Voor den Zondag. Schatten in den Hemel. GOD HELPT. „Na, dan kom ik ©ana gauw naar die Iroer van jou kijken," beloofde juffrouw Bgsdam „Maar luister eens, Bertha, ik heb voor jou ook wat te vertellen. Daarnet heb ik >«n brief ontvangen, waarin stond, dat jij voor een heele maand naar buiten mag. Wat zeg je daar wel van?" Er kwam een blijde trek om .het smalle gezichtje. „Een heele maand? 0 juffrouw, wat Heerlijk." 'tWas of ze haar verrukking niet op kon. „Ja," vertelde juffrouw Rijsdam verder, weet alleen nog niet óf je naar het Jtosch of naar de zee gestuurd zult worden. Dat zal de dokter zeggen. Volgende week Woensdag moet je 's middags om twee uur hij dokter Ubbens in het wijkgebouw komen can gekeurd te worden. Maar dat zal ik allemaal wel met je moeder afspreken, 'k Yertel het jou alvast nu maar, dan kun je jo er op verheugen." Terwijl juffrouw Rijsdam zoo aan het palen was, keek ze Bertha eens oplettend aan. Vreemd, ze keek niet zoo blij meer als daarnet V/at zou er aan schelen? Nu stond Bertha op. „'k Moet gauw thuiskomen voor Moeder," aei ze. Verlegen gaf ze mevrouw Rijsdam •en hand, die haar vriendelijk toeknikte. Jnftrouw Rijsdam ging met haar mee en Irak in de gang Bertha's arm door de hare. „Nu maar goed thuis je best gedaan, Ber- fha," zei ze. „Moeder krijgt het nu weer drukker, nu jullie een broertje hebt ge- Itregen. En weet je, meisje, je moet nooit dingen doen die niet goed zijn, want als het broertje 'dan grooter wordt, dan gaat het ook doen. Jij bent de oudste, dus |e meet een goed voorbeeld geven. Zul 3» er om denken?" Bertha knikte alleen maar. 't Scheen als- «I ze aan iets anders dacht. Nu liet juffrouw Rijsdam haar uit Aan de deur keek ze 't meisje nog even na. Toen ging ze naar haar moeder terug. Nog lang spraken die beiden over de femilïe de Gunst. „'k Zou hen toch zoo graag helpen," aochtta juffrouw Rijsdam, „als ik maar wist hoe." „Ja," zei haar moeder, „dat is juist de moeilijkheid. Je kunt natuurlijk de vrouw en Nijideren wel wat eten en kleeren geven, maar zoolang de man blijft drinken, is het toch het ware niet Want dat is de oor saak van al hun ellende." „Ep dat kunnen wij niet veranderen, moe der, dat kan God alleen." „Maar wij kunnen het Hem wel vragen. Had. W§ kunnen dat gezin aanbevelen in de ■orgen van dien trouwen God, Die zóó machtig is, dat Hij' ook zalis een dronkaard pog kan hekeeren." HOOFDSTUK V. Een bezoek. Een paar dagen later bracht juffrouw Bjsdam in het kleine huisje van de familie de Gunst het beloofde bezoek. Zoo dikwijls *'3 zij er binnen kwam, trof het haar altijd, dat, hoe arm het hier ook was, toch alles ar steeds even helder en schoon uitzag. Ook au was het kamertje volkomen in orde, maar ditmaal was het niet het werk van juffrouw de Gunst, maar van tante Dina; die alle dagen kwam helpen. En dat was wel aoodig ook, want juffrouw de Gunst aag er nog bleek en vermoeid uit. Toch was ze vol blijdschap en dankbaarheid. „O, juffrouw," zei ze tegen haar bezoekster, „wat vriendelijk dat u mij weer op komt zoeken, ledereen is even lief en goed voor mij. De dokter, tante Dina, de buren, allemaal zijn ze even vriendelijk. En bovenal de Heere God. Hij zorgt dat ik aan niets gebrek heb. Toen *t kindje kwam, had ik er geen kleertjes genoeg voor, maar de een gaf mij dit, de ander weer wat anders en nu heb ik ruim voldoende. En inijn man is ook meer thuis en heeft weer wat reparatiewerk ge kregen.' Juffrouw Rijsdam verheugde zich met haar «a vroeg toen of Bertha, de boodschap dat ze een maand uitgezonden zou worden, had overgebracht. „O ja, juffrouw," was het antwoord. „Wat ben ik toch dankbaar dat u .daarvoor ge zorgd heeft. Bertha zelf is zoo blij, maar één ding vindt ze heel erg. Dat ze eerst naar een dokter moet en nog wol naar een vreemde, dat vindt ze verschrikkelijk." „O, is het dat," antwoordde juffrouw Rijn dam. „Nu begrijp ik waarom haar gezicht opeens zoo betrok, toen ik er met haar over praatte. Maar dat is toch niet erg, de dokter doet haar geen pijn. Weet u wat? Ik zal zelf wel met haar meegaan. Misschien vindt ze het dan minder erg." Nu spraken ze nog over de kleeren, die Bertha noodig had. 'tWas zooals juffrouw Rijsdam gedacht had, alles was nog niet in orde. Maar ook dit bezwaar weid op geheven, want de juffrouw beloofde voor het ontbrekende te zullen zorgen. Het nieuwe broertje had juffrouw Rijsdam nog niet gezien, maar plotseling liet het kleintje zich nu hooien. „Zoo," zei juffrouw Rijsdam, „dat isvrien- delrrk van broertje, om nu net wakker te worden. Dan kan ik hem tenminste eens behoorlijk bekijken. Ze keek rond naar een wieg, maar die was er niet. Toen keek ze naar den hoek, vanwaar het geluid kwam, en daar zag ze op een bedje in een kist gemaakt, het lieve kleine kindje. Met tra nen in de oogen boog juffrouw Rijsdam zich over het bedje heen en keek naar het kleine ventje. Juist deed hij zijn oogjes open. „Ja," dacht juffrouw Rijsdam terstond, „Bertha heeft gelijk, hij heeft lieve oogjes." Ze nam het kindje uit zijn bedje an bracht het bij de moeder. „Moge God u met deze kleine Zijn rij ken zegien schenken," zei ze. „Dat doet Hij al, juffrouw," fluisterde de moeder geroerd. „Hij verlaat mij niet en helpt mij door alles heen." Daar ging de deux open, en kwam de Gunst binnen. Hij had wat schoenwerk weggebracht en kwam nu terstond naar huis. Het was de eerste maal dat hij juffrouw Rijsdam in zijn huisje aantrof. Hij groette de vreemde dame en wilde toen de trap naar het zoldertje opgaan. Maar juffrouw Rijsdam voorkwam hem. Zij wenschte hem, evenals zij zijn vrouw gedaan had, geluk met de lieve kleine, en sprak ook tot hem de wensch uit, dat God met dit kindje Zijn zegen in hun gezin mocht geven. De Gunst antwoordde niets. Verlegen draaide hij met zijn pet in zijn hand, en 't scheen alsof hij maar het liefst heen wilde gaan. „Och man," zei juffrouw de Gunst nu, „wil je eens even kijken, of je Bertha ook buiten ziet spelen? Als je ze op straat niet ziet, ga dan maar hiernaast. Dan is ze vast bij buurvrouw "Punt. Ze moet hier komen, want 3e juffrouw wil met haar spieken over het naar buiten gaan, weet je wel „Jawel," zei de Gunst, en ging de kamer uit, blij een reden te hebben om weg te komen. „Waar is de kleine Dina toch?" vroeg juffrouw Rijsdam, die al naar het kind. dat altijd in de kamer speelde, had rond gezien. „0, vertelde juffrouw de Gunst, „die is bij buurvrouw Punt. Buurvrouw neemt Dora telkens mee, dat ik het maar rustig" zal hebben. Als ze grooter wordt, zal ze net als Bertha wezen, denk ik. Die is ook altijd zoo graag bij buurvrouw Punt. Zn heeft zelf geen kinderen, ziet u, en ze heeft zich erg aan Bertha gehecht." Juist kwam Bertha nu binnen. Ze kreeg een kleur van blijdschap toen ze juffrouw Rijsdam zag. Vader had haar niet verteld, waarom ze thuis moest komen. „Zoo, Bertha," zei juffrouw Rijsdam, ter wijl ze haar een hand gaf en naar zich toetrok, „ben je daar? 'kHeb eens met moeder over je gepraat, en nu heeft moeder me verteld, dat je het zoo naar vindt, dat je volgende week Woensdag naar den dokter moet. Malle meid, hoe komt dat nu? De dokter doet je heusch geen pijn." Bertha keek haar juffrouw wel aan, maar gaf haar geen antwoord. Ze kon toch niet zeggen dat ze het eigenlijk zelf niet wist, waarom ze bang was van een dokter. „De juffrouw is veed te goed voor je Bertha," zei moeder nu, „want raad eens wat de juffrouw gezegd heeft?" Vragend keek Bertha naar moeder. „De juffrouw heeft beloofd dat ze zelf met je mee zal gaan naar den dokter." ging moeder voort. „Wat zeg je daar wel van?" 0, wat vond Bertha dat heerlijk. „Heusch, juffrouw?" vroeg ze nog, als was ze bang dat de juffrouw het niet meende. Juffrouw Rijsdam knikte haar vriendelijk toe. „We gaan samen, hoor Bertha," zei ze. Nu stond juffrouw Rijsdam op om af scheid te nemen. De Gunst was niet meer b iimengckoinen. üp don bepaalden dag gingen juffrouw Rijsdam en Bertha naar dokter Ubbens in het Wijkgebouw. i oo g vo o e 2 e c r» <-»■ e V „Vergadert U geen. schatten op de aarde, maar vergadert U schatten in den hemel" Matth. 6:19a, 20a. Er bestaat een oude Duitsche sage van een herdersknaap, die zijn kudde weidde. Terwijl hij met zijn schapen in het veld was, ontdekte hij op zekeren dag temidden van vele andere bonte bloemen één wonder schoons, blauwe bloem, zóó zeldzaam van kleur en vorm als hij nog nooit eerder in zijn leven had gezien. Vol blijdschap plukte toen de herdersknaap die bloem en hield blaar, overgelukkig, steivig in zijn handen vast. Een weinig verder verhief zich een berg, die zich eensklaps opende, en nieuwsgier rig ging de knaap naar binnen. En wat zag hij toen? Een groote ruimte, gevuld met goud en edelsteenenl Haastig begon de jongeman miet deze kost baarheden zijn zakken te vullen en wilde toen weer wegsnellen. Maar een stam riep hem toe: „Vergeet het beste nietl" De knaap keek verwonderd om zich heen en vroeg zich af: wat zou hier dan nog beters zijn? Maar voor alle zekerheid vulde hij zijn zakken nog voller en wilde zich toen andermaal verwijderen. Doch weder riep die geheimzinnige stem hem toe: „Vergeet het beste nietl" Ed wéér dacht hij: het beste zijtt deze kost baarheden, en met beide handen gevuld snelde hij naar buiten. Maar" toen hij buiten in het heldere dag licht kwam en al zijn vermeende schatten bekeek en zijn zakken ledigde, kwam hij tot de ontgoochelende ontdekking, dat al die glanzende edelsteenen slechts kolen en sin tels waren. En het beste, zijn mooie blauwe bloem, die hij biji zijn inzameling uit de hand had laten vallen, had hij vergeten, achtergelaten in den berg, die zich weer ach ter hem gesloten1 had. Natuurlijk is dit slechte een sage, maar 'n sage, die toch ook voor ons een ernstige les behelst. Vergeten ook wij immers het beste niet!!! Datgene, wat het beste is voor het leven, het beste voor onze ziel, het beste goor ons met betrekking tot de eeuwigheid! Is voor u uw gezondheid het beste? 0 zeker, zij is een kostbaar goed, dat nooit genoeg door ons kan worden gewaardeerd. Maar toch, het b e s t e is zij niet, want zij is niet van blij veilden aard. Na korteren of langoren tijd wacht ons alleen: de dood. Is voor u uw aanlach bezit het beste? Ach, we weten het, dat, hoeveel daarmede ook te bereiken moge zijn, het ware ge luk er toch nimmer mee kan worden geh kocht; dat geld en goed de diepste zielsl hehoeffen onmogelijk kunnen bevredigen. Zijn dan soms de genietingen der wereld vocir u het beste? Ge ontkent zulks ongel ADVENTSLIED. Ontwaakt! het uur gaat spoedig slaan: Verlaat den rouw, doet 'tfeestke daan! 0 mensch uw doodslaap is geweken, Nu 't licht voor eeuwig aan komt breken. De dag, het eindpunt onzes leeds, Wij zien zijn oentendkrieken reeds 1 Daar naakt zijn glans en eer wij X't dachten, Aanschouwen wij den lang verwachten. Der doode werken smaadlijk juk Legt af, met iedren last en druk! Na 't droef .verlies van jaren slapens, Grijpt thans vol moed naar nieuwe [wapens 1 Gij, die des daags zijt, gaat in 't licht I Te lang voor 's boozen macht gezwicht, Te lang aan 'svleesches lust gekluisterd, Genoeg naar 's werelds stem geluisterd! Den Heiland Zelf nu aangedaan 1 Trekt als een kleed, Zijn voorbeeld aan, Maar 't brooze lijf voor d' aard gevoed- [stem! Niet tot begeerte's waan gekoesterd! Naar Martin Opitz. twijïeld; al wat de wereld heeft, is imïnete vergankelijk; zij gaat voorbij mèt hare be geerlijkheid. Neen, het beste is: Jezus Christus te zoeken, Hem, Die Ons alleen voor eeuwig gelukkig maken kan en Die ons verrijken kan en wil met onvergankelijke goer deren, Die arm werd opdat Hij ons rijk zou maken Immers, wie Hem" vindt, vindt het leven; wie JHèm vindt, vindt rust en vrede en blijdschap voot zijn hart. Leeren wij daarom afzien van de dingen dezer wereld, afzien van het vergaderen van aardsche schatten, doch laten we ons hart verpanden aan de hemelsche schatten, die onverliesbaax zijn. L. R. 'k Stond laatst aan een sterfbed. Jaren lang had de kranke geleden. Zijn kracht was vergaan, zijn oog bijna verduisterd, al zijn ledematen verlamd. üansch hulpeloos lag de eenmaal zoo krachtige man terneder. In alles was hij afhankelijk geworden. Zijn vrouw en oudste dochter verzorg den met liefdevolle toewijding haar man en vader. Zich verheugend over elk vleug je van herstel, treurend over elke daarop volgende inzinking. En de kranke zelf? Met bewonderenswaardig geduld, vrucht van groote genade, leed hij, zonder te klagen. Toen ik aangedaan bij hem stond, en door zóóveel leed geroerd, met bewogen stem hem aansprak, prevelde hij zachtkens: „God is goed". Kostelijke belijdenis, van zulke lippen! God moge Zijn kind een kruis opleggen zwaar om te dragen, - Hij ondersteunt ook. Elke traan zal eenmaal stollen tot een vreugdeparel. Elke zucht zal straks een dank- bcluiging worden. Op den doornenakker van het leed, zullen straks bloemen in weelderigen overvloed bloeien, 's Werelds weeën zullen zwijgen bij den kreet van het nieuwe leven. Dat wéét Gods kind, die aan zijn ziele ervoer: „Hij neigt het oor". Die in den weg der beproeving de ver- slandsvraag: „hoe kan er zijn: God èn het lijden?" leerde beantwoorden met den ziele- dank: „het lijden is er, maar God is er óók." Dan kan er van jiet sterfbed zulk een ontroerende en heerlijke prediking uitgaan, zelfs bij het zwaarste en langdurigste lijden: Zalig hij, die in dit leven, Jacobs God ter hulpe heeft. 't Schijnt soms, of God niet hoort „het hart, dat schreiend tot Hem vlucht" De hemel lijkt dan wel van koper. En God zoo vér. De pijn wordt ondraaglijk, de koorts stijgt kl maar, het wiekgeruisch van den dood wordt gehoord. De dagen, ze duren zoo lang, bij al dat leed; de nachten worden doorgewaakt in tranen en moeite. Vergeefs zwoegt de wetenschap in uiter ste spanning. Vriendenraad en -hulp brengt geen uitkomst. Eu 'l lijkt wel of allen van medelijden vervuld en tot helpen bereid zijn be halve God De Heere toeft. Hij blijft onbewogen... 0 hoe scheurt dan door de stilte de kreet der vertwijfeling: „mijn God, ik roep, maar Gij antwoordt niet." Hoe wordt dan vaak geworsteld, als door Jacob eenmaal in hangen nood. Hoe don ker lijkt dan alles, hoe wordt het geloof be proefd. En toch God zkl hooren. Toen Lazarus krank was, bleef Jezus twee dagen weg. Maar toen kwam Hij, niet als treurende vriend, maar als de Almachtige, de Getrouwe. Die Zijn beloften vervult. Op voor ons vaak wondere, maar steeds heerlijke wijze. Want Hij is een God, die komt als wg roepen, waarlijk roepen. Méér nog: Een God, die belooft: éér zg roepen, zal Ik antwoorden." Zijn hulp is gewis! Al zijn Zijne wegen vaak niet onze wegen. Toch is Zijn genade het kind Zijner liefde genóég. Ook het uitstel van Gods hulpe, staat in den glans Zijner gadelooze liefdo. Immers helpt Hij op Zijn tijd en wijze en doel Hij alle dingen Zijn volk medewer ken ten goede.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1929 | | pagina 11