ze zagen, dat God bezig was, een heel ander mensch van hem te maken. (Slot volgt..) Door A. M. Wessela. CIV. I. Evenals VJissingen en Goes, is ook Mid delburg niet vrij gebleven van de hevige burgertwisten, die in het jaar 1787 ons land beroerden. Benauwde dagen hebben ook de bewoners der Zeeuwsche hoofdstad door gemaakt. Zooals wij bij de beschrijving van het oproer in Goes zagen, was een onnoozel vrijheidsvlaggetje de aanleiding tot het eerste Zeeuwsche oproer; ook hier in Middelburg zou een vlag de oorzaak zijn, dat het op roer uitbrak. Een getal van 180 personen had zich hier tot een vrijkorps vereenigd, wat de Oranje-gezinden met leede oogen aanzagen, omdat zij ex een verzet tegen den Prins in zagen. Dat korps moest ontbonden, maar hoe? De gelegenheid kwam maar al te spoedig. Op zekeren dag kwam Willem van den Zandheuvel, oud-burgemeester dezer plaats, met een jacht, waarop vrouw en kinderen en personeel, naar Zeeland, om een plezier reisje te doen. Onder de Prinsenvlag kwam het jacht Mid delburg binnen'doch tot ergernis van sommigen, woei er een rood vlaggetje van den grooten mast. Het Dordtsche gezelschap was "inmiddels aan land gegaan en had een rijtuig gehuurd, om eens een tochtje door Walcheren te maken. De dienstboden en knechts, die op het jacht bleven, waren vroolijk en begonnen te zingen. Het werd gehoord en dadelijk ge constateerd, dat het patriottische liedjes wa ren. In een oogwenk was een menigte volks bij het jacht. „Schipper, de Prinsenvlag hebt gij Ach ter op het schip geplaatst en dei roode vlag vóór aan den mast! Dat is een beleediging voor den Prins! Haal die roode vlag naar beneden!" riep men uit den hoop. „Dat doe ik niet, daartoe heb ik geen last ontvangen!" klonk bet antwoord. „Wij geven u dien last!" was het alge- meene geroep, maar de schipper gaf daar aan geen gehoor. Eenigen uit hot volk klom men toen op het jacht en deden, wat de schipper weigerde, ja men verscheurde zelfs de roode vlag. De bekende Middelburgsche doctor van der Kemp begaf zich .tusschen de menigte, om hen van wandaden af te houden, maar het woedende volk gaf hem een pak slaag, ondanks zijn betuiging, dat hij goed Prins gezind was. De schipper, zijn knecht en de dienstboden van het Dordtsche reisgezel schap namen in allerijl de vlucht. De waarnemende burgemeester, bevreesd voor meerdere schending van het vaartuig, zond .den onderschout met vier dienaars daarheen, om het zoolang te beveiligen tot het water hoog genoeg zou zijn, om het bui ten de reede te brengen. E enige andere dienaren werden er op uit gezonden, om bet gezelschap, dat zij op den Veersehen weg aantroffen, van den over val te verwittigen. Het spreekt vanzelf, dat de reizigers niet naar Veere doorreden, maar rechtsomkeert maakten, teneinde het onvei lige Walcheren te ontvluchten. Met het wegvaren van het schip was ech ter de brand van het oproer niet gebluscht. Integendeel. Dit was nog maar een klein voorspel. In grooten .getale trok het woe dende volk op naar de hoofden van het vrijkorps, belde aan en begeerde, dat die op de gezondheid van den Prins zouden drinken. Wie dit deed, bleef ongemoeid; geen overlast werd ben .aangedaan, maar bet spreekt vanzelf, dat alle heeren hiertoe niet gezind waren. Een hunner kwam op de stoep voor zijn huis, weigerde aan de begeerte te voldoen en dreigde op de menigte te zullen schieten. Dat was olie in het vuur. In een oogenblik waren al de glazen ""ingesmeten. Dit was bet begin der ellende; de vernieling had een aanvang genomen. Groote schrik ontstond nu in de stad, te meer daar het gerucht verspreid was, dat de Prinsgezinden, op zettelijk plunderaars uit de Kattenburgers te Amsterdam hadden laten komen voor drie gulden per dag, aan wie de lijsten ter hand waren gesteld met de adressen der personen, waar men moest wezen. Thans was de korenkooper Hendrik van den Berg het voorwerp der schendzucht Hij was een werfofficier van het zoo ge hate krijgskorps, doch besloot niet te wij ken. Hij riep het woedende volk toe, dat hij zich niets van hen aantrok en daar de stadsregeering van Midf-slburg zijn huis niet beschermde, besloot bij dit zelf te doen. Eerst gooide bij een emmer kokend water boven uit bet raam, op de tierende menigte, waarvan er verschillenden brandwonden op liepen. Om te doen zien, dat het hem ernst was, greep hij vervolgens een geweer, schoot op de menigte en kwetste er eenigen. Deze tegenstand werd hem noodlottig. Men drong het huis binnen en alles werd ver nield. Ondertusschen werd alarm geslagen. Alle schutters kwamen onder de wapenen. 80 leden van het vrijkorps de Schuttersdoelen in volle wapenrusting voor het stadhuis ge schaard, boden de stadsregeering hun diens ten aan doch zij werden bedankt met de mededeeling, dat de regeering geen gewa pend korps meer erkende en zich op de hulp der burgerij volkomen verlaten kon. Dringend verzocht de stedelijke regeering, deze gewapende macht uit elkaar te gaan, opdat de woede des volks niet heviger zou worden. Voor een oogenblik werd ook alles weder rustig en stil in de stad, maar het was te voorzien, dat nu de Regeering op den steun van onbedreven en volstrekt niet altijd goedwillige burgers wais aangewezen, de rust niet gehandhaafd zou blijven. (Wordt vervolgd.) In „T i m o t h e s" vonden we een in teressant artikel over de maan. We ontleenen er het volgende aan: Ome nabuur in de hemelruimte, de maan, is van ons verwijderd op een afstand van gemiddeld 384.750 Kilometer; niet altijd is die afstand oven groot, omdat de baan, die de maan om de aarde beschrijft, geen volkomen' cirkel is, maar zeer groot zijn de verschillen niet, zooidat we wel bij be nadering mogen zeggen, dat die afstand 384.750 Kilometer bedraagt. Die afstand is dus niet zóó groot, dat wij er ons geen voorstelling meer van kunnen! maken; de omtrek van de aarde b.v. be draagt 40.000 K.M., en iemand, die ruim 9.5 maal de reis om de aarde gemaakt heeft, zou wanneer dit mogelijk was in denzelfden tijd de reis naar de maan kurinen doen. Een vliegmachine, die onvermoeid dag en nacht doorvliegt en 90 K.M. per uur aflegt, zou voer die reis ruim 178 etmalen, dus bijna een half jaar noodig hebben. De afstand is dus neg groot genoeg, maar wanneer wij dien vergelijken met andere afstanden in de hemelruimten, dan is hij slechts zeer klein. Zoo bijvoorbeeld de afstand van de zon tat de aarde, die zóó groot is, dat .een lichtstraal ongeveer zeven minuten noo dle .heeft om van de zon naar hier te ge raken, terwijl een lichtstraal van de maan afkomstig onze aarde reeds in iets meer dan een seconde heeft bereikt. Het zal wel bekend zijn, dat ook het licht evenals het geluid een zekeren tijd noodig heeft om van de eene plaats naar de andere te komen. Bij het geluid is dat gemakkelijker waar te nemen, maar bij het licht zeer moeilijk, omdat de voortplantingssnelbeid daarvan zoo emorm groot is. Zij bedraagt 800.000 K.Mt. per seconde! De maan legt haar baan om de aarde af in een maand of nauwkeuriger uitge drukt in 27 dagen en 7 uur en het vlak van deze baan maakt een hoek van 50 met het vlak, waarin zich de aarde om de zon beweegt. Natuurlijk weten wij allen, dat de aarde om de zon draait in den tijd van jeein jaar en dat zij daarbij tegelijkertijd in elk etmaal of 24 uur één keer om haar as draait; terwijl nu onze aarde die baan om de zon vervolgt, beweegt de maan zich weer om de aarde en komt daarbij beur telings tusschen zon en aarde en aan den anderen kant van de aarde dan de zon ie staan. Door deze beweging ont staan nu de verschillende gestalten van de maan, bekend als volle maan, wassende maan enz. Bij volle maan staat de maan blijkbaar aan Jjpn anderen kant van de aarde dan de zon, en in het geval zij, nu precies in bet verlengde van de lijn zonaarde of zeer dicht daarbij staat, ontstaat een ver duistering van het maanoppervlak, door dat de maan zich bevindt in de schaduw van de aarde. Totale maansverduistering komt niet zeer .dikvjjjls voor. Slechts hoogst zelden is het, dat de maan absoluut onzichtbaar wordt; in 1816 is dit voor het laatst waar genomen. Be maan is voor ons een zeer belangrijk hemellichaam. Niet alleen is zijl geschapen en gesteld tot een licht voor den nacht, maar bovendien hebben wij aan haar eb en vloted te danken, en naar velen meenen, heeft zij belangrijken invloed op het 'kli maat, ja zelfs op het gestel van Sommige personen, en waar zijl nu bovendien hef. dichtsbijzijnde hemellichaam! is, daar kan het niet verwonderen, dat men van ouds getracht heeft, iets meer van de maan te weten. Zóóveel is zéker, dat op de maan geen levende wezens zijn, dat er geen plantengroei is zooals op onze aarde, omdat de maan geen dampkring heeft. Verder bestaan er vele theorieën, maar geen zekerheid. Die vlek ken, die wij1 op de maan zien, zijn oneffen heden, van bergen en dalen, en wanneer men het maanoppervlak door een sterk ven- gjrootglas beziet, maken ve'fe dier vlekken sterk den indruk van groote kraters, waarop sommige uitgebrande kraters op aarde veel gelijken. Vandaar 'de theorie, dat de maan één groot uitgewerkt kraterveld is. In den laatsten tijd zijn sommigen deze meening aan het bestrijden door te veron derstellen, dat de kraters afkomstig waren van groote meteoren, die op de maan zijn neergestort. Men is daartoe gekomen door de treffende gelijkenis van sommige foto's van mijngaten (gaten in den bodem door ex plosie van hommen of mijnen) en foto's van het maanoppervlak. Voorloopig zal dit alles nog wel een geheim blijven, maar geen nood; een mooi maanlandschap, een rim pelige watervlakte, waarop de maan zilver strooit, een besneeuwde dennelaan in mane schijn, zijn er geen ziertje minder schoon om! Beste jongens en meisjes! De briefjes heb ik deze week niet kunne» beantwoorden, dus moeten jullie nog een weekje geduld hebben, en dan zal ik met een den uitslag van de prijzen bekend maken. De laatste dagen ontving ik enkele mooie atasichten waarop stond „Gélukkig Kerst feest" enz. Ik bedank jullie er recht har telijk voor. Hebben jullie allemaal gezellige dagen ge had Nu, ik wel boor. En nu nog enkele dagen, dan is het weer „Oudejaarsavond". Een avond van herinneren. Van danken en bidden. Niet alleen voor de groote men schen, maar ook voor de kinderen. Zij toch ook mogen den Ileere danken voor al 't goede, voor al de zegeningen in 't voorbij ge- gane jaar en Hem bidden om wijsheid «n kracht voor 'tjaar dat gaat beginnen. Want „Aan 's Heeren zegen is alles gelegen". Dat zullen jullie wel besmerkt hebben in 'tjaar dat ging en zoo zal 'took weer zijn in '1930. Van al onze goede voornemens, van al onze plannen, komt o, zoo weinig terecht, indien, we niet steeds weer vragen: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal." En al gaat bet niet eens altijd goed, of niet zooals wij 'tgraag willen, laten we dan niet denken,, het geeft toch niets, maar juist temeer iede- ren avond opnieuw bidden: Schep mijl een rein hart, o God. Als jullie dit lezen, nog maar enkele da gen, en weer is een jaar heengegaan, heeft 't qns als 't ware in den steek gelaten. En zoo gaat het altijd maar door, het oude verdwijnt om weer plaats te maken voor het nieuwe. Ook dat nieuwe wordt weer oud. 't Is alles veranderlijk, waar we ook om ons heenzien. Daarom jongens en meisjes, bij 't einde van bet oude en 't begin van bet nieuwe: 't Oog omhoog en 't hart naar boven, Hier beneden is het niet. 1 Al ons leven, lieven, loven Is slechts waar men Jezus ziet. En laten wij allen te zamen bij 't wisselen der jaren dit steeds ïn gedachten houden: Als de jaren verglijden, Bij 't wisselen der tijden, Als alles vergaat, Er geen klok straks meer slaat Als alles verstomt, Maranatha, Jezus komtl Hartelijke groeten van TANTE QOLLIE. .1 i 1 Oplossingen van de Prijsraadsels. 10 Nov. I. Die lange gezellige winteravoni- den zijn op komst. Onderd.: lans, gans, we zel, Dingemius, mode, tomaten, perzik, ijlzer, vlag, looft, prijst. II. Noach bouwde op Gods bevel de ark. Onderd.: Karei, wond, schram, goud, pop, been, den, varken. 30 Nov. Vijf December is het de dag van Sinterklaas. Onderd.: Sinterklaas, December, vijver, Frans, dag, Sarai, das, eend, het. II. Het gas wordt door electrisch verdre ven. Onderd.: tante, ladder, woord, cacao, hoevé, voer, beer, Genesis, toren. 14 Dec. I. Als gij zelve veel geniet, ver geet dan ook uw naaste niet. Onderd.; kievit, aas, Woensdag, veel, geel, glassnij- den, tol, vreugde, Zetten. II. Eigen haard is goud waard. Onderd.: aarde, goud, gids, waas, Hein, ar, haard. 21 Diec. I. Lof zij den God van Israël den Heer die aan zijn erfvolk dacht. Onderd.: Efralha, Zacharias, Lofliederen, volken, Dan, David, de Nijl, zingen, ij. II. Eere zij God in de hoogste hemelen. Omiderd.: ijs, Goes, den, thee, hemd, rei ger, zoden.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 8