TT
xxxxI X I I
XX
O. I x I I X s
55f
Ons Vogelboekje.
BERTHA.
Voor de Vacantiedagen.
44e
Jaar
gang
No. 13
Voor den Zondag.
De Koning der eenwen.
Geduld onder lijden.
Letterkundige bijdragen.
Bij Oud en Nieuw
1>J M 1U LU I"1 LU ,VJ
COtOls2tS3tOOJCO^
CD lis 00 Q CO o
~o
mT
tr1 co
B*
P-1 e-*-
H
9
O Gi
to to
CP 00 v
CB
to CO <1 h- to to 2.
o> ha t*2 >->. r*~
-o
ro
P
o|xl
?&!g"
o ct>
o O
P? P >o P
CÓ to to
CP CP Cp
CO
CO
Hier volgen de raadsels.
I. Voor de grootereM:
Mijn geheel bestaat uit 35 letters.
1. 2. 11 is een ander woord voor omhei
ning.
3. 9. 10. 10. 14. 20. 35 is een ander woord
vjoot plein.
13. 32. 18. 32. 6. 12. 16 zijn Indijseha
vruchten.
Ben 27. 5. 7. 8 dopt m,en om1 een schilderij
Een 28. 29. 33. 34. 6 is een wapen.
4. 21. 19. 23. 11. 20. 32 was een koning
van Juda.
24. 32. 32. 31. 22. 25 is een plaatsje in
Zuid-Beveland.
30. 26. 35 is een boom.
17. 15. 18 is een getal.
Ingezonden door „Stormvogel".
H. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 19 letters.
13. 16. 18. 19 is een lichaamsdeel.
6. 4. 7. 8 is een wild dier.
5. 4. 15 is een Frieeche naam voor moe
der.
's Winters staan de koeien op 9. 14.
11. 10.
7. 17 is een afkorting van vader.
12. 2. 7. 1 is een jongensnaam.
Ingez. door „Fiat".
Welke vogel is dit?
Verleden week: „Kuifeend".
11) -o-
Lu de wachtkamer zaten nog meer kin!
deren, die elkander nieuwsgierig aankeken.
„Juffrouw," vroeg Bertha fluisterend^
„gaan die kinderen oök allemaal naar bui
ten?"
„Ik denk het wel, Bertha," was het ant
woord, „maar 'tis niet gezegd, dat jijl met
hen samen zult gaan. De dokter zal vaststel
len of ze naar zee of naar het bosteh
moeten, net als van jou.
Toen het Bertha's beurt was, om onder
zocht te worden, zei ze: „U gaat toch mee
naar binnen?"
„Zeker, Bertha," zei juffrouw Rijsdam,
„kom maar mee."
Zongvuldig onderzocht de dokter haar,
en zeide toen dat (fit meisje naar de bos-
schen moest. Buiten gekomen was Bertha
veel drukker en opgeruimder als voor ze
naar binnen moest, 't Scheen als was het
een pak van haar hart, dat het onderzoek
was afgeloopen. Van alles wilde ze weten
en juffrouw Rijsdam beantwoordde zoo goed
mogelijk al haar vragen. En ze vertelde haar
hoe heerlijk het was in het groote Mastbosch
te Breda, waarheen ze nu gezonden zou
worden. „Er zijn zulke diepe greppels en
zulke dichte struiken, dat je er zoo fijn
verstoppertje kunt spelen. Verleden jaar heb
ik het zelf nog gedaan, weet je."
„Hé," zei Bertha, „wat zou dat fijn zijn
als u er ook heen ging."
„Ja, maar dat kan nu niet, meisje," was
het antwoord.
Juffrouw Rijisdam hracht Bertha thuis.
Opgewekt vertelde ze aan moeder: „Nu is
alles in orde. Bertha vertrekt den eersten
Juli, dat is volgende week Dinsdag. Laat ze
nu morgen bij mij komen, dan zal ik zorgen
wat goed voor haar klaar te hebben. En
dan kan alles tijdig worden verzonden."
Toen alles was afgesproken verliet juf
frouw Rijsdam met een vriendelijker), groet
bet huisje.
HOOFDSTUK VI. 1
Op Dennenoord.
De eerste Juli was gekomen en onder
veel belangstelling van de buren in het
kleine steegje verliet Bertha, vergezeld door
vader en Cato, het huis om zich naar
den trein te begeven die baar naar Breda,
zou voeren. De vorige dag was ze bijl Juf
frouw Rijsdam geweest om haar te groeten.
De juffrouw had haar heel vriendelijk ont
vangen en 'haar een doosje chocolaadjes
en een flëschje eau de cologue meegegeven.
Wat was Bertha er blij mee geweest. Heel
zorgvuldig zaten ze iu haar koffertje gepakt
Bh 'tafscheid nemen van haar moeder had
Bertha gehuild. Maar moeder had gezegd dat
ze flink moest zijn. 'tZou immers in Breda
o zoo prettig voor haar wezen. En dan,
wat was een maaud niet gauw om. En moe
der had haar naar zich toegetrokken en
in het oor gefluisterd: Je gaat toch nietf
alleen kindje? Je weet toch wel dat de
Heere met je gaat? Moeder zal ook voor
je bidden en vragen of je als een gezond
en sterk meisje weer moogt terugkeeren."
Op het perron jgjekomen, gaf vader haar
over aan de juffrouw die haar, en de andere
kinderen naar Breda zou geleiden, en daar
ock verder in het koloniehuis voor hen zou
zorgen. Spoedig was de trein voorgekomen,
en moesten de kinderen instappen. Gauw
gaf Bertha vader een hand tot afscheid, om
helsde ze nog even Cato, een oogenblik
later hoorde men het schelle gefluit van de
locomotief en stoomde de trein het sta»-
tion uit.
Bertha had nog nooit in een trein gezeten.
Toen ze dus eenmaal tusschen de groene
landen reed, had ze zooveel te zien, dat ze
voor 'toogenhlik aan niets anders dacht. Die
juffrouw wist de kinderen ook prettig bezig
te houden. Van alles wat ze zagen, wist
ze wat te vertellen. Toen ze in Breda aan
kwamen, was daar weer een andere dame
om hen af te halen en naar het koloniehuis
te brengen. Er stond een groote autobus
op hen te wachten. Allen gingen ze er
in. Wat vond Bertha het prettig om zoo
door Breda te rijden. Maar 't heerlijkste was
het toch toen ze in het koloniehuis aanf
kwamen, dat „Dennenoord" heette en mid
den in het bosch lag.
't Was ongeveer twaalf uur toen zij er
aankwamen. De maaltijd, die voor hen klaar
stond, lieten ze zich o zoo goed smaken
Toen Bertha de net gedekte tafel zag, ver
sierd met enkele vaasjes bloemen, kreeg ze
tranen in de oogen. Ze dacht aan thuis en
hoe sober en arm het daar altijd was. En
nu kreeg zij het hier zoo goed. O, kon
moeder hier ook maar eens een poosje we
zen.
("Wordt vervolgd.)
Plak bijgaande figuren op dun carton, knip ze dan uit en kleur de voorwerpen.
Door het middelpunt van de wieken prikken we een speld, en bevestigen dan de
wieken van den molen. Vervolgens vouwen we de witte strookjes om en kun
nen we de voorwerpen opplakken op een plankje of op carton. Op deze wijze
kan je een aardig landschapje bouwen.
2 P
8
3
p
ju
O to GO co r
0
co
to
co
JN3
>-»■
za
(->■
CD CD
I-t H+S
p iL
E.
ONDAÜIBLAD
Den Koning nu der eeuwen, den
onverderfelijken, den onzienlijken, den
alleen wijzen God, zij eer en heerlijk
heid in alle eeuwigheid 1 Amen.
1 Tim. 1:17.
God alleen is groot I spTak een staatsman
bij het sterfbed van den Franschen zonne
koning.
God alleen is groot, zeggen ook wijl, nu
de Oudejaarsavond ons herinnert aan het
feit, dat wij geen blijvende plaats hebben.
Wijl gaan!
Wij vergaan!
Zoodra wij beginnen te leven, beginnen
wij te sterven.
Bij lederen voetstap krimpt de weg.
Bij iedere jaarwisseling valt een cijfer
weg van het klein getal onzer levensjaren.
Welk mensch bereikt een eeuw?
De honderdjarige is in onze oogen een
soort natuurwonder.
Zijn portret verschijnt in de bladen als
een fenomeen van levenskracht.
Waarlijk, juist die roem in extra-sterken
bewijst, dat de mensch klein, en God alleen
groot is. i i
God is de Koning der eeuwen!
De Koning der eeuwen, dat wil niet alleen
zeggen, dat Hij! in zijn onafhankelijfcelijk en
onvergankelijk zijn alle eeuwen tart, boven
de wenteling van de eeuwen verheven is,
maar ook, dat Hij zelf die tijdsgolven der
eeuwen voortstuwt, van het begin tot het
einde.
De Koning der eeuwen regeert alle tijden.
De geschiedenis is Zijn maaksel.
Hij heerscht over de eeuw van keizer
Augustus, over de duistere Middeleeuwen,
over de „verlichte" twintigste eeuw, waar
van wij kinderen zijn!
God, de Koning der eeuwen, regeert; niet
de mensch, het kind van dien tijdl
Zalig te weten, dat de schepter van het
wereldbewind rust iu Gods sterke, trouwe,
Vaderhand
Niet één muschke valt van het dak, niet
één koning van den troon, niet één mensch
in hot graf, zonder den wil des hemelschen
Vaders.
Ook de haren van uw hoofd zijtri allen ge
teld.
Zal deze Koning der eeuwen dan ook
niet verder uw levenslot stieren naar Zijn
wijzen raad en voorzienigheid; zal Hij niet
ook verder voor u, kleingeloovige, zorgen,
gelijk Hij in het jaar 1929 gedaan heeft,
mild en goed?
Vertrouw, waar uw weg door het diepe
donker gaat, en Gods doen u onbegrijpelijk
is, dat Hij, die alle uwe levensjaren, die
al de eeuwen der geschiedenis, overziet,
beter weet, wat strekt tot uw wezenlijk en
eeuwig heil, dan gjjj, kortstondig en kortf
zichtig menschenfcind 1
Wat zoudt gij u, mijn ziel, zoo hard be
klagen',
Omdat de Heer een kruis u geeft te dragen?
Waartoe die smart, in 't angstig hart?
Zoudt gij vergeefs uw God om liefde vragen?
Wat plaagt g'uzelf met twijfel en miet zorgen,
Omdat Zijin hulp voor 't zielsoog is ver
borgen?
Werp 't alles vrij op God, daar Hij
Dezelfde blijft, zoowel vandaag als morgen!
t f i 1 1 i i
God handelt vaderlijk niet naar uw zonden;
Die zijin. 'tdie uw gebrokeu ziel doorwonden.
Vertrouw Hem toch, Hij mint u nog,
En slaat Hij u, gij' wordt door Hem verbon
den.
Wees lgdzaam slechts; God komt in trouwe
u tegen,
De roede zijher straf beteekent zageu,
En 't lieve kruis, stuurt Hij j; thuis,
Om u te trekken van verkeerde wegen.
Dus, hart! hef op den blik tot Hem daar
boven!,
Die hulpe zendt vanuit Zijn hemelhoven.
Hij is uw God en zal uw lot
Nog wenden, en gij' zult Zijn Naam nog
loven!
God is de Koning der eeuwen, dus ook
de Hechter over al wat geschiedt in den
lijd. I
Laat ons tezamen richten, spreekt de
Heere.
Zie, hier zijh wij, onze sidderende lippen
knunen niet anders dan stamelen: Genade!
Om Jezus' wil!
Iets anders "blijft ons niet over, dan vluch
ten lot Jezus.
Achter het kruis
Waar de almachtige Liefde dén toorn van
den Eeuwige heeft gedragen.
En de eeuwige schuld heeft betaald.
Nu hoef ik, die met den stroom des
tijds naar de eeuwigheid spoel, voor de
groote katastrofe niet meer te vreezen.
Reeds in dit leven heft de Koning der
eeuwen mij uit deu stroom des fijds naiar
de eeuwigheid op.
Die in den Zoon gelooft heel ft, midden in
da vergankelijkheid, het eeuwige le
ven. i
In Jezus, met Jezus, kan ik straks bij het
sluiten van dit jaar een aanvang maken met
demi eeuwigen sabbat.
En opziende naar boven, waar de sereeno
stilte van de eeuwigheid alleen wordt door
broken van den jubel der vroolijke engelen,
zipg ik mijn sabbatslied:
Lof zij den' Heer, den almacfrtigen Koning
der eerel
Dat aard en hemel den lof Zijner glorie ver-
meerei
Meng in 'tgeklank,
Ziel, uw aanbiddenden dank!
Zingt, al wat ademt, den Heere!
door
A. L. VAN 0YEN.
Als het jaar zijn grens nadert, is er ear
gedenken van alles, wat die voorbije maan
den brachten. Want zóóveel voltrekt zich bin
nen den cirkel van een enkel jaar! Nauwe
lijks is de tocht begonnen, of we staan
reeds weer op der jaren kruispunt
En zooveel kan er gebeuren in den kring
loop van nieuw tot oud:
Wisselings wervelwinden waaien, en bren
gen voor sommigen verlies en verandering,
Voorspceds zon schijnt, en in dat licht
mogen anderen blijde hoogten bereiken. Da»
alles legt óf zijn schaduw, óf zijn schitt
ring op den levensweg.
Oudejaarsavond
Straks wislen in den verhulden schoot
van den middernacht geboorte en dood.
Dit is een einde en een beginnen;
dit is een nacht van diep bezinnen.
Dit zijn de uren van gedenken; het bljjd-ï
en bet droeve heft zich in de herinnering
omhoog. Voor den „dichter Van Canwelaert
was er veel droefs in dit jaar; bijna benijdt
hg der kinderen argelooze rust, omdat zjj
van den diepen ernst dezer uren niet weten;
zfl
Zij meten den tijd nog met jaren niet,
als een jaar van vreugde of een jaar van
verdriet
Het jaar was zwaar van ziekte en zorgen;
maar nu bet ten einde spoedt, ziet de
dichter nog eens om naar den afgelegdea
weg. En dan ziet zijn oog ondanks alles toch
een lichtglans, die speelt over het zwart e-a
het donker. In zijn hart is er dank aan God
die hen te zamen sparen wilde:
I
En toch is er droefnis in ons gemoed,
nu het oude jaar van ons scheiden moet,
want hoe kommer den trots onzer wanen
verteerdei,
en 't geluk in vertwijfelde zorg verkeerde,
nog danken we in zorg en ziekte en verdriet,
daar de Heer ons te zamen dit dragen liet
Nog een korte wijl het vertrouwde gelaat
van het oude jaar dat versluieren gaat;
dan nog eenmaal de hoofden ten afscheid
wenden
en de reis vangt aan naar het onbekend.
Maar, Heer, wat uw .verre Verborgenhe
ons ook toebedacht, wij zijn bereid:
wij zullen de hoofden dieper nijgen,
wij zullen "bidden, dulden en .zwijgen;
wij vragen één gunst maar en één geluk:
sla den band om dit dubbel hart niet stuk!
Oudejaarsavond, bij brengt velen onzer tot
een omzien naar den afgelegden weg. Het is,
als staan we aan den oever van een immer