i
Voor de Jeugd.
Jaar-
No. 8
Voor den Zondag.
Letterkundige bijdragen.
„O'&hdS
- 9 ST n
g 13 a g. E.g
p J® i V s.
o
p S3 s?
£h- AKM.
P
£'H®o |.4 9
fetd^lgpo crq®
ST? E-wg 4
ti: b
K P 5
O i O
13
m ïl W
glW,®
P S-
.co en 2, 2L
o w£:r
?- eo
ri- 0-SS
8?8I
oo B- 5
gP S g
"S. 01 g-!
Og'sj
p 7 f S
*r k__<
?8SI
- wj:
Beste meisjes en jongens,
t Loopt alweer hard naar St Nieolaas,
«og maar anderhalve week, en dan is 't weer
soever, 'k Ben alweer echt nieuwsgierig wat
mij brengen zal, en jullie natuurlijk niet
minder. Jullie zijn zeker al druk bezig ver-
sassingen te bedenken; vooral de meisjes
kunnen altijd heel leuk zalf iets
maken, wat wel het aardigst is; voor de
jongens lijkt het me moeilijker. Maar mis
schien zijn er toch wel bij die erg handig
sSp en zeil iets weten te knutselen.
De kalend er tj es heb ik verzanden; als
ar misschien iemand vergeten is, hoor ik
bet wel even hè?
fcplaats van prijsraadsels zijn het deze
mek gewone en dan volgen tweemaal ach
ter elkaar weer prijsraadsels.
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLIE.
Ons Vogelïioekje.
Welke vogel is dit?
Torige week: „Tureluur".
Hier volgen de raadsels.
L Voor de grooteren:
Mijn geheel bestaat uit 49
letters.
47. li. 27. 9. 39. 32. 42
loet gedenken.
5. 35. 15. 49. 4. plaat is
niet van ijzer.
Een 13. 46. 30. 29. 26. 17.
38. 23. 31. 18. 46 is een ge
zelschapsspel,
40. 26. 44. 2 is een jongens
naam.
Een mooie etalage geeft
lust om te 28. 7. 36. 31. 14. a
In den 25. 39. 42. 16. 3. 19
te alles 20. 45. 19.
4a 1. 13. 10. 22. 21. 10. 40.
BI. 43. 10. 38 zijn met St. Ni-
oolaas goede gidsen.
Een 12. 24. 30 is samen
spel.
34. 6. 34. 3. 37 is een wa
terplas.
U. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat nit 31
letters.
Een ander woord voor hei
lig is 21. 9. 30. 11.
Bij veel kinderen word: op
B December 18. 7. 13. 11. 15.
4. 19. 12. 1.
Zonder 6. 5. 2. 14 bakt
geen koek.
23. 22. 16. 26. 8 is een an
der woord voor schoen.
Wie van jullie krijgt een 14. 17. 28. 81?
10. 5. 24 is een meisjesnaam.
27. 9. 20. 3. 25. 15 is een lichaamsdeel.
ÏL 16. 22. 29 smaakt lekker.
f
Oplossing 16 Nov.: 112 stuks in den win-
keL
zusje naar een tante gegaan. Die woont
in de nieuwe buitenwijken, weet u wel?"
„Maar heeft haar vader haar niet terug
gehaald?" vroeg juffrouw Rijsdam.
lrfkheid en beloofde spoedig eens te komen
als de zieke weer thuis zou zijn. Toen ze
buiten kwam, keek ze nog even naar het
huisje van de Gunst. Neen, daar kon ze
nu niet binnengaan, en met een zucht keerde
ze zich ,om. Even dacht ze er nog over
om Bertha bij haar tante op te gaan zoe
ken. Maar ook daarvan zag ze af. 'tWas
nu maar beter haar bezoek uit te stellen,
tot de moeder weer thuis zou zijn.
Zooals buurvrouw Punt al verteld heeft,
blad Berïha de toevlucht tot haar tante gef-
nomen. Eigenlijk was het geen tante, maar
een vriendin van moeder. Samen waren
die twee opgegroeid en hadden op de
zelfde schoolbanken gezeten. Moeders vrien
din was een vrouw die den Heere vreesde.
Toen moeder den Heere vergat, kwam ze
ook niet bg haar vriendin. Maar later weid
„Neen, juffrouw, ze zijn er nu nog. D'
anderen gaan allemaal naar school. Als ze
thuiskomen, geeft nu de een en rjau de
ander hen wat eten, want daarom bekom
mert de Gunst zich net zoomin. Gato, die
op Bertha vplgt, is niet zoo bang als haar
zusje. Die zorgt, dat de kinderen 's morgens
naar school, en 's avonds jn bed komen, en
verder zijn ze dan maar op straat."
Er ging een huivering door juffrouw Rifs-
dam. Zij dacht aan haar eigen zonnige
jeugd. Wat was dat een tegenstelling met het
lot van deze arme kinderen. Ze stond op.
„U weet zeker niet, wanneer juffrouw
de Gunst weer thuis komt?" vroeg ze nog.
„Ja, juffrouw, Zaterdag komt ze. Haar
ïtaata wil haar niet langer Men blijven, 't
Is jammer voor haar, want ze knapt er zoo
aardig op, maar voor de kinderen is het
gelukkig."
WEi'/^ji E^N STY^ri hier;
(riiH-EEiN ZE£qu/Jche plrtftTlEN)
BERTHA.
7)
„Maar waar zijn de kinderen •'dan nu?"
rcoeg ze.
„O juffrouw," vertelde buurvrouw Punt
Trader. „Rertha is doodsbang van haar va
der. Toen haar moeder thuis was al, maar
hu is het nog weer voél erger geworden.
Verleden week, toen de Gunst ook dron
ken thuja kwam, is ze met haar jongste
Nu ham juffrouw Rijndam afscheid. Ze
bedankte juffrouw Punt voor haar vriende
de vriendschap weer aangeknoopt en na
werd ze door niets meer gestoord.
Tante Dina wist van al het leed in het
kleine huisje van de Gunst en gastvrij had
ze Bertha met haar kleine zus opgenomen,
toen ze in groote angst tot haar kwam.
De eerste week dat moeder in het ziekenhuis
was, ging alles zoo goed. Vader was veel
thuis gebleven en had "Rertha geholpen hij
alles wat voor haar te zwaar was.De bu
ren brachten ook weer wat schoenwerk om
te herstellen, en het geld wat hij daarmee
verdiende, werd nuttig besteed. Moeder kreeg
niets dan gunstige berichten, 't Leek wel alsof
méér nog dan de goede verzorging en hei
smakelijke eten, die gunstige berichten moeJ
der "in beterschap deden toenemen.
Maar reeds in de tweede week ging het
weer zijn oude droevige gang. Op een mid
dag was vader uit gegaan. Hij had beloofd
thuis te zullen komen eer de kinderen!
naar bed moesten. Maar 'twas al acht uur
in den avond, en nog was vader er niet.
'tWerd later, al later, de kinderen sliepen
reeds lang, en nog zat Bertha met een
angstig kloppend hart beneden in het ka
mertje en luisterde of ze vader ook hoorde
aafeiikamen. Eindelijk, 'twas elf uur, daar
hoorde ze in het begin van het straatje, de
bekende onzekere stappen. Vlug ging ze nu
naar boven en bleef daar luisteren. Ze hoor
de vader al mopperend door het kamertje
gaan. O, 't scheen alsof het heel lang duurde,
maar eindelijk werd toch het licht uitgedraaid
en begreep ze dat vader dus naar bed wajs.
Toen zocht zij ook haar slaapplaats op.
Maar slapen kon ze niet. Ze deed niels
dan snikken. „O moeder," had ze gefluisterd,
„kom toch gauw weer bij ons."
En het was bij dien oenen keer niet
gebleven
Op een 'keer, toen alle kinderen naar
school waren, en Bertha 'met het kleintje
even naar buiten was gegaan, zag ze in de
verte haar vader aankomen, 's Morgens; vroeg
was hij al weggegaan en nog niet thuis<
geweest. Een brandende blos steeg Bertha
naar het gelaat. Weer was vader O,
ze kon het vreeselijke woord zelfs 'in ger
dachten niet meer uitspreken.
Toen vader naar binnen was gewaggeld,
zonder haar gezien te hebben, had Bertha
het plan opgevat, en ook dadelijk uitgevoerd
om naar tante Dina te gaan.
Geroerd had tante naar het verhaal van
Bertha geluisterd. Ze wist wel dat het treurig
gesteld was in het kleine huisje, maar zóó
had ze het zich niet voorgesteld. Den an
deren dag was vader bij tante Dina naar
Bertha komen vragen. Vriendelijk bad tante
hem ontvangen, en hem laten beloven, dat
nu, .Bertha er toch eenmaal was, ze blijven
mocht tot moeder weer thuis kwam. Cato
was al zoo flink, zij kon wel zoolang voor
de andere kinderen zorgen, nu er twee
minder thuis waren.
Wat was Bertha blij geweest en wat deed
het verblijf bij tante Dina haar goed. Tante
omringde haar ook met de meest liefde
rijke zorgen. Ze had zoo innig medelijden
met het kind, voor wie het ouderlijk huis
niet was eon veilige schuilplaats, gelijk het
voor haarzelf altijd geweest was. Maar niet
alleen dat zij Bertha voorzag van alles wat
zij noodig had, zij sprak ook met haar en
daaraan had het kind niet minder behoefte.
Tante had al gauw gemerkt, dat Bertha
bij haar gekomen was in een bittere stem
ming tegen haar vader, die er immers de
oorzaak van was, dat zij niet thuis had
durven blijven.
Heel voorzichtig had tante daarom op een
middag toen de kleine Dina sliep, hét ge
sprak op Bertha's vader gebracht. En toen
had ze het o zoo goed gemerkt, dat de
liefde voor haar vader bij het meisje aan
het verflauwen was.
„Bertha", had ze toen gezegd, „Bertha,
luister eens. Zou je graag willen, dat God
alleen die mensclïen en kinderen liefhad,
die altijd goed deden en gehoorzaam wa
ren?"
Verwonderd had Bertha van neen ge
schud.
Wat zou tante bedoelen?
„Bertha", was tante voortgegaan, „je wed;
toch wel dat God ons zóó lief heeft en zóó
groot van ontferming is, dat er voor iederen
zondaar, ook voor de grootste nog genade
en redding is. Zou het dan niet veel beter
zijn Bertha, dat wij, in plaats van boos
op vader te wezen voor hem gingen bid
den?"
Toen kwamen de tranen bij het meisje los
en dat gaf haar ontspanning. Ja, ze wist het
wel, het was niet goed, dat ze telkens
weer die wrok tegen vader koesterde. Moe
der had het haar al zoo vaak gezegd. Maar
och, telkens als ze dacht het gewonnen
te hebben, was dat gevoel ongemerkt weer
in haar hart geslopen.
Ze j>ekende dit ook aan tante Dina en
toen tante haar vroeg of ze dan nu samen
den Heere zouden vragen, of Hij Bertha,
helpen wilde, knikte ze Mij van ja_
(Wordt vervolgd.)
ALS DE DAUW.
Ik zal Israël zijtn als de dauw.
Hosea 1416 a.
De dauw is in Palestina van nog grooter
beteekenis dan bij ons. Daar valt toch ge
woonlijk geen drop regen van begin van Mei
tot het midden van October. i
Alle blad zou niet alleen verschrompelen,
maar ook alle plantengroei tot in den wor
tel versterven, indien niet iederen nacht
uit de Middellandsche Zee een overvloedige
voorraad vocht werd aangebracht.
Nog meer dan de regen is voor Palestine's
bodem de dauw van beteekenis. Dat komt
ook wel uit, wanneer Elia het oordeel van de
groote droogte aankondigt.
Hij noemt dan niet eerst den regen, maar
den dauw: „Indien deze jaren dauw of re
gen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord".
Het is daarom voor Israël zulk een uit
gelezen beeldspraak, als de vertroostende
gaven des H. GeesteS geteekend worden in
deze woorden: „Ik zal Israël zijn als de
dauw."
Als de dauw 1
Heel de wereld ligt ia het booze. Alles
ligt door de zonde onder den vloek des
Heeren, onder het gebod Gods om ten ver-
derve te gaan. Herrijzenis is er niet en komt
er niet, tenzij er zegen, afdrupt van boven.
We zien het Overal om ons heen. Omver
halen, slaopen, afbreken, maar onmachtig om
te bouwen. Overal de verdorrende macht
van den dood.
Temidden van die ingezonkenheid en moe
deloosheid staat hier het Woord „Ik zal Ist-
raël zijn als de dauw."
Als de dauw, zoo stil en gernischloos komt
de Heere. Stilte is het kenmerk van het
vernieuwende werk van Gods Geest. Zich
zelf op den achtergrond houdend kent die
Geest geen rijker verheuging data dat een'
zondaar op de knieën komt voor Koning
Jezus. Het begin is niet zelden maar een
stille traan, nog haastig afgewisffiht, eenj
gebed, in de benauwdheid geboren, een en
kele zucht, maar die staat onder het klank
bord des hemels.
In den nacht der tegenspoeden, in den
nacht der zielsbestrijiding en aanvechting,
in den nacht van het sterven, in den don-
jkersten nacht vervult de Heere het rijkst
Zijne belofte aan allen, voor wie Hij in
Christus dien Geest heeft verworven: „Ik
zal Israël zijn als de dauw."
Ontelbaar als de dauwdroppels zijn de
zegeningen in Christus Jezus.
En wat teer zijn die nachtdrappels I Ze
vallen als groote tranen ier aarde, als ge
maar even raakt aan het takje of sprietje
waaraan ze kleven. Ja, ze zijn al weg, wan
neer ,,ge ze van te nabij met uw adiean
beroert
Met de genadegaven des H. Geestefs' is!
het niet anders. Het kan niets lijden. Eén
opwellende gedachte, één verkeerde blik of
ALLES VAN BOVEN.
Van hoven moet het alles komen,
Wat leven wekt en leven voedt;
Van boven zijn de regenst^oomen,
De morgendauw en zonnegloed.
En honger nog data dauw en regen,
Ontspringt de Brom van eéuwgen zegen.
Van boven m'oet het alles vlieten;
Wat lager opwelt heeft geen kracht,
7v<tü ii j. t? x jJ6&U?iiiu.i.g. 0^j>
Moet eerst van boven zijn. gebracht.
Begiet uw bloemen, plant uw boomen
De wpsdotm moet van boven komen.
Van boven dalen goede .gaven,
Volmaakte giften naar beneên.
Ach, waarom in den grond gegraven:
Vata boven komt het heil alleen.
Wat wroet ge in 'saardrijks ingewanden?
Van boven zijn de milde handen.
Achl boven moet het heerlijk wezen,
Want daar komt zooveel schoons vatadaiam!
Die uit het graf is opgerezen,
Is ons naar boven voorgegaan.
Daarheen data hart eta hand geheven I
Daar is het volle, rijke leven 1
J. de Liefde.
ééta woord en een beklemmend zwijgen
maakt voor de blijdschap des geloofs plaats,
dia straks nog liet hart vervulde.
Zoo .tear als de dauw is, is het werk
des Geestes.
En waar valt de dauw het overvlpedigst?
Niet Op de hoogten, maar in de iaagfeta.
In het dal arm-zomdaar, in de vallei oot
moed, in den lagen weg der zelfontdekking,
en zielsverbrijzel ing, daar parelt de hemel
dauw.
Is het gebed ook het onze:
Och, schaakt Gij mij de hulp van Uwen
Geest!
Mocht die mij op mijn paan ten leidsman
strekken
Data wordt vervuld de belofte van het
Woord: „Ik zal Israël zïjta als de dauw".
Etha Fles Tien jaren in Rome.
Bladzijden uit een dagboek.
„Ik had twintig jaar te Brugge gewoond",
getuigde Gilliath Smith, „toen ik er aan
dacht, dat pr nog méér moois was in de
wereld"; en van Brugge trok hij naar Rome.
Rome, de stad der zeven heuvelen, van
welke de Palatijn en de Aventijn de meest
historische zijn, met haar 360 kerkgebou
wen, haarpaleizen, triomfbogen, stille schil
derachtige pleinen en oude gebouwen, is
zóó mooi, dat dit alles den bezoeker zeg
gen doet: Ik geloof, dat, al blijf ik hier een
jaar en langer, ik geen oogen en ooren
genoeg zal hebben om alles in me op te
nemen en van alles te genieten wat Rome
ons geeft.
Rome deze naam wekt duizend herinne
ringen aan oude tijden, duizend gedachten
aan jong, bruischend leven.
Geen andere stad ter wereld werd zoo
herhaaldelijk door rampen geteisterd, zoo
vele malen door vijanden omsingeld. Op
allerlei wijze t ft men getracht haar on
rEeii
uit de middeleeuwen bleven ongeschonden
bewaard en leveren aan het nageslacht het
bewijs, dat Rome, schoon zwaar beproefd,
nimmer geheel en al van de aarde is weg
gevaagd.
Welke is toch de bizondere bekoring van
deze stad en dit land, die jaarlijks duizenden
vreemdelingen tot zich trekken, die iedereen
doen genieten, als hij maar door liefde en
belangstelling gedreven wordt?
Etha Fles, die gedurende tien jaren in
Rome woonde, waar zij wetenschapp elijken,
vooral kunsthistorischea arbeid verrichtte,
geeft het antwoord op deze vraag, als zij
zegt:
„Wat ons altijd weer als mot koorden
naar Itjlië trekt, dat is niet de zoete melo
die van dit landschap, niet de afgebrokkelde
monumenten op zichzelf, noch de musea
zoo vol gecatalogiseerde meesterwerken, het
is de onverklaarbaar geheimzinnige macht
die er uitgaat van de plek waar een bui
tengewoon mensch geleefd heeft; in deze
oonl rijen voelen wij ons dichter staan bij
datgene waarnaar onze ziel in hare beste
oogenblikken verlangend uitgaat, omdat er
hier meer geworsteld is om het allerhoog
ste te grijpen en daarin meer bereikt mocht
worden in de vervlogen eeuwen, die nog
altijd voor ons, zelfs het Italië van lieden
met een aureool omgeven I Ja zoo be
sluit de schrijfster zelfs bet Italië van
heden, dat zoo weinig meer, wat zijn'gees
telijk leven betreft, gemeen heeft met dat
der vervlogen, eenwen."
En elders zegt zij„Rome blijft de eeuwen
door het brandpunt van een kuituur die hier
haar wortels heeft; groot is zijn verleden
en belangrijk is er het leven in onzen
woeligen tijd. Van Rome kun je altijd iets
vertellen, over Rome valt er altijd wat te
schrijven; de paleizen, de tuinen en kerken,
de ruïnes, de graven en de Campagna, alles
heeft er zijn geschiedenis."
Etha Fles heeft in Rome gewoond ge
durende een zeer merkwaardig tijdperk in
de geschiedenis van Italië; het waren de
jaren na den oorlog, het was de tijd van de
Fascistische revolutie en het heisbal van
den kerkolijken staat.
Toen de schrijfster in Rome kwam, had.
inen daar den naam van Benito Mussolini
•nog niet eens hooren, noemen; men wist
daar niet dat in Milaan het fascisme geboren,
werd, groeide, toenam in kracht En 23
Maart 1929, tien jaren later, zon in alle
steden yan Italië, op last der regeer ing,
de grondvesting van liet fascisme, vóór tiaa
jaren, feestelijk herdacht worden