U i het Zeeuwsch Ve iden
Voor de Jeugd.
November.
IN DE BRANDING.
Uit de Historie van Axel.
In den hof Gethsemané!
Jacob Cats over de mode.
Schoonheid.
„Hij kan niet liefhebben, de kat die met
de muis speelt, de vratige Vlaamsche gaai,
die de kleine bonte vogeltjes doodt, de
graaf wasp, die jdjn slachtoffer verlamt, om
het als levende prooi voor zijn larven te
bewaren, de woekerplant, die leeft van de
sappen van andere planten, het duivelsnaai
garen dat het frisscha heidekruid omstrikt
en. doodt"
Er gaat rust van hem uit; bij hem zoekt
alles bescherming. Zijn liefde is zóó groot,
dat hij niet alleen de vreugde zoekt, miaar
ook het leed en de pijn.
Een vinkje, dat een vleugeltje gekwetst
had, kwam in zijn hulpeloosheid neerge-
fladderd op Hermans hand. Elsbeth vroeg
zich af, hoe het daar toch kwam, hoe het
zoo vanzelf den weg vond naar zijn hand
Ook de menschen zoeken steun en hulp
bij hem. Jimmie houdt hij in zijn armen,
hij gaat er zóó mee naar Jezus toe; Daan
heeft een veilig plekje aan zijn hart
Em de dood van Vriendje, dien hij niet
hooft kunnen helpen, zet hij op eigen re
kening.
Hij daalt vrijwillig af in den nacht, waar-n
anderen leven, om zóó hulp te bieden.v
In dit boek teekent Wilma menschen,
in wier leven leed, angst, duisternis kwam.
Vaak komen ze opeens van den donkeren
achtergrond naar voren, veelal wordt slechts
een, onkel voorval uit hun leven ons
medegedeeld. En dan is het meestal de edel
ste zijde, welke de schrijfster belicht. Zoo
iets zou bij andereu gemakkelijk tot een
zijdigheid leiden; maar deze schrijfster bezit
da gave om eon juiste keus te doen, zóó,
dat het weinige wat zij ons mededeelt, meer
dan voldoende is.
Bij deze figuren, over wier leven) zich
dichte nevels gesluierd hebben, is er slechts
één, die aan den nacht die over hem gedaald
is, niet ontkomt, maar er in ónder gaat. Dat
ia Vriendje. Voor de anderen is er tóch
eon dageraad, komt er licht en uitredding.
Daan wordt heengetrokken naar het licht dat
God in zijn leven gelaten had; voor Herman
wordt de nacht die over zijn leven daalt,
een lichte nacht, en ook Elsbeth wordt
naar dat licht heengetrokken; zelfs in Ditjes
leven blijft het niet donker, want zij belijdt:
Ik offer eiken dag mijn ongeboren kind
aan God.
Het is niet toevallig, dat de schrijfster
zulke menschen teekent, want zoowel het
■eon als het ander heeft beteekenis in dit
boek. En waar elk menschenbestaan zijn
donkerheid kent, zijn nachten van leed, van
onzekerheid, van angst, brengt dit boek de
boodschap van uitkomst; het laat zien, dat
ook de donkerste nacht een lichte nacht
worden kan.
Herman twijfelde aan Gods liefde. Maar
nadat de dag gekomen is die eigenlijk geen
dag meer is, omdat voortdurende duisternis
hem gevangen houdt, worden allengs veel
dingen die vroeger onduidelijk waren, waar
mede zijn gedachten niet klaar kwamen,
duidelijk voor hem en tot oplossing gebracht.
Het oude geloof, eens door hem losgelaten,
wordt weer zijn sterke steun. Hij kent Gods
groote gebod„Gij zult liefhebben den Heere,
uwen God, met geheel uw hart, en met ge
heel uwe ziel, en met geheel uw verstand.
Dit Ï3 het eerste en hot groote gebod. En
het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uwen
naaste liefhebben als uzelven." Maar boven
al: hij wil leven naar 'dit gebod, al zijn
doen en denken richt zich er op, om den
eisoh van G-ods gebod te volbrengen.
„De lichte Nacht" is een ontroerend
schoon boek.
En het is een boek, wel zeer speciaal
voor onzen tijd, waarin immers vele levens
worstelen om zeker geloofsvertrouwen. Zij
die in het donker dolen, zien hier den rijken,
opgang naar het licht. Zij die gaarne willen
ruilen angst en strijd voor vrede en rust,
zien hier den weg om daartoe te geraken.
Dan wordt bet een 'voortgaan In Gods
kracht; dan is het wel ten vollelevensver
nieuwing."
O Godverlichte ziel op donkre wegen,
gij hebt, om 's Heeren wil, üw wil gedood;
en op diè wegen rijst het morgenrood
en op diè zielen daalt een vloed van zegen!
A. L. VAN OYEN.
Er viel in 'tland een oorlogsman.
Een vaan stak op z'n hoed.
En aan z'n flanken snelde voort
Een wilde ruiterstoet.
De Westewind was commandant
Van 'n ruige regenwolk,
En Noorderwindm;in voerde aan,
Pet felle hagelvolk.
Ze kwamen uit bot WestNoordWest,
Uit Isenland vandaan. f
De Koning van het regennest,
Vuurde zijn troepen aan.
Er klonk een wild trompetsignaal
De zon ging op de vlucht
November zelf was generaal
En koning van de lucht.
Een kort commando: „Allen klaar 1*'
„Elk weet z'n plicht, valt aanl"
Daar stoof de wilde oorlogsschaar
Op 't wijlde Herfstland aan.
Het werd een korte, heete slag
Do zomer nam die vlucht
November kroonde zich dien dag
Tot keizer van de lucht.
Jan H. de Groot
(Vrij naar hot Duits eb.)
2) o
Karei trok de schouders op. „Ik ben niet
van plan zoo maar van alles aan te pak
ken. Dat moest u toch nog wel van vroe>-
ger weten, grootmoeder."
Zij schudde het hoofd. „Ja, dat is waar.
Toen je vader je oen mooie plaats in de
smederij bezorgd had ben jo er in den
nacht stilletjes vandoor gegaan, omdat het
werk niet naar je zin was. O, Karei wat
heb je ons toch- veel verdriet bezorgd 1"
En zuchtend ging zij naar de keuken.
Met groote verschrikte oogen had Elsje
dit alles aangehoord. Stilletjes sloop ze groot
moeder achterna, die in de keuken bezig
was een bord soep voor den teruggekeer
den ^werveling warm te maken. Zachtjes
trok zij de oude vrouw van achteren aan
den rok. „Is dat mijn) groote broer Karei,
waarover u vaak.gepraat hebt, grootmoe
der?"
De oude vrouw zuchtte en wreef zich
met de gerimpelde hand over het voorhoofd.
„Ja Elsje kind, hij is het en ik ben
bedroefd omdat hij precies zoo terugge
keerd is als hij is vertrokken. Het zal va
der ook veel verdriet doen.
„Ik geloof dat vader daar komt" riep
Elsje en ging ving langs de trap naar be
neden. Op de bank beneden bij de deur
zat haar vader reeds en wisohte zich het
zweet van het voorhoofd.
Hij zag er vermoeid uit maar toen Elsje
naast hem plaats nam en zijn groote bruine
handen streelde, gleed er een zonnestraal
over zijn gezicht.
„Zoo, ben je al klaar met je huiswerk
meisje. Zeg dan tegen grootmoeder dat we
vanavond in 't priëeltje zullen eten. 't Is
nu zoo mooi buiten."
Elsje knikte en vleide zich nog dichter
togen hem aan. „Er is boven iemand die
u wil spreken, zei ze zacht.
Haar vader zag verwonderd op. „Zoo,
wie is er dan?"
Elsje wist niet of het iets prettigs of
iets onaangenaams was, wat zij te vertel
len had.
„Het is "Karei, vader, die zoo lang weg
is geweest."
De baanwachter sprong op. Zijne oogen
brandden en zijn stem beefde toen hij er
met moeite uitbracht: „O, God ik dank u,
dat de jongen eindelijk teruggekomen is."
Hij ging naar de trap. Duizend gedachten
vlogen door zijn hoofd. En herinneringen.
Hij zag zijn jongen voor zich toen deze
nog klein was en het licht zijner oogen
uitmaakte; toen hij van school kwam en
bij den smid in de leer werd gedaan om
dat hij altijd zooveel liefhebberij voor dat
werk had getoond. Aanvankelijk was alles
zoo goed gegaan, en zijn patroon was best
tevreden geweest. Maar toen waren er an
dere leerlingen en knechts gekomen die hem
opstandig hadden gemaakt, en met hunne
revolutionaire propaganda een slechten in
vloed op hem hadden gehad. Het duurde
niet lang of Karei was ontevreden gewor
den en onwillig. Zijn patroon had over ben»
geklaagd. En toen zijn vader hem eens ern
stig had ondernouden had Karei bits en
scherp geantwoord en in den volgenden
nacht was hij er stilletjes van door ge
gaan-
Dat alles ging den baanwachter door het
hoofd, toen hij met knikkende knieën de
kleine trap op ging.
Was zijn jongen nu werkelijk toch nog
terug gekomen? Met berouw en schaamte,
zooals de verloren zoon? O, wat had hij
vaak daarom gebeden. Nacht en dagEn
nu zou eindelijk na zooveel lange jaren
zijn gebed yprhoord zijn? Mot moeite had
hij de bovenste trede bereikt. Het hart klopte
hem tegen de keel; het scheen te zullen
bersten. Och, als zijn vrouw dit nog had
mogen beleven! Zij had altijd zooveel ver
driet gehad om haar oudsten zoon, en zij
was gestorven, zonder dat zij hem weer
gezien had-
Zwaar ademend deed de baanwachter de
deur open. Daar zat zijn zoon aan tafel
en lepelde langzaam de soep die zijn groot
moeder hem gebracht had. Maar toen hij
zijn bevonden ouden vader bij de deur zag
staan, stond hij niet op; hij had voor zijn
vader geen anderen groet, dan: „Goeden
avond vader! Daar ben ik weer terug in
het huis waaruit gij mij weggejaagd hebt."
Mat onzeker tastende hand greep de man
naar een stoelleuning; alles scheen met
hem in het rond te draaien.
Eindelijk bracht hij er met moeite uit:
„Ik ik zou je uit huis en de straat
opgejaagd hebben?"
„Ja, wie anders? Na uw bestraffingen
en verwijten, had ik natuurlijk geen lust
meer hier te blijven en nog langer aan
den leiband te loopen. In uw oogen was ik
toch immers niet anders dan een domme
slechte jongen die nergens voor deugde?"
Zijn vader beheerschte zich met groote
moeite.
„En heb je in de verloopen jaren be
wezen, dat je het niet bent, Karei?"
Langzaam was de baanwachter dichter
bij gekomen, tot hij bij tafel stond vlak
voor zijn zoon. „Heb je ook maar iets
goeds en nuttigs gedaan, sinds je van huis
bent gegaan, Karei! Heb je gewerkt en ge
spaard. Heb jo geleerd te gehoorzamen en
je eigen wil te buigen?"
De jongen lachte hard en brutaal.
„U praat nog precies als vroeger, vader!
Maar ik ben geen kind meer, dat schijnt
u te vergeten. Wij jongeren hebben een
ander doel en andere plannen, dan de oude
menschen."
Grootmoeder die vanuit de beuken alles
had aangehoord, kwam bezorgd naar de
deur.
„Windt je niet op, het heeft toch geen
doel. Karei kan straks naar bod gaan; hij
zal vermoeid zijn van zijn lange tocht. En
voor jouw zal ik* het avondeten in het
prieel klaarzetten, Peter."
Maar de 'baanwachter hoorde haar niet
(Wordt vervolgd.)
Door A. M. Wessels.
XCVIII.
H.
Een zware slag, die aan den bloei der
stad een geduchten knak gaf, ontving Axel
in het jaar 1452, toen hertog Philips van
Bourgondië op het vermoeden, dat uit de
Vier Ambachten aan het in opstand zijnde
Gent bijstand werd geschonken, die streken
door zijn krijgsbenden liet bezetten en te
vuur en te zwaard vernielen.
Hierbij ging de stad in vlammen op. Vele
poorters hadden de vlucht genomen. Aan
den handel werd een onherstelbare slag
toegebracht, terwijl de visscherij ook vrijwel
niets meer beteekende.
Vanaf dien tijd noemde men de plaats het
„stille Axel" en betrekkelijk weinigen had
den lust, zich weer opnieuw in dit ver
woeste stadje te vestigen, uit vreeze, dat
een herhaling van inval en brand zou voor
komen.
In de zestiende eeuw deed de kerkhervor
ming ook in Axel zijn intrede. Ook hier
stond men er eerst wantrouwend tegenover,
evenals in Goes en andere Zeeuwscbe
steden.
De poorters van Axel waren zeer konings
gezind, wat hierin zijn oorzaak vond, dat
Keizer Karei in 1832 de oude privilegiën
der stad bevestigd had, terwijl zijn zoob
Philips, stad en ambacht vereenigde en deze
gezamenlijk nog met belangrijke gunsten ver
blijdde.
Daarbij kwam, dat ook hier enkele per
sonen 'de uitspattingen van den beelden
storm met den dood moesten bekoopen.
De vrijheid van consciëntie werd met ge
weld onderdrukt. Nauwkeurig werd alles on
derzocht, en wee als men iets vond, dat niet
in orde was.
In het voorjaar van 1574 kwamen eenige
Zeeuwscbe kooplieden binnen Axel om er
zaken te cloen. Al spoedig heette het, dat
dezen geschriflen van Luther binnen Axel
hadden gesmokkeld, die in het geheim druk
gelezen werden.
Ter onzaliger ure nam de Magistraat het
besluit, deze kooplieden op te hangen, om
als een voorbeeld voor anderen te dienen.
Geheel Zeeland raakte door deze wille
keurige daad in 'opstand en de gevolgen
bleven dan ook niet uit. In den nacht van
den 2C>en Juli (St. Annadag) landden eenige
Zeeuwscbe schepen met krijgsvolk in Ter-,
neuzen, dat den weg naar Axel insloeg.
De Spaansche bezetting, reeds tevoren ón-
derricht en daardoor met burgers van Axel
versterkt, deed een uitval, doch werd in
een hinderlaag gelokt en deerlijk geslagen.
Axel werd nu door de Zeeuwen geplunderd
en in brand gestoken (voor de zooveelste
maal) waarna de Zeeuwen met het geroofde
terugkeerden.
De Pacificatie van Gent op den Bsten
Nov. 1576 en de Religionvrede (22 Juli 1578)
brachten hier meer rust dan elders.
Door een oproer van Spaansche soldaten,
was Axel in handen van den Prin,s van
Oranje gekomen, in wiens handen zij bleef,
totdat de geheele streek na bet snoode
verraad van Van Steenland in 1583 weer in
'handen van de Spanjaarden viel.
Deze ho-ofdbal'uw van het Axeler Am
bacht veinsde trouw aan den 'Prins van
Oranje, doch verzoende zich in het geheim
met den Spaa'nschen Koning en opende in
October 1583, geholpen door een paar an
dere verraders, w.o. Charles de Hertpohê
en Roeland Tournon, de belangrijkste ves
tingen, waaronder Hulst, Sas van Gent en
ook Axel.
Men begrijpt, dat dit den Oranje-gezinden
dwars zat. Immers Axel wa© een hecht
punt in het Vla.anderland, een basis waarop
alle krijgsverrichtingen steunden.
Prins Maurits betrok dan ook Axel In
zijn veldtochtplannen. Toen Terneuzen in
de macht der Staten was, en hier overal
de dijken waren doorgegraven om den vijand
te keeren, werd 'door Maurits en Ridder
Sidnev een aan «lag op Axel beraamd.
Onder aanvoering van kolonel Piron, werd
in den nacht van 17 Juli 1546 de stad on
verwachts aangevallen en de vier vendelen
Duitschers. die Axel .moesten verdedigen,
op de vlucht gelaagd.
Groote vrpTwde heerschte over den val
van Axel in het Oranje kamp. Het gewicht
dezer verovering werd door den Prins ter
stond ingezien. Hij liet geen oogenhlik ver
loren gaan om de stad en omstreken zóó
te versterken, dat de Sn,anj-a,arden Axel niet
openlijk durfden aanvallen.
(Slot volgt.)
Ds R. E. van Arkel heeft enkele jaren
geleden een reis gemaakt naar het Hei
lige Land.
Wij laten hier een gedeelte volgen van
wat hij schreef over zijn bezoek aan den
hof Gethsemané.
Ik heb het, voorrecht gehad er te zijn,
toen geen andere bezoeker er zich bevond.
Geen klant, al isse wel gebreyt,
Geen boort, al isse fraey geleyt,
Geen doeck, al isse mooy geset,
Geen kraegh, al isse wonder net,
Geen niouwe-fits, of hoofscho dracht,
Al isse kunstig uitgewrocht;
Geen schijn van eenigh Juffer-kleet
Al staet'et uyttermaten breet,
Geen diamant van hellen glans
En is de rechte maeghdo-'krans;
lek weet dat u al beter ciert,
Als yot dat om de leden zwiert.
Een beuscbe mont, een stille voet,
Een zedigh oogh, een reyn gemoet,
Een eerbaer lijf, een blij gelaet
Dat so.ot, maar efter deftigh staet,
Dat is 3e fcroone van de jeught,
Da or uyt ghy zegen wachten meught,
Dat blinckt al beter als het gout,
En wat de pracht in weerden houdt.
We hadden de goede gewoonte, om, naast
onze gezamenlijke bezoeken aan de heilige
plaatsen, elkaar ook gelegenheid te geven,
daar alléén te zijn en onze gedachten den
engestoorden loop te geven.
Een oude pater ontsluit het hek; broeder
Julio noemt hij zich. Hij draagt de bruine
pij en het ronde napje van de Franciscanen-
Een vriendelijk man met een gerimpeld lief
gezicht. Hij spreekt zacht en week. Een
poosje blijft hij bij me, en toont mij de
oude stammen. Het zijn bijna geen hoo
rnen meer, zoo uitgeleefd zijn ze. Van bin
nen blijken ze geheel uitgehold; ze staan
slechts op de dikke schors, maar dragen
niettemin nog groen en vruchten. In som
mige holten zijn steenen gelegd, om eeni
ge zwaarte en steun aan den stam te geven.
Nu en dan legt broeder Julio de hand
aan de verweerde boomschors, als wil hij
een goeden ouden bekende een klopje van
hartelijke verstandhouding geven. Hij is zoo
kinderlijk, de oude. De hoornen kennen
hem. Het zou mij niet verwonderd hebben,
als even een tak zich omlaag, naar hem had
toegebogen; zooals een oud paard den kop
naar zijn meester wendt, als deze hem op
den hals klopt.
Of ik enkele bloemen mag plukken?
0 zeker, Julio doet het zelf voor mij1.
En als hij ze in mijn handen legt, is het,
alsof hij ze streelt ter afscheid. Hij heeft
den hof lief. Het is zijn wereld, of beter
nog, het is zijn lief wereldje.
Als de oude man mij, op mijn verzoek,
alleen gelaten heeft, bemerk ik, dat hij mij
in een stemming gebracht heeft, die mij
liefelijk hindert.
Het is hier alles zoo kinderlijk, zoo naïef-
huiselijk. .Gethsemané is een knus tuintje
geworden. Maar dat moet ik niet hebben-
Dat leidt mijn ziel af; heel lief en met
zachte hand; maar het brengt mij in een
onjuisten gedachtengang. Is hier niet het
ontzaglijke gebeurd De aangrijpendste en
meest schokkende zieleworsteling, die ooit
plaats bad? Een strijd, waarbij de hemel
in ontroering neerzag, en de bel al haar
macht naarboven stuwde? Is hier niet de
Zoon des menschen in bange ontzetting op
de aarde gevallen, en beeft Hij bier niet
bet geweldige doorleefd, dat al Gods golven
en baren over Hem heen gingen? Is niet
de machtigste en heiligste greep, waartoe
óóit een menschenziel komen kan, bier ge
daan: VaderlUw wil
Ik moet mij losmaken van het vriendelijke
em zoete van dezen kloosterhof. Ik ga met
ontbloot hoofd op een steen zitten, en neem
mijn bijbeltje, om het bange verhaal op
de plek zelf nog eens te lezn.
„Toen ging Jezus met ben in een plaats,
genaamd Gethsemané, en zeide tot de dis
cipelen: Zit hier neder, totdat ik heenga,
en aldaar zal gebeden hebben. En met zich
nemende Petrus, en de twee zonen van Ze-
bedeüs, begon bij droevig en zeer beangst
te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijn
ziel is geheel bedroefd tot den dood toe;
blijft hier en waakt met mij. En een wei
nig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn
aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Va
derl indien het mogelijk is, laat dezen drink
beker van mij voorbijgaan I doch niet ge-
lijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt."
Dit is hier gebeurd.
Ik moet even om mij heen zien. Maar
het is beter, dat ik de oogen sluit De
omgeving helpt mij thans niet
Ik tracht het ontroerend mysterie te be
naderen, te verstaan: de Zoon worstelend
om Zijn wil aan die des Vaders te pnder-
werpen. Een worsteling zóó zwoegend, dat
ik in een ander Evangelie lees: „En in
zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger.
En zijn zweet werd gelijk groote droppe
len bloeds, die op de aarde afliepen"
Neen, ik kan (iat geheim niet vatten.
Het ontwijkt mij, als ik het wil aanraken.
Dit is het binnenst heiligdom van den tem
pel van Christus 'lijden en sterven. Ik ver-
mag den voorhang niet weg te nemen.
Daarginds hebben de discipelen gezeten,
de beste. Er is een steen, die de plaats
aanduidt. Zij waren er zoo dichtbij, en zjj
hebben het óók niet doorzien. Zij hebben
nedergezeten, totdat H ij gebeden had.
Ik sla nog qp en lees wat de apostel
zegt in den Hebreënbrief. „Die in de dagen
Zijns vleesches, gebeden en smeekingen tot
Dengene, die Hem uit den dood kon ver
lossen, met sterke roeping en tranen ge
offerd hebbende, en verhoord zijnde uit da
vreeze, boewei Hij de Zoon was, nochtans
gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen
Hij heeft geleden; en geheiligd zijnde, is
Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een
oorzaak der eeuwige zaligheid geworden"..
Ik sta op.
„Een .oorzaak van eeuwige zaligheid."
Dat laatste, dat is voor óns.
Dat is de vrucht van Gethsemané.
Dat zijn de bloemen uit dezen hof; de
bloemen, die bloeien uit de aarde, waarin
de „groote droppelen bloeds" wegzonken.
Die bloemen mogen wij plukken.
Nog eenmaal loop ik den Olijvenhof door.
Ik leg mijn hand op de boomen, gelijk
broeder Julio deed. Ook streel ik de bloe
men.
En in mijn hart zingt het:„een oor
zaak van eeuwige zaligheid"
In deze wereld is door Goddelijke ge
nade, hetzij men die erkent dan wel loo
chent, aan den mensch het genieten, ge
schonken van schoone dingen; een uiting
van zijn honger en dorst naar evenwicht
en vrede, van zijn jacht naar geluk.
Waarin die schoonheid eigenlijk bestaat?
Niemand die het zeggen kan. Ontroering
doorhuivert en doortrilt de ziel bij 't ont
waren van wat schoon is, doordat mensch
en wereld op elkaar aangelegd en aan elkaar
verwant zijn en beide weer aan God verwant
zijn. Wat van het echte lied gezegd is, geldt
van alle wezenlijk moois:
Ein kleines Lied! Wie geht's nun an
Dass man so lieb es haben kann?
Was gibt darin? Erzahle!
Es gibt darin ein wenig Klang,
Ein wenig Wohllaut und Gesang,
Und eine ganze Seele!
Dr W. J. KOLKERT Jr-
Beste Meisjes en Jongens,
„Vol verwachting klopt ons hart".
Want het is nu weer de tijd, dat de prijzen
kunnen worden toegekend. Nu, dat ziet er
niet kwaad uit deze keer.
Ik heb namelijk de beschikking gekregen
over pen prachtig driebladig kalendertje in
kleurendruk en daarvan krijgen jullie nu
allemaal een exemplaar. Het is een moois
kalender, waarvan de bladen na gebruik als
wandteksten dienst kunnen doen. Hoe vin
den jullie dat?
Natuurlijk kan ik nu niet veel andere
prijzen beschikbaar stellen, maar toch eea
paar, n.l. aan:
Moeders jongste: „Teruggeroepen".
Kerklaantje„Keesje Eenarm".
Prins Maurits: „Wilskracht en Genie".
Hartelijke groeten van
TANTE DOLLJE.