BERTHA.
44e
Jaar
gang
No. 5
jirilll
Voor den Zondag.
Zij begonnen Hem te bidden.
Verlangen.
Letterkundige bijdragen.
Wilma De lichte Nacht.
1b zeker wel gezellig met zooveel zusjes.
Ben jij de oudste?
Serooskerke. „Achterhoekje." Wat
was dat een lange brief; "kvind het een erg
leuk idee, hoor, maar er zal voorloopig wel
toets van kunnen komen. Je raadsel kan ik
wel gebruiken. Wat hebben jullie ondeugen-
4e muizen. „Sam en Piet." Ik ben ook
nieuwsgierig of jullie een prijs zult heb-
Ben. Er doen nog meer nichtjes en neefjes
aan mee, maar 'k wist niet, dat je er lange
■vingers voor moet hebben. „Willem van
Oranje en De Ruij'ter". Ja, jullie mogen de
■aadsels ook wel om de veertien dagen
uturen. Is W. v. O. al weer beter? 't Wordt
tin al koud hé?
's H. H.k i n d e r e n. „De Gebroeders."
Hebb en jullie weer eens vacantie gehad;
wat een leventje toch. Ja, dat zal wel in
4en smaak vallen. „Madeliefje." 'tWas ze
iier wel gezellig, toen ze met z'n allen zon
gen. Doe jij het ook graag? Ja, dat verhaal
heb ik ook gelezen, 't Nieuwe is nog lang
niet uit. tDenk niet dat er veel zulke
kuizen gebouwd zijn.
Goes. „Resida". Wat gezellig, dat je bij
Boschviooltje hebt gelogeerd. Er zal zeker
avonds van slapen wel niet veel geko
men zijn. Neen, de kleine raadseltjes behoef
ie niet in te sturen. „Roosje". Ja, dat s_pel
ken ik wel, ik vind het altijd erg leuk- Dat
ééne raadsel had je m:& hé? „Stormvogel".
Hu, op zoo'n maaier is het niet gevaarlijk.
Die meester zal het wel goed weten, als
hij het allemaal zelf gezien heeft. „Gladi-
plus". Je moet er maar opblijven hoor, ik
geloof, dat het nogal schikt met den tijd-
Kun je niet wat vooruit werken? „Talbot en
Fiat". Die teekeningen waren goed verzon-
Ben, ja van alle kanten komen de brief
jes. „Anemoontje". Fijn, dat je boot al zoo
«pschiet. 't Is zeker wel een reuze werk?
„Erica"- Wat zal jij je best doen. Je hebt
Beker het meest zin in dat spaarbankboekje
ttet f 100.
St Maartensdijk. „Adelaartje". Al is
•r geen letterraadsel, daarom m?g je toch
Bog wel een briefje schrijven. Maar zoo
vind ik het ook best.
Rilland. „Africaantje". Wim en Cor zijn
■eker nog klein en zijn je zusters ouder
4an jij? Je hoeft geen raadsels op te geven
maar het mag wel. Vind je het in R. ook
prettig?
Kamperland. „Zangvogeltje". Ja, dat
is een moeilijk stuk. Ik vind het flink, dat
je dat al kunt spelen- Hebben jullie alweer
«ang gehad ?-
Colijnsplaat „Zwartoogje". Ik had *t
Wél eens leuk gevonden, als Marie was
geweest. Nn, een volgenden keer maar, hè?
Be kachel brandt hier ook al hoor.
Aagtekerke. „Pauw". Jij bent ook har-
lelijk welkom. Nu. dat is lang geleden, dat
Doornroosje meedeed. Neen, met olielampen
is er geen gevaar voor kortsluiting, maar
gemakkelijk is het toch niet.
Middelburg. „Nachtegaaltje". Einde
lijk dan je geduld niet langer op de proef
{esteld. Blauwlentertje is Francina Huij-
regtso. „Blauwlentertje". Nu mag jij ook
4e naam van Nachtegaaltje weten: Jaantj-3
Verhagen. En nu maar gauw samen vriendin
worden. „Hongaartje". Dat vind ik leuk een
Bongaartje er bij te hebben. Je brief was
keurig, je kent al goed Hollandsch hoor. De
jraadsels heb je goed. Geef ja ook den leef
tijd nog even op
St. Laurens. „Rozeknop." Ja, je hebt
Bq wel weer tijd voor de briefjes. Prettig;
4at "je tante er is geweest. Heeft ze bij
jullie gelogeerd? „Noobtiep." Zoo, vind je
let verhaal ook al mooi, ja dat is heter ge-
eehikt voor de jeugd. „Kerklaantje." Wat
Baar, dat je nu weer ziek bent. Knapt het
alweer wat op? Ik vind het natuurlijk goed
als je zuster de raadsels opschrijft.
*s - Gravenpolder. „Blauwoogje".
Fee, dat raden ze vast niet, maar een
volgenden keer moet je het weer veran-
£b ran als je de raadsels weer instuurt.
Hoe is 'tnu met de verkoudheid?
Koudekerk e. „Vilota en Merel". Zoo
zijn. jullie er ook weer eens, 'tis al een
tijd geleden, dat ik wat van jullie hoorde.
Fu mei de lange avonden gaat het weer
heler. Nee, de oplossing van den Bosch
wachter komt er niet meer jn.
W o 1 p h a a r t s d ij k. „Leeuwtje". De
raadsels kunnen niet altijd even moeilijk
zijn, maar jij vindt het zeker wel prettig
als je ze niet zoo gauw kunt vinden. Heb
je het erg druk voor school? „Prins Mau-
rits". Je raadsel kan ik wel gebruiken, en
de anderen heb ik al uitgezocht; ze stonden
niet zoo heel erg door elkaar, 'k Geloof,
dat alle neefjes verkouden zijn. Moeder is
zeker wel blij, dat de schoonmaak achter
den rug is.
Kortgene. „Azalia". Houd jij meer van
gemakkelijke raadsels, nu dat hindert niet,
hoor. Ja, 'tis altijd een heele uitzoekerij
met de prijzen.
Wemeldinge. „Tulp". Die naam kan
best, er is tenminste nog geen tulp, 'tis
wel een gezellig werkje hé. 'tZal voor je
vader niet zoo heel veel moeite zijn, de
brieven even in de bus te doen.
Ooslkapelle. „Schuilvink". Nu en of
ik tevreden ben, zoo'n gezellige lange brief.
't Verhaal is nu zoowat uit, 'tging zoo
heel wat vlugger. Ja, in 't Zondagsblad lijkt
ons hoekje veel gezelliger. „Klaverbloem".
Nog al zoo'n langen brief, jullie doen niet
voor elkaar onder. Wat zal dat een drukte
zijn, 'k kan begrijpen, dat je het heerlijk
vindt met de auto mee te rijden. Ja hoor
ik ben van den zomer ook op reis geweest
Oudeland e. „Moeders jongste". Wat
een feest is dat geweest. Die spelletjes
ken ik wel, ze zijn leuk hé. 'k Heb de foto's
al gezien. Ik heb je wel kunnen vinden,
hoor. Ja, onze Babbelhoek breidt nog steeds
uit
Serooskerke. „Korenbloempje en
Blauwoog". Dat was geen langen brief deze
keer. Was het niet koud om zoo'n fiets
tocht te maken?
Bergen op Zoom. „Loolaantje". Jij
vindt het geloof ik niet erg verstandig van
de kindertjes om zoo'n omweg te maken.
De jager hing toch in den boom "hoor.
Souburg. „*V eldhoentje". Jij bent ook
hartelijk welkom. Je kunt wel om de veer
tien dagen schrijven als er een prijsraadsel
is geweest en dan liefst voor Donderdag.
's-Gravenpolder. „Dahlia".
Wat vind ik dat leuk, dat je mij
zoo'n mooie penhouder stuurde; ik
heb hem meteen maar in gebruik
genomen en schrijf er jouw briefje
mee. Marietje heeft -het netjes ge
daan hoor; wanneer gaat ze naar
school?
Hier volgen de raadsels.
I. Voor de grooteren:
Mijn geheel bestaat uit 33 letters.
Een 10, 2, 13, 31, 25, 28 hoort
men 's morgens 't meest.
16, 18, 22, 19, 5, 15, 7 gebruikt
men in een jas.
Een 20, 11, 21, 23, 24 maakt de
beeldhouwer.
Een 30, 26, 18, 8, 27 is een ander
woord voor geesel.
20, 1, 17, 6, 24 is niet zwart.
12, 4, 14, 33, 27, 3, 9 in 't brood
smaakt lekker.
23, 32, 29, 4 gébruikt de schoen
maker.
II. Voor de kleineren.
Mijn geheel bestaat uit 26 letters.
Een 17, 15, 22, 24 doet men om
een boek.
Een 8; 19, 9, 4, 18, 6, 26 is noo-
dig voor vuile schoenen.
Een ketel heeft een 20, 1, 2, 13.
9, 25, 12, 10, 7, 23 maken os
strafwerk.
Leege 14, 21, 5, 25, 11 klinken hol.
Een 3, 16, 22, 10, 7 staat in de
kamer.
4.) -o-
„Moeder, mogen wie opstaan?" klonk er
een stem van boven.
'tWas Jansje die naar beneden wilde, 't
Kleine ding dacht er nog niet aan dat moe
der er niet was. Bertha keek naar vader.
„Laat ze maar komen," zei deze, „dan
kun je ze klaarmaken voor school."
Wat was alles toch vreemd vandaag. Als
anders 's morgens een van de kinderen had
gevraagd om op te mogen staan en moeder
toestemmend geantwoord had, dan kwamen
er als de wind zoo vlug, zes meisjes naar
beneden. Nu ging Bertha naar boven. Allen
waren wakker, behalve Gato. Die sliep al
tijd het langste. Bertha schudde "haar zusje
wakker en vertelde toen aan de kinderen
dat ze wel beneden mochten komen, maar
dat ze heel zachtjes moesten doen. Moeder
lag immers in het ziekenhuis en vader was
alleen thuis. Meer was er niet noodig om
de kinderen tot stilte aan te manen. Vooral
de kleintjes waren bang voor vader, 't Ge
beurde vaak, dat, wanneer de kinieren uit
9chool kwamen, een van hen vroeg: „Moe
der, is vader thuis?" En als moeder „neen''
antwoordde, dan gleed er een blijde trek
over het vragend gezichtje. 'tHad moeder
al dikwijls pijn gedaan, wanneer ze dat zag.
Toen de kinderen beneden kwamen, zat
vader aan de tafel. Bertha en Oato hielpen
de anderen met wasschen en aankleeden.
Anders hadden ze daarbij allerlei grapjes
met moeder, maar nu ging alles ongewoon
stil toe. Toen ze klaar waren, werden de
boterhammen opgegeten. De kleine Jansje
vroeg om meer, maar Bertha zei, dat er
niets meer was en toen was ze tevreden.
Moeder zei dat immers ook zoo dikwijls.
Juist was het ontbijt afgeloopen, toen er
aan de deur geklapt werd. 't Wats buurvrouw
Punt, die de kamer inkwam.
„Goeden morgen buurman, dag kinderen,"
zei ze. En toen ging ze voort: „Ik kom
eens kijken of ik ook wat voor jullie doen
kan. Misschien kunnen Bertha en ik straks
ook wel even naar het ziekenhuis gaan, om
naar je vrouw te vragen, buurman."
Even keek de Gunst naar het vragend
gezichtje van Bertha. Toen zei hij norsch:
„t Zal zelf wel naar het ziekenhuis gaan
en Bertha moet thuis blijven om het werk
te doe*."
Buurvrouw Punt had lust om direct terug
te fceeren naar haar eigen huisje, maar
een blik op het bedrukte gezichtje van Ber
tha hield er haar van terug. Dat arme kindl
Waarom moest nu haar hulp worden afgesla
gen en Bertha, die toch pas elf jaar was, er
worde* voorgezet? Haar man had haar nog
gewaarschuwd en gezegd, dat ze er maar
niet heen moest gaan. „De Gunst is toch niet
van je hulp gediend, dat zul je zien."
i I f
(Wordt vervolgd.)
5 BLAD
En zij begonnen Hem te bidden, dat
Hij van hunne landpalen wegging.
Marcus 5:17.
Dat was toch wat, daar in' het land der
Gadarénen!
De Heiland had zoo juist een wonder
gedaan. Legio, de van den duivel bezetene,
was genezen geworden. De booze geesten
waren van hem geweken. Wat een wonder
van genade
Allen, die. het zagen, moesten erkennen,
dat Hij, die zoo Zijn macht over de onreine
geesten toonde, Jezus, de Zoon van God
was. Wat moesten zij blij zijd, dat de Hei
land in hun landstreek wou komen. Wij
zouden zoo zeggen, dat nu wel alle men-
schen tot Hem zouden gaan, om van Hem
de woorden des levens te hooren.
Nu, er komen ook velen tot Hem. Dok
de bezitters van de kudde zwijnen, die etr
waren aan den oever van de zee". Maar die
bezitters waren niet erg met Jezus tevre
den.
Wat? Hij had het den boozen geesten
toegestaan, in de zwijnen te varen?
Wat een ongeluk! Wat een verlias!
De dwazen! Ze begrepen niet, dat Jezus
hun door het verlies van hun varkens iets
wilde leeren.
Dat Hij hen wilde overtuigen van zonde
en schuld.
Ze vonden 'twel goed, dat Hij de zie
ken genas en de duivelen uitwierp, dat Hij
zegende en wel deed, maar Hij moest van
hun bezit afblijKren. Daarom kwamen zij
tot Hem, om Hem te vragen, te s m e e-
fcen, toch weg te willen gaan.
Daar zijn velen, die, zoo oppervlaikkig
beschouwd, wel veel van Jezus houden.
Maar te veel kosten mag het toch niet.
Als Jezus werkelijk komt, om iets van waar
de te eischen, als Hij een groote opoffering
vraagt, dan 'kunnen zulke menschen ook
niets meer met Hem te maken hebben. Dan
moet Hij maar heengaan.
Zie het maar in onzen tijd.
Er wordt met het geld letterlijk gesme
ten. Als het kleeding betreft, als het ver
maak geldt, dan kan er wel betaald wor
den. Dan wordt er soms betaald met ziel
en zaligheid.
Maar nu komt de Heiland. Hij komt en
Hij vraagt alles.
Dm geld vraagt Hij, en Hij zegt, dat
Hij ons slechts aanstelde tot een rentmees
ter over alles wat wij bezitten. Wij ma
gen dat maar niet gebruiken naar edgen
believen. Wij zijn Hem daarvoor verant
woording schuldig.
Maar de Heiland vraagt meer.
Hij vraagt ons zelf naar lichaam en ziel;
Hij eischt ons geheel op voor Zijn dienst.
Hij zegt, dat wij om Zijnentwil moeten
afstand doen van onze lievelingszonden, dat
wij onzen drift moeten bedwingen, onze
O een gloeiend verlangen doortintelt mijn
borst
Naar de aanschouwing van 't eeuwige
schoon;
O mij kwelt een onleschbare, een brandende
dorst
Wordt mij nimmer verkwikking gehoon?
Der natuur in oorspronkelijke pracht,
Grootsch en schoon als ze kwam uit de
hand van haar God
Wordt nimmer uw kwelling verzacht?
O mijn God, schiept Ge in mij een ver
langen zoo rein,
Opdat eeuwig die zucht onbevredigd zon
gijn?
Of maakt dat genot, dat op aarde me
ontvlucht
Eens een deel uit der hemielsche vreugd,
Eens eeu deel uit van Edens herwonnen
genucht,
Welks hope mijn boezem verheugt?
Een deel van dat heil, dat geen oog heeft
aanschouwd,
Dat geen sterfelijk oor nog vernam,
Welks volheid geen menschel jk hart werd
vertrouwd
In geen *s menschen verbeelding ooit
kwam?
ALBERTINE KEHRER.
luiheid moeten overwinnen, onze zelfzucht
moeten intoomen.
En wat antwoorden wij nu?
Zullen wij doen als die menschen in de
landstreek der Gardarénen? Zullen wij den
Heiland vragen, of Hij van ons wil gaan?
Wij moeten niet denken, dat het goed
is, wanneer wij Hem iets aanbieden. Niet
iets, maar alles. Niet voor een oogehblifc,
maar a 11ijd. Niet gedwongen, maar vrij
willig. i
„Deze rede is hard," zal menigeen zeg
gen. „Wat Jezus vraagt, kan ik niet ge
ven."
O, als "wij maar in de leerschool Gods ge
weest zijn, ondervinden ook wij, dat wij
uit ons zelf niets voor Jezus zullen opof-
feien, maar dat Hij ons gewillig maakt,
om alles voor Hem op te geven; ons-zelf,
onze dierbaren, gansch een wereld.
Hij gaat zijn discipelen boven en voor
alles.
Het schijnt wel eens, of het zoo anders Ls.
Do 'Heiland heeft wel eens met erg onwil
lige discipelen te doen.
Als wij zijn discipelen geworden zijn,
weten wij het wel aan ons-zelf.
En toch, toch, als 'ter op aan komt,
zeggen al Zijn discipelen: „Heere, neem dan
maar alles. Laat ik maar arm worden,
doodarm. Neem mi} ook maar het vertrou
wen op eigen verdienste af, een groote en
dierbare schat toch, als gij mij maar mijn
deel aan u laat behouden.
En zie, dan wordt het eerst goed.
Z*CUlg
Jezus vraagt en Zijn discipelen .geve*.
Hij eischt en zij gehoorzamen.
Hij ontneemt en zij zijn droevig, ja, maar
in Zijn nabijheid toch b'ijde.
Want Hij deelt zichzelf aan tfl de Zijnen
mee. Hij maakt hun in hun armoede rijker
dan zij nog ooit geweest zijn. En Hij doet
het hun verstaan, dat hun tijdelijk verlies
hun wordt tot een eeuwig gewin.
Kiest u dan heden, wien gij dienen wilt
J-1-1- 1 S/W
ij.ii g|ijj i-1 r ij uvOiivr
Dan is Jezus uw deel en... daar ia een
schat, die in de hemelen bewaard wordt
voor u.
Na de jaren dat het licht er was, de zon,
de volkomen dag, komt voor hem de tijd
van duisternis, de avond, die straks tot
nacht verdonkeren zal.
Allengs wordt het uitzicht meer beperkt:
het gezichtsveld krimpt in. Zjn oog-en zijn
niet meer in staat de breede velden t»
zien, den verren horizon; alles wordt bin
nen nauwer grenzen gedreven. Nevels sluie
ren zich voor de zon; ze dalen al dieper,
al dichter. v
Wijde vergezichten zijn voor immer wegge
sloten. Alleen wat vlakbij is, blijft nog zicht
baar; dat is het laatste waaraan zijn aogem
zich nog korten tijd hechten mogen. Het
duister bauwt zijn muur om hem heen: de
avondschemer is gevallen, weldra daalt d»
nacht. Zijn oogen worden toegedekt; hot
licht gaat weg.
Wat is -erger: te weten, dat de nacht onaf
wendbaar zéker nadert, of de nacht zalf?
D, dat worstelen met zijn angst voor 6e*
nacht die over hem daalt 1 Als een levend-
begraven worden is het!
Toen de duisternis al dichter haar nevel»
ging spreiden, kon hij zijn werk niet lan
ger verrichten. Elsbeth heeft, aan den rand
van bosch en heide, een huis gevonden dal
bij hem, met zijn liefde voor de naton*,
voor al wat leeft, volkomen past Zoo hoopt
ze 'dat hij niet al te veel verdriet zat
voelen over het ontijdig afbreken van zij*
werk
Dit wordt een nieuw begin; het oude leve»
is voor altijd afgesloteu. Maar toch reiken die
schaduwen van het oude loven over dit
nieuwe "begin heen; en de toekomst is don
ker door zorgen
Elsbeth, zijn vrouw, doet haar uiterst*
best; Hermans leven ligt binnen de veilig»
ouutuining van haar liefde. „Eén ding heb ik
me voorgenomen," zegt ze. „Al wat licht
en blij is, dat zal ik! opzamelen, oim or
het hart van mijin jongen mee te verheugen,
tot hij dé pijn van de donkerheid niet meel
voelt." Zooals de bijen den lieven lange»
zonnedag rondzwerven om: honing te verza
melen, zoo is ook haar eigenlijk werk niet
andera dan het helpen zamelen van schatte»
■i in